Historisch Archief 1877-1940
30.Dec. '16. No. 2062
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VUUR NEDERLAND
Louteringen, door J. VAN OUDSHOORN.
W. L. & J. Brusses Uitgeversmaat
schappij. Rotterdam 1916.
Vór ongeveer twee jaren verscheen de
eersteling van dezen schrijver: Willem
Mertens' Levensspiegel." Deze lugubere
lijdensgeschiedenis verwekte ontsteltenis,
verbazing, en groote bewondering, Zijn
naturalisme" herinnerde aan de lang
vervloeen tijden van de eerste onzedelijke"
romans van v. Deyssel, de onbarmhartige
zelf-bespieding en de bijna schaamtelooze
ontblooting van wanstaltigheid aan Mar
cellus Emants Nagelaten Bekentenis," het
Nihilisme en de wrange uitbeelding van de
onpeilbare eenzaamheid van dezen
verworpeling aan de groote Russen. Het boek was
een ergernis voor den gemiddelden lezer,
die zich met walging afwendde van de
psychopathische uitwassen in dit verschrik
kelijke verhaal, maar zij, die de ellende van
eigen gebrokenheid beseffen, hielden van d!f
werk, dat een biecht en een belijdenis scheen.
Ook deze roman geeft evenals de vorige,
v de volstrekt zakelijke, onsentimenteele ont
leding van een geteekende, een
meedoogenlooze zielsontrafeling van een vroegtijdig
ten ondergang gedoemde. De groeiende
machteloosheid en de tragische wanhoop
van «en mensch, die in een langzaam ont
staand luchtledig verstikkend, zijn leven
ondergaat in voortdurende zelfvernedering
en marteling, zonder de kracht zich uit deze
armzalige vereenzaming te ontworstelen,
door de werkelijkheid daarbuiten als zinvol
te aanvaarden en te beleven.
De ontzettende verdorvenheid en verwor
ding van een in diepsten kern goed en
gaaf mensch. Het schamel genot van het
heimelijk bedreven tegennatuurlijke... Een
uiterst zorgvuldige observatie van de groteske
vervorming eener ziel. Het wreede besef
van de volslagen doelloosheid en de voor
altijd verloren richting van dit rampzalige
leven. De innerlijke schouwing is tot het
uiterste verfijnd. Een nooit falende raak
heid van zegging en beelding van de
meest verborgen en beschamende sensaties.
Het geheel doortrokken van een vooze
erotiek. Maar naast de verschrikkingen ont
bloeien er ook stemmingen van sublieme
poëzie. Opeens wordt de vale nevel, die
over alles in verstikkende grauwheid ligt,
uiteengescheurd en doemt er een zilveren
verte op van zuivere schoonheid en warme,
innige menschelijkheid. Dat is de herinnerng
aan de blanke ongereptheid zijner kinder
jaren in den schoot van het gelukkig gezin,"
dat is de schier verbijsterende
schoonheidsvisie in het museum: de ,zuiverste open
baring van zijn leven." Nu lijkt het of de
louteringen" aanvangen en of de hatelijke
klove tusschen hem en het Leven niet z
diep meer gaapt. De gemartelde ziel ont
rukt zich aan de looden omhelzing der
onwrikbare werkelijkheid" en in haar vloeit
een verheven kalmte en heerscht een hooge,
strakke rust. Thans schijnt het of de
kleurlooze werkelijkheid, die hem voorheen in
zinledigheid aangrijnsde, wezenlijk en gaaf
in vervulling zal treden. Geluk is leven
als werkelijk te beseffen." De realizeering
van een hoogere geestelijkheid kondigt zich
aan. Het verachtelijk verleden, dat zijn ziel
somber overschaduwde en de schrikbarende
dreigende toekomst zijn schijnbaar vergleden
in vergetelheid; zij staat in het nog
smettelooze heden en verwacht de trillende vol
heid van het Komende
Oorlogspoëzie onder het Volk
Maar waartoe nog langer als een gezapig
hengelaar de visjes der oorlogspoëzie ver
schalkt, die het grillig stroompje des toevals
mij tegemoet voert? De heer F. Rombouts,
Boekhandelaar, Roosendaal, bundelt reeds:
de tweede bundel Oorlogs-liederen, meren
deels van eigen hand, is al door hem in 't
licht gegeven. Nu, hij is niet de eerste,
noch de-eerste-de-beste onzer dichters-boek
handelaars-uitgevers.
Ziehier een schepnet vol poëzie. Een ver
zameling van Oorlogsliederen, geschiedkundig
opgesteld en op bekende wijzen vervaardigd
door F. Rombouts. Wat verstaat de dichter
onder dit geschiedkundig opgesteld"? Is
het een waarborg van historiciteit? Is het
een poging tot het chronologies vastleggen
der grootste momenten? De inhoudsopgave
op de omslag zou eerder het laatste doen
vermoeden: No. 1. De dikke Bt-rtlia. Xo. 2.
De giftige gasbommen. No.3.15000 Priesters
in den strijd. Xo. 4. Jubeljaar 1913. No. 5.
Oorlogsjaar 1914. No. 6. Oorlog tusschen
Servii; en Oostenrijk. No. 7. Oorlog tusschen
Rusland en Duitschland. No. G. Oorlog tus
schen België en Duitschland *). Xo. 9. Kerst
feest in 1914. No. 10. De strijdkracht der
Belgen.
\Vaar is de tijd gebleven, toen de naïeve
en anonieme dichter, bescheidenlik w
gschuilende achter zijn schepping, besloot
met deze of dergelijke woorden:
Celui ij u i entreprit composer
Cette chanson, je vous supplie,
Si n'est bien faicte, l'excuser:
II n'entend rien a la poésie.
De Dikke Bertha of het vermaarde 42 c.\L
kanon heeft tot onderschrift: Auteursrecht,
f-'. Rombouts en tot_Naschrift: De 42 c.M.
kanonnen wegen 88.750 K.G., hunne lengte
is 5 M. De projectielen wegen 4000 a 4100
K.G. en kunnen 22.8 K.M. ver op hun doel
geworpen worden." Waarom zou een huidig
dichter de vvetenschappelike annotaties van
een 22e-eeuwse doctor in de letteren moeten
afwachten ? Hij is zelf mans genoeg.
Over het gedicht zelf moet ik om redenen
van decentie zwijgen. Wel herinner ik mij
te goeder ure, bij Vondel de verzen te
hebben gelezen:
Liet vliegen eenen donderveest
Van uit sijn lasterlogengat;
maar die woorden zijn behoorlik in het vat
der klassieken ingezouten, en: Quod iicet
Jovi... etc. Ik kan er niet verder op ingaan.
*) Een kleine berekening doet zien, dat
het register der Opera Omnia Rombouti,
nog 29 dergelike titels zal bevatten. Zo is
de toestand altans op het ogenblik waarop
ik dit schrijf.
Deze juichende stijging tot een voorheen
ongekende hoogte maakt hem bijnu duizelig
van geluk" en de eenzaamheid eerst als
vloek beseft wordt nu een sterk bolwerk."
Maar deze rust is broos, want de grond
van zijn ik is te zwak, de gebrokenheid t
essentieel. De gore werkelijkheid en het ver
lepte alledaagsche vertroebelen weldra de
herwonnen zuiverheid en hij hervindt zich
weer in het armzalig-nuchtere leven na
korten gelukszwijmel en geloof aan hoogere
bestemming. En dan komt langzamerhand
de algeheele ontbinding. Wel schijnt het,
dat het leven soms in stralende schoonheid
voor hem gaat openbloeien, wel komen er
tijden van volheid, wel zijn er nog droomen
van blanke zuiverheid, maar voor het ware
leven is het onherroepelijk te laat. Hij dien
het komende eertijds zoo rijk beloofde
uittebloeien" heeft geen zinvolle toekomst meer.
De ontwrichting van zijn ik is volmaakt,
het besef van levensonmacht volstrekt en
langzaam glijdt hij weg in het andere",
soms wanhopige pogingen wagend de essentie
van het leven nog te genieten in het schep
pen als kunstenaar of dan weer in resignatie
trachtend zich te bevrijden van de knellende
banden van het wilsleven als ook zijn
vleeschelijk begeeren een vergissing is
gebleken". Maar als zelfs nog de bekoring
van zijn kinderjaren als waan onderkend
wordt", dan komt scherp bewust het Einde...
... die avond werd nog eenmaal van bitterste
zelfkennis. In zijn schemerstille kamer
voelde hij zijn zelfbeheersching breken.
Waarom, waarom, was hij zoo eenzaam van
alle anderen onderscheiden en geteekend?
Met een laatst beslissend oordeel omvatte
zijn ongelukkig bewustzijn zijn gansch
armraligen levensgang. Het kon niet anders
dan deze machteloos ingezakte halfslachtig
heid ... Nog worstelde hij om zij het ook
een zweem van eigen leven uit deze platte
tenietdoening van zijn persoon te redden,
ergens een zwak begin van ophef tot het
goede te ontdekken. Haar bevestiging volgde
telkens verpletterender op bevestiging. Het
kon niet anders en was doodgewoon. Van
de eerste kinderjaren van het schandelijk
tekort zijner opvoeding, uit zijn willoos
verval aan het verborgen kwaad, uit de te
late inkeer, leidde het alles zoo bevattelijk
tot hier, als ware het met een enkel
woord te zeggen. Zijn leven, dat hij
sinds lang in stilte bezonken waande ver
hief zich nog eenmaal als een ziedende
vloedgolf, nog eenmaal zwol de donkere
grondtoon tot het machtig ruischen uit een
vol orkest, stonden de overweldigende slot
akkoorden op en ontbonden zich weder in
gierende geeseling van eigen donderende
zekerheid. Het was alles voorbij en weer
stand nutteloos".
Evenals Willem Mertens" valt ook in
dit boek weer de compacte forscheid van
den zeer persoonlijken stijl op en men kan
zeggen dat deze ziekteverhalen" van v.
Oudshoorn te samen met Emants'
Liefdeleven" tot het allerbeste behooren wat op
het gebied der ontledende ziels-beschrijving
in ons land is geproduceerd en dat deze
boeken zelfs op n lijn kunnen worden
gesteld _met de beste buitenlandsche van
deze soort.
Natuurlijk zal evenals bij het zooeven
genoemde boek van Emants de netelige
vraag gesteld worden of deze
ziektegeschiedenis" niet beter als een bijdrage voor
de psychopathia-sexualis" dan wel voor
de schoone letteren" te waardeeren is.
Zonder op dit probleem nader in te gaan
dient toch ook hier gezegd te worden, dat
aan de ware kunst niets menschelijks be
hoeft vreemd te blijven, al is het ook van
abnormalen" en tegennatuurlijken" aard.
Zij, die de overtuiging willen bestendigen
van eigen smartelijkheid en tragiek zullen
ook dit geniale boek waardeeren als
waarDe eerste bundel Oorlogsliederen is voor
elke belangstellende in onze letteren nog
steeds verkrijgbaar a 6 cent per exemplaar.
Uit No. 2: Uitwerking der vergiftige gas
bommen in den Europeeschen oorlog van
1914?15. (Wijze: Zachtjes klinkt het
avondklokje) mag ik vrijelik citaten plukken:
geen overwegingen van onvertogenheid of
auteursrecht weerhouden mij langer. Hoor
in het kortademig rhytme een sympathetiese
impressie der amcchtige slachtoffers:
Hunne oogen staan wijd open
En staren zoo den hemel aan,
Geen macht meer om van daar te loopen,/ , .,
Moeten zoo den dood in gaan. ' \
Met open monden, verwrongen trekken,
En zeer benauwd, geen adem meer,
Hun longen scheuren en verwekken
Den dood voor honderden daar neer.
bis.
De koude Noorden wind was gunstig,
Daarop hadden zij gewacht,
Omdat die winden op hun vijand - . .
Gassen giftig daarheen bracht. N
Gassen die als dauw ontworpen,
Voortgedreven door den wind,
Over loopgraaf, landen, dorpen, / , .,
Spaarde daar vrouw, man noch kind. * '
Spreekt niet heel de wereld schande,
Over zulk een gruweldaad ?
't Toppunt der beschaafde landen?. .' ,-.
Die het .menschdom zoo verslaat \ ;(S'
Roosendaal, Mei, 1915. F. ROMBOUTS.
No. 3: Vijftienduizend Priesters in den
strijd. (Wijze: Andreas Vesten) leert ons,
ook zonder dit Roosendaal ter oriëntering,
uit welke hoek deze wind waait: beslisjt
niet uit het Noorden, maar van beneden de
Moerdijk :
Fierst verjaagd uit hunne kerken,
Uit kloosters en uit kluis,
Moeten zij nog 't leger sterken, / , .
Sterken voor 't oorlogsgespuis. *
Nooit met wapenen gestreden,
Wel met Misboek en met kruis,
En voor stervenden gebeden, / f .
Daarin zijn onz' Priesters thuis. ' '
Een onbloedige offerande
Was hun dagelijksche strijd,
Bloedvergieten op oorlogslanden,
Zijn zij nimmer voor gewijd.
O! Gij diepgezonken Frankrijk,
Waartoe dient zoo'n legerwet.
Vijftien duizend uit het Geestelijk,
Uit hun heilig ambt ontzet.
Roosendaal, Mei 1915. F. ROMBOUTS.
achtlge spiegeling en symbool '^van eigen
ellende en zóis het m.i. als kunstwerk
volkomen gerechtvaardigd.
HERMAN WOLF
MAURITS WAGEN VOORT: Het Koffiehuis
met de Roode Buisjes. Bij H. J. W.
Becht te Amsterdam, 1916.
Wagenvoort's roman, die in den laatsten
jaargang van Groot Nederland gepubliceerd
werd, is nu in boekvorm verschenen.
De ondertitel is: Roman uit het Italiaansche
kunstenaarsleven, en de opdracht geldt
's schrijver's vriend Marinetti.
Wagenvoort heeft iets te zeggen, en doet
dat met de bescheidenheid van iemand die
vertelt.
Dit is een gelukkig onderscheid tusschea
hém en velen onder de jongere schrijvers,
die iets vertellen met de pretentie van een
die zegt. Zijn roman uit het Italiaansche
kunstenaarsleven is een levensepisode van den
kring der modernen, wier hemelbestormende
theorieën binnen de muren van
het-inderdaad-bsstaande-koffiehuiste Florence werden
uitgeroepen. Hun werk en streven, voorbereid
door Cézanne en bekroond door Kandinsky
is een branding, waarvan wij, verre
uithoekelingen, slechts de zwakke deining
ondervinden. Voorzeker, wij Amsterdammers
hebben die gekend ! Wij hebben de Moderne
kunstkring gekend en de Nieuwe kring ....
maar toch is dat alles minder kantig en fel
dan het Florentijnsche kunstenaarsleven,
waarvan Wagenvoort gewaagt.
Zijn verhaal is vol up-and-downs, en zon
der uitgesproken conclusie; A. F. Donaldi,
de schitterende kunsthervormer, en de meest
krachtige figuur uit het boek, brengt de
devote signorina Gemma tot de levensge
nietingen van zijn sfeer; hun kind heet
Futuro, en de eerste kreet die het slaakt, op
het moment, dat zijn vader met een
vliegmachine te pletter valt, is een belofte voor
de toekomst. Een belofte ligt in alle figuren
van Wagenvoort's roman, een belofte voor
wie gelooven wil in een toekomstige vol
strekte en zuivere kunst.
De vervulling ligt verre buiten onzen levens
tijd en zeker buiten het bestek van dit boek.
Wagenvoort geeft trouwens geen profetie
en slechts vagelijk een mogelijke richting;
dat vind ik een waarborg voor zijne eerlijk
heid.
Het kan zijn, dat er in het succombeeren
van Anselmo de Anselmis, den ongelukkigen
erfgenaam van een fatalen aanleg, en in die
van Guiletta, het Italiaansche volkskind, dat
voor ieder het meisje van Prado", maar
voor hem en zijne vrienden een kameraad
wil zijn, de symboliek gezocht moet worden
van de onvervulbaarheid van al dit
menschelijk pogen.
Dat hetzelfde ligt in Donaldi's tuimeling
met de vliegmachine.
Het is de vergefelijke onbescheidenheid
van zooveel moderne kunstenaars, dat zij
meenen, dat zij het eindpunt van hun stre
ven zullen zien ; zij gedenken niet de
millioenen anonyme werklieden, die, vele gene
raties lang, de pyramiden bouwden, om
zelve vergeten te worden.
De droeve inzinking van Wagenvoort's
roman, waarin Futuro's eerste kreet, veeleer
als een smart-roep begrepen moet worden,
geeft er het bewijs van.
Zijn figuren wil Jen hoogleeraren in de
moderne kunst zijn, waarin zij slechts de
bekwaamheden bezitten voor middelbaar
onderwijs ; hoeveel juister en bescheidener
vat b.v. een modern muzikus als Erik Satie
zijn levensdoel op, hij, die de kennis en de
gaven bezit om den hoogleeraar te spelen,
maar die zich te vreden stelt met het geven
van eenvoudige kinderliedjes.
iiMiiiiiniiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiMilllllMiiimiliiiiliimimiiiiiiiliiiiii
No. 4 en 5. Neêrlandsch Jubeljaar 191 3 en
Hel Oorlogsjaar 1914, blijkbaar als pendanten
(licht en bruin!) bedoeld, alle twee op de
wijze van het Wien Neêrlandsch Bloed te
zingen, maken beurtelings de schimmen van
Tollens en Cornelis Paradijs wakker,
die waeren gaen op Roosendaels hei":
Daar klonk opeens een vreugdeklank,
Over heel ons Neêrland heen,
Aan Scheveningsch kusten rein en blank,
Was alles op de been,
Prins Willem van Oranje kwam,
Als redder van ons land,
En ons toen in regeering nam,
Als vorst van Nederland, (bis).
(Uit 1913).
Als Nederlanders waren wij,
Nog in ons feestgewaad,
En steeds van zorg en kommer vrij,
Om den Vrijheidsboom geschaard.
Een ieder wilde in dit jaar,
Nog jub'len blij van geest,
Vooral in zulke plaatsen, waar
Geen feest nog was geweest, (bis).
't Jaar '14 was voor iedereen
Aanvank'lijk zeldzaam goed,
In vruchtbaarheid was 't ongemeen,
Bracht alles in overvloed,
De landman zong achter zijn ploeg,
De melkmeid bij haar vee,
Nog feestliedjes van 't vorig jaar,
Uit hun dorpje zeer te vree. (bis .
Daar treed opeens een stilte in,
Het tweede deel van 't jaar,
Een bang gevoel drukt elks zin,
't Was of een onweer daar,
Aan ieders oog nog niet te zien,
Over 't aardrijk woeden ging,
En 't vrije volk drukte weer
Iets, wat hun hart beving, (bis).
(Uit 1914).
In No. 6: Oorlog tusschen Servië en
Oostenrijk vallen wij, als in vele oude volks
liederen, terstond met de deur in huis.
Daarmee wordt een ongemeen dramaties
effect bereikt:
O! Servië, wat hebt gij nu gedaan,
Een moord op 't vorstelijk huis begaan,
Gij weet toch zeker dat ik dat niet duld / ...
En gij gaat boeten voor uw schuld. * "s'
Wat reden had gij in uw schild,
Waarom hebt gij die moord gewild,
Den Aarts Hertog Frans Ferdinand / ,.
Beminde toch uw Vaderland v
Dat gij zoo'n daad daar liet begaan,
Zonder vooraf uw oog te slaan,
Op zoo een vreeselijke staatsgreep/ . .
Waarmee ge u zelve ten gronde sleep *
l N DISCH E
UITRUSTINGEN
VOORDEELI65T
ADRES:
AU BON
MARCHE
A.DEVRIE5&ZONEN
AMSTERDAM
ROTTERDAM
DEN HAAG
UTRECHT
BAARN a
Hij begrijpt zijn opvoedende taak.
Wagenvoort's boek is geen betoog voor
de moderne kunst; de schrijver begrijpt, en
wij kunnen zijn oordeel waardeeren in den
vorm van dezen roman.
Het is te wenschen, dat vele romanciers
den waanwijzen betoger in zichzelve konden
overwinnen, zooals Wagenvoort dat ge
daan heeft.
Hij spreekt in geen zijner personen, maar
hij laat ze allen leven; daardoor is zijn boek
warm-menschelijk.
De losse verhaaltrant die hij cultiveert,
met de soms grappig-ouderwetsch aan
doende o I's en oratorische vragen vlijt zich
harmonieus tot zijn begrijpenden geest aan.
Van Wagenvoort's vorigen Italiaanschen
roman Aan de grenzen der samenleving ge
tuigde Willem Kloos: achter elkander heb
ik dit boek uitgelezen."
Deze simpele bekentenis beteekent mér:
zij getuigt voor het humane van Wagen
voort's kunst. Luisteren wij niet gaarne naar
iemand, die met zachten stem verhaalt van
dingen, die hij begrepen heeft, zonder daarbij
telkens ik of mijns inziens te zeggen of te
doen doorschemeren?
De individualiteit van een romancier moet
anders zijn dan die van een essayist: mér
voor zijn werk en minder voor zijn lezers:
hij is geen conférencier, maar een regisseur
in de hoogste beteekenis van dit woord.
Zulk een is Wagenvoort: hij zelf blijft
achter de coulissen, maar wij gevoelen zijn
alom-tegenwoordigheid in de w
l-begrepenheid zijner groepeeringen.
H. SALOMONSON
? a &
Levens-spanning, door Dr. W.LEENDKRTZ
(A. H. Kruyt, Amsterdam 1915).
Een chaos is het geestelijk leven van onzen
tijd. Want veel, wat vroeger onaantastbaar
vast stond, is gevallen; en de eerbied voor
een gezag, dat de erkentenis der absolute
waarheid oplegt is ondermijnd.'' Maar in de
versplintering der meeningen, die daarvan
Js dan uw Land zoo'n roovershol,
Bekend over den wereldbol,
Dan zal ik u mijn geesel slaan, / ..
Dat gij daar nooit meer op zal staan <i
Zoo sprak een keizer na den moord,
Die geheel de wereld heeft gehoord,
En zelfs nog klinkt als een echo / .,
Uit Servië's stad Serajewo \
Ik moet rnij beperken, en vermeld alleen
nog, dat No. 8 uit de eerste bundel: Oorlog
tusschen Duitschland en België (wijze: de
internationaal en de soldaat) de vorm van
een dialoog heeft; v/oord en wederwoord
van Duitsland en België telkens een brede
S-regelige strofe, met de aanhef:
Zeg kleine Belg, waarom mag ik niet henen,
Over uw grond naar 't Frankenland heen
gaan, enz.
Waarop België :
Neen Duitschers, neen, met al uw barsche
woorden
Onze grond die duit geen vreemde volk'ren
meer,
Blijft gij maar ginds aan d'Overmaasche
boorden
Of heel ons volk stelt zich in tegenweer.
Op onzen grond heeft menigmaal gelegen
Een vijandschaar, dat menigeen nog rouwt.
De Vlaamsche Leeuw is nimmer te be
dwingen,
Springt steeds vooruit, bespringt den iaatsten
man
En op het laatst zal hij weer vrijheid zingen,
Dat zweert hij zeker, daar is hij zeker van.
Laat ons daarom naast koning Albert scharen,
Hij is de Leeuw, wij zijn aan hem gehecht,
E n strijden saam zoolang ons oog zal staren (,.
Op onzen vorst, dit meenen wij oprecht*
Hier murmelt Kaliiope, de ondanks alle
Tyrtaeïese oden, ondanks orkanen van
roffelj of gordijnvuur diep sluimerende Muze, in
l in haar slaap: Werd ik geroepen?" En zij
verlegt haar 'eden en sluimert weer in, voor
jaren. Wie zal het ruige, sterke en spontane
lied zingen, het lied van heldenverering of
krijgsdrift of wanhoop of afschuw, niet
voortstrompelend op oneigen melodie, dat
haar een seconde de oogen zal doen opslaan ?
Zal het gezongen worden tijdens of na deze
machinen-oorlog? Het is alles maakwerk,
industrie, en Speenhofi mag boven zijn lied:
Schriider in de bajes schrijven: Indruk
wekkend, de Muze slaapt des te vaster bij
dit indrukwekkend sluimerliedje.
Maar zij glimlacht ineen potsierlijke droom.
Er is een tijd geweest, dat de
soldatenof ruiterliedjes werden besloten door woor
den als:
het noodzakelijk gevolg was en is, berust
men toch blijkbaar niet: overal zoekt men
weer naar een harmonische wereldbeschou
wing, welke aan het leven geestelijken inhoud
geven kan. In al de geestelijke stroomingen
is het christendom niet ten onder gegaan,
het heeft ze getrotseerd, en biedt zich weer
aan." De schrijver van Levens-spanning"
nu behoort tot het groeiend getal van hen,
die, van de waarheid in het Evangelie
geopenbaard overtuigd, tevens beseffen,
dat twintigste-eeuwsche menschen
ooktwintigste-eeuwsche christenen moeten zijn," dat
het Evangelie tot ons geslacht op andere
wijze en in andere vormen moet ingedragen
dan tot menschen van de 16e of Ie eeuw.
De beschouwingen verdeeld over de hoofd
stukken : I Levens-spanning, I! Zijn of
Worden?, III Verleden - Heden - Toekomst,
IV Daad-Resultaat, V Spanning-Ontspanning,
zijn gewijd aan de behandeling van de
spanning, waarin alle waarachtig geestelijk
leven, in 't bijzonder alle christelijk leven,
verkeert, en hoe intenser leven, des te
sterker spanning ; spanning, waarvan de
oorzaak hierin ligt, dat de christen tegelijk
moet leven in tijd n eeuwigheid." En beter
dan in bepaalde dogmatische of systematische
begrippen acht de schrijver die spanning
des levens zich te reflecteeren in de Paradox.
Inderdaad toont de heer Leendertz in dit
boek de geestelijke stroomingen van onze
dagen door zich heen te hebben laten gaan.
Kierkegaard, de groote Deen, blijkt vooral
invloed te oefenen, maar tegelijkertijd heeft
hij de frischheid gevoeld van den omgang
met Nietzsche's vlammend vernuft; ook de
speelsche geest van Chesterton bekoort hem,
en zeer goed kent hij de poëtische droomen
der Romantiek.
Gedragen door een grooten ernst, zijn deze
beschouwingen tevens van een fijnen geest.
Het is een boek voor alle ernstige en
denkende ontwikkelde menschen,
maar^uiteraard vooral voor denkende christenen.
J. E. MALGA
iiiiiiiHiiiiHiiimiii
Die dit liedeke dichte
dat was een ruyter fijn,
Sinen buydel was zeer lichte
daer om drinct hi zelden wijn.
of: Die dit liedeken eerstwerf sanc,
hi hevet geerne ghesongen,
een vroom lansknecht is hi genaemt
Tausborch binnen der stede.
of: Celui qui a fait cette chanson,
i C'est un soldat, je vous assure
Etant a Metz en garnison *)
De Muze droomt, dat een Fries soldaat,
met name F. Pietersma, haar twee stellingen
ontstrijdt. De eerste stelling luidt: Frisia non
cantat. De twede: Het Nederlands volks
lied is ondergegaan.
Pietersma resumeert: Primo. Friesland
zingt wel degelik. Wie oren heeft om te
horen, die hore. Die hore in onze huiskamers
en op onze krite-bijeenkomsten. Bovendien:
ik zing; geen Fries, maar Hollands.
Secundo. Zo het Nederlandse volkslied is
ondergegaan, dan is het met mij weer herrezen.
Wie oren heeft om te horen, die hore."
En hierop een papier uit zijn kepi halende,
ontvouwt hij dit en zingt de Muze zijn drie
liederen voor: Ie Soldatenleven, 2e
Duikbuiten-oorlog, 3e l Aug. '14?1 Aug. '15.
Ik wil uit deze liederen niet citeren. Al
leen het laatste couplet, met de
onderteekening, door de Friese bard met fierheid
gedeclameerd:
Schrijver hiervan is Korporaal Hospitaal
soldaat,
Die hoopt, dat het alle militairen goed gaat."
Doch mocht er zich onder u n met
doorgeloopen voeten bevinden,
Hij komt maar te Rilland en ik zal hem
verbinden.
F. PIETERSMA,
Korp. H. S. 3e Reg. III Bat. Inf.
111 Divisie Veldleger.
Op het gelaat der Muze komt bij dit slot
de ondoorgrcndelike Gioconda-glimlach; zij
herdenkt haar oude ruiterliedekens en geeft
zich legen o ver korporaal Pietersma gewonnen.
Wat Goden en Muzen dromen of mijmeren,
wordt feit in onze armzalige werkelikheid,
en zo speelde mij het grillige toeval deze
drie liederen van i . Pietersma in handen,
gezamenlik, onder auteursrecht uitgegeven,
met de aanbeveling: 3 Succesnummers door...
[?".Rombouts, boekhandelaar,Roosendaal N.B.
Zo is deze heden mijn alpha en omega.
Dat hij niet het monopolie onzer Oorlogs
poëzie bezit, hoop ik in een volgend feuilleton
te bewijzen.
Heerenveen.
S. M. NOACH
*) Zie M. A. P. C. Poelhekke, Woord
kunst, pag. 78 en 79.