De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 27 januari pagina 7

27 januari 1917 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

27 Jan. '17. No. 2066 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Eugen d'Albert Als. een man van rijperen, middelbaren leefttfd K hij na eene zeer lange afwezig heid weer in ons midden verschenen. Onze herinneringen aan zijn spel gaan naar het einde der tachtiger jaren terug, toen hij stormen derhand de podia der Europeesche concert zalen veroverde, toen hij nog stond midden In zijn Sturm und Drang", 3/4 virtuoos onder de nog versche bekoring van zijn onvergetelijken leermeester Frans Liszt. In de Hof-GSrtnerei" te Weimar werd de*e jongt plant tot vollen wasdom ge kweekt; wie de kweeker was, dat konden we, na jaren, ook tijdens de jongste zoo belangrijke prestatie beseffen, want al moge de pianist-virtuoos zich hier in den loop der tijden gemetamorphoseerd hebben in. een Innerlijk gevoelsmensch zoowel op scheppend als herscheppend gebied, in zijn spel is nog steeds waarneembaar het ele ment, dat een tijd lang te sterk het concertléven' der 19de eeuw héft beheerscht: het virtuosendom. Het is echter geenszins de slechte kant van deze zijde, die deze kunstenaar ons laat zien. Bi} hem geen doel: te overbluffen met coquette passages of lang aangehouden fermaten, als gevolg van wèlberekend over leg, om zijne hoorders onder den ban te krijgen. Neen: zijn virtuosendom is van beteren huize; ongebreideld loopt de stroom van een al te onstuimig temperament door de forsche heroïek van een Esdur concert van Beethoven, een stroom, ongestoord door overwegingen van verstandelijken aard. Maar ook: welke tonen van innig doorvoelde teere expressie laat een d'Albert ons oor verne men, soms als een Hauch" uit eene wereld, waarin geene materie schijnt te bestaan, de wereld van een genius, die door zijn elgfn lichamelijke deofheid, die geluiden en klanken .In beeld kon brengen, die voor zijn oor onverneembaar waren. Dat gevoelden we in het Andante con moto", die brooze door zichtige zang van alles doordringende smee king van een naar liefde n zachtmoedig heid dorstend hart, als een weemoedig staren op datgene, wat het Elysium hier op aarde zou kunnen zijn. Als we ons dan- al niet met enkele mo menten kunnen vereenigen, wat betreft eene juiste en duidelijk logische doorvoering van een thematisch beeld, gehinderd door een tésterke accentueering der gebroken har monische omspeling, dan hebben we te be rusten, wetende, dat hier misschien eene bedoeling van hoogere geestelijke opvatting schuilt, om de rythmische drang tot ver sterking van een stijgend melos te verdui delijken. ? Ontroerend werd ook de inleiding tot het heerlijk finale als 't ware gepreveld, dat zich daarna in alle glorie en heerlijkheid als eene klare, dartele stroom een baan brak. Minder gelukkig is de solist in de vertolking van Schubert's Wandererfantasie geweest. Dit werk dat ons toch in de oorspron kelijke gestalte zonder orkestbegeleiding heeïwat liever is leed onder een te onge cultiveerd fortospel, dat vermoedelijk d oorzaak was, dat, na de met lapidaire kracht gegeven inzet van het finale, die kracht verder grootendeels verbruikt bleek te zijn. Een te spontaan kunstenaar, die hier niet regelmatig opbouwend te werk gaat, loopt dan ook groot gevaar, zijne kracht te ver spillen. In het adagio" wist de vertolker evenwel sterk te treffen door dat waas van weemoed naar voren te brengen, dat hier het geheel beheerscht. De pianist d'Albert moge al niet Onze hoogste eischen bevredigd hebben, de mar kante persoonlijkheid van zijn hoog ontwik keld kunstenaarswezen dwingt ons hier, hem een tot spoedig weerziens" toe te roepen. Er is aan klavierspelers van markante persoonlijkheid den laatsten tijd, ondanks den vloed van concerten, groot gebrek. Te St. Franciscus-gebarenspel Verwirre mein Géftihl mir nicht!" Met dit woord van Kletst mochten wij wel elke kroniek openen. Want er wordt zooveel ge schreven over de teekenen des tijds" van een tijd dien nog geen redelijk mensch te doorechouwen waagt en over geestelijke onderwerpen tot ontroering der menigte", gelijk Antoon Molkenboer het in de inlei ding tot zijn St. Franciscus-gebarenspel" uitdrukt, en het is natuurlijk dat voor deze onderwerpen" het tooneel, .met zijn aan de kerk bijkans evenredige macht, thans weder wordt gezocht. Realisme, romantiek, religie..., het blijft een kringloop, en hoe zwakker een kunst in zichzelve is, hoe meer de algemeene behoefte haar te vereenzelvigen met ver heven denkbeelden en gevoelens, zich zal doen gelden. Kunstbeschouwing wordt dan geloofsbelijdenis en wij geraken op een ter rein, waar niet de ontroering van het kunst werk uitgaat en over ons komt, doch juist andersom onze eigen, vooropgezette ontroe ring het kunstwerk verheft". Wij danken aan het katholieke geloof, gelijk aan elk gaaf en sterk geconcentreerd gevoel yan liefde en vereering, een schat van schoon heid, de gedachte daaraan maakt ook den niet-kerksch-geloovige gretig en ontvankelijk voor gewijde" stof, waarvan zoo machtige inspiratie op den geroepen kunstenaar tthn uitgaan. Doch het vertrouwen, dat deze stof in haar zelve de kracht en de heerlijkheid zou bezitten de menigte te ontroeren", strekt voor mij niet verder dan juist tot de grens, waar de waarachtige kunstontroering aan vangt. Vu a travers un temperament , ge zuiverd door de zeef van het bewogen kun stenaarsgemoed, vloeibaar geworden en op nieuw gestold... Noch het geestelijk, noch het wereldsch onderwerp is een onderwerp", zoo lang het niet .in de stilte dit loute ringsproces volledig heeft ondergaan, dikwijls is de kleine concertzaal het tooneel van meer of min verdienstelijke prestaties, die voor degenen, die buiten het kringetje van concertgevers, of- geefsters staan, geen zin hebben. Nu het buitenland door de omstandigheden minder vertegenwoor digd is dan in vredestijd, blijkt het, dat wij toch maar een paar klavier-spelers bezitten, die men figuren" mag noemen. Bij de overigen zet men zelden het typi sche begrip pianospelen" van zich af. De prestaties zelfs van de meer muzikaal begaafden lijden onder een zekere reserve, begrijpelijk bij jongere, aan een optreden nog niet gewende krachten, maar niet ver dedigbaar bij hen, die op de voor hunne gaven te bereiken hoogte zijn aangeland. Het aantal concertgevers is de laatste jaren schrikbarend toegenomen en al moge vroeger rijkelijk aan het thans zoo gesmade virtuosendom zijn geofferd, om met succes te kunnen concerteeren, moet men van den virtuoos toch in eenige mate de stoutmoe digheid en het lan bezitten, dat den hoorder den indruk geeft, dat er gewerkt wordt, onbekommerd en onbelemmerd door dat samenstel van factoren, dat te zamen vormt de techniek van het handwerk. Juist eene figuur als d' Albert prent het ons nog eens in, dat velen, die geen pardon voor zijne tekortkomingen zouden vinden, misschien' niet meer zijn dan simpele handwerkers, die zich op het mechanisme van het toetsencomplex hebben blindgestaard. Om, over de volmaakte techniek heen, de kunstenaar in zichzelven weder te vinden en vrijuit te laten spreken, zulks is slechts zeer enkelen gegeven. Maar wie slechts .noten en geen innerlijke aanschouwing kan geven, die staat voor ons ten achter bij hem, die wel de laatste vermag te schenken, zij het ook in niet geheel volmaakten vorm. Die innerlijke visie schenkt een d' Albert in buitengewone mate. H. M. v. LEEUWEN llllllllllllllltlllllllllltlflIlllllltllllllllHtlllinitHIfMII Die Kunst Ost-Asiens. Der Umkreis ihres Denkens und Gestaltens, von CURT GLASER. (Leipzig. Insel Verlag.) Na mijne artikelen in dit Weekblad over de werken van Raphaël Petrucci en van prof. E. Fenollosa *), gewerd mij van meer dan ne zijde het verzoek, nog meer wer ken te bespreken, waarin de kunst van OostAziëvan welke wij, dit dient nu maar eens ingezien te worden, zoowat alles te leeren hebben op niet enkel deskundig geleerde" maar ook deskundig artistieke wijze wordt behandeld. Het duitsche werk, waarvan de titel hier boven staat is niet nieuw, daar het in 1913 verschenen is, maar eene bespreking toch ovefwaard. De belangstelling, ook in Neder land, voor Oostersche kunst begint de laatste jaren langzaam, maar zeker toe te nemen. Men begint, en niet alleen in artistieke krin gen, te voorgevoelen, dat oqk nu weder het Licht uit het Oosten moet komen. Zelfs in het bolwerk der, althans wat de studie van het Oosten betreft, strakke, dorre, doode geleerdheid, Leiden, zijn de schatten opge graven, schatten van eeuwig levende kunst, die, onder den neus van bar geleerde Ori ntologische professoren, jaren en jaren onop gemerkt, als vodden in het rommelpakhuis hadden gelegen, dat Ethnographisch Museum heet. De sublieme oostersche kunst was te Leiden, waar geleerden als Speijer en de Groot woonden, als louter ethnografische" curiositeit opgeborgen, en niemand wist eigenlijk dat zij bestond. Door de goede zorgen van den conservator dr. M. w. de Visser en den heer Taco Roorda is verleden jaar in het Ethnografisch Museum een ten toonstelling van Boeddhistische kunst ge organiseerd, die eene openbaring was, en thans weder eene expositie van Japansch *) Zie De Amsterdammer van 8 en 15 Aug. 1915 en 13 Febr. 1916. Het is mij bij de opvoering van St. Francistus' leven voorgekomen, alsof Antoon Molkenboer met de uitbeelding begonnen was, al vóór zich uit de schoone overle vering in hem of in een ander het innerlijk beeld had gekristaliseerd. Een schilderspel" noemt hij zijn werk en uit heel de opvoering is ons gebleken, dat hij aan de laatste lettergreep van dit woord overwegende waarde hechtte, zich dus niet, zooals b.v. de leider van Het spel van St. Servaes" te Maastricht, met de vlakke wandschildering tevreden had gesteld, maar naar diepgang streefde en perspectieven te openen zocht. Nochtans kenschetst hij zijn scenario niet als drama geschreven of bedoeld", en stelt hij het literair drama" tegenover het gebarenspel". Ik kan dezen gedachtengang niet goed volgen. Voor mij is óók het gebarenspel, al wordt er dan niet met woorden in gesproken, zoodra het niet meer, op n plan, in het kader van het tableau vivant" gehouden is, een literair drama, en mijn voornaamste bezwaar tegen het eerbiedwekkend werk van Molkenboer is, dat hij niet d da r van uit is gegaan, ter wijl hij zich evenmin heeft; bepaald tot wat we zouden kunnen noemen: een ora torium in lijn en kleur. Dit spel op het too neel is onweersprekelijk: een tooneelspel, en stelt derhalve dramatischen eisch. Visionnair-dramatische compositie vóór alles. Had een dichter-dramaturg Molkenboer den weg bereid, diens taak zou, strenger afgebakend, eenvoudiger uit te voeren zijn geweest, meer geconcentreerd en bijgevolg intensiever. Het dichterlijk aandeel van dr. Rutten, die, zon der van een persoonlijke visie op den levens gang van den heiligen monnik te doen blijken, recitatieven en Vondelachtige verzen tusschen den gebarentekst schreef, nam daar voor n te ondergeschikte plaats in. Wij hebben groote kunstenaars op dit gebied, welke door het afzichtelijk lot der leprozen zoowel als door het stralend wonder", de goddelijke merkteekenen" aan Franciscus' handen en voeten, diens algeheele verlossing in. de persoon van Jezus", feller aange grepen, tot voller, inniger n kuiscner uiting zouden zijn gedreven. De St. Margaretha" van Ary Prins o.a. ligt als het ware ter drama tiseering voor het gebarenspel gereed. Welk een wegbereider zou deze protestant", die JN DUITSCHLAND (Teekenlng voor de Amsterdammer" van Oeorge van Raerndonckl BELGEN NAAR DUITSCHLAND Soldaat: Jullie naar het front l" Werklieden: Wie zal dan ons werk doen?" Soldaat: * Daar hebben wij de Belgen voor." DE CENSUUR IN DEN PRUISISCHEN LANDDAG Hier komt niemand binnen, voordat hij heeft laten zien wat hij zeggen wil." iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimimiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMMiiniii lakwerk, waar de prachtigste kunststukken op te bewonderen zijn. In Leiden wordt de oude Oostersche kunst weer levend, en ver telt den verrukten toeschouwer hooger, eeuwige waarheden, die op de colleges van de beroemdste taal-bolleboozen verstikt werden onder philologische, geleerdheid". De Kunst-Academies in Nederland begin nen óók het gewicht der Aziatische kunst te begrijpen. Te 's Gravenhage heb ik, zoover in mijn vermogen was, een paar malen den leerlingen der Academie voor Beeldende Kunsten trachten te doen voorgevoelen, welke schatten de Chineesche en Japansche kunst voor hun ontwikkeling kunnen zijn, en de Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen te Rotterdam vroeg mij, dit jaar een cursus te houden over de kunst van China. Tien jaren geleden zou dit een onmogelijkheid geweest zijn. Zelfs in provinciesteden als Deventer en Harlingen luistert een volle zaal naar lezingen over Chineesche filosofie en kunst, terwijl tien a vijftien jaar geleden men nog alleen maar wist dat de Chineezen een staart droegen en veel van thee hielden. Zóó goed hadden de heeren sinologen er voor gezorgd, dat het Licht uit het Oosten over de groote menschheid uit kon schijnen. De sinologie was een dood" vak, en onderwees een China dat ijskoud en dood was. Onuitputte lijke schatten van wijsheid en schoonheid lagen in China te wachten om hun glans van eeuwigheid te doen schijnen over het materialistische Westen; de geleerden" die zich blind hadden gekeken op philologische en ethnografische curiositeiten zagen de schitterende jüweelen niet, die op hun reizen in 't Oosten vlak onder hun laag-overbrilde professoren-neuzen lagen, en als er wat van in Leiden verzeild raakte, catalogiseerden ze het ethnografisch" en smeten het op den rommelzolder op het Rapenburg. De tijden worden echter vol, en zeer nabij is reeds het o >genblik, dat de menschheid van Europa, die het Licht uit het Oosten zoo noodig heeft als brood en water, aan de dorre, doodsch-strakke, versteende oriëntalisten professoren zal vragen: waar heeft uw boekengeleerdheid voor gediend, waar om hebt ge ons een Oosten geleerd, dat dood en koud was, terwijl zijn innigste wezen, de Wijsheid en de Schoonheid, nog altijd leefde, en ons gelukkig had kunnen maken, waar wij smachtten in materialisme, en wetenschap zonder mystiek? Waarom hebt gij ons met uwe doode, dorre weten schap" in het duister gelaten, en het godde lijke, mystieke Licht uit het Oosten onder het stof van uw intellectueele geleerdheid IIIJHI.IIIIIIIIM11MIIH!imilllllMH1lllltllllllllllllll!1lllll[llltilllllimill"lll de middeleeuwen met de oogen van een ziener doorschouwt, in het algemeen voor het katholieke tooneel-kunstwerk kunnen zijn! Van St. Franciscus lag niets gereed, en noch de toegevoegde dichtregeien, noch Avrkamp's muziek, welker waarde ik als zoodanig niet beoordeelen kan, noch goden! Lui Green's ballet, hebben mij in dezen Spyeghel der Saligheyt" het beeld van den edelen mensch, Franciscus van Assisi, schooner doen zien, dan ik het, naar de legende, al wist. Vijftien tafereelen... En in al die tafereelen was levendigheid zonder leven, het tooneel, hoe vol ook, scheen nooit gevuld. Zooals Molkenboer in eerste instantie een dramaturg ontbroken heeft, zoo ontbrak hem in laatste instantie: een regisseur, een scheppend tooneelkunstenaar, die de gedachten van den ontwerper opnam, doorvoerde en verwezen lijkte op het tooneel, om in al deze fraaie droom gestalten en groepen ten slotte het tooneel-leven te blazen. Wat de acteur Verheyen de. talrijke toegewijde leeken, die in dit gebarenspel meewerken, heeft bijgebracht, is stellig zeer verdienstelijk; het was of deze dilettanten hun geheele leven over het tooneel hadden gewandeld en van jongs af zich met het gebaar" vertrouwd hadden gemaakt. Doch relief (naar binnen noch naar buiten) kreeg niemand en niets. Ook St. Franciscus niet, door Verheyen zelf voorgesteld. Zijn nede righeid was klein-burgerlijk, zijn glimlach pose. Om zijn, als uit hout gesneden figuurtje, ontbrak het irreëele licht. Het is dan ook geen geringe taak (een drawback van het verheven onderwerp) zulk een teedere, door de verbeelding van geslachten omkoesterde, legendarische gestalte een ganschen avond tot lichtend middelpunt te maken van een bont en beweeglijk spel, de inner lijke stijging van den geest zóó geleidelijk sterk te doen uitstralen, dat aan het einde, terwijl het laatste hulsel afvalt, het won der" voor onze oogen wordt volbracht. Elckerlijk! Ook Vincent Berghegge, als de Heilige Servatius te Maastricht, zwakker acteur dan Verheijen, heeft voor een goed deel deze illusie kunnen geven, gelijk van heel de opvoering daar, naïef als een bid-. prent, me«r vrome bakoring uitging. In verborgen, opdat wij het niet zien zouden, dat het einde van uwe glorie nabij is, daar slechts kunstenaars en dichters in staat zijn, den geest van het Oosten te begrijpen?.,. Al dergelijke gedachten komen over ons, wanneer wij een prachtwerk lezen als dat van Petrucci La Philosophie de la Nature dans l'Art d'Extrême Oriënt", wanneer wij Epochs of Chinese and Japanese Art" door bladeren, en ook nog, wanneer wij Curt Glasers Die Kunst Ost-Asiens" aandachtig in ons op hebben genomen. Ook het laatste werk is een lafenis voor den overal voelbaren dorst naar meer kennis van de kunst van het Oosten. Curt Glaser is niet zulk een dichterlijke natuur als Petrucci, bij verre na niet, hij heeft zelfs iets van het onuitstaan bare type van den Duitschen Kunst-Historiker" en Aesthetiker" hier en daar, maar toch heeft zijn boek de zeer groote ver dienste, den ernstigen oosterschen kunst liefhebber, die niet In het Oosten heeft ge leefd, en alles van voren af aan verwerken moet, tot een in zeer veel opzichten betrouwbaren gids te zijn en in de goede richting te leiden, die hij in moet slaan, om dan verder zelf den weg te kunnen vinden. Het mooie van Curt Glaser's boek is, dat hij zich niet op het domme, pedante prioriteits standpunt van Europeeschen geleerde" stelt, en van daaruit de Oostersche kunst onder een Westerschen hoek (en dat is: den uitsluitend intellectueelen) bekijkt, maar dat hij zich in de ziel van den Oosterling weet te verplaatsen, en zelfs weet aan te geven, HOE een Oosterling, doordrongen van tao stlsche, en boeddhistische (en in Japan ook: shintaoïstische) filosofie een kunstwerk in zich opneemt. Dit is dan ook DE eenig mogelijke methode, maar hoe weinig europeesche schrijvers over Oostersche kunst zijn ooit op het idee gekomen, deze te volgen! Het slot-hoofdstuk van zijn werk heet Der Genieszende und das Kunstwerk," en hij zegt daarin dingen, die ieder liefheb bende bestudeerder van Chineesche en Japansche kunst wel goed in zich op mag nemen, want zonder deze zal hij er nooit in doordringen. Ik haal er enkele van aan, dan zal men mij begrijpen: Eine Kunst die alle Mittel tauschender Illusion von sich weist, muss ein anderes Verhalten des Beschauers zum Bilde voraussetzen als eine Kunst, die darauf ausgeht, unmittelbar den Menschen in ihren Bannkreis zu zwingen". Das (Chineesche en Japansche K. B.) Tuschbild gibt nicht mehr als Andeutungen. Es will nicht im Port ra t das Dasein der Men schen vorta'uschen und nicht in der LandiiiiiMiiiiimiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinifii zelve een wonder is wel geweest de vrouw die te Londen in The Miracle" (de Legende van Beatrys) de Madonna creëerde; iets van inniger vergeestelijking" op het tooneel heb ik nooit gezien. Over het eigenlijke, picturale werk van Molkenboer is in dit Weekblad (van 16 December) bij vier reproducties naar ont werpen van zijn schoonen tooneelbouw, door Simon Stokvis reeds geschreven. Het proscenium maakte, vooral met gesloten gor dijnen, een rustigen en toch rijken indruk, wat versomberd alleen door het effen grauwe vlak boven den dubbelen boog (de tooneelopening) welke geflankeerd werd door twee kleine poorten, als van bidcellen, die geen bepaalde spel-bestemming schenen te hebben. Door het vóór-tooneel donker te houden en het achterdoek sterk te be lichten, kregen wij telkens het verrassend effect van een landschap door een tunnel gezien, of door een omgekeerden tooneelkijker, en werd de afstand tusschen toe schouwers en spelers, niettegenstaande het tooneel ver naar voren in de zaal was uit gebouwd, zeer groot. Reinhardt gaat bij de opvoering van de pantomime juist van het tegenovergesteld beginsel uit, hij kiest daarvoor de arena, als om het publiek, rondom gezeten, zoo dicht mogelijk in de handeling te betrekken, en doezelt met schaduw en schemerschijn weg wat de aandacht van de kern van het spel zou kunnen afleiden. In Molkenboer's werk was niets weggedoezeld, aldoor extaze-van-licht; de gulden schemer, die op oude primitieven het warme coloriet als met een waas van teederheid dekt, misten wij. Bloedrood was het feestmaal, krijtwit waren de engelen. Het telkens als een boeiend schilderij ver blijdend achterdoek hing los achter de figuren. Het tafereel onder den schaduwrijken boom" was prachtig ongestoffeerd. De tweestrijd", in het kerkje van San Damiano, Franciscus op het altaar uitgestrekt: Miserere, God en Heere Neem mij aan..." leek mij, ondanks de storende binnenkomst der Oberammergauer engelen-dames, de schoonste compositie van den avond. Opmer kelijk frisch en Hef was de groepeering tegen den heuvel in De prediking". In het interschaft mit der ErschéinungsfQlle der Natur wetteifern. Es stelt die höchsten Ansprüche an die Mittatigheit des Zuschauers." Beschrankung, nicht Entfaltung is der Grundsatz für den Kunstgenusz, wie das Princip der Kunst selbst." Der Schauende wird eins mit dem Kunst werk. Er vollendet es durch sein Erleben." Der Kunstgenusz wird zur Medltation im Sinne taoistisches Denken, es wird zur Kulthandlung." Der Chineesche Weise taucht unter in der Natur. Er versucht nicht sich ber sle zu erheben. Der Dichter gibt ein paar Zeichen nur, und das Geheimnis wird offenbar. So der Maler." Die Form des Kunstgenusses ist mystische Varsenkung." Der einfache Vogel auf einem Zweige wird zum Symbol, In dem sich dem Schau enden ein Ewlges kundtut." Een gevoelige lezer dezer fragmenten zal overtuigd zijn, dat hij iemand, die zulke dingen over het genieten en begrijpen van Oostersche kunst kan zeggen, gerust als gids kan nemen. Ik wil hiermede niet zeggen, dat ik het overal met Glaser eens ben, want ik heb heel wat bedenkingen voelen opkomen bij het lezen van zijn werk, maar diezelfde bedenkingen zal iedere lezer wel voelen, als hij met Glaser die tenslotte toch meer Aesthetiker" als dichter is?te samen door de hem nog onbekende Oostersche kunst gebieden reist. Glaser waarschuwt er ook eerlijk voor, waar hij in zijn voorrede zegt: Von der aesthetischen Haltung eines Volkes im weiterem Sinne soll die Rede sein. Nicht von Kunst allein" Maar ook van een Aes thetiker" is heel wat te leeren, als hij dingen kan schrijven als de boven door mij aange haalde. Het boek behandelt plastiek, sculptuur, schilderkunst, en in 't algemeen alle takken van Chineesche en Japansche kunst, en heeft 24 illustraties naar oude meesterwerken, ontleend aan de groote Japansche kunst publicaties Kokka en Dódokwai. Als de lezer dit boek grondig bestudeerd heeft zal hij zeker een schietgebedje doen, dat nooit de Westersche zoogenaamde be schaving" in Oost-Aziëhaar werk v*n aesthetlsche en ethische vernieling zal kunnen volbrengen, en het van harte eens zijn met Glaser, waar hij zegt: Wenn westliche Lebensformen in Ostasien das Werk der Zerstörung vollendet haben werden, wird die Welt urn das Schauspiel einer honen und reinen aesthetischen Kultur armer sein." HENRI BOREL mezzo, de Zonnezang'' een modern ballet met meisjes, die bloemen en vlinders en water en vuur beteekenden culmineerde het licht, brak het als in gejuich van kleuren uit. In prachtig geel rees daaruit op de jonge zon. Het was een feest, doch het werd niet, wat het in Franciscus' hart toch moet ge weest zijn toen hem zijn lofzang op al het geschapene op de lippen kwam: een gebed. En na deze uitlaaiing van geestdrift waren onze oogen, als na de beweegbare bare sterren" in den tooverlantaarn onzer kinderjaren, moe en onmachtig voor het licht-der-ontroering, dat nog schijnen moest over Franciscus' afsterven en verheerlij king". Zij zagen den kleinen monnik knielen, maar niet rijzen, het vizioen van den Ge kruiste, dat, mits het evenwicht in de geheele vertooning was bewaard en de opgaande lijn strak was gehouden, grooten indruk had kunnen maken?en ten slotte den mensch niet den Heilige op een draagbaar.... De declamator Bretanni heeft de tusschentekst gezegd, als monnik gekleed en b ij ge licht door een monnik met een lantaarn. Uit vrees in den tooneelgalm te vervallen, sprak hij als een kind dat lezen leert en de woorden met den vinger bijwijst. Ware de voorstel ling primitiever geweest, deze voordracht zou als de juiste erkend moeten worden, doch bij de vertooning zooals zij was, deed dit reciet te onnoozel, en werd de man met het lantaarntje vervelend. Voor het overige lijkt mij détail-critiek op een schouwspel als dit waaraan juist de groote opzet zijn beteekenis verleent nauwelijks passend. Wat Molkenboer met zooveel ernst en .moed ondernomen heeft, opent in al zijn deelen, geslaagd of nietgeslaagd, nieuwe problemen en nieuwe mogelijkheden, die zeker van waarde zullen blijken voor onze tooneelkunst. En wat de moraal betreft... Dit gewijde spel is, niettegenstaande de liefde en toe wijding van alle medewerkenden... niet ge wijd geworden, dit leert, al om te beginnen, hoe voorzichtig men met het verheven onderwerp" moet omgaan, om het, voor het minst, verheven te houden; het is broos als een reliqule. TOP NAEPF

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl