De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 10 maart pagina 7

10 maart 1917 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

10 Maart '17. No. 2072 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht, Dordt Notities 1. Reus, (Plctura, Dordt). Het werk van Reus, ik heb het misschien al meer ge schreven, is de onmiddellijke uiting van een zenuwschok. Dit is het hoofdkenmerk ervan. Ge gevoelt, in het goede werk, dien schok «a die bewogenheid, Ge gevoelt eveneens, dat het onmiddellijk na dien schok is neer gezet. . Het mist dus bezinning bij al zijn levendigheid. Het is impressie, en geen bouw. Hét heeft dus débekoring van, het Levende, en niet den diepsten zin der schoonheid. Het werk is van een begaafde, naar niet van een volhardende. Vanzelf zoekt ge dus naar die werken, schilderijen en teekeningen. waarin de ontroering het frankst en het minst storend zich uitte. De teekeningen van Reus heboen gewoonlijk de grootste bekoring. Ze zijn kleurgevoelig in bet grijze. In de sepia zijn ze soms ver rassend, ten opzichte van het overige. Ze zijn grooter dan ge meendet te vinden, en hebben iets van zeventiend'eeuwsch werk, (zie de figuren). De schilderijen, haast schetsen altoos, en als ze dat niet zijn dik wijls dof, blijken nu eens feller, dan weer fijner. In n portret (No. 29) is vorm en psychologie deftig, zonder zwaarte. 2. Joh. Bleuland van Oordt. Snoezig; geen schilderkunst. Dames-werk. Een aanleiding tot verkleinwoordjes. Ge vindt hier, in den Haagschen kunstkring, een conversatie-t je van een ezeltje met «en hondje; een zwart hondje op een geel stoelkussen; een bruin hondje met een blauwe strik; viooltjes, anjers en papavers, alles in kleuren, die de verkleinwoordjes der werklijke kleuren zijn. Nog eens: snoezig. 3. W. M. Paerels (d'Audretsch, den Haag). De bedoeling der teekeningen van W. M. Paerels is ten slotte het licht te doen ge voelen als een volanten, als iets dat ruimten vult. Daarin zitten de figuren, ais uit dat cht ook opgebouwd, en daarin staan de steden, als verwaasd en soms vervormd door dat licht. Het is een poging, die slechts diagen kan bij de grootste fijnheid. De Franschen, duidelijk van Paerels' de over winnende voorgangers, hebben deze ge dichten van het licht kunnen neerschrijven. Paerels is te zwaar daar voor, te plomp. De teekeningen zijn niet tot enkel deinend «n vloefjend licht geworden. Het plastische dement dringt zich op sommige plaatsen te .veel op. Er is hier en daar ondoorschijnendheid. En teekeningen van dezen aard moeten gedichten van doorschtfnendheid zijn. Dan IR bereikt wat, zoekend, werd gewenscht. 4. Tjipke Visser, Beeldhouwer (Dordrecht). Tjlpke Visser heeft tot nu toe, dikwijls meer bet uiterlijke der monumentaliteit, dan daarvan bet innerlijke. De groo'e vlakken, %. WJ l** hggrefjztog vai* ?Sn figttfjn ge«u&£ nebben 4f veiaig wefkeïiJTke a>eduidenis. Psychologisch is hij hier het belang«ijkst in den Bultenaar. Het gezicht is zuiver Waargenomen: ge vindt er het afwachtende, Verdedigende, geest-volte in. Twee bewe«ings-studies zijn Wals" en Langs de «raat" (21 en 22). Met juist begrip zijn een «antal details verslonken, en andere geac$entueerd. Een brons Veulen" (20) is het werk dat voor mij in zijn spichtigen en ««even .vorm het dichtst bij de schoonheid kwato. Als geheel beschouwd bracht deze ten toonstelling (in Braam's en Blussé's Boek- handel) mij minder dan ik hoopte. Psycho logisch zag ik Visser eens belangrijker. 5. W. van den Berg (Pictura, den Haag). Willem van Konijnenburg's invloed* is wat ten eerste ge, rondziende, vindt. Ge treft nier diens theorie en zijn romantiek. De romantiek in Willem van den Berg kon ge makkelijk gaan, natuurlijk, tot de grootere van Van Konijnenburg. Van den Berg mist «mmnnmiitiininiiMWiiinitiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiuiii iiimiiinii N.V. TOONEELVEREENIQINO. Dramaiische studies van Frans Mijnssen. .De, flesch klettert even tegen het glas." Dit is een tooneelaanwijzing. Ze teekent in Een huwelijk" het keerpunt is een te omvattend woord ? het nkele oogenblik, waarop in den wrevelen laten-avond na een soiree, de heer des huizes zich rekenschap geeft van wat zijn vrouw hem daar juist, in hinderlijke hulpeloosheid, zacht en zwak verweten heeft. Nadat zij is heengegaan, blijft hij in de kamer achter en maakt zich «en groc. Dit is het moment, waarop haar woorden, naar welke hij, terwijl zij sprak, nauwelijks geluisterd heeft, in hem aanslaan, gedachten wekken... er ontstaat iets van klank en weerklank... de flesch stuit tegen liet glas.... Het teer n bits geluid spreekt in de stilte als een stem, de stem van den twjjfel. Als een ijle kleine-nachtmuziek be reidt het ons voor, geleidt het ons in de Onzekerheid van het dramatisch hoogtepunt, wanneer de vrouw weer binnen gekomen zal zijn, en het troosteloos vergelijk, dat in n bevestiging zijn diepste ontkenning open baart, gelijk een vonnis valt: D'r is misschien, hier en daar, wel Iets ?waars in wat je hebt gezegd. En als ik je au wou beloven.... Ik hou wél van je." Dit is de breuk. Want zij, de vrouw, zij houdt zoo verschrikkelijk veel" van hem. Tusschen zijn wel", en haar verschrikkelijk veel" ligt hun huwelijk in scherven. Hoe heeft hier het schril geluid van glas de ontknooping ingeleid. Dramatisch tooneel Een auteur die ?deze en dergelijke tooneelaanwijzigingen" neerschrijft, begeeft zich feitelijk op het terrein van den acteur, die, vermits hij is «en scheppend kunstenaar, de tekst intuïtief ?daarmede zal aanvullen, ook zonder dat het hem van wege den auteur wordt opgelegd. Doch waar het hier een schrijver geldt, die in de wandeling vooral als .literator" wordt geprezen, daar lijkt het mij toch billijk echter den rijkdom, die uit zwoele, diepe omhulling ontstaat, en die zijn leermeester als schoon eigendom bezit. Een tweede, wat ge hier speurt, is Millet's figuur, maar stijver, steiler, ver-oudhollandscht. Een derde is nabootsing van het nog vroeger, psycholo gisch portret. Dit alles maakt dat de ten toonstelling geen indruk geeft van een per soonlijkheid, sterk genoeg om veel te ver werken. Wel vindt ge een smaakvol toepasser; soms een behendig schikker van elementen. Dat is echter, niet voldoende, daar dit dingen van uiterlijkheid zijn. De bloei van 't eigen innerlijk is te klein in Van den Berg. 6. Jules Brouwers, R. Hynckes (HollandoBelge, den Haag). Brouwers is een leerling van Gabriël. Dit merkt ge in de kleinere dingskes nog op. In de grootere vindt ge een vlotheid, die de olieverf luchtig behan delt alsof ze waterverf waar. In de aquarellen zelf heeft hij de vaardigheid van den Engelschen teekenaar. In alles voelt ge een talent, en beschaving, die niet diep genoeg zich vereenigden tot Iets belangrijkere, dat toch mogelijk lijkt. Bij Brouwers vindt ge zwier, bij Hynckes zoekt ge naar verfijning. Is deze te vinden; dan wordt zijn schilder werk het aanzien waard. De eenvoud ervan wordt dan bescheiden in de kleur en in de voorstelling. Anders is het gemaklijk, te grof en te eentonig; zonder geest. 7. Bij Walrecht (den Haag). In den kunst handel van Walrecht is een allegaartje ge groepeerd, waarvan weinig te noteeren blijkt. Een kleine Dysselhof heeft illusie; Terwey japaniseert er; Van Rapparrf vertoont er een schilderij van den Botanischen Tuin te Brussel, en Piet van Wyngaerdt een paar dierstillevens, die, zonder een paar moedwilligheden, alles van schetsen hebben, in een doove, aangename kleur. 8. Isaac Israëls (bij Unger en Van Mens te Rotterdam). De kleur, de beschaafde levende kleur, Isaac Israëls' gave, gevarieerd en toch n, doorschijnend en niet mager, ik vind haar op deze tentoonstelling niet op haar belangrijks*. De eene, gulden, zit tende figuur is zeker een aanwinst; de gamelang-speler met het groen is een teedere toch doordeinende kleur-vlek op een ander schilderij. De ruimte vol met vrouwen heeft beweging, bewogenheid en eigentlijk kracht. Sommige der grootere figuren zijn zonder tegenspraak gemakkelijke vullingen van het doek, en het dienstmeisje langs de gracht heeft de charme in de kleur, die wij van ouds kennen, en bij hem zoeken. Toch had ik op meer gehoopt. Het lijkt mij, dat de kleur, eens onzuiver in de Zwitsersche aquarellen, in een paar schilderijen hier eveneens troebelheden doet zien. En dat waar achteruitgang. En ik hoopte op nog meer. Deze scherp-observeerende Israëls, met zijn ironische waarneming, en zijn waakschen en reeën geest moet een goed portret kunnen schilderen. Hij heeft de cul tuur daarvoor. Hij deed hét eens in zijn Van Ogtrop, waar kleur met typeering tesaam gaat. eze twee had ik meer verwacht, in een innige twee-eenheid9. Wolter (werk op het atelier) Amsterdam. Het is zeker, dat de stad dezen schilder fijner maakt, en, zoover dat kan, verinner lijkt; H^t laatste was noödig: Dat ontbrak her» t>ra uit vaardigheid alleen te komen tot meer. Zeker ontbrak hem dat in den laatsten tijd, toen hij het luminisme als waar heid aannam. Maar wat ook, niets geldt zonder den Droom. En nog is deze niet sterk in dit werk. Maar er is teederheid, meer dan vroeger, gekomen in de gezichten op den Amstel van uit Wolter's huis gezien. De blauwe morgen" is daarvan het meest overtuigend voorbeeld. Een ander werk is geestig-genoteerd: Schaatsenrijders. Een enkel kleurtje is wellicht niet geheel gaaf, maar het grafische (ik meen hiermee de eigenschap, vertoond in het neerschrijven der vormen) is lenig en eenvoudig. 10. Marineschilderyen. (Rotterdamsche Kunstkring). Deze schilderijen van schepen, verschillend van waarde, zijn een genoegen te bezien zelfs zonder hun verschillen te tailleeren. Gij voelt er den ouden, Hollandschen aard in, de drift naar de zee. Hier is kennis van tuig en want, van varen; en er is de moed OTllHIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIimiimillllllllM juist op dien kant van zijn begaafdheid, welke voor mij den dramaturg" kenmerkt, den nadruk te leggen. Mijnssen's geest speelt deze studies volledig door, terwijl hij ze schrijft; in de kleine, tamelijk enge wereld, die hij zich afbakent, blijft voor hem geen ding zonder beteekenis, alle geluiden spelen mee en de stilte is er vol scha keering. Schaduwen", het woord wijst al uit waar we de dramatische bewogenheid hebben te zoeken: in de atmosfeer, in dat wat om de menschen waart. Zooals Willem Maris gezegd heeft: Ik schilder geen koeien, Ik schilder het licht", zoo zou Mijnssen kunnen zeggen: ik schilder geen menschen, ik schilder schaduwen Naast de flauwomlijnde, weinig levens-volle, en gemeen lijk maar van n zijde belichte karakters", naast het onduidelijk, niet steeds aan nemelijk verloop der handeling, stelt hij het beschouwend inzicht, dat aan al deze afzonderlijke gevallen een beteekenis in het algemeen geeft, en zich in den cadans der woorden, in den fijnen, flitsenden gespreks toon, waarin elke zucht telt, en een afge broken zin, een kort gebaar, boekdeelen spreekt, uit. In dat wat niet geschreven staat, in de geladen, stil-bewogen, en strak gespannen stilte, in de schaduwen vol ge heim, schuilt Mijnssen's dramatische kracht, en het heeft mi. meer gelegen aan den algemeenen toestand van ons tooneel dan aan zijn studies, dat het zoo lang duurt eer ze op het tooneel, de erkenning vinden, die ze verdienen. Drukkend is dit werk wel. De Stille lach" gelijk Nico van Suchtelen het noemt, wordt er maar zelden in gehoord, alle men schen bukken onder de verhoudingen, die doorgaans wanverhoudingen blijken, de machteloosheid van den benepen geest dempt in al deze Lebendige Stunden" het geluk van het oogenblik. Maar een enkele durft het verzet" aan. En dan juist, bij revolte, is Miinssen op zijn zwakst. Dan vergroft hij zijn werk. Zoo in het, op haren en snaren gezet, geval: De schoone kunst", waarin hij, afwijkend van het docile vrouwe type, dat zijn specialiteit is, een vrouw-metdurf schetst, maar dan ook dadelijk in een uiterste vervalt, een ploertig vrouwmensch, dat tijdens een crisis laat het zijn de crisis in haar leven, ook niet n zweem van goedheid, .van medegevoel jegens haar gedupeerden echtgenoot en haar jongetje-in-de- keuken In tegen het water op te tornen. Er is de openheid van de kracht in, en de vastbe radenheid van hoofd en handen. Dit is werk van een zeevarend volk. Soms, op de wat traditioneele golven, of op de georname»teerde watermassa's, steigeren de schepen als paarden ten heuvel opgaand. Een ander keer liggen ze rustig, als de schelpen op het strand. Maar altijd voelt ge de zeker heid jegens het onderwerp En n ding maakt ze allen fleurig: de vlaggen, die van de masten waaien, met hun kleuren die in de stille, of open, of bewogen luchten leven. 11. Van Lelyveld en Kaiser (bij Kletjkamp, den Haag). Noch de figuur, noch het land schap uit Indië, door van Lelyveld geschil derd, hebban werkelijke verdiensten. Ze zijn beide van een zwakken, stijlloozen schilder. En ge wilt in deze dingen juist stijl. Ik heb me laatst verwonderd over twee Engelsche standbeelden voor Delhi, en mezelf verbaasd hoe een Europeaan twee zaken (meer was het niet) zonder grootheid noch warrige phantaisie naar de grootheid van Engelsen Indiëdorst laten gaan. Dezelfde verwon dering heerschte bij van Lelyveld's werk over mij. Het is een miskenning van stijl volle of phantasierijke schoonheid; het is een vertoon zonder fi|ré1iologie ten tweede; de persoonlijkheid is smal. "Het is te betreu ren. Het laat de verwachting op den schilder van Indiëonvervuld (soms lijkt het mij toe, dat ik er een van voldoende waarde zie komen). Het werk van Kaiser, stillevens van Oostersch gerei, was zwak. Het vermeerderde de matheid van de geheele uitstalling. 12. Jan Heyse (vervolg). Vier drogenaalden" maakte deze Veerenaar in 1916: 't Veersch Stadhuis; de Aanbidding der Koningen; een Naakt; een Hoogaars in de Haven. Ze zijn alle van een getrouwheid aan het voorbeeld, die wat bloedeloos is. Die naar stukken architectuur zijn praecies, maar wel zeer rechtlijnig. Om de getrouwheid zullen ze later de waarde van documenten kunnen hebben, maar door de (niet strak genoeg gegeven) rechtlijnigheid zullen ze steeds voldoende bekoring missen. Het Naakt (toch vicieus) en de Hoogaars in de Haven" zijn de beste. In de Aanbidding" is de concentratie der handeling niet ge vonden; bij het Veersch Stadhuis stoort de figuur, die de trappen afgaat". Ze gaat namentlijk niet, PLASSCHAERT lirilHIIIIIIIIIIIIIMMHIMIIIItllMHIIIIIIIMMIIIIIimilllllMHttlllMHimtllllll Soiree O. von Brucken?Fock, met medewerking van Berthe Seroen Eene toch alleszins ^merkwaardige kunste naarsnatuur bezit deae toondtchter, dien wij niet meer tot de jonge generatie kunnen rekenen. Ondanks eenige neiging tot expe rimenteeren in zijne latere werken, is hij misschien een der weinige ouderen, die in zijn ontwikkelingsgang heeft behouden, dat kenmerk van een persoonlijk eigen karakter, dat bij een beduidend componist als een draad door zijn oeuvre behoort te loopen. M >ge een lied als les Cigales" dat persoonlijk karakter misschien minder verraden dan het als geheel toch niet zoo geslaagde Ie chas seur noir" en al moge hij het ontstaan der Valse lente" de geest van Chopin den com ponist voor oogen hebben gezweefd, van het verdere werk, dat wij voor de pauze hoorden, hebben wij vele indrukken, vroeger door den componist gewekt, weder bevestigd gevon den. Den componist is het er zeer zeker niet allereerst om te doen, gemakkelijk contact met den hoorder te krijgen. Hij maakt het bovendien den uitvoerder, die dat contact heeft, te bezorgen, geenszins gemakkelijk. De zeer zware, meer instrumentaal als iiiiiiHiiiiiiimfiliiiimiiiiiiiiimiiitiiiiiiiiiiitiimiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiim toont. Wat in dit stukje wordt voorbereid: het lot van deze twee hulpbehoevenden hier is de men een tobber nadat de moeder het gezin verlaten zal hebben met den vriend die haar hartstocht wekte is ingrijpend, het aanduiden der omstandig heden was hier niet genoeg. Figuren, die ons in werk van andere geaardheid wellicht minder plomp zouden toeschijnen, vallen bij Mijnssen zoodanig uit de atmosfeer, dat we ze zelfs niet aanvaarden. Het lijkt dadelijk aangedikt en, van hém, onecht. En alleen dan wanneer het geval, beschouwd als louter divertissement van den geest, zooveel humor bevat, dat deze het als het ware boven de waarschijnlijkheid uitheft, bevredigt het ons weer. Zoo'n geval" vinden we het derde vertoonde stukje Experiment". Ik ver moed, dat Mijnssen in den tijd toen hij dit schreef, aan het onderwerp nog wel ernstige kanten heeft gezien. Op een afstand lijkt het Ons echter slechts vermakelijke persiflage op de reform-mode van het huwelijk, welke het verheven ménage-a-trois, van den man, zijn gescheiden vrouw die hem zoo goed kent en zijn beste vriendin wil zijn", en zijn wettige tweede vrouw, welke zich op haar wijze voor hem beijvert", meende te moeten doorvoeren. De positie van- den Hahn lm Korbe", slachtoffer van al deze liefderijke bedoelingen, lijkt ons nu in hooge mate komiek en wat de superieure vrouw bij deze gelegenheid aan haar opvolgster doceert past volkomen in een fijne klucht: Ikhoop zoo dat je ik mag 't wel zeggen? ruim genoeg zult voelen om je over veroordeelen van kleine zielen te kunnen heen zetten. Je moet mij beschouwen als een zuster van Walter, die met hem is opge groeid en die hem dus kent en hem zoo nu en dan zal kunnen helpen En jou ook: om hem gelukkig te maken. Ik kan zeggen, dat ik met hem ben opgegroeid, al heb ik hem niet gekend in zijn jeugd. Want we hebben samen veel aan onze ontwikkeling gewerkt". En wij vinden aan deze ontwikkeling" een erg luchtje, als zij, een oogenblik met Walter alleen, haar kans schoon ziet om de vingerwijzing te plaatsen, dat de gracht waaraan hij thans (met Jeanne) woont, toch niet zóó mooi is als onze gracht". Walter grijpt haar niet bij de kraag ... hij redt zich Is het Biet kostelijk l - uit dezen lieve» nood, met de naïeve conclusie: POSTHUMA'S MOESTÜINTJE (Ttekenlng voor ,de Amsterdammer" van Qerrge Posthuma: Neen Michel, dat is voor mijn eigen gebruik iiiiiuuiiiMiiiHiiiniMiiiitiiiftitiiMiMHHiiiilfiitiMiMitliiiiifiiniiiriifiiiniiitiirfiiittiifnHinimintifniniiiitminniiiiHnifMmnmMn«aMH« vocaal gedachte, declamatie der zangstem vereischt eene in alle opzichten voortreffelijke zangeres. Mevrouw Seroen heeft de ver schillende liederen zeer zeker in een duidelijk licht geplaatst. Dat een werk als .Processie" in de concert zaal niet den indruk maakt, die het bij het doorlezen aan het klavier doet verwachten, schrijven we op rekening van een te weinig melodisch doorvoeld begrip der declamatie. De zangstem maakt den indruk als te zijn van ondergeschikt belang. Het is, of het ge zongen woord de stemming moet aanvullen en niet het woord door muzikale schildering wordt gedragen. Daarom zijn ons 's compo nisten klavierstukken, als de Préludes, Spaansche dansen, Moments muslcaux liever dan zijne vocale scheppingen. We zouden dan ook geneigd zijn te vragen, waarom onze klavierkunstenaars zoo zelden in 't openbaar iets van het belangt ijke oeuvre laten hooren, waar er zoo weinig gelijk waardige moderne klavierlitteratuur bestaat, buiten de moderne Fransche school ? Als oorzaak vermoeden wij dat aan den soeler, wit deze het werk innerlijk en uiterlijk recht doen geschieden, zeer zware eischen gesteld worden. Van de hand wordt m°estal groote spankracht gevraagd en de plastieke uitbeelding vereischt veel studie, wii men de eigenaar dige grenzen aan de macht van het klavier gesteld en hier overschreden - niet ge heel uit het oog verliezen. Zooals de com ponist zijn werk voordraagt, schijnt het hem uitsluitend om de innerlijke waaide te doen. Het uiterlijk der voordracht wordt geschaad door gebrek aan voldoende kleur. Zoo kon de componist met de zeer betiiiiiuiiiiiiiu HiiiiiiiHiHiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiinniHiiiiiiiHinniiimi dat voor hem alle grachten even mooi zijn l De frissche Jeantje ruikt het grachtje ook... Minder inschikkelijk en niet van zins dat wat haar leven is te deelen, verlaat zij de kamer, het huis De schrijver laat In het midden of ze zich in allerijl aan de beddekwast wellicht... ? Doch wij twijfelen niet of deze Nora" zal terugkeeren, te ge legener tijd, wanneer de chaperonne, haar man's beste vriendin... haar partie en brave", zal hebben genomen. Zóó fnuikend voor het huwelijks intellec tualisme als het ons thans toeschijnt, heeft Mijnssen het niet bedoeld. Hij vond het nog wel een beetje een tragischen samenloop van omstandigheden voor alle partijen, voor de hoogstaande vrouw, den steigerenden man en het coeur-simple, dat op vleugelen der alledaagsche lief Je nog daar bo/en uit rijst.... Zoo kwam hij tot dit melodramatisch slot. Maar met wat er dan door den tijd aan onbewuste satire bij is gekomen, kreeg het een afzonderlijke waarde als zedeprent van-vóór-den-ooilog. Dit werk van Mijnssen is nog veel moei lijker te spelen dan het werk van Schnitzler of Felix Salten, waarmede het een bepaalde geesteshouding gemeen heeft, doch voor het overige geen vergelijking doorstaat. Het behoeft sterk den steun eener vertolking, die het schrale, bloed-arme voedt, zonder nochtans het teere eigen leven dat in deze schetsen is, te verwringen, aan te zetten of te drukken. In het eerste en gaafste der drie vertoonde stukjes: Een huwelijk", drukte F red Vogeding, doordat hij, bij veel overbodige ge baren, juist het, door Mijnssen bedoeld gebaar van: God mensch wees niet zoo zwaar op de hand, laten we toch gaan slapen, niet vond. Vogeding gaf een karakter, niet het verpersoonlijkt mannelijk egoïsme. Mevrouw van der Horst was niet jong genoeg voor Jenny, zij, doelzekere tooneelspeelster, kon niet geven: het houdinglooze. Het zich angstig-aanvleiende, schichtig in haar schulp schuilende zieltje, dat slechts vraagt de hand, die het slaat, te mogen kussen, niettegenstaande ze weet hoe weinig piquant haar schuwe gave, nadat hij haar eenmaal genoten heeft, voor een man kan zijn. Ik heb wel gehoopt.. dat mijn liefdevoor je zou weggaan., ik heb zelfs wel eens vattelijke prelude op 15 Fis. gr. 3, niet veel meer dan een succes d'estime" behalen, waar wij bij ondervinding weten, dat net sterker coloriet voorgedragen dit werk ee» warmer ontvangst kan deelachtig worden. Moge er onder de groote keuze zijner klavierstukken al hier en daar iets te vindei zijn, dat onder nog ervarener pianistische handen in de concertzaal zijne werking niet zal missen het grootste deel dezer stukke» vraagt de grootere intimiteit van een milieu, waarin een zuiver muzikaal gevoelende geest zich ongestoord aan de innerlijke waarde dezer ongetwijfeld interessante stemmingen kan wijden. Ook het meer of minder im provisatorisch karakter dezer kunst komt daar beter tot zijn recht. Voor ons althans is deze avond eene aanleiding te meer, OM ons met 'het werk van den componist als een bron van serieuse muzikale ontspanning in ledige uren" aan den vleugel bezig te . houden. In de bibliotheek van ontwikkelde pianiste» behoort zeer zeker het werk van dezen com ponist vertegenwoordigd te zijn. Mr. H. M. v. LEEUWEH ilimiiliiiiiininiiiiiiiiiifiiiitiiimiiiiiiimiiiiiiifmiiiiiiiiiitiinumiiMtH «sf*AHSTEKDVM ARNHEM '8-GKAYENHAGE ROT1ERDAM UTRECHT MinHMHIIIinlIllllllllHIIIIHtlHIIItlllllllllllllllllllllMlllllllllttllHIHIMIH geloofd, dat ik niet meer van je hield. Maar dan.. neen, en och, dan was ik er weer bijna gelukkig om als ik voelde, dat 't niet waar was". Zóó, als een aangeschoten vogeltje, Bad dert ze door het leven, door het huwelijk, door haar weelderig huis. Zulk een durft in tegenwoordigheid van haar . meester ' niet eens te schreien, en het tragisch gebaar is haar vreemd. Het ons-ontroerende Is juist, dat ze voor niets een behoorlijk gebaar vindt, in den blinde rondtast en o ver een scheid ing van den man, dien zij als een klit aanhangt, spreekt, zonder zich ook maar een moment in deze nieuwe, barre werkelijkheid te durven indenken. De vertolking van dit ragdunne, bleeke, maar diep In toch schrijnend levensware stukje was mij te positief, de stilte speelde er onvoldoende in mee, en het geluid va» de cognac-flesch tegen het glas heb ik niet gehoord. In De schoone kunst", werk van veel minder gehalte, al doet 't het gemakkelijker op het tooneel, maakte Adolf Bouwmeester iets moois van een bijrol, die meer dan de drie vlakke en eigenlijk grof-geschetste hoofd rollen, door mevr. Duymaer van Twist, Musch en Lobo ook nogal conventionneel ver tolkt, de waarde van het stukje uitmaakte. En In het Experiment" wist Frits Bouw meester, schoon geen imposant kunstenaar", den juisten toon te vinden om zich tussche» de beide generaties (Pine Belder, de eerste, Tilly Lus, de tweede vrouw) als man" te handhaven. Pine Belder had, naar de Libertymode van vóór tien jaar, meer van haar uiterlijk kunnen maken. Tusschen de lieve eenvoud van een eenvoudige vrouw en de lieve eenvoud van de vrouw, die aan zich zelf gewerkt" heeft, is een verschil, dat zicfc een tijdlang ook in bezielde kleedij, in allerlei toegepaste kunstjes, logische steek jes op rokken en blousjes, heeft kenbaar gemaakt. Maar ze lanceerde fijntjes e» maakte van de malligheid die ze te zeggen had, de diepste waarheden Tilly Lus gaf spontaan en gevoelig de derde in den bond. En misschien was het wel juist de heilige ernst, waarmee door alle drie dit idealisme" werd gediend, dat er, althans voor mij, zoo'» plezierig kluchtje uit groeide, humor van ee» soort, die, gemeenlijk geïmporteerd, als eigenes Gewachs" onzen smaak vleit. TOP NABFf

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl