De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 20 januari pagina 12

20 januari 1917 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

12 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 20 Jan. '17. - No. 2065 IS AAK OP DEN DAM en DE GROOTE CLUB En 'n geloop gisteren naar de Groote Club! Zou je niet kunnen begrijpe. Vrijdag ook al. Ik dacht direkt: daar is zeker wat bij zonders aan het handje. 'n Fèn gebouw, de Groote Club 'k Sta der nou al zooveel jaren op te kijken, maar ik mot altijd weer denken: daar hebben ze toch 'n f n huisie neergezet. Nel als m'n jongste zoontje Sampie, die heeft ook zoo'n dik lijfie en zoo'n kleine kop. 't Zal wel bijgroeie, zeggen ze, met Sampie, natuurlijk! Voor mijn part loopt het er altijd zoo druk als nou. Daar zit wel wat an. Maar 't lijkt er meestal niet naar. Als eenvoudige schoenpoetser zijnde kan ik nou niet zeggen dat ze der veel van profiteere, van d'r Club. Goeie God, wie zie je gewoonlijk voor de ramen zitten! Daar hea je. ..nou ja, namen zal 'k maar niet noemen. Ik ken ze te goed, en ik zou ze op mijn vingers aftellen, de lieve gezichies, die ik er al zoo jaren lang heb gezien. Maar nou liep het de heele dag met allerlei volk! Eerst begon het al met drie tegelijk. Een rooie, een korte dikke en een met een ouwe meisjes gezicht. Kende ze niet, maar toen 'k aan mijn pet tikte en schulere?" zei, keken ze me an, alsof ik derlui vaders ver moord had. Donder op" zei de rooie in zijn eigen, wij kenne de joden missen." Nou, voor mijn part zal-i 't rambara krijgen. Dat wou 'k ook'm net zeggen, toen d'r al weer twee nieuwe aan kwamen runnen. Die lachten me toe, alsof ik 'n roomtaartje was. Ze gave me een duppie, en n leek er over te denken om 'n praatje te maken. Maar gedaan het-i 't niet! 't Leek wel of ze allemaal centen kwamen beuren, zoo tippelden ze. En allemaal keken ze Izak aan. De eene helft schmierig; en de andere helft kedin. 't Was, of ze allemaal van mij hadden gedroomd, beroerd of lekker. En kletsen! Wat zou het toch zijn? As je d'r n heb, zit je d'r zoo onder," zei een lange, groote, die misschien thuis konijntjes hield. En dan weer 'n ander met 'n hoog eigen wijs stemmetje: nou maar, heur, ik vind het meer dan bekrompen, om zoo een respectabel element te weren." Moest die soms electrische bellen inleggen? Een oude met 'n onderkin en waterige oogies nam 'n vriendje bij zijn jas, en zei: Het beginsel, man, niks als het beginsel..." Ze liepen al door. Maar as ik in de rede had willen vallen, zou ik hem gezegd hebben, wat de goeie Keezer zaliger altijd beweerde: niks as beginsel", is niks as stommigheid. Ik ben natuurlijk het fijne wel aan de weet gekomen. Elke dag laat Frits zijn schoenen poetsen; en ik zeg van morgen zoo tegen hem: ,,'n Reuze-herrie daar bij jullie." Hij Jacht even en zegt: Ze hebben d'r een iiiiiitiniiiiiiiriiiii KANTTEEKENINGEN VAN EEN LANDSTORMPLICHTIGE Teekeningen voor de Amsterdammer" van Is. van Mens. Nieuwe Reeks. III Kleilust, Jan. 1917 Reizen en Passen. Goede burgers! Ge hebt allen gesidderd bij het vernemen der formaliteiten, waaraan ieder, die zich naar het buitenland wil be geven, zich heeft te onderwerpen. Achter op lijn 2 hebt ge tegen uw medereiziger gezegd: dat dat voorloopig nog wel zoo blijven zal, ook na den oorlog." En daarna hebt ge gezamenlijk tot schrik en verbazing van den conducteur en den trammenden slagersknecht, anecdoten opgehaald van arrestaties aan de Russische grenzen, en over beroeps-passenvervalschers in Griekenland en Siberië... Onwetende burgers! Ge kent niet het verschrikkelijke van een wnenlandsche reis. Ge weet niet, aan welke gevaren en bezoe kingen een reizende soldaat in uniform, zelfs een in burgerkleeren, bloot staat tusschen Utrecht en Amsterdam of aan de stations te Rotterdam en 's-Gravenhage. Overal staat men gereed om zijne passen te yisiteeren en zijn legitimatie te eischen, aan ieder loket weigert men hem een kaartje, wanneer hij niet bewijzen kan, dat hij er een koopen mag. Zoo zijn de loerende kameraden en meer deren, op Vaderlandschen bodem hem vaak noodlottiger, dan Russische grens-ambtenaren het een reizenden jood of nihilist, Grieksche contra-spionnen het een voortvluchtigen spion zijn... Let eens op, wanneer ge aan een groot station door de controle snelt, om nog een taxi te vinden, buiten; let eens op, en bemerk de daar posteerende militairen, die tusschen den stroom der burgers op uniforjood uitgesmeten. Een aardig ventje. Goeje familie. Maar, we benne anti-semiet." Toen heb ik toch staan te kijken. Anti semiet, middenop den Dam van Amster dam ! Daar gaat jou kans ook, Izaak," zeg ik bij m'n eigen, 'k Heb altijd nog 'n oogje op de Club gehad, as ik eens in betere dagen kwam. Dat zal nou niet gaan! Maar daarover maakte ik me niet kwaad. Mijn een zorg! Dan laat ik me voordragen bij Sans-souci". Wel, gossiemeine," zei ik tegen mezelf, anti-semiet! Zulke lekkere kerels. Wille jullie niet met 'n jood onder n dak zitten ? Is de beste smous jullie nog minder dan de beroerdste goy, die je d'r zoo maar in laat! As ik je nou vragen zou om met Izaak uit n koppie te drinken, of je most met 't Zwarte Gevaar naar de bioscoop, da's een ander geval. Maar kunne jullie met z'n ' ueshonderden nog niet 'n stuk of wat joden velen ? Dan mot je nog al in Amsterdam wonen. Joden hebben 'n hoop voor Amster dam gedaan. Wat was Amsterdam zonder de joden ? Wat zeg ik: Amsterdam ? Heel Nederland, zal je gezond blijven! En dan de masschele: hoeveel van jullie loopen niet weer morgen achter de zolen van Lipman Rosenthal aan, om 'n postje af te sluiten ? Daar kan Izaak toch niet bij. Wij kleven te veel, zeggen ze. Zeker, 't is onze jammer, dattewe kleven. As we niet zoo kleefden, zouden ze ons niet zoo trappen, 't Is de joden d'r eigen schuld, dat ze altijd weer bijkrabbelen. Zij willen toch weer naar de göys toe l Och, Isaak, begrijpt het wel. Zoo kwaad meenen ze het geen van allen. Ze maggen ons wel, maar ze denken niet na bij d'r eigen. Ze zeggen, datte ze leven in een eeuw van christendom, verlichting en eerbied voor den medemensch. Maar in den oorlog smijten ze mekaar uit kinderachtigheid dood; en in den vrede negeren ze mekaar dood. Nou, mij niet. Ik ga niet in de kou. Ik niet l Heeft de keizer van Duitschland ook de smoor aan de joden gehad t Heeft-i Heine een jodenbengel genoemd. Maar laat-i ze nou direkt, as de oorlog kwam, allemaal officier hebben moeten maken! En die van Rusland. Spreek me er niet van! Maar wat het die nou gedaan? Nou heeft-i geschreven Wacht-is, Groote Club -, Isaak zal je eens wat toewenschen! 't Zal je nog gebeuren, dat jij hoog boven op je dak met gouden letters een groot opschrift laat zetten: Aan mijne lieve Joden". Let op, wat Isaak je belooft! lUSTUS UIT lECIET 'V.AJST Oude jaarsavoti d-obsessie Zij voelden het nieuwe jaar naderen; zij zaten in het- kleine hartje, waar het niet druk was dien avond. De muziek wier door dringend-sentimentaal. Aan een klein rond tafeltje zaten ze samen op de Louis XVI poppenstoeltjes, het licht van het electrische lampje sloeg geel neer pp hunne decadente handen, glom in de whiskyzoda glazen. Zij dronken dubbele Canadian en zij spraken beiden niet. Het was hun beiden vreemd dat hun verlepte zielen niet ontkomen konden aan de burgerlijke geroerdheid van Oudejaarsayond-melancholie. Zij wil de weemoe digheid met whisky besproeien en trachten men loeren! Zie dan, hoe gretig zij eiken soldaat om pas en legitimatie vragen, en, wanneer ge er een kwartiertje, voor over hebt, zult ge bemerken, dat er daar in dat tijdsverloop mér worden gevat en terug gezonden, dan zulks aan de Russische gren zen in een half jaar geschiedt. Rijd eens langs de wegen, die het ver dedigde platte land met de stad verbinden; ge zult daarlangs des avonds heele optochten van fietsende soldaten zien. Zij mógen weg van hun forten, maar, zelfs voor hun eigen kosten, mogen ze niet reizen. Die menschen hebben er dagelijks eenige uren fietsens voor over, om hun gezin even te bezoeken. Dit alles, goede burgers, heeft een doel. Dat doel is, dat gij voldoende steenkolen zult overhouden, om uwe kachels te stoken, om electrisch licht te hebben, om te tram men, en om zij het dan ook slechts tot middernacht, in verlichte koffiehuizen te kunnen zitten. Alles heeft zijn prijs. Ge kunt reizen, zooveel ge wilt, en zon der passen-ellende. Wij, soldaten, kunnen van tijd tot tijd reizen, en dan nog slechts op vertoon van een pas. Zoo sparen de spoorwegmaatschappijen kolen. Alles heeft zijn prijs. Immers, wanneer het verlangen naar huis eens een dag hél sterk in ons is, dan pompen wij onzen achterband op, en fietsen een uur of wat, en, indien wij wél een ge zin, maar geen rijwiel kunnen houden, nu, dan slikken wij ons verlangen maar in, en houden het oog gevestigd op he,t maandelijksch verlof. Want er is kolen-nood. Ja, ja: pourvu qu'ils tiennenf, les civils'f De film van Leger en Vloot. Wanneer ik een winkel had, zèide Gerrit, en te verdrinken, maar hun dronken oogen gingen hoe langer hoe meer triester staan. (Teekening van Is. van Mens) Toen zei de een tot den andere, dat het toch bedonderd was, om kinderachtig te ik bang was voor mijn concurrenten, dan zou ik het volgende doen: Ik huurde een groot huis, met veel etalage-kasten. In die etalage-kasten zette ik alle voorraad die ik had. De winkel zelf bleef ledig; alleen moesten er een paar vroolijke uitziende winkeljuffrouwen rondloopen. Ik zelf hing een zware horlogeketting op mijn buikje, en antwoordde ieder een, die iets anders wenschte, dan in de uitstalling lag: het is uitverkocht maar reeds na-besteld!" Zoo'n winkel is de Leger- en Vlootfittn. Het is een etalage, en binnen loopen solda ten met vroolijke gezichten. Ik wist niet, dat we zooveel paardenvolk hadden," zei een juffrouw naast me, toen ze de cavalerie-brigade voorgesteld zag als eenige regimenten cavalerie. Toen de torpedobooten voorbij-joegen, maakte ze geluiden van ontzag: op het juiste oogenblik verduisterde het beeld, om een nieuw te doen verschijnen. De duikboot herinnerde aan de zakdoek van het verarmde adellijke geslacht. De munitie-fabriek werd als een munitie fabriek met zwierige non-chalance aange kondigd. De afdeeling luchtvaart was een sport evenement, het anti-aircraft-geschut een sur prise, en de 12-cm.-lang-batterij een min of meer geslaagde aardigheid. Maar wat goed was, dat waren wij. Wij tirailleerden in de duinen, dat het zoo-maar niets leek, wij zwommen en turnden en fietsten, zooals wij inderdaad allen doen. Wij marcheerden in dubbele-marsch-colonne over de hei, alsof er geen gaten en struiken waren, en men juichte ons toe, toen wij, over hekken en sloten jagend, een spoor brug en- dijk bezetten. Opeens herkende ik Ari, die naar het veldleger vertrokken is. Hij stond op een pon tonbrug, schuin achter een divisie-comman dant, en ik zag hem zoo vlak in zijn gezicht, dat ik moeite had, niet luidkeels uit te roepen: Hoi, kameraad ! Amodjó l" Ari keek zoo glunder, alsof hij mij her kende, maar de divisie-commandant stond er bij, dus hij kon niets doen. Plotseling maakte Ari een dwaas gebaar, met zijn hand aan zijn veldmuts. Hemel - dacht ik bij mezelf als die divisie-commandant eens omkeek l Ari greinsde, trots op zijn moed. De divisie-commandant had niets gezien, gaf geen sjeege" zpoals Ari en ik dat noe men, en rookte rustig een sigaar. Ari was gered! Branie was het toch geweest. Toen ik er later nog eens over dacht, kwam opeens een akelig gevoel in mij op: als die divisie-commandant eens naar de bioscope ging... en hij herkende Ari, die toch brj het veldleger is Maar intusschen kwam er een verblijdend en geruststellend kranten-bericht, dat luidde: H. M. de Koningin ht'eft de Leger en Vlpotfilm gezien, en er Hare Tevre denheid over Uitgesproken. H. M- werd gevolgd door... worden op den laatsten dag van het jaar. Zij gaven den vlolist de schuld, die zijn tonen zoo langzaam uithaalde, of hen tot tranen toe bewegen wou. Aan het tafeltje naast hen zat een heer in evening-dress metz'n gedecolleteerde schoone als een kostbare pop van was en gaas met blanke schouders en armen met veel fon kelende opgesmuktheid en geschetter aan de onbeduidende handjes. Het waren de eenige habitué's die opgekomen waren; zij dronken champagne, zij at sandwiches, haar onbeduidende hooge lachje en het onver mijdelijk trage vioolspel waren de eenige geluiden in de bar. Op het porceleinen-wijzerplaatje gingen de wijzers van de klok naar twaalf. De beide heeren keken er naar; toen het kwart voor twaalf was. Hun starre dronkemansvermogen werd beangst, de trage wijzers deden hen griezelen alsof hun nooit onder broken gang over de wijzerplaat nu heele menschenlevens beheerschte. Zij staarden of hun Joogen een tragen gang bedwingen konden. De kleine wijzertjes werden een obsessie, of zij in hunne hersenkassen rond draaiden en geen kracht hun gang verstoren kon. Elke minuut werd hun zwaarder om te verdragen. Toen het heel dicht bij twaalven was, werden hunne oogen groot van angst. Daar kwamen de twaalf slagjes, metaalhelder. Toen kwamen er vele hooge heeren, waaronder ook de divisie-commandant. Maar de Koningin is Tevreden; dus Zij neemt het Ari niet kwalijk. Nou, dan kan die divisie-commandant óók niks zeggen! Ik zal Ari een briefje schrijven. Toch een branie, die Ari! * * * Bazar voor Leger en Vloot Er is een tentoonstelling van dehuisvlijtproducten, die wij in onze ledige uren maakten. Aardig denkbeeld! Wie er iets voor maakte, kreeg eenigen tijd vrij van dienst. U snapt, dat we allemaal aan 't werk gingen. Keesje maakte een Zeppelin van leege groentenblikken; hij sneed zich 14 maal in de vingers, en het ding is bij 't vervoer uit elkaar gevallen. Daan wilde van zes afgekeurde helmen een berglandschap maken; maar, aangezien hij nooit een berglandschap gezien had, hield het kunstwerk, toen het gereed was. het midden tusschen een kudde dromedarissen en een Bedouinen-dorp. Hein was heel geheimzinnig bezig, ineen schuurtje; eiken dag kreeg hij een standje op 't appel, omdat hij telkens verscheen met roode verf op z'n uniform, en stijfsel in z'n haren Eindelijk kwam hij op een dag trots de cantine binnenloopen. Hij zwoegde onder een torenhoog toestel, Zij voelden ze als twaalf steken. Het was of ze een heel nutteloos levensjaar afriepen. Zij bleven staren op de klok, waarvan de wijzers een nieuw jaar zouden gaan aan wijzen. Als het weer begonnen was, zouden ze hun angst kwijt zijn. Maar de obsessie werd al erger. Langzaam ging de groote wijzer terug, vijf lange minuten, alle doel loosheid van het leven, op hen aankwam. Of alle nutteloosheid van hun bestaan zou terugkeeren, of zij zouden moeten door maken in de verslagen wetenschap van de gevolgen en de ijdelheid daarvan; de moei zame jaren die hen tot blasébarbezoekers hadden gemaakt, zoo werden hun die vijf lange terugloopende minuten. Toen ze nog met verstandige oogen naar het kleine klokje keken, kwam de kellner vragen of hij afrekenen mocht. Zij hadden elk twaalf whiskies gedronken. Het andere tweetal was al weg. Er werd gesloten, omdat het al half n was. A. B. v. T. tiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiini iiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiMiiiiiiiiiiili dat knalrood geverfd was. Toen hij het op tafel zette, viel er een stuk af; met een luiden bons viel het op den planken-vloer. Iedereen keek er naar. Hein wischte zich 't voorhoofd af, en raapte het stuk op. De Westertoren ?" vroeg er een. Naatje van de Dam ?" informeerde Daan. Hein haalde minachtend de schouders op. ledereen raadde. Achtereenvolgens ging het voorwerp door voor: een bloosend maissie", een kenon met bloed'r an", Hein assie rooie kool gegéte het", de duvel", en Troelstra". Het werd een kruisvuur van aanmerkingen op het voorwerp, en opmerkingen aan 't adres van Hein. Hij volhardde in z'n minachtende houding, wierp een vernietigenden blik om zich heen, e» kwam toen naast me zitten. Weetje" zei hij vertrouwelijk, 't is Mars, jeweetwel, van de oorlog! Ik had er een plaatje van, maar ie lijkt niet erg! Ik heb oude broodjes opgespaard, maar die benne te hard, zie-je, je ken d'r geen vorm in krijge." En hij toonde mij een steenhard stukje kug," dat vol roode verf zat. Het was het stuk, dat er zooeven afge vallen was, en 't stelde blijkbaar Mars' linkerarm voor... Ach, waarom u verder te vermoeien, met de opsomming van alles, dat uit ons nijver handenspel ontstond. Gaat ze zien, de doosjes en vogelkooien en prenten en huishoudelijke voorwerpen ;" koop wat op den bazar, waar vriendelijke dames tentjes exploiteeren. Laat ze d'r pret hebbe!" zegt, goedig, Daan. La me eerst es afwachte wat 'r van komt," zegt Hein. En hij maakt een tel-gebaar met duim en wijsvinger. MELIS STOKE Landstorm plicht! ge

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl