Historisch Archief 1877-1940
Nó. 2070
Zaterdag 24 Februari
Aó. 1917
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS,
Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON
Abonn. per 3 maanden (men verbindt zich voor het loopende jaar) / 1.90
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail 11.50
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.15
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels/l.75, elke regel meer .... ?0.35
Advertentiën op de dames-, finantieele- en kunstpagina, per regel , 0.4*
Reclames, per regel . . 9.75
Den 27en Februari zal op verschillende
vijzen in den lande herinnerd worden aan
't feit, dat nu 250 jaar geleden de kolonie
Suriname aan Nederland is gekomen.
Voor óns weekblad was dit aanleiding, een
aantal bijzondere bijdragen over Onze West
bijeen te brengen, waarvoor bij dezen hun,
die daartoe wilden medewerken, dank-wordt
gebracht.
lllllllllllllllllllllllllllllfllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllll
De inhoud is vermeld op pag. )4
IIIIIIIIIIIIIIIIIIMMIII
HET VERWAARLOOSD
ERFSTUK
Terwijl moeder Nederland, nu de West
250 jaar in de familie is, het erfstuk nog
eens door de vingers gaan laat, moet zij
toch vinden, dat het er wel wat ver
waarloosd uitziet.
Lest best, zeggen de menschen. Maar
met de West gaat het nog niet al te best.
En wat helpt het dan, of ge pronken
kunt met 't trotsch Batavia; op Java's
bloei, Sumatra's vlucht, den arbeid in
heel Insulinde roemen? Of de
rijkbeladen kielen in het Oosten van uw
ondernemingsgeest getuigen, en een alom
toenemend volksleven uw kolonialen
staat vergroot,...
wanneer men u daarnevens onhandig
ziet staan bij een zoo rijk en vruchtbaar
land als Suriname, land van uw tegen
slagen ! Wanneer 't nederig Paramaribo
niet in den schaduw treden kan van 't
aangrenzend Georgetown in het Britsche
Demerary; en ge, wat eenmaal uw rijkste
kolonie was, want daarvoor gold voor
nog geen 100 jaar terug de West, niet
de Oost, niet weer met energie en
bloei weet te doortrekken,
gij, Koloniseerend Nederland!
Zoolang het nog zwakheid blijft, in
een blamage te berusten, zoolang moet
Nederland zich ook nog inspannen, van
de West weer iets te maken, dat er
wezen mag.
't Is waar: thls colony does nothold
points of strength and empire, like the
East, it is purely commercial".
Met deze karakteristieke woorden
teekende indertijd de Engelsche staatsman
de Nederlandsche bezittingen in de West,
in tegenstelling met die van Oost-Indië.
Er zit geen wereldmacht, en geen
wereldpolitiek in. Tenminste: nóg niet. Zij
hebben uitsluitend economische waarde.
Maar sinds wanneer zou Nederlander
niet juist op uit zijn, om zijn krachten
te wijden aan wat purely commercial" is?
Men heeft onlangs in ons blad kunnen
lezen, hoe de nieuwe Gouverneur Staal
met het Surinaamsche Studie-syndicaat
den weg tracht in te gaan, die inderdaad
purely commercial" mag worden ge
noemd. Ons hebben deze plannen meer
toegesproken dan het geheele
projektBos, dat een te schoolschen en
gecompliceerden indruk maakt.
De nu ondernomen poging om te zien
of niet met het tip-top modern georga
niseerde groot-cultuurbedrijf en het
energieke koloniale groot-kapitaal, Suri
name weer op de been kan worden ge
holpen, lijkt de weg van het praktische
inzicht. Daardoor kan, mits ook het
vereischte van arbeidskrachten eene op
lossing vindt, de nieuwe koloniale geest
van Nederland ook over de West vaardig
worden.
Men zegt wel, dat de inheemsche be
volking van Suriname zelve, de kolonisten,
niet energiek en ruim genoeg van blik
zijn, om de kolonie vooruit te brengen.
Als dit zoo is, dan zal ook daartegen
over Nederland het moeten aandurven
't indertijd gegeven zelfbestuur voorloopig
terug te brengen tot ds plaatselijke zaken.
De groote, doelbewuste leiding der
kolonie moet dan aan meer zelfstandige
krachten uit het moederland opgedragen.
't Geen niet uitsluit, dat tevens de
Surinamers door meer wisselwerking
met het moederland uit hun isolement
moeten worden gehaald, en tot moderne
menschen gemaakt. En dat moderne jonge
Nederlanders hun aandacht aan Suriname
behooren te geven!
Want niet om bij een antiquiteit, of bij
historische bijzonderheden stil te blijven
staan, zij het ons op dezen 250-jarigen
herinneringsdag te doen.
Maar om het moderne: om de eischen
van vandaag en de mogelijkheden van
de toekomst.
Dan wordt 't misschien nog eenmaal
met de West: lest best. v. H.
Vriendelijk"
Embargo
Wat het zooge
naamde vriendelijke
embargo" eigenlijk
voor een' ding is,
heeft Nederland reeds
herhaalde malen ge
durende den loop van
zijne geschiedenis
kunnen ervaren. Tot
zijn genoegen zeker
nooit l Als vriendelijk
hebben wij het nim
mer gevoeld.
Het is 't middel,
waarbij de eene mo
gendheid de
handelsschepen van een an
dere vasthoudt, en
haar op deze vreed
zame wijze d*ingt
of tracht te dwingen
aan zekere eischen
gehoor te geven.
Verscheidene malen
heeft zulk vriende
lijk embargo", van
Britsche zflde op
onze handelsvloot
toegepast, hier te lan
de heel wat ongerief
en erger: schade en
zorg veroorzaakt, en
kwaad bloed gezet.
Zijn de berichten,
van regeeringswege
uitgegeven, juist, dan
naderen de maatre
gelen welke nu tegen Nederlandsche sche
pen, die in Engelsche havens liggen, zijn toe
gepast, soms weer op bedenkelijke wijze
tot dat, wat men dan vriendelijk embargo"
heeft genoemd. Ook de jongste mededeeling
omtrent het vrij laten van de graanschepen,
hoe welkom ook, brengt daaromtrent nog
de eigenlijke geruststelling niet.
't Is waar, aan onzen Staat ziet men thans
geen eischen gesteld. Zij gelden de particu
liere reedirijen, over wier scheepsruimte be
schikking wordt verlangd.
Doch wij kunnen toch niet voorbij zien,
dat daarbij een zeer sterke pressie wordt
uitgeoefend op Nederlandsche ondernemers
en op de Nederlandsche koopvaardijvlag;
dat zij in hunne vrijheid worden te kort
gedaan en gedwongen, zich te begeven in
gevaren en mogelijke co/z/Wc/en, welke zij zelve
wellicht wenschen te vermijden.
Tiendubbel klemt dit, nu de Duitsche
amok op zee heerschende is, zoodat de ge
vaarlijke zones en de voor vijandelijk ge
bruik bestemde ladingen onpleizieriger zijn
dan ooit.
Evenmin kunnen wij voorbijzien, dat al
moge nu onze Staat er buiten blijven, onze
maatschappij er ten gevoeligste door ge
troffen wordt. Men behoeft slechts het
ne woord te noemen: aanvoer!
Het vasthouden der scheepsruimte is
immers van grooten invloed op de voorzie
ning in onze levensmiddelenvoorraden.
Wel krijgt men den indruk, dat de groote
fout van onze regeering, om niet vél
tijdiger de thans ingetreden
levensmiddelenmoeilijkheden te voorzien, nu wat zeer
gemakkelijk met 't beroep op de Engelsche
maatregelen bemanteld wordt; en dat de
Duitsche Rücksichtslosigkeit" er hare veel
zwaardere rekening tegenover de neutralen
ten onrechte door tracht te verlichten.
Maar dat wij tegenover Engeland aan
spraak moeten blijven maken op 't vrije
gebruik van onze scheepsruimte en op onzen
noodzakelijker! vrijen aanvoer, staat daarom
niet minder vast.
Er liggen in de lijn van 't vriendelijke
embargo" zulke bedenkelijke verdere moge
lijkheden, dat het goed is, reeds thans daar
omtrent duidelijk te zijn.
De begeerte van de oorlogvoerende mo
gendheden om over neutrale schepen en
scheepsruimte te kunnen beschikken, heeft
van ouds de meest ingrijpende maatregelen
in haren schoot verborgen gehad; tot de
angarie, de gedwongen indienststelling,
de onteigening, toe.
Niet alleen echter, dat deze maatregelen
reeds in de 19e eeuw vrijwel algemeen, ook
aan Engelsche zijde, als onoirbaar en ver
vallen hebben gegolden, wij meeren boven
dien te mogen veronderstellen, dat Engeland,
toen in 't begin van den oorlog door onze
reederijen de regeling is aanvaard omtrent
het aanloopen van onze schepen in Britsche
havens, van de toepassing van dergelijke
angarie nog uitdrukkelijk afstand heeft
gedaan.
En daarbij mag er in elk geval wel aan
worden herinnerd, dat tegenover de toepas
sing van zulke dwangmaatregelen steeds
de claim op schadevergoeding is erkend
geworden ook voor 't risico, aldus den
neutralen schepen opgelegd; een risico,
waarvan in de laatste dagen de
Ootmarsum'' en da Driebergen" weer harde getui
genis hebben gebracht.
Wij mogen daarom in elk geval blijven
veiwachten, dat van diergelijke inbreuken
op de vrije beschikking over onze sche
pen zal worden afgezien.
Met des te meer klem, nu ieder gevoelt,
hoeveel dit voor de levensbelangen van ons
volk te beteekenen heeft. v. H.
Het Gouvernements-gebouw te Paramaribo
HOOPVOLLE TOEKOMST!
door dr. C. LELY
Minister van Waterstaat
Oud-Gouverneur van Suriname
*??ektk een reeks
van teleurstellingen
gedurende bijna een
halve eeuw roept de
naam Suriname ons
voor den geest!
Eerst een crisis in
desuikercultuur waar
door vele plantages
werden verlaten.
Later tegen het be
gin dezer eeuw, toen
de cacaocultuur tot
betrekkelijk grooten
bloei was gekomen, een crisis door de
krulloten ziekte in die cultuur en wel van
zoo hevigen aard, dat de productie tot V±
a '/;, verminderde.
En daarna toen het dank ii] den
krachtigen steun van het Moederland
gelukt was een nieuwe cultuur, namelijk
van bacoven in het leven te roepen een
crisis ook in die cultuur, door de
Panamaziekte, zoo hevig, dat die cultuur geheel
vernietigd dreigde te worden.
En eindelijk toen het na veel moeite
gelukt was deze ziekte te boven te komen,
door invoering van een andere soort ba
coven de Congo variëteit het plotse
ling opheffen van de gelegenheid, om met
daartoe geschikte schepen de bacoven naar
de wereldmarkt te vervoeren, tengevolge
waarvan een groot gedeelte van de vruchten
dier cultuur als waardeloos in de rivier
moest worden geworpen.
Waarlijk het is niet te verwonderen, dat
bij zooveel tegenspoed wel eens gewan
hoopt wordt aan de mogelijkheid de kolonie
ooit tot groote ontwikkeling te brengen.
En toch geloof ik, dat dit geheel verkeerd
zou zijn, omdat er behalve op al dien
tegenspoed, ook te wijzen valt, op ver
schijnselen, die althans uitzicht geven op
de mogelijkheid eener betere toekomst.
DU rijke land! Is het niet of ik spot met
de werkelijkheid?"
Aldus sprak de onlangs opgetreden Gou
verneur G. J. Staal tot de Koloniale Staten
bij de aanvaarding van het Bestuur der Kolo
nie. En hij beriep zich ter verdediging van
dien uitroep op den kostelijken
rijkdom, dien men ziet in den
krachtigen plantengroei, den
kleurigen bloementooi, den
zwaren vruchtenlast, als gulle
gave van een vrucht baren bo
dem, dien grooten schat van
Suriname.
Zonder twijfel ligt in deze
beschouwing een grond van
waarheid, want zeker is het
een bewijs van een rijken bo
dem, dat telkenmale ondanks
allen tegenspoed, die bodem
andere producten gaf in zoo
danige hoeveelheid, dat de
waarde van den uitvoer in
plaats van te verminderen
integendeel een geregelde en
in den laatsten tijd zelfs een
belangrijke stijging vertoont.
Dit verschijnsel komt mij
van genoegzaam belangvoor,
om het door eenige cijfers
nader in het licht te stellen.
Tot juist begrip hiervan zij
echter in de eerste plaats
eraan herinnerd, dat de
uitvoerproducten van Suriname
vroegeralleen beston
den uit producten
door den landbouw
verkregen, op
nietver van zee gelegen
gronden, hetzij op
plantages van den
grooten landbouw,
hetzij op grond jes van
den kleinen land
bouw.
Wel werd reeds
sedert tal van jaren
ook hout uit het bin
nenland verkregen,
doch de beteekenis
daarvan als uit voer
product was zoowel
op zich zelf als in
vergelijking met de
uit producten van
den landbouw zeer
gering.
Eerst door de goud
ontginning en vooral
later door de balata
winning is hierin ver
andering gekomen en
hebben.voor de waar
de van den uitvoer,
de producten uit het
binnenland in ver
gelijking met die van
den landbouw betee
kenis gekregen.
Onderstaande cij
fers aangevende de
gemiddelde waarde
van den uitvoer per
jaar in millioenen
guldens over de daar
nevens genoemde tijdvakken toonen dit
duidelijk aan.
Producten
Tijdvakken van den uit het
landbouw binnenland
1850?'59
1860?'69
1870-79
1880-'89
1890-'99
1900-'09
1910-'15
3.5
3.1
2.8
2.4
3.3
3.0
3.7
0.2
1.1
1.5
2.0
3.9
Totaal
3.5
3.1
3.0
35
4.8
5.0
7.6
Uit dezen staat blijkt, dat zelfs de waarde
der uitgevoerde producten van deirfandbouw
gemiddeld over de laatste twee tijdvakken
geen vermindering vertoont ten opzichte
van vroegere tijdvakken. En voorts blijkt,
dat met inbegrip van de producten uit
het binnenland de waarde van den totalen
uitvoer betrekkelijk zelfs zeer belangrijk is
gestegen.
Het komt mij voor, dat ter juiste beoor
deeling van dit verschijnsel, het van belang
is bovenstaande cijfers nader te ontleden en
zoowel voor die betreffende de producten
van den landbouw als voor die betreffende
de producten uit het binnenland te onder
zoeken, welken invloed verschillende pro
ducten daarop hebben uitgeoefend.
Wat den landbouw betreft, bestaan die
producten sedert 1850 uit suiker (met rhum
en melassa) katoen, koffie en cacao.
Voor deze vier hoofdproducten, waaron
der katoen echter reeds sedert jaren niet
meer voorkomt, is de gemiddelde waarde
van den uitvoer per jaar hieronder vermeld
in millioenen guldens:
Tijdvakken. Suiker Katoen. Koffie. Cacao.
enz.
1850-'59 3.02 0.25 0.14 0.06
1860-'69 254 0.25 0.07 0.22
1870-'79 2.21 0.08 - 0.52
1880-'89 1.30 - 1.07
1890?'99 1.32 004 1.92
1900-'09 1.55 0.08 1-37
1910-'15 2.52 0.20 099
En wat het binnenland betreft bestaan
die producten hoofdzakelijk uit goud en
balata, waarvoor de gemiddelde waarde van
den uitvoer per jaar hieronder is vermeld
in millioenen guldens:
Tijdvakken
1880-'89
1890-'99
1900-'09
19ÏO-M5
Qoud
1.11
1.31
1.27
1.21
Balata
0.20
0.69
266
Deze cijfers vertoonen voor de gemiddelde
waarde van den uitvoer van goud per jaar
slechts zeer kleine schommelingen.
In verband met de bijna onveranderlijke
waarde van het goud is dit verschijnsel
moeielijk anders te verklaren, dan door aan
te nemen, dat ook het gemiddelde aantal
arbeiders, dat in de goudvelden heeft ge
werkt, betrekkelijk weinig uiteen heeft
geloopen en de goudproductie meer afhangt
van den daaraan besteden arbeid, dan van
toevallige groote goudvondsten.
Voor een meer volledige opgave van
den loop der waarde van den jaarlljkschen
uitvoer van de voornaamste producten sedert
1850 moge verwezen worden naar de hierbij
gevoegde teeken i n g, waaruit o.m. de invloed
van de suikercrisis alsmede van de
cacaocrisis duidelijk blijkt.
Uit bovenstaande opgaven omtrent
afgeloopen tijdvakken, valt natuurlijk niets met
zekerheid af te lelden omtrent de toekomst.
Ook andere factoren dan hier genoemd
komen daarbij in aanmerking. Toch wil het
mij voorkomen, dat het beeld, dat de
hlerbijgaande teekening geeft voor de waarde van
den uitvoer van jaar tot jaar en vorige op
gaven van die waarde in op elkander vol
gende tienjarige tijdvakken, (behoudens het
laatste van zes jaar), niet den Indruk zal
teweegbrengen, dat door herhaalden tegen
spoed de totale productie van 'den bodem,
voorzoover deze tot uitvoer bestemd is, ge
vaar loopt hard achteruit te gaan.
Integendeel uit dat beeld spreekt duidelijk,
dat bij grooten' tegenspoed met een der
producten, het steeds mogelijk is geweest,
da»k zij zooals gouverneur Staal zeide
de gulle gave van den vruchtbaren bodem,
andere producten daarvoor in de plaats te
stellen en daardoor zelfs den uitvoer te ver
meerderen.
Laat ons dan ook door den ondervonden
tegenspoed den moed niet verliezen, maar
krachtig voortgaan op den eenmaal inge
slagen weg en zoo noodig nieuwe pogingen
aanwenden om Suriname tot bloei te brengen.
Waarin zullen die moeten bestaan ? Het
antwoord op deze vraag is niet gemakkelijk
te geven en zou bovendien veel uitvoeriger
beschouwingen vereischen,dan waartoe thans
gelegenheid bestaat. Mij wil het echter voor
komen, dat onder de eerste en meest ge
wichtige pogingen, om Suriname tot bloei
brengen, zal moeten behooren het opnieuw
in het leven roepen van een bacovencultuur,
wanneer de tijdsomstandigheden zoodanig
zijn veranderd, dat wederom op
scheepsgelegenheid tot vervoer der vruchten kan
worden gerekend,
Want al moge het verklaarbaar zijn,
dat in verband met den grooten tegen
spoed destijds ondervonden, die cultuur
is gestaakt; achteraf is dit toch in
hooge mate te betreuren. Er is althans
veel grond voor de ondersteling, dat de
Kolonie nu in geheel anderen en beteren
toestand zou verkeeren, indien men met het
steunen van die cultuur nog meer geduld
had getoond, dan reeds het geval is geweest.
Veel geld en ook veel geduld zullen on
getwijfeld noodig zijn, om nieuwe pogingen,
niet alleen te ondernemen maar ook tot een
goed einde te brengen, tot bevordering van
den bloei der Kolonie.
Veel geld, namelijk in betrekkelijken zin,
in verhouding tot de beteekenis, welke de
Kolonie thans heeft, doch betrekkelijk niet
veel in verhouding tot de kracht van het
Moederland en zeker niet veel in verhouding
tot het doel, dat daarmede bereikt kan
worden.
Immers mocht een poging tot het in het
leven roej>en van een nieuwe winstgevende
cultuur slagen, dan zal dit niet alleen be
staande plantages ten goede komen maar is
een groote uitbreiding van de oppervlakte,
die in cultuur is gebracht spoedig te ver
wachten, en een ontzaglijk groote uitbreiding
daarvan mogelijk.
Dan kan de beteekenis der Kolonie ook
WAARDE VAN DEN UITVOER SEDERT 1850
DER VOORNAAMSTE TRODUCTEN