De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 3 maart pagina 2

3 maart 1917 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND '3 Maart '17. No. 2071 DOODENDA;NS m . Teekening voor ,de Amsterdammer" van Jordaan L'EMPEREUR ...... IIIIIIIIIIIIIIIIHIIIII ....... nu ..... HUI n ...... m ...... MllllllllIIIIIHIIIIlllllHIIIIIIIIIMIIinilllllllHIIIIIIIIMHIHIIIIinilllllllllIIIIIIIIIIIM tieke berekening, maar gedreven door den elementairen haat tegen een vreemden overheerscher, was in 1813 het volk in de wape nen gevlogen. De regeering van Pruisen heeft na 1813 van de belooningstheorie niet willen hooren, maar evenmin toonde zij zich bereid aan het volk meer 'rechten te verleenen, omdat hierdoor de «juiste politieke ontwikkeling" zou zijn gevonden voor de veranderingen, die In het Pruisische volk hadden plaats gegrepen. Noch het eene, noch hét andere motief heeft haar kunnen bewegen tot het verleenen van een constitutie. Bethmann Hollweg erkende dan ook gisteren, dat zij, die thans om uitbreiding van politieke rech ten vragen, juist door het gebeurde na 1813 reden bebben om te betwijfelen, of na dezen oorlog de regeering door daden zal doen blijken van de overtuiging, thans door haar uitgesproken, dat de hernieuwing van het volk ook een hernieuwing van de staatkun dige toestanden eischt. Maar hij trachtte dien twijfel te bezweren door te wijzen op het groote verschil tusschen de drijvende krachten van toen en thans. Inderdaad zijn de gebeurtenissen van onze dagen zoo reusachtig, dat elke vergelijking iiiiiiiiiiiimiiiiniiiiiMiii iiiirHMiniimuiiiiiimiiiiiiimiiiiiiiiiiii DUURTE-TOESLAG Men moet een ge(të)geven paard niet in den bek zien. Den ambtenaren, d.w.z. den lageren amb tenaren zal duurt e-toeslag worden verleend; de Staat zal pogen om hen zoo goed en zoo kwaad als het gaat te paard te helpen; de Regeering is zich bewust, dat aan de moei lijkheden, .waarin zich thans in het bijzonder de lagere ambtenaren bevinden, moet wor den tegemoet gekomen. Daar de toestand reeds vóór den oorlog verre van gezond was te noemen en de salarissen van alle ambtenaren onder de maat waren, (die van de hoogere ambtena ren die toen reeds nauwelijks of in het geheel niet hun stand in de maatschappij konden ophouden evenredig-nog sterker dan die van de lagere), hadden de omstan digheden de Regeering er nu zeker toe moeten dwingen om een ander standpunt in te nemen. Men had aan allen, zonder onderscheid, als noodmaatregel een salaris toeslag moeten geven, welke de salarissen op peil bracht; den hoogen ambtenaren dus evenredig meer dan den lageren, en daar naast had men den laagsten ambtenaren steun moeten verleenen in verband met de huidige duurte door het verleenen van een duurte toeslag. Door den salaris-toeslag zou de Regeering alsdan hebben goedgemaakt datgene, waar m de Regeering zelve in den loop der jaren is tekort geschoten. De duurte-toeslag zou daarnaast [en daarenboven voor de laagste ambtenaren noodig zijn geweest, omdat hunne talenten bij de best denkbare rege ling op normale omstandigheden gebaseerd bij tijden als de huidige tijdelijk (onvol doende zouden zijn geweest. , Aanvankelijk blind voor de eigen tekort koming, heeft de Regeering voor het dienst jaar 1916 alleen datgene gedaan, wat haar plicht ware geweest, bijaldien de salaris regeling wél aan de eischen des tijds zou hebben voldaan; zij gaf aan de laagst ge salarieerde ambtenaren een duurtetoeslag, een salarisbedrag van f 1200.?als grenscijfer tusschen de lagere en de hoogere ambtenaren aannemende. De salarisnood liet men voor wat ze was n.l. een grove misstand. Voor 1917 werd met behoud van het systeem deze loongrens verplaatst en de limiet opgevoerd tot f 1650.?resp. f 1900.?, al naar gelang van de gemeente, waarin de ambtenaar tewerk zou zijn gesteld; begrij pende, dat bij de huidige tijdsomstandigmet vroegere tijden is uitgesloten. Ook de gevolgen van die gebeurtenissen zullen ge weldiger zijn dan alle veranderingen, door vroegere oorlogen teweeggebracht. Niet alleen op politiek gebied alleen daarvan sprak Bethmann Hollweg maar ook en vooral op maatschappelijk terrein. De nieuwe tijd, met het hernieuwde volk, is reeds daar." Toen ik die woorden las, kwamen mij enkele uitingen voor den geest van Engelsche schrijvers, waaruit het besef spreekt, dat de stuiptrekkingen van de wereld van thans de geboorteweeën van een nieuwe maatschappij zijn. In zijn boek At the War" vertelt Lord Northcliffe van een overtocht over het Kanaal aan boord van een hospitaalschip. De licht gewonden waren aan dek en zongen des te vroolijker, Jioe dichter zij Engeland naderden. Sommigen redeneerden met elkaar over een krantenartikel, waarin een plan werd uiteen gezet om na den oorlog oudgedienden land in Canada te geven. Een van hen zei: Misschien zullen er heel wat naar Canada gaan; ook wel naar Australië; maar ik voor mij heb er mijne zinnen op gezet een stukje van Blighty" (den naam, waarmee de Tommies in dezen oorlog Engeland noemen) iiiiiiiiiiiiiiniiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiii heden ook de hoogere ambtenaren met hun verouderde salarisregeling in de knel moesten zijn geraakt, ging men den noodmaatregel verder in hunne richting uitstrekken. Voor den salarisnood zocht men een palliatief, en de kwestie werd daardoor onzuiver gesteld. Al spoedig ontstond een streven van de zijde der ambtenaren om, nu het hek toch eenmaal van den dam was, de barrière te verschuiven tot aan een grensbedrag van f2500.?, en in het Voorloopig Verslag zagen wij zelfs den wensch geuit om tot f3000. te gaan, en dit terzelfder tijd, dat er door andere Kamerleden werd verklaard, dat het hun voor kwam, dat er voor ambtenaren, die meer dan f 1900.?verdienen, van een noodstand geen sprake behoeft te zijn. Deze laatste hebben zich er waarschijnlijk onvol doende rekenschap van gegeven, dat het wetsontwerp gedenatureerd was en het stre ven voorzat om den duurtetoeslag tevens te laten dienen als noodbijslag op de onvol doende salarissen. Ais de heeren zich even rekenschap hadden gelieven te geven, welke posisitie in de ambtenaars wereld met f 1900. worden gehonoreerd, dan zouden zij zich ongetwijfeld er voor hebben gewacht om zich op deze wijze uit te laten over het lot van tal van ambtenaren, wier ambt hen boven den werkmansstand verheft, die in de ambtenaarswereld zelfs een leidende po sitie moeten innemen en in de grootere ge meenten met hun gezin een kommervol be staan hebben.') Dat zich bij hen andere Kamerleden aansloten, die het uitgetrokken bedrag van 5l/j millioeri al welletjes vonden en bovendien vreesden, dat elke uitbreiding de kans op zeer onaangenam verrassende uitkomsten zou verhoogen, is te begrijpen; het zijn dezulken, voor wien de blijde ver rassing eenmaal zal zijn: de uitvinding van den ambtenaar-automaat, die niet eet en niets kost. Het Regeeringsvoorstel zou 5Vs millioen vorderen een in absoluten zin hoog bedrag. Geeft men zich echter rekenschap van, dat het vaste personeel In 's Rijks dienst plus minus 35000 man sterk is en dat de wet telijke regeling nog tal van categoriën daarnaast staande inschakelt, dan is het duidelijk, dat de steun, welke den ambte naren hoofdzakelijk zal worden verleen, vrij gering zal zijn. Dat erkend wordt, dat de salarisregeling in den Staatsdienst in ontredderden toestand is, blijkt wel uit het feit, dat de Kamer in 1) Het gaat er niet om, of een bedrag van f1900. voldoende is om een gexia in het leven ie houden. voor mijzelf te hebben. We hebben in Frankrijk genoeg gezien om te weten, dat iemand met zijn gezin kan leven van het bewerken van een lapje grond". Dat herinnerde Lord Northcliffe aan een gesprek, dat hij gevoerd had in de loopgraven bij Yperen. Een jong sergeant, die vóór den oorlog jachtopziener was, iemand die bij de verkiezingen altijd met de conservatieven meestemde, zei hem toen: In de loopgraven redeneeren de mannen honderd uit, maar op n punt zijn zij het allemaal roerend eens. Over de quaestie van het grondbezit namelijk. Zij willen bij hunne terugkomst in Engeland geen daglooners zijn, ook geen pachters, maar grondeigenaars. Honderden van hen hebben hun oogen den kost gegeven en hier heel wat geleerd over het .boeren in het klein". Begrijpen de politici in Engeland wel zoo schrijft Northcliffe dat het leven van officieren en manschappen als kameraden in het veld alle klassegevoel heeft doen verdwijnen ? en dat de millioenen mannen van ons. die in den oorlog zijn, geheel andera wezens zijn geworden, van wier ge dachten en wenschen wij maar weinig meer weten ? Dat de kameraadschap van officieren en manschappen .voortaan een betere verstand houding tusschen werkgevers en werknemers in het leven zal roepen; dat de laatsten, nu zij den tucht in het leger hebben leeren kennen, zich gewilliger zullen onderwerpen aan fabrieksreglementen en arbeidsbepalingen, wordt door meer menschen in Enge land verwacht. Vermoedelijk ten onrechte. Ik zou eerder het oordeel onderschrijven van Sanderson Furniss, door hem geuit in de, inleiding van The industrial outlook, dat merkwaardige boekje, waarin een aantal Engelsche economisten de economische vraagstukken bespreken, die er na dezen oorlog zullen rijzen. Hij gelooft niet, dat door de kameraadschap tijdens den oorlog het gevoel van klassenhaat zal worden uit geroeid ; de betrekking tusschen een officier en zijne manschappen is een geheel andere dan die tusschen werkgever en werknemer; de arbeiders haten gewoonlijk hunne werk gevers ook niet als menschen, maar omdat deze voor hen de vertegenwoordigers zijn van een maatschappelijk' stelsel, dat zij verfoeien. De oorlog heeft meer gedaan, dan men schen uit verschillende klassen hetzelfde leven doen leiden; bij heeft menschen met de meest verschillende beroepen en de meest verschillende meeningen in allerlei landen tezamen gebracht. Daar moet in het leger menigeen zijn, die heeft leeren nadenken over arbeidsvraagstukken en over zijn eigen plaats in de maatschappij, zooals hij nooit tevoren heeft gedaan; daar moet menig land arbeider in de gelederen dienen, die zich afvraagt of hij na den oorlog maar weer genoegen zal moeten nemen met zijn week loon van 15 shillings, waarvoor hij 12 of 14 uur per dag moet werken, met als eenige verandering het vooruitzicht om later van een ouderdomspensioen te moeten leven." En welke conclusies zullen de menschen niet trekken uit wat er tijdens dezen oorlog mogelijk is gebleken! Indien de Staat in oorlogstijd zijn deel vraagt van buitenspo rige winsten, die er gemaakt zijn, waarom zal hij dit in vredestijd niet doen? Indien hij in oorlogstijd deCreteert, dat in het be lang van het algemeen, particulieren hun kapitaal moeten steken in munitiefabrieken, waarom zal hij dan na den oorlog niet be palen, dat zij hun kapitaal moeten gebruiken voor het bouwen van behoorlijke arbeiders woningen, in plaats van het te beleggen in Amerikaansche Spoorwegen? Indien in oor logstijd de uitvoer van kapitaal uit het land kan worden beperkt, wanneer er geld noodig is voor den aanmaak van oorlogsbehoeften, waarom konden dan later die beperking worden gehandhaafd, wanner er geld noodig is voor sociale verbeteringen? Indien de Staat in oorlogstijd een groot deel van de productie regelt en maximum-prijzen vast stelt en levensmiddelen distribueert, waarom IIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMItMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllllMIIMItllllllllllllll het Voorloopig Verslag aandrong op de instelling van een Staatscommissie; zelfs van een Staatscommissie, die snel werk zou doen. Deze Staatscommissie zou blijkens bedoeld verslag hebben te onderzoeken, op welke wijze een einde zou zijn te maken aan de wanverhouding, welke thans bestaat tusschen de loonen in Staatsdienst en die, in dienst van particulieren genoten; zij zou zich niet kunnen onttrekken aan de taak om ook den grondslag van het loon aan een ernstige studie te onderwerpen; zoo zal zij te hebben onderzoeken, of de Staat alleen met de praestatie van den dienstnemer heeft- reke ning te houden, dan wel de geldelijke be hoefte van het gezin in aanmerking heeft te nemen. Ik acht de zoo uitdrukkelijk uitgesproken wensch, om instelling van zulk een commissie met zulk een taak voor alle ambtenaren, verblijdend. De mogelijkheid kan daardoor worden geboren, dat er in de ambtenaars wereld meer gezonde toestanden zullen ontstaan en zullen kunnen blijven bestaan. Als wij meer van nabij kennisnemen van den inhoud van het aanhangige wetsontwerp, dan is het in hooge mate eigenaardig, dat de Kamer in het Voorloopig Verslag op dit ontwerp den wensch uit, dat de Staats commissie zal onderzoeken, of de Staat rekening zal hebben te houden met de gel delijke behoeften van het gezin. Het ontwerp toch streeft in dat opzicht alles voorbij, wat tot nog toe in deze rich ting denkbaar was. In punt 6 toch vinden wij, dat de Staat bij het geven van duurtetoeslag den ambtenaar eerst zal afvragen hoe groot zijn inkomen is en hoeveel dat zijner echtgenoote be draagt ; in punt 4 vinden wij, dat de duurte toeslag alleen zal worden gegeven aan gehuwden, aan weduwnaars (weduwen) en gescheiden echtgenooten, die kinderen tot hun last hebben, aan ongehuwden en kinderlooze weduwnaren (weduwen) die in pension of op kamers wonen, aan kinderlooze weduw naars (weduwen), die een eigen huishouden voeren, aan ongehuwde kostwinners en aan ongehuwde mede-kostwinners; uit punt 14 blijkt, dat er kindertoeslag zal worden ver leend en dat de Staat zich ook zal bemoeien met het aantal Jspruiten, [natuurlijke, nieterkende kinderen incluis. Het wil mij voorkomen, dat in dezen op hoogst bedenkelijke wijze is voortgegaan op het pad, waarop de Staat zich niet be hoort te bewegen, n.l. op dat der Staats kan hij in vredestijd daarmede niet voort gaan? Een hernieuwd volk, een nieuwe tijd, een nieuwe maatschappij Bethmann Holl weg en Lord Northcliffe en Sanderson Fur niss zien. elk op hun wijze, reeds de tee kenen van de komende veranderingen. Veranderingen, die tot stand zullen worden gebracht door de mannen, die nu in den oorlog zijn. Zooals de soldaten van generaal Grant gedurende meer dan een kwarteeuw de verkiezingen in de Vereenigde Staten hebben beheerscht" ik geef nog eens het woord aan Lord Northcliffe zoo zullen de man nen, die nu in de loopgraven liggen na hunne thuiskomst van hun stemrecht gebruik maken om een geheel nieuw Engeland te doen ontstaan een Engeland, dat ver moedelijk een groote verrassing zal zijn voor de kapitalisten en fabrikanten en grondbe zitters van thans". 28 Februari 1917 G. W. KERNRAMP Prof. Dr. J. C. Matthes f door Prof. H. J. ELHORST Gaarne voldoe ik aan het verzoek der redactie van dit weekblad: een kort bijschrift te geven [bij het portret van prof. dr. J. C. Matthes, die den 19den Februari j.l. te Z rich, waar hij sedert drie jaren woonde, overleed. Immers die arbeid voert mij terug naar een schoon verleden. Toen ik professor Matthes voor de eerste maal ontmoette, was het drie jaren geleden, dat Amsterdams doorluchtige school tot Universiteit verheven was en die drie jaren waren voldoende ge weest om iedereen te doen gevoelen, hoe veilig Minerva was onder de hoede van Mercurius-. De Amsterdamsche mercator nog altijd een mercator sapiens was trotsch op de jonge stichting, die aanstonds bloeide en jaarlijks groeide en, aangevuurd door een corps van grootendeels jeugdige en vooruitstrevende professoren, deed hij, wat in zijn vermogen was om haar eene eervolle plaats te verzekeren naast hare oudere zusters. Tot de jonge professoren, die de nieuwe universiteit lang en met groote trouw ge diend hebben, behoorde ook Matthes. Op den 29n October 1877 aanvaardde! hij zijn werk, op den 6den Juni 1906 legde hij het neer. Hij had toen den leeftijd bereikt, waar op een hoogleeraar volgens de wet moet aftreden. Het was hem niet aan te zien. De jaren waren over hem heengegaan, zijn gestalte was niet gebogen, zijn geest was nog even frisch als toen hij zijn arbeid aan ving, zijn humor was nog even verkwikkelijk. Niet veranderd was ook zijne gehecht heid aan zijn werk en aan de universiteit, al onderscheidde hij in zijne latere dagen in zijn professoraal leven twee perioden: de periode vóór en de periode na 1894. Ik bemoeizucht, dat te kwader ure werd inge slagen, toen onder minister Regout aan de lagere ambtenaren der posterijen kinder toeslag werd gegeven en in de samenstelling der salarieerin» een factor werd betrokken, welke met de verhouding van den ambtenaar tot den Staat ten eenenmale niets uitstaande heeft. Men heeft thans niet geschroomd om zich bij de regeling van den duurtetoeslag door soortgelijke overwegingen te laten leiden en het resultaat is geweest, dat het ontwerp Duurtetoeslsg is geworden een bedeelingswet niets meer, niets minder, Men is niet van zins den noodlijdenden ambtenaarsstand te gaan steunen; men gaat noodlij dende ambtenaren bedeelen. Ik voor mij acht deze methode beden kelijk, omdat de Staat op deze wijze zijn ambtenaren vernedert en zulks onder om standigheden, welke de ambtenaren dwingen om zich deze vernedering te laten welge vallen. Trouwens, niet alleen het ambte naarsbelang acht ik geschaad, doch ook dat van den Staat, dat daarmede nauw samen hangt ; de Staatstaak mag niet zijn gelegd in handen van bedeelden. Men heeft gepoogd te betrachten de bil lijkheid tegenover het individu en de spaar zaamheid tegenover de Staatskas. Een lof waardig doel, bij het nastreven waarvan men evenwel meerdelicatessetiad mogen gebruiken door een tijdelijk ondersteuningsfonds voor ambtenaren te stichten en daarvoor een ruim bedrag ter beschikking te stellen. Het lijdt welhaast geen twijfel, of deze commissie zal tot de conclusie moeten komen, dat het ambtenaars-salaris nimmer zal kun nen zijn de privaat-rechtelijke contra-praestalie van de zijde van den Staat voor den arbeid, door den ambtenaar te leveren, maar wel een onderhoudsrente, die voldoende behoort te zijn om dezen in staat te stellen om (met zijn gezin) de maatschappelijke positie in te nemen, die bij een goede ver vulling van het ambt past. Het is te hopen, dat de te vormen Staats commissie tot hare conclusie zal maken,dat en ook datgene, wat thans zal geschieden, geen praecedent mag zijn, doch dat de Staat er zich rekenschap van zal hebben te geven, dat een ambtenaar op zekeren leeftijd een gezin zal hebben te onderhouden en dat dit gezin het meest zal eischen, wanneer de ambtenaar zal zijn in de kracht van zijn leven, om dan daarnaast even stellig vast te leggen, dat de Staat zich er van zal hebben te onthouden om na te gaan hoe WELKOM, EXCELLENTIE" Een grijze bode spreekt tot Minister Treub: Welkom, welkom Excellentie Druilig weertje, wat zegt u ? Mag ik u maar weer ontlasten Van uw jas en paraplu ? Nu de heer Van Gijn bedankte Komt u ons zoo goed van pas 't Is alsof uw Excellentie Even met vacantie was. r Kijk, daar is uw oude hoekje Met dezelfde lessenaar Uwe brieven en uw stukken Liggen weer als vroeger klaar. Hè, mijn oqgen werden vochtig Toen ik inae kranten tas Dat u weer bij ons zou komen Met uw slappe spikkeldas. Brandt mijn kacheltje niet lekker Keek ik'er niet keurig na? Al die fijne nootjes-kolen Zond uw vrind/e Posthuma. Ja, ik ga u weer verwennen Net zooals ik vroeger deed... Zie eens ?.. voor uw twaalfuurtje Ligt uw broodkaart al gereed. Als u mij nu maar laat tobben Loopt hier alles opperbest. U gaat rustig zitten schrijven, Ik bemoei me met de rest. Als de stukken zijn geteekend Moet u naar de Zitting gaan. Morgen is er Audiëntie Excellentie, denk er aan t Pooverdoosie, Excellentie, Zonde dat ik 't zoo zeg, Blijf nu s.v.p. een poosje En ga niet zoo gauw meer weg. heb Matthes zelden bitter gezien; maar als hij sprak over het gemeenteraadsbesluit, dat de hoogleeraren van wege de Ned. Herv. Kerk en met hen de Ned. Herv. studenten in de theologie van de Amsterdamsche universiteit verjoeg, dan trilde zijne stem van verontwaardiging. De man die de Am sterdamsche universiteitsvereeniging stichtte en voor den bloei der universiteit alles over had, heeft aan dit m.i. niet van wijze over heidszorg getuigende besluit nooit anders dan met toorn gedacht. Nochtans: zijn liefde voor zijn werk en voor de universiteit kon het niet verkoelen. Ook als rustend hoogleeraar bleef hij nog lang de ziel der univer siteitsvereeniging. Eerst in 1914, toen hij naar Zwitserland vertrok, legde hij het voor zittersschap dier vereeniging neder. Heeft Matthes zich inzonderheid door zijnen arbeid voor de universiteitsvereeniging de erkentelijkheid zijner ambtgenooten verwor ven, dat /zijne leerlingen hem eene warme toegenegenheid toedroegen, is herhaaldelijk gebleken het duidelijkst op den 26sten UllllllllmlIIIIIHMIIMIM groot het gezin van den ambtenaar indi vidueel is, en zich voortaan zal hebben te wachten voor indiscreties als thans in het Duurtetoeslag-ontwerp zijn neergelegd. In logische consequentie staat daarnaast, dat de Staat tegenover de ambtenares het stand punt zal innemen, dat haar salaris in den aanvang gelijken tred houdende met dat van den mannelijken ambtenaar, verder niet volgens denzeifden climax behoeft te worden opgevoerd, en zulks niet, omdat hare praestatie minderwaardig zal worden geacht (het zal immers niet om de waarde daarvan gaan), maar wél, omdat Nederland niet is een Rijk der Amazonen en zij dus niet zal worden geacht geroepen te zijn om een gezin te onderhouden. Amst. Febr. 1917 M. J. D. MERENS iimiMiiimiMMimiiiiitiiiiiiiiiiit U kunt overtuigd zijn bij bestelling van Cerebos Zout het beste en zuiverste te bekomen dat verkrijgbaar is. Cerebos Zout

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl