De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 17 februari pagina 6

17 februari 1917 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEERBLAD VOOR NEDERLAND ITFebr. '17. No. 2069 Johannes Bosboom herdacht , door R P. TER MEULEN ?:^f P'f ,'v':' '." ' " - ''i-ï&ft* ' CU Schalekamp Nu bet den 18en Februari een eeuw zal geleden zijn, dat Bosboom werd igebpreoi, wenschte de Redactie . van dit Weekblad een herinnering van ml] aan zijn leven en werken, daar zij terecht meende, dat ik hem persoonlijk vrij goed had gekend. Tot mijn genoegen stelt zq mij aldus in de gelegenheid zijne nagedachtenis dankbaar te hu'digen. Toen ik het voorrecht had met B. kennis te maken, was bij de zestig jaar reeds vrij nabij. Zijn persoon liep in het oog door zijn drukke manieren; wat wij van zijn werk te zien kregen, waren vooral teekeningen op de kunstbeschouwingen van Pdchri-Studio, iets later ook op de tentoonstellingen der Haagsche Teekenmaatschappij, en in die teekeningen blonk hij uit, zooals eenparig werd erkend. Later zou hij daar nogschoonere proeven van zijn talent leveren. De schilders waren van gevoelen, dat zijn schilderijen zeer krachtig waren, maar somtijds wat zwaar van kleur en van behandeling, zoodat zij de bekoorlijkheid van zijne aquarellen misten, die aan stevigheid van toon luchtigheid van behandeling paarden. Tegen zijn latere schilderijen viel, meen ik, het genoemde bezwaar niet in te brengen. Want B. was wel reeds vroeg de bekende kerkschilder hij had een vrij ongewoon genre gekozen, dat ook daardoor reeds de aandacht trok maar hij heeft zich eerst langzamerhand met moeite en inspanning ontwikkeld tot den schepper der schoone kunstwerken, die wij zoo gaarne bewonderen. Want het werk uit de eerste jaren van zijn kunstenaarsleven leed aan het euvel van den tijd, een tijd van verval. Maar het heilig vuur, dat steeds in B. gloeide, liet hem nooit met rust. Onvoldaan, onbedorven door zijn bewonderaars, zocht hij naar beter. Zijn schilderijen namen toe in kracht, maar vooral langs anderen weg zou hij zijn Ideaal nader komen. Hij wenschte van de aquarel iets belangrijkers te maken. Dat teekenea ia waterverf was tot dusver een vrij kinderachtige liefhebberij geweest en ook steeds als bijzaak behandeld. Al waren die teekeningen soms goed van com positie en mooi van lijnen, ten gevolge van het volslagen gebrek aan stevigheid en diepte van toon gaven ze met hare oppervlakkige tintjes en kleurtjes een droevigen indruk van onbeduidendheid en herinnerden al bitter weing aan de door de schilders ver eerde Oud Hollandsche kunst. B. (met ande ren) maakte van de aquarel iets, dat de oude Meesters waardiger mocht heeten; iets, dat, zonder dat de waterverf werd geforlllllllllflIMIIItlllllllfflIlllllllflIIIIIIIIIIII Die HAQHESPELERS, Professor Bernhardi". Arthur Schnitzler, Hermann Bahr en Gerhart Hauptmann, drie grooten, tegelijk op onze planken, en van deze drie: Schnitzler, de mensch Schnitzler, toch immer de diepste, de rijkste, de fijnste. Wij kunnen bij Bahr, den mildere, lezen over den wrangen Schnitzler, bij beide Oostenrijkers over Hauptmann, den Duitscher. Deze tooneelschrij vers schreven niet enkel tooneelstukken, maar wel leefden zij hun heele leven in het tooneel; hun omvangrijk en belangrijk oeuvre is als van theatergeur doortrokken, uit al hun werk spreekt het op de spits ge dreven bewustzijn, en iets als de glans van het voetlicht tintelt erover. Wat voor de beide Weeners, Schnitzler en Bahr, das Theater" is, is het tooneel" voor geen Onzer; met niet aflatende liefde, met immer gereede pen, staan deze literatoren op de bres, waken ze over het algemeen tooneelbegrip, verruimen den geest voor de moderne dramatische kunst, verdiepen het inzichten leggen het essentieele van strooming en mode vast. Wat het tooneel in Nederland voor mijn gevoelen te lang ontbeerd heeft, dat zijn niet zoozeer schrijvers van oor spronkelijke stukken, als wel kunstenaars die schrijven kunnen, en zith, gelijk Schnitzler en Bahr, met hun beste vermogens in dienst stellen van de dramatische kunst in haar geheelen omvang, Indien ons tooneel (als too neel) en het ziet er naar uit, dat dit pleit weldra gewonnen zal zijn en indien dan gelijk men hier en daar reeds met vreugde meent te mogen constateeren uit het feit dat er in de laatste jaren een vijfentwintig tal oorspronkelijke stukken zijn .gespeeld," onze tooneelschrijfkunst werkelijk mede opleeft, dan dient toch wel duidelijk te ?worden onderscheiden, dat het tooneel niet is de knecht van den eerste den beste die kans ziet een verhaaltje te dramatizeeren, maar dat het tooneel uit de wereldliteratuur te kiezen heeft wat waard is gedurende een gansenen avond de aandacht van honderden te vragen voor zich?Het is mij büde zeer goede opvoering van Schnitzlet's Professor Bernhardi" nog weer eens duidelijk geworden hoe een vol mensch er achter een tooneelstuk moet ceerd tot een kracht, waartoe deze onge schikt was, en met behoud van hare aange name dunheid", het in rijkdom van kleur en in uitdrukking van stof dikwijls won van een schilderij en, wat illusie van licht betrof, nauwelijks door middel van .olieverf kon worden geëvenaard. Onder zijne hand, met overvloedig gebruik van de dierbare spons, «dat voornaamste instrument," zooals Jacob Mans wel plag te zeggen, met een matige, maar juist gevoelde toepassing van dekwit", werden dezelfde tonen en tinten, die zonder het gebruik dier hulpmiddelen niets deden", iets van wezentlijk gehalte, iets degelps. Nog nooit was het wit van wanden en pilaren zoo reëel en tevens zoo dichterlijk gegeven; altes, de kalk, het houtwerk, de zerken, de figuren groeiden want dit is het woord groeiden samen tot een in drukwekkend geheel, juist hierom te meer indrukwekkend, omdat alles er uitzag als zonder moeite verkregen en het maar het spel van een gelukkig toeval geleek. Zóó ontstonden een menigte aquarellen, in diepen toon en tevens blank en helder. Het scheen alsof het door B. bedoelde schoon eerst recht, in den vorm van een kerktntédeur of iets dergelijks, en dan bij voorkeur door de aquarel, kon worden verkregen. Bij de beschouwing. van zulk een kerk van Bos boom vergeten wij de kerk, wij ontvangen slechts den indruk van voorname schoon heid *). ?'Zijn Wijde ervaring van een bevredigende uitkomst werkte krachtig opwekkend. Ik herinner mij, dat ik B. bij zijn terugkeer van een reisje, de vraag deed, of hij nog mooie kerken had gezien. Neen," was het antwoord, maar dat kan mij ook niet schelen; het is voor mij maar de vraag, of ik er iets moois van kan maken." Dit antwoord teekent den kunstenaar. B. leefde zóó in zijne denk beeldige wereld van schilderachtige com binaties, dat een in kleur arm en droog gegeven hem dikwijls aanleiding gaf tot een bekoorlijk tafereel. In dien voor zijne kunst zoo gelukkigen tijd was het ook, dat B. zich opgewekt ge voelde op het land in koestal of op boeredeel zijn stof te zoeken. Daar had hij zelf zoo bizonder pleizier in: ik hoor hem nog op een kunstbeschouwing, staande bij een zeer lange tafel met bezoekers, een goeden kennis, heel aan het andere einde gezeten, luiderstemme toeroepen: Heb je mijn stallen al gezien?" Het was duidelijk. B. kon het niet ver zwijgen, bij was ingenomen met zijn werk, als het goed was geslaagd. Misschien was hij niet ijdeler dan andere kunstenaars, maar hij sprak zijn gevoelen zoo onbewimpeld uit. Dat zou van een ander minder goed zijn verdragen: bij B. mocht men glimlachen, maar men kon het van hem velen; wie hem wist te waardeeren, had er niets tegen. Vooreerst omdat er deugdelijke reden voor de ingenomenheid met zijn werk bestond; en dan, zijn beminnelijke eigenschap gaarne belangstelling te toonen in het werk van anderen, veel te gevoelen voor het goede, dat hij daarin wist op te merken, een gevoel, waaraan hij luid en luidruchtig uiting gaf, deze ridderlijke gewoonternaakte alles goed. Omdat hjj daarbij gul was met goeden raad, was het yoor een jong schilder vaak een buitenkansje met B. een praatje te mogen maken. En wat vooral den anders onaangenamen reuk van eigen lof deed vervliegen, hij erkende zoo gaarne zijn minderheid bij sommige eerbiedig vereerde oud Hollandsche schilders. De menschen," hoorde ik hem *) Ik wensch hierbij op te merken, dat de aquarellen van Bosboom, zooals alle goede aquarellen, slechts dan tot haar recht komen, als zij zijn omlijst door wit karton, zooals ook hij zelf gewoon was te doen. De hedendaagsche mode van een aquarel in de lijst te plaatsen zonder opzetpapier was er in B's tijd nog niet. illlliilllliiiilllliiiillliiiillliiillliiiimiiiiiiiiiliiiiiiliiiiiimimiiiiiiiiiMii* staan wil het een tooneel vullen, en van hoeveel beteekenis dit ook voor den tooneelspeler is: uit te mogen gaan van een breede bazis, in het te vertoonen werk de equiva lenten te vinden voor hetgeen hém-zelf, in lichteren graad, beroert; verklaring, vorm, verlossing. Schnitzler is zeker niet een tooneelschrijver in den zin dien Sarcey eraan hechtte, op Professor Bernhardi", waarin telkens een ander visite-kaartje tooneel aan tooneel schakelt, zouden in dien zin wel eenigt aanmerkingen te maken zijn maar op den wijsgeerigen, den innig-menschelijken bodem van dit werk grijpen onze worstelende gedachten als onzichtbare rade ren in elkaar. Er zijn geen overtuigende tooneelen, er is een voor het stuk weinig beteekenende intrigue, doch elk woord draagt zijn dramatische ontroering in zichzelf, omdat het uit de diepte van een, naar klaar heid strevende, menschenziel is opgeweld, omdat we er de bevrijding van mede ge voelen. Dit, oogenschijnlijk ondankbaar stuk, met enkel mannenrollen en n bijkomstige vrouwerol, dit lange stuk van vijf niet-daadwerkelijk stijgende bedrijven, is onafge broken boeiend omdat het, gelijk al Schnitzler's werk, de waarachtige motieven voor elke handeling ontvouwt, doet vermoeden voor het minst. Het dramatisch hoogte-punt vindt feitelijk al plaats in het eerste bedrijf, doch Schnitzler heeft het nauwelijks tot een tooneel-moment laten worden. Professor Bern hardi, Geneesheer-directeur aan het Elisabeth-gesticht weigert niet bepaald pastoor Reder den toegang tot de stervende patiënte, die, onder den invloed van kamferinjecties onbewust, in droom-gelukzaligen staat uit haar lijden schijnt te zullen worden verlost, hij houdt hem alleen, in ietwat korzelige aarzeling van anders-denkend mensch (wat hoeft dat nu!) een oogenblik tegen. En juist in dat oogenblik steift de patiënte ... onbediend. Dan eerst wordt dit op zich-zelf staand geval: een conflict, door de redelooze, altijd tot ruzie bereide, wreede menigte, die er zich te gretiger op werpt omdat Bernhardi een jood is, opgedreven tot een strafzaak, gelijk elke inbreuk op geloof, conventie of gewoonte, voor zekeren tijd tot uitgangspunt kan dienen voor kort zichtigheid, baatzucht, onverzoenlijkheid, voor de elementaire gevoelens, die .de men schen", vanaf den amenuensis, welke zich aan de alchohol der preparaten te buiten gaat tot aan den hoogst-geleerden professor, die jood en christen, clericaalen liberaal onverbiddelijk scheiden. En daarbij houden we ons dan altijd nog voor ietwat beter dan we, op den keper beschouwd, zijn; ook Bernhardi, het slachtoffer, die voor het zeggen, zien graag diamanten, maar laat ze naar het Mauritshuis gaan en de stillevens van die Ouden bekijken, van die schilders, die zoo echt licht en schittering wisten te geven; daar zie je overal diamanten. Ja, ik ben er weer eens heen geweest, dat doe ik een enkele maal, als ik durf!" M. a. w. die zeventiende eeuwers doen mij pijnlijk mijne geringheid gevoelen. En wat kon hij warm zijne ingenomen heid uitspreken met Mauve, hoezeer ook in keus en smaak van hem onderschelden, met den eenigen Jacob Maris vooral.' Niet lang vóór zijn dood, toen hij niet meer uitging, ben ik met eene op Pulchri bezichtigde portefeuille" van een verzame laar naar Bosboom gegaan, vooral om hem daaruit een twaalftal, aquarellen van den genialen, toen nog jongen Breitnerte toonen. Dat die frissche grepen, die kloeke opvat ting, die meesterlijke uitdrukking B. troffen, spreekt van zelf. Er waren verscheidene teekeningen onder met soldaten te paard. Als je dat ziet," zei B. ten slotte, dan zou je zeggen: dat is nu eigenlijk het mooiste genre" Een bewijs wederom, dat eigen keus en werk hem niet per se boven alles ging. Bosboom was aantrekkelijk in de dubbele beteekenis van het woord. Hij trok anderen aan door de warmte van zijn kunstgevoel en de levendigheid van zijn omgang: hij moest zijn gevoel steeds luchten. Ik heb," vertelde hij mij eens» dezer dagen de scnilderakademier WezwffV en kwam in de klasse van het groot p'fèfster" bij afwezigheid der leerlingen. Daar was een heel goede studie bij; ik heb er met groote letters onder gezet : Bravo! f. B." Maar hij was ook aantrekkelijk in anderen zin. Hij kon soms wanhopig tobben met zijn eigen werk en dan maakte zijn moeilijk gestel hem dikwijls langen tijd achtereen zwaarmoedig en diep ongelukkig. Die stem ming woog wel Op tegen de opgewonden heid van andere tijden. Zijn wisselende ge moedstoestand zweemde naar den buiigen voorjaarstijd van zijn geboorte. Tegen en omstreeks zijn zeventigsten ver jaardag gevoelde B. zich bizonder wél. Het was in dien tijd, dat hij een heerlijke reeks aquarellen maakte, die wel een monument mogen heeten van jeugdige frischheid, de bekende reeks Het Hofje van Niekoop", allen met dichterlijke vrijheid gevolgd naar krabbels" uit dien toenmaligen zetel van PutchTi-Studio, een voor schilders, waarin nog iets leefde van den voorva derlij ken kunstenaarsgeest, zoo uitnemend karakteristiek 'OudHoilandsch gebouw. Het zijn teekeningen van voorhuis, van trap, van keuken van groote zaal, van teekenzaal en van andere plekken, waarin B. een schilderachtig gegeven zag. Het Hofje" moest juist toen helaas voor goed worden ontruimd en Bosboom's scheppingskracht sprak aldus voor allen het welsprekend en echt monumentaal afscheidswoord. In de groote, statige, in omden stijl ver sierde zaal werd het laatste echte Haagsche schildersfeest gevierd ter eere van den populairen jubilaris. In dien gezelliger! schilderskring op dat oude Hofje van: Niekoop" was Bosboom steeds een belangwekkende figuur geweest. Mq heugt een' gewone gezellige bij nkomst", zooals 'eiken Zaterdagavond des winters plaats had. Zie, daar verschijnt Bosboom, met een 'mantel, los over n schouder geslagen, zijn flambard" schuin op het hoofd. Hij poseert blijkbaar; het staat inderdaad aardig en hij gelijkt op de voor stelling, die wij ons wel maken uit een weinig vroegeren ttjd, toen de schilders zich liefst wat eigenaardig en wat zwierig (kwasterig noemde men het ook wel) voordeden. Dat poseeren, wij weten het, is een trek in zijn karakter; hij ziet er graag interessant uit: dat is het óverkooken van jeugdige levenslust. De man schept behagen in zoo velerlei en toont1 dat steeds met veel uitMliiiitillliimllinii overige allerminst als held of martelaar wenscht te fungeeren, eenvoudig verklaart: Ik heb de mogelijke gevolgen niet overzien toen ik, uitsluitend om de patiënte den schrik voor den naderenden dood. te besparen, ge hoor gaf aan een impuls". En langs die lijn langs dien keperdraad, kwam Schnitzler eerst in het vierde bedrijf tot zijn eigenlijk (in nerlijk) dramatisch hoogtepunt, daar waar in een, wat onhandig gearrangeerd, gesprek tusschen den, zich aan zijn dogma klatnpenden, pastoor en den vrij-denkenden pro fessor, zich deze openbaring loswoelt: dat in diepste instantie noch de een noch de ander heeft gereageerd op een zuiver gevoel van medelijden en menschelijkheid, dat óók bij Bernhardi de antipathie tegen een be paald ras (vertegenwoordigd door den pastoor in het, hem onderscheidend, pries tergewaad) de onderbewuste drijf veer tot zijn handelwijze Is geweest. Een niet-te-verkroppen weerzin tegen den ongelijke", die christenen tot anti-semieten, joden achter dochtig en vaak ten onrechte wantrouwig maakt, die den geloovige hooghartig op den ongeloovige, de ongeloovige smalend op den geloovige doet neerzien, het in stinct tot zelfbehoud en zelfverheffing, dat welbeschouwd overal mensch anti mensch stelt. Schnitzler heef t'zijn lijn getrokken tusschen de vermetelen" (Bernhardi) en de ootmoedigen" (pastoor Reder) en van deze uitersten die elkaar alleen kunnen naderen in vergevensgezind begrip, elkander de hand reikend over de ondempbare kloof indien daar is de wil-ten-beste van deze uitersten (niet te verwarren met idealen) in een tiental bekwame mannen (hoogleeraren) de tusschen-tlnten aangegeven, welke over een karakter" beslissen, al naar mate zich de eene of de andere levensbehoefte, -drang, -beschouwing krachtiger in een mensch manifesteert. Het zijn allemaal gewone menschen", Bernhardi en de pastoor incluis, waarbij chacun prêche pour sa paroisse"; van vooropgezet idealisme, van partijdigheid is voor mij geen sprake in dit stuk. Waar het om gaat spreekt Dr. Cyprian, de psychiater, tevens de oudste geneesheer aan het Elisabethgesticht voor ons uit. Hij, die de psychiatrie (het menschelijke) als vak beoefent, die als het ware aangewezen is om partij te trekken voor het individu" (hij geeft Bernhardi tot deze grens gelijk), en die desondanks, grijs van haren, de erkenning belijdt: het menschdom" nog daarboven te moeten stellen. De taak van den geneesheer, zegt hij ongeveer, is patiënten te genezen, verder gaat zijn be voegdheid niet, maar de taak van den mensch omvat het geheele menschdom, en dit zal hij in al zijn schakeeringen hebben te eer biedigen. En voor zoover dit kan, voor bundlgheid. Hij is fier op zijne hoogbe gaafde echtgenoote en op de eer, die baar wordt bewezen; hij is ingenomen met het talrijke gezin van zijn jong gestorven broeder, de belangen van wiens kinderen hq" met heel zijn hart waarneemt en voor wie de komst van Oom Jan" altijd een feest is; hij heeft schik in zichzelf, als hij zich gezond voelt en zijn werk wat wil vlotten, en hij heeft schik in jolige grappen. Daar, in den kring zijner kunstbroeders gezeten, vertelt hij onder levendige gebaren van een Vlaming, dien hij zoo even op de Groote Markt bezig zag met een verwarmend drankje aan te prijzen aan alle menschen, die souffreeren". Ge hebt een moeder, ge hebt een zuster, die souffreert: dat komt van de verkillingen riep'de man telkens uit en hield dat fleschje dan iemand onder den neus." Zoo'n markt met zijn karakteristiek volks leven trekt B. aan. Ik ben jonger dan jelui allemaal," riep hij eens vroolijk uit tot zijn veel jonger gezelschap, dat onverschillig toekeek. Maar den besten indruk gaf B. in zijn atelier, vooral in zijn laatste atelier op de Veenlaan (thans in Toussaintkade verdoopt). Wat verheugde hij zich in die groote en zoo gezellig gestoffeerde ruimte) De bezoeker was welkom, moest vooral goed rondkijken, dien doelmatigen bouw, die aardige ver deeling opmerken, zoo geschikt tot plaatsing van allerlei geestige en schilderachtige voor werpen, in den loop der jaren verzameld, oude kasten, oude beelden, een mooi kroontje, misschien niet alles van zooveel waarde, maar zoo gunstig bij elkaar geplaatst tot een degelijk en vroolijk Oud-Hollandsch binnen huis. De gast moest hier even staan kijken, neen hier l En dan weer daar om het effect van dat punt uit te zienl En daarbij wees B. u op allerlei détails, op de kleur van dat frissche koper, op den glans van dat blanke tin. Wat zou Bosboom, als hij nog leefde, fel en rusteloos uitvaren tegen den dommen en dwazen wansmaak onzer dagen, die de schilderijen, juist de beste l vermoordt door de vergulde lijsten bruinachtig (zoo genaamd oud goud!) te maken, die aan koper en tin hun karakter en hun beerlijken luister moedwillig ontneemt door kroon, kandelaar en beker moedwillig vies en goor te laten. De oud-Hollanders, mij dunkt ik hoor het B. uitroepen, zij leeren u wel anders! Ten slotte mag ik bij mijne persoonlijke herinneringen niet nalaten erkentelijk melding te maken van de goedkeuring, mij door B. betuigd, toen ik in de Gids had getracht de ongerijmdheid der algemeene denkwijs ten opzichte der schilderkunst in het licht te stellen. Ik toonde aan, dat de gedachte van een schilderij nooit ligt in de voorstelling, dat die gedachte nooit in woorden is uitte drukken, dat die voorstelling, die af beelding van voorwerpen niet meer is dan de vorm, het ondergeschikte middel ter uitdrukking van zeker harmonisch geheel van lijnen en van tonen, dat de schilder zich gedacht heeft. Dat een schilder, die zich rekenschap vraagt van zijn doen, niet anders denken kan, spreekt van zelf, maar dit was het karakteristieke voor Bosboom hij juichte het zoo warm toe, dat ik het denkbeeld openlijk had uitgesproken. Zijn eigen werk was toevallig van be doelde doodeenvoudige en vanzelf sprekende beschouwing een treffende illustratie, daar ook uit hem bij verscheidenheid van voorstel lingen onmiskenbaar dezelfde geest sprak. Toen B. op het hoogtepunt van zijn schep pingsvermogen stond en in grootschheld in kloekheid en voornaamheid zijn beste werken gaf, koos hij nu een kerk, dan een raadzaal, en andermaal een keuken of boeredeel: Dat alles droeg hetzelfde karakter. Het was het zichtbaar schoon der natuur, dat hem altijd had aangetrokken, dat hem van lieverlede vruchtbaar had bezield en dat hem in de laatste langduiige periode zoover dit niet zeer bepaald indruischt tegen wat wij in dieperen zin voor waar heid en goedheid houden overtuiging is zulk een onwrikbaar woord moeten wij dit maar doen, kool en geit sparen. Er is altijd een gelijk n een hooger gelijk, misschien nog wel een allerhoogst gelijk, dat wij niet kennen, en er is op den bodem van ieders ijdel gemoed: veel ongelijk. Wij moeten dit aanvaarden en het zooveel mogelijk effenen, om het met elkander te kunnen bolwerken, tot nut van het alge meen." Dit nut", het algemeen belang, is hier het Elisabeth-gesticht, dat afhankelijk is van velerlei sympathieën, en daarom alleen heeft professor Bernhardi ongelijk gehad, al had hij ook tegenover zichzelf en de betrokken patiënte op het oogenblik dat hij ingreep, gelijk. Niets van wat er in Professor Bernhardi" voorvalt, noch zijn ontslag, noch zijn veroordeelinir, is voor ons belangrijk, al leen deze, door Schnitzler met strikte recht vaardigheid uit het?pour Ie besoin de la cause" gesteld conflict getrokken conclusie: dat Bern hardi de stichting, die hem ter harte ging, niet had mogen blootstellen aan...eenigmisver stand, de grenzen van zijn bevoegdheid niet had moeten overschrijden. Al had hij er een menschenleven mee kunnen redden. (Dr. Flint). Het groote vóór het kleine, het strek kende boven het tijdelijke. En Dr. Winkler, Staatsraad bij het Ministerie van Onderwijs, aan wiens neutraliteit wij niet kunnen twij felen, spitst deze uitspraak toe en noemt, in het laatste bedrijf Bernhardi vlak-weg: een ezel. Je kunt de menschen nu eenmaal niet veranderen", meent hij (ik heb het boekje niet en geef alleen den zin zijner woorden weer. T. N.) er blijft den bewusten enkeling van zekere positie niet anders over dan de massa te ontzien, om haar nog zoo onschadelijk mogelijk te maken, zichzelf te handhaven op de plaats, die hem toekomt". Een conclusie? Een nood-conclusie. Een schrijnende trans-actief Of wij het er mee eens kunnen zijn, vraagt Schnitzler niet, nergens dringt hij ons zijn meening op, hij toont ons de samenleving, het onverstoor baar mierennest", met de koelbloedigheid van den chirurg. Maar achter dezen doemt voor ons op: het verbeten gezicht van den onmachtigen geneesheer". Rien n'est meilleur a l'ame que de faire une ame moins triste"... en niets vergt wreeder offer van de ziel dan juist dit te moeten nalaten, om der wille van een, door con ventie, Streberei, verblinding en bedrog ondermijnd en bedreigd Algemeen Belang". De mannelijke Haghespelers, met Betsy Ranucci Beckmann in de een i ge vrouwere!, hebben van dit drama een fijne en vaste Het nieuw gebouwd Magazijn van OELOF CITROEN | R JUWELIER KALVERSTRAAT l b/d Dam jg Is HEROPEND. Illlllllllllllllllll Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll van zijn strijdend kunstenaarsbestaan heeft geïnspireerd tot meesterstukken van blij vende waarde. : Enthousiaste Bosboom! Moge uw geest niet ten eenenmale van ons wijken t IIIIIIIllllllllllHIIIIIIIIIIIIIMIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIftHitlH GDFEfifóD Beethoven-Sonaten CORNELIS ZlMMERMANN Zeer zeker zijn deze beide kunstenaars menschen met sterk uitgesproken individu aliteit. Deze indiv dualiteit is bij beiden ta melijk uiteenloopt nd. Waar het werk van een Beethoven tdn volle is uitgegroeid als in op. 96 wordt ook van den uitvoerder juist dat typische stempel eener totaal ge rijpte persoonlijkheid geëischt, of misschien nog wel meer, wa nt in de persoon van dezen genius waren, om met een beeld van Schumann te spreken, Izoowel het type Florestan als Eusebius gehuisvest. Cornelis helt meer naar de zijde van Florestan en Zimmerman ohdanks zijn begrip van het dualisme ia Beethoven neigt meer naar den roman tisch gevoeligen Eusebius. Niettegenstaande dit karakterverschil heb ben beiden, dank hun groot artistiek aan passingsvermogen, ons een geheel weten te schenken, dat eene openbaring van groote schoonheid mag genoemd worden. Uit de sonaten op. 23,12 No. 3 en de wonderheerlijke G dur op. 96, waaruit de nog strenge vorm als uit een improvisatie schijnt ontstaan, hebben de concertgevers ons doen hooren de schoonste wisselingen van blij moedige scheppingsvreugd, gezonden humor (rondo Esdur-sonate) innigen diepgevoelden weemoed van verlatenheid, kortom het ge heele complex van stemmingen van dezen grootste der grooten". Het was een avond van voorname artistieke uiting door de krachtig piëteitvolle, zoowel technisch als muzikaal buitengewone reproductie van eene kunst, die aldus bewijst van onvergankelijke schoonheid te zijn. Hier denken we niet meer, of de verbin ding van 't klavier en de viool misschien volgens moderne begrippen aanvechtbaar is; de innerlijke ontroering, gebaseerd op een sterk moreele, geestelijke kracht, deelt zich mee aan den luistrenden hoorder, die niet het minst in deze tijden reikhalzend uitziet naar alles, wat hem nog in eenige (mate) kan verzoenen met zoovele schrille wanklanken om hem heen. Mr. H. M. v. L. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiii iiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiininitRiiiiii vertooning gegeven. In de sfeer van diepzinnigen eenvoud, die al om de eerste blad zijde van Schnitzler's werken waart, heeft Verkade het op het tooneel overgebracht, en deze, zonder bijmengselen, zuiver en gaaf gedurende het geheele spel gehand haafd. Alsof het geluk in de medicijnen stak, sedert Een dokter's dilemma" heb ik van de Haghespelers niet zulk een eerlijke, mooie opvoering bijgewoond.' Hoe dit Schnitzler werk innerlijk tintelt, hoe dra matisch het in zijn wezen is, al kon het rol voor rol nog scherper omlijnd en straffer gebeeld we hebben het uit de vertooning begrepen en daarmee het stuk gekregen. Schwab, in de hoofdrol, heeft wel alles ge daan om van. Bernhardi geen vijand des volks" te maken en zich zelfs een zekere nonchalance in zijn dictie getroost om het aanstootelijk, want arrogant optreden van Bernhardi als louter losse spontaniteit te doen aanvaarden, ons deze weinig-bekorende figuur zoo gemeenzaam mogelijk te maken. Van der Lugt, als .pastoor Reder, haalde voor mij het menschelijke wat te weinig uit zijn rol, Reder is immers niet een in de leer verstard geestelijke, zijn bezoek aan Bern hardi getuigt van zijn heimelijke twee spalt. Iets minder zelf-verzekerd, minder modern-rhetorisch, en de averechtsche op vatting als zou deze pastoor door Schnitzler daar geplaatst zijn als tegenstander" van Bernhardi, als verdediger van den katholieken godsdienst tegenover den Israëliet, zou minder gemakkelijk ingang vinden bij het publiek. De overige spelers waren door zuivere zegging (welk een verbetering is daarin toch gekomen op ons brouwend, kwinkeleerend en de waarde van het woord "lang miskennend tooneel!) in staat dit, op de woorden levend, spel, ingetogen en nochtans warm gekleurd, naar buiten te brengen. Van Gasteren, Eerens (in twee scherp, gemar keerde rollen) muntten uit. Dr. Cyprian van Co Arnoldi was mij te vlak, achter deze figuur schuilt meer levens-weemoed, en Dirk Verbeek gaf in de rol van den feilen Dr. Löwenstein iets te laag-gestemd spel, waar-, door somtijds de vergadering der hoogge leerden met plebleïsche heftigheid werd bedreigd. Wie heeft dit moeilijke stuk toch ver taald ? Waar nog de jongste bediende op een programma wordt vermeld, mocht de» auteur eener, hooge literaire eisene» stel lende vertaling Frans Mijnssen mag het getuigen eenig aandeel in het succes van den avond Mede worden vergund. TOP NABFF

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl