Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
24 Febr. '17. No. 2070
voor bet Moederland een geheel andere en
veel belangrijkere worden, dan zij ooit is
geweest.
Immers wanneer:vaststaat, dat met eenig
bedrijf goede winsten te behalen zijn, dan
zullen kapitaal en werkkrachten niet achter
wege blljveia, om daarvan gebruik te maken.
De ondervinding leerde dit nog niet lang
geleden bij het balatabedrijf.
In 1905 bedroeg de uitvoer hiervan
260.000 Kg. met een waarde van f 455.000.
In 1911 was die uitvoer gestegen tot
1.145.000 Kg., dus tot het vier- a vijfvoud,
met een waarde van f4.010.000.?.
Niemand zal zeker de verklaring van dit
verschijnsel zoeken in de onderstelling, dat
de bosschen inmiddels zooveel rijker aan
balata zouden zijn geworden, waar de een
voudige verklaring voor de hand ligt, dat
door de stijging van den prijs van f 1.75
tot f 3.50 per Kg. het bedrijf zooveel winst
gevender was geworden en hierdoor kapi
taal en arbeidskrachten zijn getrokken.
?^
Moge dan ook het Moederland zoowel in
het belang der Kolonie als in dat van zich
zelf den moed niet verliezen, maar opnieuw
met kracht de ontwikkeling van de Kolonie
ter hand nemen en bij nieuwen tegenspoed
veel geduld bezitten, om die taak tot een
goed einde te brengen.
En in dankbare herinnering aan de jaren
door mij in de Kolonie doorgebracht, zou ik
mij ten hoogste verheugen, indien het Gou
verneur Staal mocht gelukken zijn geloof in
de toekomst, sprekende uit zijn woorden:
Dit rijke land" algemeen ingang te doen
vinden.
Den Haag, 19 Febr. 1917.
Treub weer in de Regeering
De terugkeer van den heer Treub in de
Regeering moet voor den nauweren
politiéken kring als een wonder gelden. Heel
wat verklaring zal er moeten worden afge
legd, om het parlementaire curiosum te
mctiveeren van 't mlr nichts dir nichts"
wederoptreden eens ministers,wien zoo kort geleden
déKamer het aanblijven onmogelijk, en de
minister-president zelf het heengaan gemak
kelijk heeft gemaakt.
Doch wat voor de parlementaire sfeer
een wonder zijn moet, is voor de natie de
meest natuurlijke zaak van de wereld.
Wat haar aangaat, was 't eer een wonder,
dat Treub niet reeds spoediger weer in de
regeering opgenomen werd.
Het is eenvoudig het uitvloeisel van de
algemeene gedachte, dat wij in* dezen tijd
onze krachtigste en knapste bewindslieden in
de regeering moeten hebben, afgescheiden
van inwendige politieke constellatie's en van
partij-verhoudingen. In welke opzichten men
met den heer Treub moge verschillen, tot
deze knapste en krachtigste bewindslieden
behoort hij zeer zeker, en daarom zullen
velen met ons zijn intreden in de regeering
met verheuging en vertrouwen begroeten.
Men heeft niet ver te gissen, om te onder
stellen, dat hier ook het inzicht van de
Krbbn, in 's lands belang van invloed is
geweest.
Wij spreken van optreden in de regee
ring", en niet alleen als Minister van Finan
ciën. De heer Treub is een man van algemeene
. bestuurskracht. In den laatsten tijd heeft hij
ook zijn wegbereidingstochten gedaan op
de banen van den nieuwen ecohomischen toe
stand. Het laat zich aanzien dat van zijn
persoon ook voor andere takken en depar
tementen een nieuwe vleug zal uitgaan van
wat er zoo dringend en in de hoogste mate
wordt vereischt: doorzicht en kracht.
Zijn optreden is in strijd met de voor den
vredestijd geijkte regelen van parlementair
bestuur. Wij zien er het begin in van een
meer nationale regeering van de beste
maniimiiiimiiiiiiiMiiiiiiiniHiii
De slag aan de Marne.
Hilaire Belloc, A general schetch of
the European war. The second
phase. London.
THOMAS NELSON AND SONS.
Gervais-Courtellemont, La bataillede
l'Ourcq. Paris, Librairie Delagrave.
Toen mij, eenige weken geleden, het tweede
deel van Hilaire Belloc's oorlogsboek ter
bespreking" werd toegezonden, heb ik het
voorloppig opgeborgen in mijn kast. Het
leven is maar kort, en de reeks van boeken
over den oorlog wordt zoo schrikbarend
lang, dat zelfs een historicus zijn geweten
hoe langer hoe minder bezwaard gevoelt,
wanneer hij een groot deel ervan ongelezen
laat.
Maar toen ik het deeltje eens ter hand
nam en doorbladerde, hield de schrijver mijn
aandacht gevangen. Al dadelijk door de
helderheid van zijn betoog. Hij wil u uit
eenzetten, dat de slag aan de Marne de voor
den geheelen loop van den oorlog beslis
sende gebeurtenis is geweest, en u verkla
ren, waarom de numeriek-mindere
FranschEngelsche krijgsmacht deze overwinning
heeft kunnen behalen; vier honderd bladzij
den heeft bij daarvoor noodig, en als gij de
laatste hebt gelezen, noemt gij hem geen
onbescheiden mensen; hij maakt het u ook
absoluut onmogelijk hem niet te begrijpen,
al zijt -ge. van strategische onderwerpen even
goed op de hoogte als een begijntje; hij
verduidelijkt zijn verhaal met eenvoudige
diagrammen, die, met verwaarloozing van
alle details, de dingen waar het op aan
komt voor u in beeld brengen; hij is ook
zoo verstandig uw memorie te wantrouwen
en herinnert u telkens aan wat gij van het
voorgaande behoordet onthouden te hebben
om de rest van het betoog te kunnen vol
gen met n woord, hij is een volmaakt
docent, ook in dit opzicht, dat hij u nooit
verveelt.
Of nu Hilaire Belloc den slag aan de Marne
nen. Het behoeft niemand te verbazen, in
dien men het daar nu eerlang nog vérder
naar zal zien toeeaan.
v. H.
IIIIIMIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIII Mllllll l l t
De Surinaamsche Planter en
zijn Gewas
door baron W. D. H. VAN ASBECK,
Oud-Gouverneur van Suriname
De tegenwoordige
regeering stelde blij
kens de troonrede'van
1913 bij haar optreden
zich zelve tot taak,
het besef van
saamhoorigheid te ontwik
kelen bij de bevolkin
gen van de verschil
lende gebiedsdeelen
waaruit het Koninkrijk
der Nederlanden be
staat. Zij ontleende
deze woorden aan
Van Deventer: voor
wie zijne geschriften kent is dit duidelijk.
De vrijwillige laak is dus sedert zij ge
steld werd een daad van ptéteit geVorden.
Het is evenwel niet bekend althans voor
zoover ik weet hoe, langs welken weg,
met welke middelen, de regeering dit psy
chisch proces leidt. Wij kunnen alleen de
verhevenheid van het doel waardeeren.
Ten aanzien van Suriname heeft het zeer
zeker recht van bestaan. Suriname heet de
meest Nederlandsche kolonie, maar mij dunkt
dat die naam slechts in engeren zin kan
worden opgevat, n.l. wat het spreken der
Nederlandsche taal betreft. Men hoort de
straatjongens van Paramaribo.zoolangzij geen
ruzie hebben, spelende Hollandsen spreken.
Maar leeft er, meer dan b.v. op Curagao,
meer Nederlandschen zin in de harten der
bewoners, hoe groot hunne liefde voor het
Huis van Oranje en missie Willemien ook is?
Bij het uitbreken van den tegenwoordigen
oorlog waren er geen uitingen van zuiver
nationaal gevoel te bespeuren en toen in
1915 bij de opening van de Koloniale Staten
de Gouverneur met een terugblik óp de
gebeurtenissen van het jaar 1914 hulde bracht
aan de Koningin en Hare regeering, de over
tuiging uitsprekende dat dit woord weer
klank zoude vinden, vond het in de woor
den der Commissie uit de Staten, die eenige
dagen daarna den Gouverneur bedankte voor
zijne mededeelingen, geen weerklank. En in
zijne openingsrede van 1916 kon de Gou
verneur mededeelen: .Den 27 Februari was
het 100 jaar geleden dat Suriname van onder
vreemd bewind onder Nederlandsch gezag
terugkeerde. De dag ging zoo goed als on
gemerkt voorbij". Curagao had zich opdien
dag van gansch andere zijde laten kennen.
Saamhoorigheidsbesef sluit in: medeleven
met elkander. Ik kan niet zeggen dat Suri
name met Nederland medeleeft, dat Suriname
nationaal voelt. Maar voelt Nederland kolo
niaal? Is er in Nederland colonlal feeling ?
Wie beantwoordt deze vraag in uitgebreid
heid en diepte?
Ik vrees dat een onderzoek naar de uit
gebreidheid en de diepte van het Neder
landsche koloniale gevoel geen schitterende
resultaten zal opleveren. Suriname echter
heeft aan uiting van zulk gevoel in oprecht
heid behoefte. Zulke uiting laat zich evenwel
niet afdwingen. Wij moeten ten aanzien van
Suriname op dit punt evenals in zooveel
andere opzichten geduld hebben. Maar er is
een doen door laten. En gelaten zoude kunnen
worden het bespottelijk maken van Suriname.
Dat dit in huiselijken kring of op de Beurs
lakoe is, daar is niets tegen te doen. Maar
met de waardigheid der Staten Generaal is
het niet in overeenstemming. Wie daar spot,
zet kwaad bloed.
Geduld ia zake Suriname, geduld van
tweeerlei aard, geduld is schering en ge
duld is inslag. Het geduld van de moeder
voor haar op jeugdigen leeftijd over het
paard getild kind, het geduld van den planter
voor zijn gewas. WieTzal thans niet erken
nen dat het moederland na de afschaffing
van de slavernij Suriname te veel beschouwde
als een moderne rechtsstaat en weelde te
dragen gaf aan een zwak beengestel ?
Maar die weelde en die beenen zouden
mij pp het terrein der politiek brengen en
ik wil liever nog iets zeggen over het andere
geduld, dat van den planter voor zijn gewas,
.en vragen: is er reden voor ongeduld ?
Ziet men niet in de laatste 50 jaren de bevol
king verdubbelen; het geboorte-overschotvan
negatief positief worden en aangroeien; de
uitvoerwaarde verdrie-, de opbrengst der
middelen verviervoudigen; het aantal ver
zonden en ontvangen brieven
verzestienvuldigen; de uitvoerwaarde per hoofd
en dat bij een door immigratie abnormaal
vermeerderende bevolking , goud en balata
niet medegerekend, dus aan producten,
stijgen ? Zijn dat niet alle teekenen van
leven? Men kan intenser leven wenschen
en dit in een sneller tempo wenschen te
bereiken, maar dan moet tevens uit de
historie van andere koloniën bewezen
worden, dat die wensch rechtvaardig is.
Daar verwijst men voor naar
BritschGuyana. Britsch-Guyana is de eeuwige
dooddoener voor een ieder, die bij den tegen
woordigen ontwikkelingsgang van Suriname
nog durft hopen en gelooven. Maar het
zoude diepgaande studie vorderen om dat
dooddoen te rechtvaardigen. Daarom,heb voor
Suriname het geduld dat de planter heeft voor
zijn gewas. Hij zorgt voor toetreding van
licht en lucht en een door en door bewerkten
bodem en afwatering, maar hij kan de wol
ken niet wegtrekken voor de zon en de
wind niet bedwingen als hij storm wordt
en de regen niet beletten n bodem dicht
te slaan. Hij wacht af, doende wat hij kan,
wetende dat hij den bodem niet kan dwin
gen, maar alleen gunstige voorwaarden kan
scheppen.
In den planter en zijn gewas ligt de
toekomst van Suriname. In den land
bouw dus. En in het boschwezen, in de
houtproductie, gevolg van goed geleid
poschbeheer. Zeker zijn er nog
boschindustriëen en is er een bauxiet- en eene
goudindustrie en zijn er mogelijk nog andere
delfstoffen in exploitabele hoeveelheid. Een
onderzoek daarnaar is alleszins gerecht
vaardigd, al was het alleen om vasten grond
onder de voeten te krijgen. Maar zij zullen
nimmer worden voor de Kolonie wat de
landbouw was, en kan en moet worden. In
den planter en zijn gewas ligt de toekomst
van Suriname.
Op een zeer hooge plaats zijn de planters
slap genoemd. Zoude het wonder zijn wan
neer een. reeks tegenslagen als de cultures
de laatste 12 jaren doormaakten hun in
energie had doen inboeten? Langdurige
economische depressie tast den mensch
ook geestelijk aan. Maar ik heb aan de
oevers van de Suriname en de
Commewijne iets anders gezien dan slapheid. Ik
heb daar zien worstelen en'overwinnen. Dat
deel van Suriname althans, is Zeeuwsch
gebleven. Vader Cats heeft nooit vermoed
dat zijn:
Met wijsheit kiesen,
Geen moet verliesen,
Maar staeg volherden.
thans nog in dat afgelegen hoekje van de
aarde in eere zou zijn.
Er is geen moed verloren en er is staag
volhard.
Maar de eerste regel is ten aanzien van
cultures niet de minste in beteekenis. Suri
name is sedert menschenheugenis een land
van koffie, cacao en suiker; later kwam daar
de rubber bij en nog later de bacoven
(maleisch: pisang). Al deze cultures hebben
hun ups en downs, hun tijden van ziekten
en van lage prijzen, hun tijden van rijken oogst
en van voordeelige markt. De Surinaamsche
planter kent hen; hij kent beter den onspoed
dan den voorspoed; maar met den onspoed
deed hij zijn voordeel; de tegenslagen der
latere jaren gingen niet aan hem voorbij
zonder sporen achter te laten. Hij had te
kiezen, met wijsheit te kiezen, en nu zijn
de Liberia-koffievelden tusschen de herstel
lende cacao-aanplantingen een lust der oogen.
De raad van Cats blijft intusschen van
kracht voor hem, die in den rijken bodem
van Suriname het goud wil zoeken, dat er
met wijze keuze en staag volharden uit te
halen is, ook door den planter.
Over de keuze zullen de meeningen
uiteenloopen. Maar men doe geene keuze zonder
den waarborg, die alleen een voltallige
staf van het departement van den landbouw
geven kan. In den planter en zijn gewas
ligt de toekomst van Suriname. Waar deze
op het spel staat, is de inzet van een vol
ledigen, wetenschappelijken landbouwstaf
iets waarover men niet praat. Maar men
zie wel toe dat die staf er is. Bezint eer
gij begint.
Die plantagelandbouw, waarvan hierboven
sprake was, heet in de wandeling de groote
landbouw. Er naast volgens de meening
,..,?,,
iiiiiiiiiiiiiiniiiiiiii
De spoorweg bij Fosi Bergi
Manboe Goesi Kreek
lllliMliiiiimillllllllHHli
reeds zoo heeft beschreven, dat latere ge
schiedschrijvers aan de hoofdzaak van zijn
verhaal maar weinig zullen hebben te ver
anderen, durf ik u niet verzekeren. Hij heeft
inlichtingen gekregen, die hem veel hebben
doen zien en begrijpen, wat voor de meesten
verborgen bleef, maar alleen van den kant
der geallieerden kwam die hulp; de Duit
sche generale staf heeft zich begrijpelijker
wijze van medewerking onthouden. Voor
een leek klinkt het betoog van den auteur
in hooge mate aannemelijk; maar het zou
niet de eerste maal zijn, dat lezers misleid
werden door een in zich zelf volkomen
gesloten en overtuigende, maar op onjuiste
gegevens berustende redeneering. In elk
geval is het de moeite waard, van de
meening van Hilaire Belloc kennis te nemen
en er zeer in het kort ook kennis van
te geven aan hen, die het boek niet hebben
gelezen.
Mocht iemand daardoor lust gevoelen,
het boek zelf ter hand te nemen, dan wil
ik nog even zijne aandacht vestigen op het
geschrift, waarvan de titel boven dit over
zicht staat afgedrukt. Het geeft een kort
verhaal van den slag aan de Ourcq een
onderdeel van den slag aan de Marne
met uitstekende kaarten en een groot Vue
panoramique" van het terrein, waar de ge
vechten worden geleverd; de tekst ervan
werd geschreven door den heer
GervaisCourtellemont, die in Frankrijk ik weet niet
hoeveel lezingen heeft gehouden over wat
tot nog toe het grootste succes van de
Fransche legers in dezen oorlog is geweest.
Wij allen herinneren ons, dat in het begin
van September 1914 de rechtervleugel van
de Duitsche legers, die uit BelgiëFrankrijk
waren binnengerukt, niet zooals iedereen
verwachtte op Parijs aantrok, maar zich
naar het Z.O. keerde. Generaal von Kluck,
de aanvoerder van deze troepen, begon
daarmede een poging om den linkervleugel
der Fransche legers, die tusschen de Marne
en de Vogezen stonden, om te trekken.
Het geheele invalsplan der Duitschers
ik laat nu verder Hilaire Belloc aan het
woord had ten doel, zoo snel mogelijk
met het Fransche leger af te rekenen. Aan
een groot gedeelte daarvan moest een tweede
Sedan worden bereid, maar op tienmaal
grooter schaal dan in den oorlog van 1870.
De voorbeeldeloos snelle opmarsch der
l Duitschers van Mons tot vlak bij Parijs
deed hen hopen, dat het moreel hunner
tegenstanders geheel gebroken was.
Toen von Kluck zijne omtrekkende bewe
ging begon, wist hij, dat er in de nabijheid
van Parijs Fransche troepen waren bijeen
gebracht, die zijn flank zouden kunnen be
dreigen. Maar de Duitsche generale staf
onderschatte het aantal troepen, dat de
Franschen nog in reserve hadden gehouden. Dit
was hat gevolg van den geduchten tegen
stand, door de Franschen geboden op Le
grand couronnë", de heuvelreeks ten N. O.
van Nancy, waar de Duitschers zich een
weg trachtten te banen door den oostelijken
verdedigingsmuur van Frankrijk. Ten on
rechte leidde de Duitsche generale staf hier
uit af, dat de Franschen het grootste gedeelte
van hunne troepen in de nabijheid van de
oostgrens hadden opgesteld, en dat zij in de
omgeving van Parijs geen macht meer op de
been zouden kunnen brengen, die voor von
Kluck gevaarlijk kon worden.
Hierin vergisten de Duitschers zich. In het
legerkamp bij Parijs lagen meer troepen in
reserve, dan zij geloofden. Het daaruit ge
vormde zesde Fransche leger, onder bevel
van generaal Manoury, viel de betrekkelijk
kleine afdeeling aan, die von Kluck ter
dekking van zijn flank had achter gelaten
en dreef deze terug. Het Fransche tegen
offensief was daarmede geopend. Von Kluck
moest over de Marne terugkeeren, wilde hij
zijne verbinding niet afgesneden zien, en
wendde zich nu met een groote over
macht tegen het zesde Fransche leger.
De slag aan de Ourcq een zijrivier van
de Marne waarin Manoury eerst de over
winnende partij was geweest, dreigde nood
lottig voor hem af te loopen.
Toen kwam het voor den slag aan de
Marne beslissende oogenblik. De terugtocht
van von Kluck had ook de ten O. van hem
strijdende Duitsche legers meegesleept, d.
w.z. had hen ook genoodzaakt westwaarts
aan te houden, om de aansluiting met von
Kluck niet te verliezen. Daardoor ontstond
er in het centrum van de Duitsche legers
geen gaping, maar een dun bezette lijn;
generaal Foch, die de Fransche troepen
tegenover het Duitsche centrum aanvoerde,
merkte deze kwetsbare plek onmiddellijk
op, maakte er gebruik van en brak door de
Duitsche legers heen. Om niet omsingeld
te worden, moest de westelijke helft dezer
legers toen terstond terugtrekken een
terugtocht, die eerst bij de Aisne tot staan
kwam.
Zoo mislukte het omsingelingsplan vau
de Duitschers. Zij moesten terugwijken voor
een tegenstander, wiens macht tot de hunne
in de verhouding stond 5 tot 8, maar die
onmiddellijk zijn voordeel deed met een
groote fout, door de Duitsche legerleiding
begaan; voor een tegenstander, wiens
moreele kracht zij bovendien gebroken waan
den. Wat een bewegingsoorlog had moeten
zijn met een kort verloop, culmineerend in
een succes, waarbij Sedan nog slechts kin
derspel was, werd een positieoorlog, die nu
reeds 2% jaar duurt. Een positieoorlog, aan
vankelijk alleen op een front, dat van de
Aisne tot de Vogezen liep, maar dat in
September en Oktober 1914 van de Aisne
werd verlengd tot aan Nieuwpoort, in den
wedloop naar de zee, waarbij Franschen en
Duitschers steeds het noordelijk einde van
elkanders front trachtten om te trekken, tot
dat die pogingen moesten worden gestaakt,
omdat de lijn was doorgetrokken tot aan
de Noordzee.
Indien het nog noodig was te begrijpen,
dat de loop der gebeurtenissen in Frankrijk
volkomen tegengesteld was aan wat de
Duitschers verwacht hadden, dan zou daar
toe volstaan de omstandigheid, dat zij
Duinkerken, Calais en Boulogne ongemoeid
hebben gelaten, toen zij in het laatst van
Augustus 1914 de Fransen-Gngelsche troepen
uit Belgiëterugdreven. Zij bekommerden
zich toen niet om deze Fransche havens
waarvan het bezit voor hen zoo belangrijk
was, sinds Engeland aan den oorlog mee
deed omdat een diversie daarheen het
groote plan zou hebben verijdeld, dat zij
toen nog vast vertrouwden te zullen ver
wezenlijken : de vernietiging van de macht
der geallieerden in het Westen, van de
Fransche legers en van het Engelsche ex
peditiekorps.
Na den slag aan de Marne, bij den
wedloop naar de zee, hebben de Duitschers de
Fransche Kanaalkust wel willen, maar niet
kunnen bereiken. Onbegrijpelijk is echter,
waarom zij het beleg van Antwerpen zijn
begonnen op een tijd, toen de deur nog
niet gesloten was", toen er nog een groote
opening gaapte tusschen het noordelijk eind
van het front en de Noordzee. Op den dag,
toen Antwerpen viel 9 Oct. '14 waren de
LOFZANG
aan den Heer DUYMAER VAN TWIST
gezongen door
de Hoornsche Strafklasse
Lang zal onze Duymaer leven!
Heil dien goedgezinden man l
Die voor zondige soldaten
Zoo grootmoedig spreken kan!
Duizend Hoornsche gestraften
Zingen hem dit loflied toe.
Lang zal onze Duymaer leven
Weg met zedeloos gedoe.
Vroeger waren we onschuldig,
Vraag dat onze moesjes maar.
Vroeger waren we tevreden
Met een preek en een sigaar.
Maar nu zijn we in ons. Leger
Van het goede pad geraakt.
Bosboom is de schuld van alles
Bosboom heeft ons slecht gemaakt.
Nimmer zoenden we de meisjes,
Nimmer dronken we in prop.
Nimmer deden we aan fuiven,
Nimmer sloegen we er op.
Net als schaapjes zoo onschuldig
Zijn we naar Carrégegaan.
"En als losgelaten duivels
Kwamen we er weer van daan.
Weg met schunnige vermaken,
Foei, die komen niet te pas!
Door een zedenkwetsend liedje
Zuchten wij nu in de Klas!
Duymaer, kom eens op visite
Leidt ons in het rechte spoor
Zing voor ons, in de Cantine
Lieve, nette liedjes voor.'
van sommige planters, die vinden dat het
Gouvernement te scheutig voor den kleinen
landöouwer is, er tegenover staatde kleine
landbouw. De kleine landbouw wordt ge
dreven op kleine perceelen van 2 tot 10
hectaren. Het is groote landbouw in het
klein, wanneer stapelproducten worden ver
bouwd, maar de kleine landbouwer bepaalt
zich vaak ook tot het verbouwen van
jaargewassen, aardvruchten e. d. is dit en meer
specifiek kleine landbouw.
Die kleine landbouw is uitsluitend in han
den van den kleinen man, maar deze heeft
niet minder dan de plantage-directeur weten
schappelijke voorlichting noodig, zij het in
anderefl vorm en anders toegediend. Hieruit
blijkt wel hoe uitgebreid de taak van het
landbouw-departement is en welke groote
belangen het dienen moet en alleen met
een volledigen staf dienen kan.
De kleine landbouwer is hetzij Creool
(afstammeling van de Afrikaansche
slavenimmigranten) hetzij Britsen Indiër, hetzij
Nederlandsch-Indiër (contract-immigranten of
afstammelingen daarvan). De
Britsch-Indische en Nederlandsch-indische immigran
ten vormen ook bijna uitsluitend de arbeids
krachten der plantages. Zij vullen elkander,
wat hun eigenschappen aangaat aan, en op
sommige punten verschillen zij belangrijk; wel
het meest in economischen aanleg. De
BritschIndiër legt er zich op toe na afloop van zijn
contract zelfstandig te worden, de
Ned.Indische immigrant dobbelt daarvoor te druk.
Engelsche troepen, die tot dusverre aan
de Aisne hadden gestreden, reeds op weg
naar IJperen om de gaping te vullen. Toen
de Duitsche troepen, die voor de belegering
van Antwerpen gebruikt waren, vrij kwamen
voor het inslaan van den weg naar Duin
kerken en Calais, werd die weg hun ver
sperd door Belgen en Franschen, straks ook
door Engelschen. In den slag bij IJperen
deden zij een geweldige poging om de ge
sloten deur open te beuken het mislukken
van deze poging is, na den slag aan de
Marne, het belangrijkste feit uit den oorlog
aan het westelijke front.
Het oordeel van Hilaire Belloc over het
aandeel van de Engelschen in de door hem
beschreven gebeurtenissen klinkt niet altijd
zeer vleiend.
Dat de slag aan de Ourcq, na een aan
vankelijk succes, een ramp voor de Franschen
dreigde te worden, schrijft hij toe aan het
te langzaam ageeren van French's legerkorps,
dat niet snel genoeg over de Marne kwam.
Of eigenlijk laat hij de keus tusschen twee
redenen: Manoury is te spoedig tot den
aanval overgegaan, of French te laat; maar
aan de eerste reden gelooft hij vermoedelijk
zelf niet.
Over de poging van Churchill om, nog
op het laatste nippertje, Antwerpen te ont
zetten, schrijft hij:
De Belgen hadden het verstandige be
sluit genomen om Antwerpen te ontruimen.
Belofte van hulp uit Engeland deed de uit
voering van dit besluit opschorten. Wij,
Engelschen, kennen de grootte en het ge
halte van de hulp, die verleend werd. Wij
weten dat die volkomen onvoldoende waren.
Als ik dit plan tot ontzet noemde bij de
namen, die het verdient, zou ik deze blad
zijde van mijn boek onleesbaar maken."
21 Febr. 1917
G. W. KERNKAMP
H. BERSSEMBRUGGE,
FORTRETFOTOORAAF
ZEESTRAAT 65, iaast Panorama Mesdag
DEN HAAG. - Tel. 1588.