Historisch Archief 1877-1940
12
.DE 'AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
24 Febr. '17. No. 2070
Negerdorp in Suriname
BOEKBESPREKING
J. G. C. JOOSTING en L. KNAPPERT,
Schetsen uit de kerkelijke geschiedenis
van Drente. Leiden, E. J. Brul. 1916.8°.
Wanneer men alleen op het aantal schet
sen in bovengenoemden bundel let, dan
heeft mr. Joosting het leeuwendeel van de
stof voor zijn rekening .genomen. Van de
zeven stukken komen er zes voor zijn ver
antwoording; slechts n draagt de
onderteekening van prof. Knappert. Maar wan
neer men'de onderlinge verhouding dan nog
wat nader beschouwt, bemerkt men al spoe
dig, dat die ne studie van prof. Knappert
de kleine helft van den geheelen bundel
beslaat. Zoo wordt het evenwicht weer her
steld en staan de namen der beide auteurs
met evenveel recht op het titelblad.
De studie van prof. Knappert vormt uit
den aard der zaak meer een eenheid in zich
zelf dan de zes schetsen van mr. Joosting.
Zij draagt den titel Uit verwarring orde ,
die kan worden aanvaard, mits men zich
de orde in de Drentsche kerk en kerkelijke
maatschappij niet te ordelijk en vooral niet
al te ordentelijk voorstelt. Maar hoe groot
was ook de verwarring in het begin! Wel
terecht heeft prof. Knappert dit woord hier
gebruikt; hij zou nog sterkere termen heb
ben kunnen nemen. Hij heeft een inder
daad gelukkige methode gevolgd om ons
een denkbeeld te geven van de stichting en
den groei der Nederlandsche kerk. Hij heeft
niet in de wijde ruimten gezocht, maar zijn
onderzoek beperkt, niet eens tot geheel Drente,
maar tot de classis Roldana, die het Noor
den van het landschap omvatte. Daardoor
kunnen wij de ontwikkeling ais het ware
van dag tot dag volgen; daardoor ook
krijgen wij op beperkt terrein een indruk
van het Drentsche leven in de zeventiende
eeuw. Zeer verheffend is die indruk waarlijk
niet. Dat is aan verschillende oorzaken te
wijten. Vooreerst was het gewest door zijn
afgelegen ligging slechts door drie groote
wegen was het met de buitenwereld ver
bonden in algemeene beschaving zeer
ten achter gebleven bij de grootete -en ook
welvarender provinciën. Een nog zuiver
agrarisch land zonder steden en dat in een
staat en in een tijd, toen onze beschaving
in hoofdzaak een stedelijke cultuur was
het was haast in Nederland een anomalie en
stellig een ongunstige uitzondering. Daarbij
kwam nog iets anders. De hervorming is
in Drente niet gegroeid uit de innerlijke
behoefte der bevolking; zij is van buiten
af en van hooger hand ingevoerd. Nadat
Willem Lodewijk in 1596 stadhouder van
Drente was geworden, heeft hij de kerk
hier georganiseerd. Georganiseerd, d. w. z*
;N.V. TOONEELVEREENIGING.
De gezonken Klok.
In Hauptmann's werken zinkt alles... om
te stijgen, zoeken allen: den dood, die leven
is. Hannele bereidt haar hemel-vaart,Voerman
Henschel grijpt het mes, Gabriel Schilling...
vlucht, Heinrich, de klokkengieter, moet
sterven om:
Hoch oben: Sonnenglockenklang!
Die Sonne kommt! Die Nacht ist lang"
de muziek van zijn arbeid te hooren, als het
geruisch van Aeolus-harpen, verlossing te
vinden in de hoogere vervulling" van zijn
leven, den heiligen geest te bevrijden uit
zijn ban.
De nacht is lang'' en niet vóór
we den drempel overschrijden zal het
licht doorbreken in onze ziel. Ik ken nau
welijks een ar.der dichter uit wiens geheele
oeuvre, hoe verschillend van vorm het mag
zijn, zóó sterk dat ne levens-, of liever
doods-gevoel spreekt als uit Hauptmann,
dien men nog wel bij de naturalisten" heeft
ingelijfd l Een naturalisme, dat hem dan toch
regelrecht de wolken heeft ingevoerd
Tusschen Goethe en Novalis," schrijft
Julius Bab, dobbert het eigenlijk altijd.
... Auf dieser Spannung zwischen der
realistischer! und derromantischen Welt, zwi
schen dern 20-jahripen, todessehnsüchtigen
Novalis und dem 82-jahrigen immer noch
tatsüchtigen Goethe, auf dieser Spannung
ruht seit vier Generationen die geistige Welt".
Ook bij ons voelen wij in den laatsten
tijd deze grenzen weer verscherpt. Nu, wij
behoeven Hauptmann's Heinrich maar aan
te hooren om in hem den nazaat van Novalis,
den tegenvoeter van Goethe, volledig te
herkennen, en het hangt dan ten nauwste
samen met ons eigen geloof": in den hemel
of in de aarde, in leven of in dood, in een
geluk door eigen kracht of in een geluk
ook in hoofdzaak gesticht. Er werd eerst
schoon schip gemaakt. De priesters, die nog
op tal van plaatsen dienst deden, werden
eenvoudig -afgezet, zoo zij weigerden het
nieuwe geloof aan te nemen, wat niet zoo
?weinigen deden. Maar het duurde nog heel
lang, voordat alles zoo goed en zoo kwaad
als het ging was geregeld. Want ook hier
liet de oude kerk een desolaten boedel
achter, die de nieuwe had ie aanvaarden.
De gereformeerde kerk vond verwaarloosde
fondsen, ruineuse gebouwen, slappe ziel
zorg, geringe geestelijke ontwikkeling, ge
schonden moraliteit. Stevige krachten zou
zij daar voorloopig niet tegenover zetten.
Eerst diep in de zeventiende eeuw waren
alle predikantsplaatsen bezet; Drente begon
zijn kerkelijk gereformeerd bestaan als een
gereformeerde classis; van een synodale
organisatie kon voorloopig geen sprake zijn.
In tal van kerspels kostte het groote moeite
een toonbaren kerkeraad samen te stellen;
diakenen kon men soms nauwelijks benoe
men. En hoe laag stond nog de Drentsche
geestelijkheid; het waren niet de meest
hoogstaande broederen, die de Drentsche
gemeenten begeerden. Een voorbeeld. Toen
in 1619 de Dordtsche synode besloten had
tot een nieuwe vertaling der Heilige Schrift,
werden uit iedere provinciale synode twee
predikanten aangewezen voor de vertaling
en voor de revisie. Ook uit Drente werden
twee leden aangewezen. De afgevaardigden
van Drente ter synode maakten evenwel
bezwaar; zij verontschuldigden zich met de
verzekering, dat in geheel Drente geen twee
predikanten waren te vinden, die de Neder
landsche taal voldoende machtig waren om
zulk een gewichtigen arbeid te ondernemen.
Blijkbaar klonk het Saksische dialect nog in
ongerepte schoonheid van de Drentsche
kansels.
Men krijgt in de studie van prof. knap
pert geen al te gunstigen indruk van kerk
en volk. Harde menschen, ruwe zeden, dorre
harten, leege hoofden dezen indruk maakt
Drente ia de synodale en classicale acten.
Men zij echter met dezen indruk voorzichtig.
Prof. Knappert waarschuwt zelf ernstig tegen
voorbarige ronclusiën. Terecht. Het is nu
eenmaal niet anders: het booze vindt eerder
een reflex in historische documenten dan
het goede; een schavuit wordt veel vaker
gesignaleerd dan een braaf man. Zoo gaat
het ook hier.
Wie zal zeggen, hoeveel van die harde
menschen alleen stug, maar niet hardvochtig
waren, hoeveel stille vroomheid schuil ging
onder ruwe vormen, hoeveel harten niet
dor, taaar alleen door het harde leven ver
dord waren? Maar van dat alles bemerkt
men bitter weinig. Ook gaat naar ervaring
de moreele ontwikkeling uiterst langzaam,
iiiiiiiiiiiftiiiiiiiMiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiii
door hoogere macht, in het schepsel of in
de schepping, in hoever wij door dit
sprookjesdrama, waarin de machteloos
heid vandenhoogst-georganiseerden mensch,
(den kunstenaar) en het ontoereikende"
van elk aardsch verlangen tot in den
droom", (Rautendelein) met kiem bewezen
wordt, zullen worden bevredigd. Want
wat buiten dit duidelijk uitgesproken, roman
tisch levensgevoel van den dichter zelf valt,
is veel minder belangrijk, een tamelijk
conventionneele wereld, te tastbaar-poëtisch, te
letterlijk, te vol-verzonnen en uitgesponnen,
en zonder veel eigen geheim. De geheele
Moeder-de-Gans inventaris, de drie
tooverglazen incluis, en veel zinnebeeldigs..., doch
de grillige eenheid, de doorschijnende luister,
het gouden waas... ?
Hauptmann's vroomheid is zijn kracht en
zijn zwakheid. En sterker nog dan uit zijn
ietwat zaakrijke verbeelding van het onzicht
bare, blijkt deze zwakheid uit de wedergave
der reëele feiten; het eigenlijke leven zijner
weerstandslooze helden" is maar flauw
aangeduid.
Van Heinrich's worsteling, van zijn goeden
wil om het leven, door arbeid en plichtsbe
trachting, alsnog te overwinnen, van zijn
talenten, zijn dubbelnatuur, merken wij niet
veel omdat hij al door den dood, of, zoo
men wil, door het hoogere leven" over
wonnen is op het oogenblik dat het drama
begint, en hij, teruggebracht in zijn gezin
(in 11),, met zijn ziel arn andren Ufer" blijft,
terwijl ook hier weer Rautendelein's
hocuspocus den vollen nadiuk krijgt en ons de
verhouding: Heinrich?Magda (de vrouw
die den man bevredigde maar wier liefde
den kunstenaar leeg liet) grootendeels te
raden wordt gelaten. Rautendelein, het in
een elf belichaamd eeuwig Verlangen, doch
tevens een, haar eigen leven zoekende jonge
vrouw, Nickelman, de watergeest, en Boks
poot, ze voeren allen een dramatisch bewo
gen bestaan elk-yoor-zich, meer dan de
menschen, die schimmen bleven.
Als de pastoor Rautendelein verwijt den
klokkengieter te hebben verleidt", en daar
aan toevoegt:
Du nahmst der ganzen Menschheit
diesen Mann",
dan vragen wij onwillekeurig nog in dat
vierde bedrijf: welken man"?, zoo weinig
mannelijk (menscheljjk) is hij ons
voorgeveel minder snel dan de verstandelijke en
vooral dan de maatschappelijke.
Dienzelfden indruk wint men bij de lezing
van de schetsen van mr. Joosting. Zij sluiten
ziek als welkome accessoires aan bij de
groote studie van prof. Knappert. Zij behan
delen achtereenvolgens zestiende-eeuwsche
meeningen over de kerkhervorming, een en
ander met betrekking tot de invoering van
de hervorming in Drente, de schoolmeesters,
de armenzorg, de doopsgezinden en de
kerkelijke censuur in Drente tijdens de Re
publiek. Zij zijn alle leerzaam voor het
onderwerp, dat zij behandelen, al is het in
het algemeen wat te veel naar den uiterlijken
kant genomen. Gereedelijk geven wij toe,
dat de bewaarde gegevens ons nauwelijks
tot iets anders in staat stellen. De toe
komstige geschiedschrijver van ons onderwijs
en van onze armenzorg kan hier uitnemende
gegevens vinden. Zou men b.v. kunnen
gelooven dat door Drost en Gedeputeerden
het tractement der schoolmeesters werd vast
gesteld op ?100.?; geen wonder, dat deze
brave menschen bij de boeren den kost
moesten vragen'en dat sommige zelfs bij
de diaconie terecht kwamen.
Ten slotte zij de aandacht gevestigd op
de bovengenoemde studie van mr. Joosting
over de voorstelling, die de gereformeerden
zich van hun kerk maakten. Was zij de
onmiddellijke, gezuiverde voortzetting van
de Katholieke Kerk of was deze een bastaard
en moest dus de gereformeerde kerk on
middellijk aanknoopen bij de apostolische
kerk der eerste eeuwen? De geleerden der
zeventiende eeuw zijn het er over eens, dat
hpt laatste het geval is; daardoor ook wordt
hun houding tegenover de Katholieke Kerk
bepaald. Historisch was de zaak natuurlijk
juist andersom, maar wie zal de beteekenis
van de gangbare voorstelling ontkennen?
Het is een gewoon verschijnsel, dat een
verkeerde historische opvatting een groote
kracht, soms een zegenenden invloed in zich
bergt.
Mr. Joosting zorgde voor een handig
register van persoonsnamen, dat de bruik
baarheid van den bundel zeer verhoogt.
H. BRUGMANS
iimtfiiiimimtiiiiiiiiuitiiuiiiimt!
Ter nagedachtenis van Blommers
De aanwijzingen der weduwe volgend,
heeft de beeldhouwer Charles van Wijk
een in marmer gehouwen grafmonument
voor den in 1914 overleden schilder B. J.
Blommers gemaakt, dat onlangs is opge
steld op diens graf op de begraafplaats
Oud Eik aan Duinen bij 's Qravenhage.
Het is een stele, zeer eenvoudig van lijn
en met spitsen top, waarin Blommers'
bijzonder goed gelijkende beeltenis in reliëf
is uitgehakt. Daaronder zijn naam,
geboorteen sterfjaar en een drieregelig vers van
mevr. Blommers. Tegen den voet der stele
rust rechts een palet met penseelen, terwijl
links een, eveneens in marmer uitgevoerd,
visschers-kindje staat, een meisje op klom
pen, het gezicht verbergende in het schort,
dat het snikkend tegen de oogen drukt.
Dit zeer realistisch gehouden meisjes-figuur,
voortreilijk geslaagd als gestalte, is blijk
baar door de- weduwe bedoeld als om uit
te spreken hetgeen de aan de Hollandsche
visschersbevolking ontleende motieven in
Blommers' kunsjt beteekenden. Het herinnert
ons er opnieuw aan, hoe, met den dood van
Blommers, de laatste is heengegaan van dat
oude geslacht der Haagsche school, dat, met
den nestor Israëls aan 't hoofd, zooveel
gevoelde voor het lief en leed onzer kust
bewoners en gedurende een halve eeuw zoo
menige gebeurtenis uit hun leven, hetzij in
romantischer), hetzij in meer realistischen
vorm, in schilderachtige schoonheid wist
om te zetten. W. M.
komen, al zien we hem met gezonde wangen
den hamer zwaaien.
Ook de burgerij (het dagelijksch leven)
vertegenwoordigd door den pastoor, den
schoolmeester en den barbier) geeft, schoon
den eerste veel redeneerruimte gelaten wordt,
maar luttel tegenwicht. En het dierbaar effect
van het tranenkruikje", waarin Heinrich's
kinderen hem (in hallucinatie) de tranen
hunner doode moeder brengen, mist zijn
werking, omdat wij noch voor deze moeder,
noch voor haar tranen door het voorafgaande
spel ontvankelijk zijn gemaakt. Ook hier is
het zinnebeeldige te omlijnd, te opgelegd,
tegenover de zwakke realiteit, waarmee het
verband houdt. Dit sprookjes-drama is voor
mij zoomin een sprookje als een drama,
het is dramatisch omkleede belijdenis, idea
lisme in een bepaalde richting, en als zoo
danig is het belangrijk, een werk, dat niet
heel veel glans maar wel wat toch van
alle kunst het beste is zijn innerlijken
gloed bewaard heeft, dat wel veroudert,
maar niet verloren gaat, en wellicht door
een opvoering in een geheel anderen stijl
tot Hauptmann's eigen verrassing te
moderniseeren, laat ik voor n maal nog
het onrustbarend woord noemen: te ver
geestelijken" zou zijn. Niet door er wat in
te brengen, maar door er wat anders uit te
halen, in een strenger, minder relief aan het
bijkomstige gevend kader. Zoo ooit, dan is
hier misschien een indicatie om een stuk te
herleiden
De opvoering, zooals ze bij de Tooneel
vereeniging (regie Musch) is, is in zijn soort
een goede opvoering. Zij geeft de poëzie,
die Hauptmann er zelf in gelegd heeft, zij
geeft de romantische sfeer, waarin we ons
van kind-af de elfen en kabouters hebben
voorgesteld, en het is hier zelfs de vraag of
men, nu de auteur dat klaarblijkelijk alle
maal zoo gewenscht heeft, verder mag gaan
en trachten, niet om hem te verbeteren, maar
om hem aan zichzelf te openbaren door
van zijn poëzie te geven: de fantasie. Een
regisseur zou hier moeten omscheppen,
niet na-scheppen wat Musch deed om
ruimte te krijgen, als het ware een nieuwen
bloei te bevorderen. De vertooning was ver
antwoord en verzorgd, maar ging met de
letterlijkheid van het werk mee en bleef
daardoor beperkt. Ze was meer wetenschap
pelijk dan kunstzinnig.
KOLENNOOD
(Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck)
O Nickérie, wat heb ik U lief.
Aan de stemming onzer roeiers was het
merkbaar, schrijft dr. H. van Capelle in zijn
Binnenlanden van het district Nickérie",
dat geen hindernissen meer te wachten
waren, want zij vervielen weer in hunne
eindelooze roeiliederen.
Met de grootste aandacht kon ik uren
naar deze liederen zitten luisteren, vooral
toen een onzer negers een langen zang aan
hief, waarin hij, op rijm en in goede rhytmus
zijne krachtige roeislagen begeleidend, de
gansche geschiedenis van den tocht ver
haalde.
Ik kan niet nalaten den lezer met een
fragment van dit merkwaardige lied, dat ik
tijdens den zang heb trachten op te schrijven,
te doen kennis maken, en waarvan de ver
taling luidt:
iiiniiiniiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii MII
O, Nickérie, wat heb ik u lief l
Maar de bergen zijn er zoo hoog.
Kaperka kiri mi 1)
Een vracht dragen 2) naar kilometer 16
Maar de bergen zijn zoo hoog.
Weiken voor Uw geld (bis)
Als wij op de Fallawatra zijn,
Zijn wij daar, om te werken voor het geld.
daar het mij van de juistheid van Buecher's
stelling overtuigd heeft, volgens welke wij
den oorsprong van het gedicht bij de na
tuurvolken moeten zoeken, die behoefte ge
voelen aan eene rhythmische begeleiding
hunner dikwijls eentonige bewegingen.
1) Capelle maakte me dood". Naam van
hoogte door de expeditie van Dr. Capelle
beklommen en gedoopt.
2) Tjari" (dragen) mag in dichtmaat als
tja gebezigd worden.
GUL.
tot UtMA/t ?wwm^vutM u/umo krt, u
v -j ^ PP ~T~ ,
bc -u/t. de vux Joi/Uxx u/tx L/ux. da. Ao -wi. ~üji. wto Ko ~un- TVMXIWU£^<
d
llllllllllllllIIMIIIIIIIMIIIIIMlIIMIIIIIItMIIIIlrUIMIIIIIItlllllllllMllllllltlllllllltllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllllllllllMlllllllilllllllllllllllllllllllllllllir
Ook het decor drukte door te groote
uitvoerigheid, en bond onze gedachten.
Het moet in dat woud voor onze verbeel
ding wemelen van elfen en kabouters. Wij
zagen de elfen, even heel mooi in de groene
schemering van het hooge bergpad, en daarna,
heel leelijk, als lieve jonge dames, op den
voorgrond, om ze vervolgens weder geheel
te vergeten. De hut van Wittichen, de heks,
behoort, ook volgens den tekst, op den ach
tergrond. Rautendelein breekt een bloesem
tak, de vraag waar ze dien vandaan haalde,
moest niet in ons opkomen. En Nickelman,
de watergeest, moet er telkens zijn vóór we
het weten; het onvermoede, vluchtige, on
naspeurbare, dat is, in het algemeen, het
sprookje. Niet Hauptmann's Marchendrama,
maar dat wat de toovenaar-regisseur er met
zijn tooverstaf wellicht van zou kunnen maken,
om het levensgevoel van den mensch Haupt
mann uit te heffen boven de requi&ieten
van den sprookjesdichter. De verder-gevor
derde verbeelding van den regisseur kan,
en mag m.i. die van den auteur ontstijgen,
mits maar diens diepste geest verantwoord
blijft. En zoo kan ik mij, naast de getrouwe,
naar Duitsche traditie, stemmingsvolle opvoe
ring bij de Tooneelvereeniging, een Holland
sche opvoering van de Gezonken Klok"
denken, welke naar het zichtbare minder,
naar het onzichtbare meer relief zou geven
aan het werk, begrepen: niet als het beroemd
sprookjes-drama van een Duitschen dichter,
maar als de geloofsbelijdenis van een dich
terlijken mensch.
In den stijl van deze vertooning schoot
Lobo, als Heinrich, dramatisch te kort, zijn
werk had andere kwaliteiten, hij benaderde
het dichtst de vroomheid van den dichter,
en wist ons aldoor het onwezenlijke van
zijn geval, den droomtoestand waarin hij
zich bevond, te suggereeren.
Musch maakte den Watergeest" bijna tot
een realiteit. Zijn Nickelman was een deftige
professor met geestig, sonoor geluid. Maar de
weemoedige wijsheid van dit wezen uit de
diepte, met zijn haren vol wier, gaf hij niet,
niets van de geheimzinnigheid daar beneden,
niets van het aandoenlijk half-dier
halfmensch-zijn, dat een zeehond en, als hij ons
met zijn wonderlijk bolle oogen aanstaart,
zelfs een kikvorsch voor ons hebben kan.
Eveneens zeer wezenlijk, en aU zoodanig
voldoende karakteristiek, was Bokspoot van
Jurgens.
Tilly Lus, als Rautendelein, heeft alles
behalve het fijne, vleiende geluid voor een
elf, haar trouwhartige jongensstem verstoorde
nogal eens de illusie van naieve perversiteit.
Maar ze heeft sprookjes-oogen en veel warms
en liefs van binnenuit, zoodat van haar
Rautendelein, vooral in II, waar ze ins
Menschenland" zich als een menschje vóór
mag doen, toch bekoring uitging. Ze zou
een ideale Roodkapje zijn. En hiermee zijn
we weer bij Moeder de Gans, bij den
gemoedelijken aard van heel deze voorstelling,
terug.
TOP NAEFF
mimilllllMIIIIIIIIIIIIIIMIIMIIMUHIIIIIIIMIIIIHIIllllMIIIIMIIItmiMIIMIIHMIIIIIIIHIIIIMIMUIIIIIMIIIII
ONTEVREDEN RODKER5
NEEMT DE PROEF MET:
AM5TERDAMSCM FABRIKMT-ZEooUDE TABAK.