Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
3 Febr. '17. No. 2067
De vasthoudende Mars
Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaan
Meer bloed l Meer tranen! De aardbol is nog niet glibberig genoeg.
lllllllllltlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllUlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIMIIMIIIIIIIIIIIIIIMtllllllllll
mige artikels, die in officieuse" couranten
hadden gestaan, te verloochenen; die ge
legenheid werd hem geboden door de in
den Rijksdag gevoerde discussie over de
pers en de vrijheid van pers.
In het vorige jaar (1875) hadden er ge
ruchten geloopen maar dit woord is te
zwak; immers, ook door verantwoordelijke
staatslieden van groote mogendheden werd
toen geloofd, dat Duitschland oorlog zocht
met Frankrijk, om dit land te beletten weder
op kracht te komen en zich voor te be
reiden tot de revanche voor 1870.
Er is heel wat geschreven over de vraag,
of Duitschland dit plan werkelijk heeft ge
koesterd, ja of neen. Bismarck zelf heeft het
altijd ontkend; sommige Duitsche historici
hebben zelfs verkondigd, dat Bismarck juist
zijn invloed bij den keizer had aangewend
om hem terug te houden van een
zoogenaamden praeventieven oorlog, die door enkele
hooggeplaatste militairen werd aangeraden.
ft Maar dit vraagstuk kan hier ter zijde wor
den gelaten. Ik' bracht het alleen ter sprake,
omdat in het voorjaar van 1875 in een Duit
sche courant (Die Post) een artikel was
verschenen: Ist der Krieg in Sicht?",
waarin werd betoogd, dat de in Frankrijk
genomen maatregelen ttot versterking van
het leger. alle reden gaven, een revanche
oorlog voor aanstaande te houden. Door de
meeste groote bladen, zoowel in als buiten
Duitschland, werd dit artikel als een offici
eus" artikel beschouwd, dat Bismarck had
laten schrijven.
In zijn Rijksdagrede nu van 9 Februari
1876 verkondigde Bismarck, dat hij part nog
deel had aan het bedoelde artikel. Als aan
loop daartoe diende hem een lange klacht
over het misbruik, dat van het woord .offi
cieus" werd gemaakt. Hij ontkende niet, dat
hij vroeger wel eens in de Norddeutsche
Allgemeine Zeitung een of ander stuk had
laten plaatsen, maar daarom kon de regeering
De Amsterdamsche Leeszaal en
hare Toekomst
door CORRY VAN WlCHEREN
(Bibliothecaris-Assistente aan de Openbare
Leeszaal te Groningen)
Binnen niet al te langen tijd zal ook
Amsterdam een Openbare Leeszaal bezitten
en wij zullen bij de opening van deze in
richting stellig de geijkte uitdrukking nog
eens weer te berde kunnen brengen, dat
eindelijk in een lang gevoelde behoefte
voorzien is.
Tot nu toe moest Amsterdam zich tevre
den stellen met het wel zeer uitgebreide
werk, dat de maatschappij tot Nut van 't
Algemeen sinds jaren deed. Maar ieder zal
begrijpen, dat voor de lectuurvoorziening
eener zoo groote stad nog iets meer noodig
is. En niet alleen voor de distributie van
literatuur; in een groote stad moet er
ruimschoots gelegenheid voor de bevolking
bestaan om rustig week, maand en vakbla
den, waarin zij belangstellen, of die zij voor
hun beroep noodig hebben geregeld te
kunnen bijhouden. Wanneer er nu meer
dan n gebouw is, waarin ze deze dagelijks
weerkeerende lectuur vinden, zullen veel
meer personen in staat zijn hiervan gebruik
te, maken. Immers de groote afstanden
leveren voor velen een beletsel op, om zich
iederen dag van 't eene naar het andere
einde der stad te begeven. Een gebouw in
't centrum is dus wel zeer gewenscht.
Nog altijd verbazen wij er ons over, dat
velen het begrip Openbare Leeszaal" maar
niet bevatten kunnen, 't Is dan misschien
ook wel iets zeldzaams, dat er een plaats
bestaat waar iedereen welkom is, en er
zich gratis kan verrijken met alle schatten
die de wetenschap heeft voortgebracht. De
beweegredenen, waarom de menschen de
leeszalen bezoeken zijn een hoogst enkele
maal zonderling, maar de redenen waarom
ze wegblijven zijn nog vreemder. Er is
altijd een categorie van hoogmoedige men
schen, die zich te voornaam voor een
f
nog niet verantwoordelijk worden gesteld
voor alle artikels, die in zulk een officieuse"
courant verschenen. Juist de last, die daar
van voor hem het gevolg was geweest, had
hem doen besluiten deze connecties met de
pers niet langer aan te houden.
Vermoedelijk zullen er onder de
Rijksdagleden wel Igeweest zijn, die beter wisten;
in elk geval weten wij tegenwoordig, dat
Bismarck, zoolang hij rijkskanselier geweest
is, zich voortdurend van allerlei couranten,
zoowei binnen- als buitenlandsche, heeft
bediend om berichten of artikels van be
paalde strekking te lanceeren. Zijn factotum
voor journalistiek werk, Moritz Busch, heeft,
na Bismarck's dood, in zijn
Tagebuchblatter" een boekje daarvan opengedaan.
Er is nog een andere passage in de
Rijksdagrede van Februari 1876, die men
thans niet meer met een ernstig gezicht
kan lezen. Bismarck klaagt er over, dat de
Duitsche couranten zich veel te weinig met
binnenlandsche politiek bezig houden; de
buitenlandsche is voor hen nummer n;
zij houden er correspondenten op na, die
in relatie staan met gezantschappen en van
deze allerlei tendentieuse berichten krijgen,
die in de zakenwereld en vooral op de
beurs al veel schade hebben aangericht.
Maar" zoo vervolgt hij dan een
oorlog wordt nooit door courantenartikelen
veroorzaakt. In de jongste tijden is er nooit
een oorlog ontstaan door woordentwist, en
zelfs de oorlog van 1870, waaraan de pers
schijnbaar een groot aandeel had, is zeer
zeker niet door de pers verwekt, maar alleen
door de camarilla aan het hof van Keizer
Napoleon III. De oorlog dreigde al van 1867
af; als dat niet het geval was geweest, zou
de gezamenlijke pers hem niet te voorschijn
hebben kunnen brengen; naar aanleiding van
courantenartikelen voert niemand oorlog".
Zoo sprak de man, die later in zijne
Gedanken und Erinnerungen" in kleuren en
iiiiimililmiiiiiiiiiiiiiiii
Openbare Leeszaal voelen, in hun eigen
nadeel natuurlijk; maar dan zijn er ook
nederigen.van hart, die men er niet genoeg
van kan overtuigen, dat het Openbaar"
ook hen geldt. Verder zijn er nog de
vreesachtigen. Soms zie je ze voor het gebouw
heen en we'er dralen, doodnieuwsgierig,
"t Openbaar" snappen ze, maar ze durven
er niet aan. En ik kan toch 'verzekeren, dat
geen enkele leeszaal er van buiten zoo
afschrikwekkend uitziet.
Sommigen wagen zich, hoewel ze het gek
vinden, in het portaal, steken hun neus even
om de deur en zullen binnen gaan, wan
neer niet het ongeluk wil, dat juist iemand
naar buiten komt. Dan sloegen ze de deur
dicht en 't duurt soms lang eer ze een
tweede maal voldoende moed verzameld
hebben. Zijn ze echter eenmaal dien drempel
over en hebben ze de boekenschatten aan
schouwd en ondervonden, dat het van
bin.nen rustig en stil is, dat de banden in zwij
gende gelatenheid wachten tot iemand ze
uit de kast neemt, dat het overige publiek
absoluut onverschillig blijft bij het binnen
j komen van een nieuwen bezoeker en zijn
ze eenmaal vriendelijk te woord gestaan
door de altijd hulpvaardige dienstdoende
assistenten, ja dan komen ze gedurig terug.
De trouwste bezoekers blijken dikwijls zij,
die den meesten schroom hadden.
Nu begrijpt ieder, dat als er nog zulke
stedelingen zijn (ik spreek uit ervaring over
een niet kleine stad) het voor de bewoners
van 't platteland nog heel wat meer voeten
in de aarde heeft eer ze het hol van den
draak betreden.
Het spreekt natuurlijk vanzelf, dat er even
als tijdschriften, vakbladen enz. in een open
bare leeszaal ook wat alle kunsten en weten
schappen betreft, verschillende lectuur aan
wezig is. De kunstenaar, de student, de
onderwijzeres komen er even goed als de
timmerman, smid en kapper voor de
uitleentafel te staan en zij allen moeten op hun
gebied terecht geholpen en ingelicht kunnen
worden. Want in zekeren zin is een Openbare
geuren zou beschrijven, hoe hij op den
avond van 13 Juli 1870 aan het telegram
van Ems zulk een redactie gaf, dat zijne
gasten, Moltke en von Roon, er opgetogen
van werden; dat Moltke uitriep: zoo heef t
het een ander geluid; straks klonk het als
chamade (het signaal tot den terugtocht),
nu als een fanfare in antwoord op een uit
daging." Zeker, dat aldus herziene telegram
was geen courantenartikel, maar een tele
gram, een bericht, dat terstond aan de cou
ranten werd gegeven en aan de Pruisische
gezantschappen in het buitenland werd ge
seind ; maar Bismarck, die in 1876 het aandeel
van de pers aan den oorlog zoo verkleinde,
maakte in 1870 van die pers gebruik om
een bericht te verbreiden, dat, als het den
volgenden morgen te Parijs bekend zou zijn,
volgens zijn eigen woorden op den
Gallischen stier zou werken als een roode lap".
Het telegram uit Ems heeft den oorlog
niet veroorzaakt daarin had Bismarck
gelijk: door woorden alleen wordt nooit
een oorlog verwekt; maar het heeft den
oorlog doen uitbreken op den door Bismarck
gewenschten tijd, toen Pruisen gereed was,
en Frankrijk niet. In de rijksdagszitting van
den Noordduitschen Bond op 20 Juli 1870
sprak Bismarck van het bekende telegram
in de couranten, dat tenslotte voor het
Fransche ministerie de eenige reden tot de
oorlogsverklaring is" maar hij zei er
niet bij, dat dit telegram door hem op
zettelijk zoo geredigeerd was, dat het den
tegenstander tot het uiterste moest prikkelen;
hij weet van niets; hij verbaast er zich over,
dat men om zulk een nietige reden in
Frankrijk is overgegaan tot de oorlogsver
klaring! Eerst in zijne Gedanken und Er
innerungen" die na zijn dood zullen
verschijnen zal hij aan de wereld vertellen,
dat die nietige reden door hem aan de hand
is gedaan; zal hij cynisch verhalen, hoe
Roon en Moltke, toen zij de fanfare" ge
hoord hadden, weer trek kregen om te eten
en te drinken; hoe Roon. uitriep: de oude
God leeft nog en zal ons niet tot schande
laten komen!"; hoe de anders zoo doodbe
daarde en weinig spraakzame Moltke in
vervoering geraakte en met een verheugden
blik naar het plafond Bismarck schrijft
niet: naar boven, of: ten hemel, maar: naar
het plafond; ook daarin hoort men zijn
cynischen spot , terwijl hij zich met de
hand op de borst sloeg, uitriep: als ik dat
mag beleven, dat ik in zulk een oorlog de
leiding van onze legers heb, dan mag ter
stond daarna de duivel mijn oude karkas
meenemen!"
Ondanks zijn verloochening zoodra dit
in zijn kraam paste van de diensten, die
de pers hem bewees, versmaadde Bismarck
deze in de practijk niet; hij wist te goed,
van hoeveel waarde het voor een regeering
is, de openbare meening te leiden en te
misleiden.
De tijden, die wij beleven, hebben de
waarde van de pers, als middel van de re
geeringen om invloed uit te oefenen op de
gezindheid van het volk, vertiendubbeld.
In oorlogstijd beschikken de regeeringen
bovendien over de esnsuuf, om de versprei
ding tegen te gaan van meeningen of nieuws
tijdingen, die zij niet openbaar gemaakt
willen hebben. Maar de overgroote meer
derheid der couranten in de oorlogvoerende
landen werkt uit vrijen wil mede om de
stemming aan te kweeken en levendig te
houden, die bij het volk moet heersenen,
zoolang er zware offers van moeten worden
gevergd. Het opmerkelijke van de oorlogs
psychose is juist, dat het oordeel zich ge
vangen geeft en de kritiek buiten werking
wordt gesteld; dat de waarde, ook de
moreele waarde van alles wordt getoetst aan
het belang, dat het heeft voor het bereiken
van het oorlogsdoel; dat opzettelijke leugen
tot vroom bedrog wordt in dienst van het
vaderland.
In dienst van het vaderland, in
vrijwilligen dienst, staat de pers der oorlogvoerende
landen; zij helpt den moed erin houden;
zij versmaadt zelfs de kleinste, de aller
kleinste middelen niet. En nu ik die woorden
schrijf, denk ik aan een bericht, dat ik daar
straks in de Kölnische Zeitang las, een be
richt nog wel, dat uit Belgiëwerd geseind:
Een oud en geacht ingezetene van Laon"
men weet, dat deze stad sinds September
1914 in het door de Duitschcrs bezette ge
bied van Noord-Frankrijk ligt zei op
Keizers verjaardag tot een Duitsch oorlogs
correspondent, dat hij dien dag nu al
drieLeeszaal een algemeen informatiebureau.
In een enkel uur kunnen de meest uiteen
loopende vragen tot je gericht worden o.a.
lectuur over het eiland Texel, de jeugd van
Galsworthy, glasfabricatie, adressen van
h'etsenfabricatie in Engeland, de woonplaats
van een componist, lectuur over moderne
tuinmeubelen en ten slotte vraagt je een
aardig jong meisje, dat je aan een roman
meent te moeten helpen, of je ook iets over
baggermachines hebt.
Men ziet variatie en verrassingen genoeg.
Wat adressen betreft, in iedere leeszaal,
die niet te zeer met geldnood te kampen
heeft, moeten m.i. de voornaamste Neder
landsche adresboeken, benevens die der
naast bij gelegen steden aanwezig zijn.
Behalve de wetenschappelijke en vaklitera
tuur dient in een Openbare Leeszaal de
ontspanningslectuur in verschillende talen
met de meeste nauwkeurigheid uitgekozen
te worden. M. i. is de fictieafdeeling van het
grootste belang, daar juist hierin de biblio
thecaris met zijn personeel subjectief raad
kan geven, en dus zulk een ontzaglijk sociaal
nut kan stichten. Als in de statistieken een
groot percentage fictie wordt aangewezen,
is dit in vele opzichten een eer voor de
leeszaal, welke immers nooit mag zien naar
de vraag van het publiek, naar lectuur, die
een geringen tijd in de mode is, doch alleen
de eerste klas-werken in haar kasten mag
opnemen. Ook hiervoor was het te wenschen,
dat reeds onmiddellijk bij iedere leeszaal
een kinderafdeeling opgericht werd. De
jeugd laat zich leiden, en men kan haar
leeren lezen, iets wat bij ouderen zooveel
moeielijker gaat.
Breng eens iemand, die verslaafd is aan
Corelli, van zijn liefhebberij af om al haar
boeken, 't eene voor en 't andere na in groote
jacht te verslinden. Bij kinderen kan men
er voor waken, dat zij nooit minder goede
lectuur in handen krijgen en hoe langer
hoe meer zullen dan in de toekomst, de
werken, die men nu nog wel eens nood
gedwongen in zijn kasten dulden moet, er
maal in Laon had zien vieren en dat het
hem had toegeschenen, alsof de Duitschers
telkens hun Keizer nog hooger vereerden;
het was juist het ongeluk van Frankrijk,
dat daar zulk een kracht ontbrak als de
Duitschers bezitten in de vereering van hun
Keizer."
Indien zulk een telegram" nog een hart
sterking kan bieden aan de Duitschers, hoe
moeten zij dan den smaak van geestrijk
vocht geheel hebben verleerd!
31 Jan. 1917 G. W. KERNKAMP
DONKERE MACHTEN TEGEN ONZE
DRAADLOOZE VERBINDING
MET INDIE?
Wanneer het inderdaad waar is, wat de
Minister van Koloniën zoo juist in zijne
memorie heeft verklaard, dat de Regeering,
overtuigd van het groote nut eener
draadlooze gemeenschap tusschen Nederland en
Indië, gén middel onbeproefd laat om de
totstandkoming te bevorderen", dan is het
toch zeker te hopen, dat omtrent wat er van
deze regeerings-belangstelling inderdaad te
verwachten Is, bij de aanstaande begrotings
besprekingen nog eens nadere verklaringen
worden uitgelokt.
Misschien vindt een der volksvertegen
woordigers dan tevens aanleiding
meer licht omtrent de navol
gende feiten
opgestoken te krijgen.
Zij zijn ons geworden van betrouwbare
zijde, die goed is ingelicht, en van ande
ren, eveneens zeer geachten kant bevestigd.
Staat de zaak zoo, dan is daarmede
inderdaad eene verklaring gegeve», waar
om tot dusverre het Departement van Kolo
niën, anders dan de minister thans in 't
uitzicht stelt, zeer weinig voortvarendheid
heeft betoond met de plannen tot draad
looze verbinding met Indië.
Een gebrek aan voortvarendheid, dat reeds
meerdere malen tot kritiek aanleiding heeft
gegeven. De heer Elout heeft nog hierover
geschreven in ons Indië-nummer (14 Oct. 11.),
en daarbij tevens de groote praktische
beteekenis van de geheele zaak andermaal
nauwkeurig toegelicht.
Men herinnere zich, dat een voor het tot
stand brengen van de verbinding opgericht
Comitévan vooraanstaande en deskundige
landgenooten 1), in 1913 van den heer De
Waal Malefijt het raadselachtig bescheid
kreeg: dat de uitvoering van hunne plannen
niet in het belang van den lande zou zijn!"
De heer Idenburg refereerde zich daaraan.
Vervolgens is onder minister Pleyte n in
1914 n in 1915 de zaak geheel slepende
gebleven. Er bleek van sympathie of activi
teit bitter weinig. Neen, niets.
EB indien de verhoudingen nog zoo zijn,
als ons wordt medegedeeld, valt ook verder
niet op veel verbetering te hopen!
Deze mededeelingen toch verklaren inder
daad veel... van de -tegenwerking.
Maar zij laten ons in zeer onklare ver
wachtingen omtrent het vervolg!
De tegenwerking zou dan afkomstig zijn
van de
Deatscb-Nlederiandlscbe
H.ab el-GeBcllsehaft
die ook op de bureau's van ons Departement
sterke invloeden heeft.
Deze te Keulen gevestigde maatschappij
heeft er in de eerste plaats geen belang bij,
dat eene radiografische verbinding tusschen
Nederland en Indiëtot stand komt, omdat
zij immers exploitante is van de
kabelverbinding. In de tweede plaats is zij er, ook
al door hare nauwe verbinding met de Deut
sche Telejunkengesellschaft, in elk geval op
uit, den aanleg van de draadlooze installatie
naar Nederland-Indiëte bewaren voor de
Duitsche industrie, en voorde Duitsche maat
schappij.
Kan deze combinatie inderdaad
overwe
1) De gep. Vice-Admiraal Van den Bosch,
Prof. van der Bilt, I. D. Cochius, mr. F. van
Hasselt, J. van Hoboken Azn.J. A. Hummel,
J B A. Jonckheer, Jhr. L. D. C. de Lannoy,
Jhr. H. Loudon, S. C. van Musschenbroek,
A. Roelvink, C. Ph. Tegelberg en L. H. F.
Wackers.
voor goed uit verdwijnen.
Amsterdam is reeds zoo gelukkig twee
kinderleeszalen naast die voor volwassenen
te bezitten, n.l. die der Maatschappij tot
Nut van 't Algemeen en ook aan de
Vereeniging Ons Huis" is een jeugdbibliotheek
verbonden.
Door de oprichting van een Openbare
Leeszaal in Amsterdam is Noord-Holland
plotseling een der eerste provinciën ge
worden. Alleen Haarlem ontbreekt nog,
maar overigens bezitten de belangrijkste
steden in deze provincie een Openbare
Leeszaal. Wanneer Haarlem ook eenmaal
aangesloten zal zijn, dan kan, de uitstekende
verbindingswegen in aanmerking genomen
ook een volledige lectuurvoorziening van
het platteland tegemoet gezien worden. En
dat niet alleen, door filiaalvorming zullen
de leeszalen zich, indien verschillende ge
meentebesturen hun medewerking willen
verleenen, in groote mate op het platteland
kunnen uitbreiden. Vooral door de
subsidieeringderProvincialeStaten aan Openbare
Leeszalen, zijn dezen, nu meer dan ooit, in
de gelegenheid verbinding met het platteland
te zoeken. Er bestaat over het algemeen
een groote drang naar ontwikkeling, ook
bij de dorpsbewoners en 't is niet meer dan
billijk, dat zij, even goed als de stedelingen,
van het gebodene zullen kunnen profiteeren.
De Provinciale Staten van Noord-Holland
staan in onze beweging als loyaal bekend.
Met spanning wachten zij, die droomen van
een goed-georganiseerde lectuurvoorziening
van ons gansche volk, juist op Noord-Holland,
want hier zal men op den duur practisch
werkzaam kunnen zijn! In de Noordelijke
provinciën heeft men eigenlijk nog te veel
met geldnood te kampen, zoodat Friesland
bijvoorbeeld, dat gaarne voor de Friezen
in dorp en stad wil werken, wel eens
nadeelen van zijn geldelijke omstandigheden
zal ondervinden.
Maar met Amsterdam aan de spits, wordt
het met de leeszaal-beweging zoo heel
anders. Nu deze stad er met haar 600,000
TOONEEL-DIRECTEURTJE"
RECEPT
Heer, getviekst, leent pop.
Café, leestafel, prop. f 0.10
Pen, inkt, papier, 0.00
Krast drie kwartier. 0.00
Vijftien maal'. Dames, Meeren"....
Engageeren ---- 0.00
Bast de brieven, zonder port 0.00
Kellner fooitje; vort 1 1 0.05
Ingezonden stuk, krant: 0.00
Tooneel! Kunst! Vaderland!" 0.00
Heer, voldaan, goed humeur .... 0.00
DIRECTEUR!" ? 0.15
Tooneelisten, ambulant
Uit de brand!
Vijftien telegrammen: Geaccep
teerd!"
waar, wanneer, gerepeteerd?"
Directeur, zolderkantoor, personeel 0.00
Brievenhoofd: Kunsttooneel" 0.00
Schrijfgereedschap en zoo meer
Op de beer 0.00
?0.15
Zaal gehuurd ---- 200 maar 0.00
Repitities, voorschot: ho maar!" 0.00
Stuk getiteld: verduisterd bed" 000
Prins" en Leven" zijn portret. 000
Directeur, rookt sigaar 0.06
Zaakje klaar! 0.00
Première gaat, leege zaal
Pers, schandaal. 000
Sof-recette, artiesten geen cent 000
Directeur, gemeene vent. 0.00
Jules Keijzer er aan te pas
Beslag gelegd, geen duit in kas.
Langdurig geroddel in caf
Directeur, een borrel, roddelt mee. 0.10
Artiesten, zonder contract en eten ; 0.00
Publiek, volgende dag vergeten.
Directeur, aan de loop, 0.00
Potje bier, naar de bioskoop, 0.69
Artiesten loopen nijdig rond, 0.00
En beklagen zich bij de Bond. 0.00
? 1.00
IMniMIMIMIlm III MIMIIIMIIIMIIlMlmlMM MIMI MM Illlll MIIHIIIIIIIIIIIIIItll
genden invloed aan het Nederlandsche
Departement van Koloniën uitoefenen, dan
laat het zich zeer goed begrijpen, dat de
plannen van het Nederlandsche Comité, die
waren opgemaakt in overleg met de Marconi
Company, op de lange baan zijn
gehouden.
Met allen ernst mag hierop wel eens nader
worden ingegaan, opdat niet onder buiten
landsche invloeden
Nederlandacbe belangen In bet
gedrang geraken.
Door wie zijn van regeeringswege de
voorstellen tot eene draadlooze verbinding
met Indiëbehandeld geworden?
De opeenvolgende Ministers persoonlijk
zijn uiteraard geene ter zake deskundigen.
En nu schijnen als de voornaamste advi
seurs der regeering in dezen te zijn opge
treden personen, die moreel zeer sterk op
de hand staan der hare'belangen bedreigd
ziende Duitsch - Nederlandsche Kabelmaat
schappij.
Terwijl onze Nederlandsche Post- en
Telegraafdienst een eigen afdeeling heeft
inwoners bij is gekomen, zal het nut der
openbare bibliotheken nog meer algemeen
blijken, nog meer interesse wekken in de
officieele kringen. Wij in de provincie"
komen daardoor dichter bij ons ideaal: het
goede boek aan geheel het volk!
ROBBERT KALFF^C
AMSTERDAM..
MONS1MZALENv.i*37rtfTH : HEEBEMOBACHT270
Filiaal DEN WfcAS'". Woordeinde 18O.