De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 3 maart pagina 7

3 maart 1917 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

:\ 3 Maart '17. No. 2071 DE' AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Portret van Van Bredehoff, door FRANS HALS EEN FRANS HALS ONTDEKT Voor eenige weken werd mij door de fir ma Douwes te Amsterdam een photo gezon den van een mansportret, dat door de allure van den geportretteerde en door de manier van schilderen zeer sterk aan het werk van Frans- Hals deden denken. Kort daarop mocht ik het origineel in «ogenschouw nemen en het vergelijken met ?de meesterwerken van Frans Hals op het museum te Haarlem. Hoe langer ik het portret zag, dat een lid van het geslacht van Van Bredehoff voorstelt, hoe sterker zich bij mij de overtuiging ves tigde, hier met een echt werk van den meester Ie doen te hebben en hoe meer ik de familietraditie, die dit werk steeds als van Hals afkomstig vermoedde, begon te vertrouwen. Tot meerdere zekerheid raadde ik aan ? deze beeltenis, die in 1894 in Utrecht tentoon gesteld werd en toen niet op naam van den meester was gebracht, aan kunstkenners van gevestigde reputatie ter onderzoek op te ' zenden; wat geschiedde. Het resultaat was dat o.a. dr. C. Hofstede de Groot en jhr. B. W. F. van Riemsdijk verklaarden van de ?echtheid er van overtuigd te zijn, en dat ' dr. A. Bredius in dit stuk een zwak en iets afwijkend werk van Hals zag, wiens toets hij er desniettemin in meende te herkennen. ,, Het schilderij mist de handteekening van den schilder. Dit komt bij Hals meermalen voor, o.a. bij de stukken in Haarlem, waar van de acht schilderijen er maar een met de initialen van den meester is gesigneerd. De handteekening is echter overbodig, waar als 'hier, iedere penseelstreek zijn naam op bet paneel schreef, zoo vlot en geniaal als '. niemand anders dit vermag te doen. Tegen een lichten achtergrond, met een ilimiiiimiiimiiiiiimiiiii Rabindranath Tagore, ? DE WASSENDE MAAN, geautoriseerde vertaling van FREDERIK VAN EEDEN. XXIII Het kleine groote menschje. Ik ben klein omdat ik een kindje ben. Ik zal groot zijn, ah ik zoo oud ben als mijn vader. Mijn leermeester zal koomen en zeg gen: ,,Het is laat, breng je lei en je boe?ken," Dan zeg ik: ,,Weet je niet dat ik zoo .groot ben als vader? En ik hoef 'geen lessen meer te hebben." Mijn meester zal verbaasd zijn en .zeggen:,, Hij kan zijn boeken wel met rust .laten, hij is volwassen." Ik zal me aankleeden en naar de ker mis wandelen, waar het druk is. Mijn oom zal haastig op mij toe koo men en zeggen: ,Je zult wegraken, mijn jongen; laat mij je dragen!" ? Dan antwoord ik: Zie je dan niet, oom, dat ik zoo groot ben als Vader? Ik kan alleen naar de kermis gaan." Oom zal zeggen: ,Ja, hij kan gaan Waarheen hij wil, hij is volwassen." Moeder komt van haar bad als ik geld . geef aan de kindermeid, want ik zalhetkistjemetmijnsleutelkunnenoopenen. Moeder zal zeggen: ,,Wat beteekent dat, ondeugend kind?" Dan zeg ik haar: ,,Moeder, weet je dan niet dat ik zoo groot ben als vader, begin van een schaduw, komt de, in't zwart gekleede, figuur van den robusten vijftiger, kloek geborsteld, naar voren. Een breede stplpkraag, uit het begin der 17de Eeuw scheidt het hoofd van den romp. Grijsachtig is het haar, dat kort geknipt, haast ongemerkt in de kleur van het voor hoofd overgaat. Moustache en boord worden naar den aard des tijds gedragen; de snor flink uitgegroeid, de baard kort geknipt. Een der handen is zichtbaar, die een paar handschoenen vasthoudt. Het paneel, dat in een uitstekende conditie_verkeert, draagt rechts het opschrift ^ETA SVA-54, en is A°1631. hoog 75 cM. bij 61 cM. treed. Het dateert dus uit den tijd toen Hals zijn officieren van den St.Joris en den Cloveniersdoelen van 1627 en 1633 schilderde, uit zijn blanke, lichte periode. Het is uit hetzelfde jaar, waarin burgemeester van der Meer en zijn echtgenoote Cornelia V oogt werden geconterfeit. Breed en forsch is de peinture van het costuum. Typisch Halsachtig zijn de kern achtige zetten op het voorhoofd, die zoo sterk leven en beweging aan den kop geven; eveneens ook de smijdige toets, de pittige, kantige streek. Een eerste klas Hals is het niet. De indruk wordt gevestigd, dat de schilder hier een van zijne vele bestellingen heeft afgeborsteld, dat dit portret meer met het oog dan met het hart werd vervaardigd, waardoor ,het, heel zuiver, een beeld geeft van de meesterschap over het penseel van den maker, waar deze alles op een richtige beoefening van het vak zette. G..D. GRATAMA Directeur van het Frans Hals Museum IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIlllllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllll BOSBOOM TE AMSTERDAM Ge denkt misschien, dat ik van Bosboom u het kunsthistorisch skelet zal laten zien, en dat ik met data na data u een dood ding zal vertoonen. Ik zou het niet kunnen, nu ik hier het levende rond mij zie. Het eerste is werk voor anderen; werk voor de knoopenen ik moet geld geeven aan mijn kinder meid." Moeder zal bij zichzelf zeggen: ,,Hij kan geld geeven aan wien hij wil, want hij is volwassen." In dévacantie, in October, komt Vader thuis, en dan, denkende dat ik nog altijd een kindje ben, zal hij uit de stad kleine schoentjes en zijden jurkjes voor mij meebrengen. Dan zeg ik: ,,Vader geef die aan mijn dada, want ik ben eeven groot als jij. Vader zal nadenken en zeggen: ,,Hij kan zijn eigen kleeren koopen als hij verkiest, hij is volwassen." XXIV Twaalf uur. Moeder ik wou nu uitscheiden met mijn lessen. Ik was den heelen morgen beezig met mijn boek. Je zegt dat het pas twaalf uur is, Onderstel dat het niet later is; kim je dan niet denken dat het namiddag is, al is het pas twaalf uur? Ik kan mij makkelijk voorstellen dat de zon aan den rand van dit rijstveld is gekoomen, en dat de oude visschersmouw kruiden verzamelt voor haar avondmaal aan den kant van den vijver. Ik kan mijn oogen sluiten en denken dat de schaduwen donkerder zijn onder den madar-boom, en het water in den vijver ziet zwartglanzend. Als twaalf uur kan koomen in den nacht, waarom kan dan de nacht niet koomen als het twaalf uur is? tellers, zoo als ik ze noem, en voor de inventariseerende notarissen der schilderkunst. Hét is, om gansch voluit u mijne meening te zeggen, een nuttig werk, maar dat is iets anders dan een schoon werk. Vroeger heb ben wij allen een tijd gehad (het was een periode) dat nut en schoonheid saamgebondenheid was en niet te scheiden tweelingen, maar nu hebben wij het nut den knoopentellers overgelaten, en zijn wij met frischheid en met vreugde naar de schoonheid opnieuw gegaan (zoo we haar ooit konden verlaten ?). Ik moet u dus hier spreken over den schoonen Bosboom, en niet over den nuttigen. Ik moet u spreken over den kerke-schilder, hoewel ik u niet zal vragen ter kerke te gaan, hoewel misschien wel ten kerken. Dit is een verschil in het Hollandsen, en in den geest. En Bosboom was een Hollander. Ons waterig land beheerschte hem zoozeer, als de meeste andere schilders, dat hij in zijn teekeningen, en in zijn iwz/erverfteekeningen zeker, dikwijls het zuiverst was, hoewel daarom niet altijd het klinkendst. Hij klonk soms zeer in een werk van olieverf; toch vind ik hem niet Vermeer-achtig. Deze klonk ook, maar stiller, en in eenvoud verheven meer, en meer zeker. Het is een andere manier van klinken; zij is innerlijker. Op nieuw ben ik het on-eens, door deze vooropstelling, met iemand, die (vreemd dat hij zich deze bezigheid koos) van Bosboom de openbare lofstuiter wellicht zal worden, misschien de officieele kan zijn. Hij heeft daarvoor genoeg van den ambtenaar, en te weinig van den kunstenaar. Hij schrijft daarvoor te veel als een bedaagde weduwe, en op zijn felste oogenblikken niet beter dan een eenigszins oud-achtige dame. Mis schien meent ge, na dit wat ik u alles zeg, dat ik den weg, of mijnen draad verlies. Dit is niet zoo. Ik moet echter eerst de versperringen opruimen, voor ik op het open veld der waardeeringen kan komen. En dat eerste is noodig. Want het is merk waardig hoeveel lieden, die anders zonder aanzien hoornen", nu met zeker respect behandeld worden, nu zij Bosboom-en. Het is een verschijnsel, dat wij bij Rembrandt's viering zagen en nu weer zien. Het is bij de bewusten een uiting van pedanterie (professoren kunnen daar last van hebben) of bij de anderen een uiting van zenuwen. Daarvoor moet eerst worden gewaarschuwd. Het geeft toch, dit vage en veege gedoe, verwarring. Het doet kwaad, omdat het noch nuttig, noch noodig, noch schoon is. Het is belachelijk in dezen tijd, nu wij de spber-volbrachte wonderen der Franschen zien, in dezen oorlog. Het is armoede tegenover een rijkdom. Want er is in Bosboom een rijkdom, vol soberheid. Dit is begrijpelijk. Hij is van de Haagsche schil ders wellicht d'eene, wiens hersenen het meest positief bezig waren. Ik bedoel hier door en hiermee twee dingen niet. Ten eerste is Bosboom een Haagsch schilder, maar geen type van de Haagsche School. Ten tweede bedoel ik niet, dat zijn intellect het toppunt van goedleerschheid was. Ik zou dat niet kunnen volhouden, want zijne doorzichtkunde (en die te kennen is toch iets van goedleersch zfjn, en die toe te passen is iets voor een góéd 8fih»ii«aèzijn perspec tief is niet zonder feflen. Dit is een fout voor een kerkschilder als voor een ander schilder: het belemmeft de eenheid. Niet den rijkdom belemmert het echter, en niet de soberheid. En in zijne wijze van sober zijn vind ik hem» van de Haagsche schilders d'eenen wiens intellect het wakkerst was. Misschien komt dit daaruit voort, dat hij te doen had met de posiviteit van gebouwen, van scherp-geordende ruimten. Dat moet altijd stelligheid geven (zoo lang deze als architectuur voldoende worden erkend). En dat is een verschil met den typischen Hagenaar Jacob Maris en met den typischen Hagenaar Weissenbruch. Bij Maris was het latente grost ik denk in mijn materie". Zonder dat latente, den ondergrondschen ader van Goud, bestaat geen groot werk. Noch Vermeer bestond zonder dat latente, noch Jacob Maris. En dat latente is in de Haagsche School de zekerheid van een triomph; maar het is ook haarongewisheid. Uit dat latente wemelt het kleurvisioen op, wanneer het sterk getroffen is, maar doemt iets vormeloos of niet vereenigbaars-in-eenheid soms op, wanneer de roering in dat latente niet gróót genoeg was, of niet acuut genoeg. Bij Bosboom is het latente niet allén van het grootste belang, er zijn altijd reflecties, nagedachten na den schok van het latente. En ook gedachten vooruit. Er is iets meer gewisheid. En dat mag bij een schilder van kerken. En dat was Bosboom, een schilder van ruimten; XXV Dichterschap. Je zegt dat vader een meenigte boeken schrijft, maar wat hij schrijft dat begrijp ik niet. Hij heeft je vóór geleezen, den heelen avond, maar kon -je nu heusch verslaan wat hij zeggen wou? Jij kan ons zulke mooye sprookjes vertellen, moeder\ Waarom kan vader ook niet zóó schrij ven, dat wou 'k weeten. Hoorde hij van zijn eigen moeder geen sprookjes oover reuzen en feeën en princessen?. . Heeft hij die allen vergeeten? Dikwijls als het laat wordt voor zijn bad dan moet je hem gaan roepen wel honderd keer. Je zit te wachten en houdt zijn eeten warm voor hem, en hij gaat maar door met schrijven en vergeet al het andere Vader speelt al maar door van boek jes-maken. Altijd als ik in vader's kamer ga spelen, dan kom jij en roept: ,,wat een ondeugend' kind\" Als ik het minste leeven maak dan zeg je: Zie je niet dat vader aan zijn werk is\" Wat is toch de aardigheid er van om altijd maar te schrijven en te schrijven. Als ik vaders pen of potlood neem en op zijn boe-k ga schrijven net als hij a. b. 'c. d. e. f. g. h. i. waarom word j s dan boos op me, moeder? Je zegt er nooit wat van als vader schrijft. WAT ZULLEN WIJ ETEN? met een sterk gevoel van afmetingen (hoogte, breedte, diepte) in die ruimten. Hij was dat evengoed in zijn boer e-delen als in zijn kerken. Ge gevoelt, dat de architectonische maten door hem na-ondervonden zijn, hoe wel hij ze als schilder hanteert. Dat is het verschil met Weissenbruch. Weissenbruch zag in de boere-deel hetzelfde als in zijn landschap, kleurwemeling, atmospheer ten eerste; Bosboom zag ook de maten, die voor Weissenbruch van de tweede orde op zijn hoogst waren. Zag Bosboom dan niet de lichtwemeling ? Het is voor een schilder van deugdzaam gebleken grootheid onmogelijk die niet te zien. Bosboom had daarentegen de roman tiek aan zich (denk aan Nuyen). En roman tici gaan naar het licht ten slotte meer dan naar de vormen (zie Israëls). Maar van de romantici is Bosboom dan die eigenaardige, die zijn romantisch wezen zoo blank mogelijk heeft voelen groeien. Misschien kwam dit uit -dat waaksche intellect, waarvan de per soon zelf de zuivere kenmerken droeg en het aristokratische. Dit intellect is geen ver nieler van romantiek, zij hier geconstateerd. Integendeel de romantici, de werkelijke, heb ben als tegenpartij tegen hun gevoel dikwijls 't haast harde bewust-zijn; dat maakt hun het werken mogelijk. Bosboom zag dus, als een schilder, lichtwemeling'. Maar die was in den beginne niet zuiver, en ging wel eens te loor. Om later weer te keeren, soms gelocaliseerd, soms opgezogen in de blanke, sobere kleer. En dan is Bosboom de groote schilder, naast den gratievolleh teekenaar. Dan is hij niet de grootste kerkeschilder, zooals Bosboomenden" beweren. Onze tijd is niet de grootste, ook niet hierin. Er is geen een beeld onzer beeldhouwers, dat dtn Egyptenaar overtreft, en er is geen schilderij dat grooter" is dan vele voorgaanden. De stupefactie, de verwondering, is daarvoor te klein in ons. Dergelijke beweringen zijn van hen, die niet zien. Het eenige, waar wij hooger soms in zijn, is lieflijkheid, en fleurigheid. En als wij niet anders kunnen, is dat een kunnen, waarmee we tevreden moeten zijn, en kunnen zijn. Ook Bosboom moet hierbij gegroepeerd worden. En dan is hij een der (Teekenlng voor de Amsterdammer" van Oeorge van Raemdonck) iiiilimilillllliiililiiliiiiilllilllliiiiiiiiiiiiillilliiitiiiliillllllllllllllimiiliimlil meest bemlnnenswaarde werkers. Niet dik' wijls in zijn vroegen tijd. De moeiten zijn daar grooter dan de zuiverheden. Maar eerst vrij laat rijst hij vrij op. En dan heeft hij in de teekeningen de bekoringen van een vaste toch speelsche hand, die den vasten toch speelschen geest dient. Hij is dan in weinig trekken volledig, en in weinig aan duidingen toch aangevend. Hij is dan ruim van gang in zekerheid. Hij is dan vrij in zijn gebondenheid. En in zijn kleur is hij dan soms verrukkelijk. Wit, wat groen, en wat bruin maken een kerk. De eenige sier daarvan (maar die is voldoende) zijn de drie kleuren, of eigentlijk de eene kleur: het wit, verlevendigd door het groen, en door het bruin sonoor gemaakt. Ge kunt dit protestantsch noemen, maar noem het ook het protestantisme van een kunstenaar, want er is hier speelschheid, dat is lichtbewogen vrijheid, en dit moet met nadruk gezegd worden, want anders wordt de aanduiding alleen tot het woord van een feestredenaar. En dit wil Ik niet: noch het woord, noch den feestredenaar. Bij Bosboom past geen plechtigheid, maar zuiverheid. Zijn laatste werken, en dat zijn die tellen, zijn zuiver. Ze zijn ingehouden, zonder eenigen gtlm. Dat is de eenige mogelijkheid om den tijd te weerstaan? Galm niet!" (dat Royaards dit toch begreep!) De werken van Bosboom hebben niets van dat weeklijk traanvolle, dat de vervloekte" romantiek is. Ze zijn van huis-uit romantisch, maar van het slappe schreien gered door een aristokratische sober heid. Dit is de romantiek, die een der schoon ste wezens in de kunst is, een der rijkste en gevoeligste, zij vertoont bij Bosboom de vereeniging met een vluggen, speelschen geest, en dat maakt levendiger haar dan hij dikwijls is, eleganter. En ook dit is iets. Het is schroom volle gemakkelijkheid;zich nietopdringende zwier. En, zijn we bij ons te lande niet zoo rijk, dat we er spilziek mee kunnen wezen. O0k hier-om is Bosboom dus een bezit van waarde, dat, onoverschat, waardevol genoeg is, en reeds bleek te zijn... En zulke waarden zijn te tellen, en geteld, te eerbiedigen. PLASSCHAERT IIIIIINIIIIIIIIIIII iiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinimiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiimii Als mijn vader hoopen papier vermorst, dan schijn je daar niets om te geeven. Maar als ik maar een vel neem om een schuitje van te maken dan zeg je: ,,Kind wat ben je lastig1." Hoe vind je het dan als vader vellen en vellen papier bederft met zwarte teekens er heclemaal ooverheen aan twee kanten? XXVI De slechte postboode. Waarom zit je daar op den vloer zoo rustig en stil, zeg het mij moeder \ De reegen komt binnen door het oopen venster, en maakt je heelemaal nat, en je geeft er niet om. Hoor je de gong die vier uur slaat? Het is tijd voor mijn broer om thuis te koomen van school. Wat is er met je gebeurd dat je zoo vreemd kijkt? Heb je vandaag geen brief van Vader gekreegen? Ik zag den postboode brieven brengen in zijn tasch voor haast iedereen in de stad. Maar de brieven van vader houdt hij om ze zelf te leczen. Ik geloof zeeker dat de postboode een slechte man is. Maar wees er niet verdrietig om, moeder \ Morgen is marktdag in het naaste dorp. Vraag je dienstmeisje om pennen en papier te koopen. Ik zal zelf al de brieven van Vader schrijven; je zult er geen fout in vinden. iiiimiiiMiiiiimiiiiiiiiimii Ik schrijf in eenen door van A. tot K. Waarom glimlach je, Moeder? Je gelooft niet dat ik eeven netjes kan schrijven als vader \ Maar ik zal zorgvuldig lijntjes trekken op mijn papier, en ik zal al mijn letters mooi groot schrijven. 'En als ik klaar ben, denk je dan dat ik zoo dom zal zijn als vader en mijn brief in de tasch van dien leelijken postboode gooyen? Ik zal hem je zelf brengen zonder te wachten, en je helpen om mijn brief te leezen, letter voor letter. Ik weet dat de postboode er niet van houdt om je de echte mooye brieven te geeven. Uit voorraad leverbaar: A d Ier, Oaklaiid, White-Anto's ie NEFKENS Garagi Jac§b Obrechtstraat 26 - AMSTERDAM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl