De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 6 januari pagina 6

6 januari 1917 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 6 Jan. '17. No. 2063 l l Coba Ritsema: Stilleven (de blauwe veer) X Vier Amsterdamsche Joffers (bij Kleykamp) Lizzy Ansingh, Coba Ritsema, Nelly Bodenheim en Betsy Osieck, vier Amster damsche Joffers, stellen bij Kleykamp een groot deel yan haar werk ten toon. Ze zijn onderling te verschillend om van n groep te kunnen spreken, van vier vertegenwoor digsters van ne richting. Ze zijn, om die reden, ieder afzonderlijk te karakteriseeren, hoewel, en natuurlijk, levende in een zelfde milieu en in vriendschap, nu en dan zij een gemeenschappelijken trek van den geest vertoonen. Lizzy Ansingh is een schilderes van roman tische geaardheid, die, verholener wijze voor de meesten, toch moraliseert en toch be spiegelt. Zij uit hare schilderkunst tot nu toe het rijkst (hoewel niet het meest deco ratief'! voor mij in die harer werken, waar, n diepe kleur, bruinen" (en Haar bruinen" zijn zeer schoon) met rooden" tot een donkre praal worden, verlevendigd door zaiver geel en door een oud-blauw". Deze diepe kleur is logisch voor een schilderes van romantisch wezen want het roman tische is een zwoele levensvolheid voelen in alle dingea' en een eenheid. De voorwerpen, die deze schilderes dikwijls kiest en meestal koos om hare gevoelens en haar geest uit te drukken, zijn de stille, soms verbeten, poppen. Dit gaf bezwaar. Het was den meesten beschouwers in den beginne toch moeilijk het gehalte van den F. Betsy Osieck": Achterbuurt geest te erkennen in en achter deze poppen. Z/J doorzagen toen de kleur niet, en niet de actie, en verdwaalden in de voorstelling. Zij vonden in de poppen geen werkdadig wezen; hun geest ging langs den geest van de schilderes. Zij begrepen niet, dat hier een schoon spel gespeeld wierd, en dat noch armoe, noch onvermogen hier zich open baarden, maar inderdaad een geest, bekorend, en scherp, en eigenaardig-gesitueerd. Deze wanbegrippen zijn overwonnen; als altijd overwon een werkelijke kracht opnieuw... Het meeste werk op deze tentoonstelling is uit 1915 en 1916; uit 1913 is het be langrijke Verstooten", in bruin en rood, en geel en in zweemsels van andere kleuren. De twee schoonste schilderijen waren, met dit Verstooten" mee: No. l Ontwaakt" en No. 5 Het verzonken Beeldje". Voor mij was het Verzonken Beeldje" het belangrijkst. Hier leeft de prachtige ropde visch zijn statievol leven; hier verbindt, op ruime wijze, een blauw slangachtig zee dier, een aantal deelen van een schilderij, dat grooter is dan de andere, en dat de innigheid tevens bezit van een teeder verhaal in het houten beeld", dat, gezonken, ligt tusschen zeedier en zeeplanten. Ontwaakt" is meer gedifferentreerd naar de kleur. Het is het schilderij met den overdaad der bloemen; met den grooten blauwen Vogel (die misschien ook geel geweest kon zijn) en met het Chineesche poppetje, dat het ontwaken mede symbo liseert. Naast deze drie schoonste zijn nog andere te noemen: een schilderQ als het kind" (3); de Heksenkeuken (uit 1916) en de Gunsteling uit hetzelfde jaar, een werk van hoogmoed en verwelkt wezen, een schilderij met vele blauwen." II. fyi Lizzy Ansingh voelt ge den geest, die verwint, in Coba Ritsema, gevoelt ge de schilderes van huis-uit, die door een gesta dige werking van den geest niet steeds rijk lijk wordt ge schraagd. Van nature is Coba Ritsema een ta lent, dat breed ziet (de koste lijke gave!) en dat van kleu ren-alleenoveriiiiiiiimliimiiiiiiiiiiiMiiHiiiimiii N. V, TOONEELVEREENIGING: Naakt Model Ik zoek het zuiver schoone beeld, Dat kan verzoenen met dit leven, De vreemde vlinder, die daar speelt, Draagt't op zijn vleugelen geschreven, Doch als 'k mijn handen om hem sluit, Wisch ik die teere teekens uit. C. A. ADAMA VAN SCHELTEMA. Dichter, ge hadt uw tooneelspel moeten dichten, en laten het middelluik van liefde's altaarstuk blank... De teere teekens van uw droom verdroegen uw explicatie niet, zoomin als het gedroomd gelaat, Ie visage meryeillé, het wonder van verheerelijklng, uw masker van verf. Zóó ver bleef in deze de verwezenlijking beneden het vizioen, dat wij eigenlijk niets verloren gevoelen. De dichter Adama van Scheltema behoeft maar den raisonneur in hem den mond te snoeren om, zijn schoon gegeven heff«nd in eigen sfeer, dit stuk wie weet nog hoeveel malen opnieuw tot droomen, te transponeeren, te benaderen in een vorm, die al het gepraat over een beetje half- of heelemaal-naakt uitsluit, en aan de vleugelen van zijn idealisme het stuifgoud laat. Aan hoe schoone en wreede wetten raakte hij! Aan de liefde die bevrucht en ........... u ........ " afsterft, aan de verbeelding, die vlucht uit ontbering is en opbloeit uit den dood, aan de verrukking van het onbereikbare en den troost van het verlorene, aan de toovermacht van herinnering en verlangen, waarbij bezit gemis wordt en het geluk in onze handen vervaalt. Leven, zegt hij, is verlossing-zoeken. Een kunstenaar doet niet anders. Uit het licht, dat om zijn hunkerende vingeren speelt, schept hij, en als de vink, welke men de oogen uitstak, zal hij zijn innigst geluid niet vinden vóór het, in de wereld om hem, donker is en stil. En in deze worsteling met ontbering en verbeelding, tusschen het licht-van-binnen en de duis ternis alom, klampt hij zich, de volstrekte kunstenaar, aan het wezen, dat hem gegeven is, aan de vrouw, in wie hij kameraad en maïtresse, model en muze levende inspiratie vermoedt: de Vestaalsche maagd, die het offervuur in zijn binnenste onderhoudt, dag en nacht geen andere taak als de hare er kennend dan deze. Met den wellust van het niets-óntziend kunstenaars-egoïsme werpt hij de eene na de andere weg de vrouw, die haar lichaam gaf (paneel rechts) en de vrouw, die zijn geest opvoerde (paneel links) om de volmaakte eenheid dezer bei den opnieuw te zoeken in ____ de eerste de beste leerlinge", die op dat oogenblik zijn werkplaats binnentreedt. Om wederom te mogen hopen, verlangen, begeeren, vlammen, scheppen, om dichter nog te benaderen het zuiver schoone beeld", dat in de ure der verlossing hem op het middelplan van zijn levenswerk verschijnt, het droombeeld van zijn eigen, bewogen kunstenaarsziel. Als zulk een kunstenaar, groot in zijn egoïsme, d. w. z. zijn kunst, moet Henri van F. Betsy Osieck: portret vloedig leeft. Zij is zeker in het oplossen van schilderkunstig-moeijlijke problemen. Een stilleven met blauwe boeken bewijst deze opmerking. Hier is een lastige kleur veelmaals geschakeerd, en steeds zijn de schakeeringen vol meê-klinkend in het ge heel ; hier is in het groothouden der vormen en door dat groothouden een vastheid in het lineaire van 't geheel bereikt en gevonden. Het tweede groote stilleven met de blauwe veer, dat niet zoo geslaagd was van bouw, is door een later in geschilderde witte pauwe-veer geschonden juist in zijn grootschheid. Het werk trok" altijd wat naar d' eenen hoek, en, onbewust wellicht wekte deze fout de zucht tot het bij-schilderen van die veer die in plaats van te bereiken wat te bereiken was, schond wat aan kracht, rijkdom en forschheid aanwezig bleek. Kunt ge bij Lizzy Ansingh hier en daar Brenghei noemen, bij Coba Ritsema is Breitner dan niet te vergeten noch Stevens (met vele beLizzy Ansingh: Verzonken beeldje iiiiiiiiiniiiiiii Hiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiii Bergen, de kunstschilder, voor ons leven e» streven, in den gloed van dien eenen, volledigen hartstocht, in vlam van idealisme, die al het omringende doet rijpen en verzengt. Naast hem stelde Adama van Scheltema de vrouw, welke den kunstenaar dieper bemint dan den man. De zeldzame, die weet dat zij hem slechts middel kan zijn, nooit doel. De man vindt zichzelf in de liefde, de vrouw verliest er zich in. Maar de liefste van den kunstenaar moet waken voor hun beiden over een geluk, dat zich verteert, over een ver langen waaraan vervulling schaadt, met haar artistiek instinct hem den weg ter evolutie bereiden, en geen offer te zwaar tellen om de hirinnering aan wat ze hem geven kon, ongerept te laten in het licht dat om zijn handen speelt. Oscar Wilde heeft ergens geschreven, dat een vrouw nooit weet wanneer het scherm voor de laatste maal vallen moet, zij wil altijd nog een bedrijf. De ware kunstenaars vrouw zal dit oogenblik weten, de liefde en de kracht hebben het te kiezen, de bevrijding stellend boven den innigsten band. Dit is de schoone tragiek van haar missie de glim lach van Mona Lisa, het geheim van het derde luik. Onder lagen van conventie heeft Adama van Scheltema, die dit alles te zeggen had en nog bovendien een dichter was, zijn prachtig plan bedolven. Neergetrokken in de realiteit van een met tooneelpoppen bevolkt schildersatelier, is het nauwelijks meer te herkennen. En daarin de beide hoofdfiguren zonder gloed of overtuiging. Hoe had de hartstocht voor het werk, het geloof in zijn zaligmakende Kunst" Henri perking). Ook dit bewijst dat de zucht tot het enkele schilderen het sterkst hier is wat niets dan goeds beduidt. III. Het moeielijkst te definieëren is Nelly Bodenheim, omdat haar werk van een tegen stelling leeft. Ik heb elders geschreven, dat zij de typen van Henkes weergeeft, maar dat zij ze kritiseert (dit is een onder scheid, een verschil van verscheidene hemelsbreedten, geachte Nelly!) Zij zoekt het bur gerlijke om de trouwhartigheid, die de levens daarin kenmerkt, maar ik moet dit herhalen, zij doorziet het, en steekt voor mij in alle gevallen, een afkeer daartegen niet onder stoelen noch banken. En dat is een zekerheid voor dit romantische, ironische w<rk. Het bewust dat de teekenares een overzicht behield, en perspectieven, in wat zij maakte. De teekeningen zelve zijn een meer maals bezien waard. Zij hebben, opper vlakkig, de zoetheid van sommige Duitsche dingen, maar zij zijn dat niet; eigentlijk zijn romantici in de praktijk des levens nooit zachtmoedigen. Zij zijn eer hard uit noodzakelijk zelfverweer. Ge kunt dit lezen, zoo-ge aandachtig leest, in deze zachtkleurige, zachtgeteekende voorstellingen, waar in ironie en kenschetsing schijn baar tasten, om te dieper te raken. IV. Betsy Osieck is de vierde dezer Amsterdamsche Joffers, waarbij zonder schae Surie en van den Bergh genomen konden zijn. Zij is de minst oorspronkeItfke, en de gemaklijkst door den nieuwen tijd bewogene. Zij is het lichtst modern van kleur; dringt het minst in, en is het minst doorvoeld. Dat zij een leerling is van Lizzy Ansingh, be speurt ge in het Achter buurtje (40); dat zij aardig de kleuren in malkaar kan la ten verslinken, vertoont No.42, de Bloemen. Het meest geslaagd is een stilleven Na het balmasqué". Hier zijn ae schakeerin gen, zuiver, het talrijkst; hier is het mondaine het schilderlijkst, en hier is het geheel het sterkst, het Lizzy Ansingh: Onbewaakt gemaklijkst in zijn zuiverheden. Nellie Bodenheim V. De karakteriseering van deze schilde:essen kan, ze met elkaar vergelijkend, in weinig woorden herhaald worden: Lizzy Ansingh is de meest geestvolle, en zij is gestaeg; Coba Ritsema is de meest schilder lij ke maar soms ongewis; Nelly Bodenheim leeft van twee tegenstellingen in een ding, in het burgerlijke, gevonden; Betsy Osieck i; de meest mondaine, en de minste in intensiteit. PLASSCHAERT Coba Ritsema: Stilleven (blauwe boeke'n) mmiimiimimiiiiiiuimiiiiHiliiiiilti i""" van Bergen moeten omstralen om het offer van Helene van Dijk, de vrouw, die hem opgeeft om zijn diepste-zelf te redden, te maken tot een daad l En ook Helene, hoe veel liefde voor den kunstenaar had ons moeten vooroereiden op het groote gebaar, waartoe zij was bestemd! Aan deze halve menschen was voor ons niets belangrijks, juist omdat zij, de een in zijn kunst, de andere in haar liefde, een heel mensch hadden kunnen zijn. De kleine Nellie, het modelletje, dat als Molnars Seiden-Mizi, maar een Klein Station" was, waar de trei nen kort stopten, was ons meer dan de groote Helene. Naar die kunstbroeders zouden wij, indien we het ongeluk hadden hen in de werkelijkheid te ontmoeten, geen oogenblik luisteren; en wat doen ze dan eigenlijk op het tooneel? Ook dat natura listisch echtpaar, '?oompje" de schilder die zijn model trouwde om met haar te zakken be neden elk peil van fesoen"..., moest dit paar als afschrikwekkend toekomstbeeld gelden tegenover Henri en Helene, met de kleine Nell en haar Herman op den achtergrond? En zou de schrijver in Marie van Bergen, de zuster-draak van Henri, werkelijk het in vooroordeelen opgevoed meisje-van-goedenhuize hebben willen teekenen, een vrouwe type naast Helene ? Ik geloof, dat we ons in al deze vragen niet moeten verdiepen en er ons evenmin over behoeven te verontrusten. Al was deze milieuschildering een openbaring van frissche en rake karakteristiek, dan nog zou ik haar veroordeelen ter wille van den geest van dit stuk, die iets geheel anders: fantaisie vraagt, en poëzie waard is. Hier hebben we nu eens niet te doen met hopelooze uiterIlllllllllllllllllllllililllllll lijkheid, waarbij we Mietje mogen prijzen en Pietje moeten laken, hier staan we voor een geval van een verdwaalde kern, de vreemde vlinder", die onder den atelierrommel geraakte... Adama van Scheltema blijft ook in dit stuk een denkend mensch, en wat hij nu eigenlijk om zijn menschelijke ge dachten heen gefabriceerd heeft, bewijst ons alleen, dat hij den vorm, zijn vorm voor een tooneelwerk nog niet gevonden heeft en al te ijverig naspeurde in dezen nood, hoe voor gangers hun pièce bien faite" in elkaar hadden gezet. De ware flair voor pakkende tooneelen miste hij daarbij, wat mede tegen het voor een dichter noodlottig genre" getuigt en zijn natuurlijke gevoeligheid ging, als ver legen, in vele Wijze Theoriën schuil. Fred Vogeding, Henri van Bergen gaf, onder deze omstandigheden nauwelijks kleur, het juichend kunstenaarsbloed leek hem door de aderen te kruipen. Mevrouw van der Horst (Helene) verraste met de illusie van jeugd en picturale schoonheid in een rol die voor een jongere vrouw bedoeld is. In het gewaagd rood was zij... een schilderij. Meer zon, om de weelde van haar, zoo gul ge boden schoone naaktheid, wat minder gemoe delijkheid bij het afscheid, dat immers van rijpe berusting het laatste zegevierend lan is, zou de rol ten goede komen. De overige spelers hadden maar te typee ren naar chablonen van schilders en model len die wij nu zoo langzamerhand op het tooneel van buiten kennen, en deden dit met effect. Wij zoeken het ver..." schreef Adama van Scheltema boven het gedichtje dat we hier aanhaalden. Doch ditmaal, geloof ik, zocht hij het niet ver genoeg. TOP NAEFF

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl