De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 17 maart pagina 10

17 maart 1917 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 17 Maart '17. No. 2073 Het streven naar volmaakt» heid, vastgelegd in elk onder deel van het F O N G E R S fabrikaat, is voor den kooper van meer waarde dan de enkele guldens, die een onbetrouw baar rijwiel soms minder kost. iiiiiiiiiiiiiiiuiiuntn.ntii KANTTEEKENINOEN VAN EEN LANDSTORMPLICHTIGE Nieuwe Reeks. VII K l ei lust, Maart '17 DE BEESTMENSCH Nimmer zal hij de roep verliezen van een beestmensch te zijn. En toch is hij geen bloederig man. Integendeel. Hij is schuchter en lang en slungelig; het puntje van zijn neus is doorgaans rood van koude, en, als hu een blauwen plek heeft, smeert hij dien zesmaal per dag in met zalven en heilzame kruiden, die zijne moeder hem toezendt. Maar hij is uiterst zenuwachtig, en daardoor doet hij wel eens dingen van zóó bloedengen en afschuwelijken aard, dat wij, die toch niet voor een klein geruchtje vervaard zijn, vol afgrijzen het gelaat afwenden. Voor 't eerst uitte zich zijn fatale aanleg bij een onlangs gehouden velddienstoefening. Een vijandelijke afdeeling kwam zich over geven aan de wacht, die hij commandeeren moest. Nu gaat het commando in den regel iemand, die slechts gewend is te gehoor zamen, niet goed af. Zoo was het dan ook meer ongewoonte dan buitengewone vrees, die zijn stem deed overslaan, toen hij riep: wapens neerleggen, handen opheffen". De vijanden legden hunne wapens op den weg, en staken hunne handen in de hoogte; twee dier handen waren met helderwitte wol bekleed, en behoorden aan een wapenbroeder, die op deze wijze, zijn simpele uniform ten spijt, bewijzen wil, welke een beslist-prima heer" hij in de burger-maatschappij wel is. Mijn vriend aarzelde. Hij wist niet, wat hij met de nu onschadelijke vijanden doen moest. Deze bleven met omhooggestrekte armen staan. Om de lippen van den beslistprima-heer-met-witte-handschoenen, speelde een wereldsche glimlach, die eene oneindig heid van mi-prijzen uitdrukte. De toestand hield nog aan; het wachten werd pijnlijk. Kom, wat doe je nu?" riep de onge duldige officier. Hulpeloos keek de zenuwachtige over winnaar van links naar rechts. Toen kuchte hij, en, zich vermannende, riep hij radeloos tot de zijnen: Salvo-vuur... Aan... vürrr?!!" Een storm van verontwaardiging loeide door onze overigens zoo gedisciplineerde gelederen. De ontwapende vijand was gefusilleerd.... Toen klonk voor 't eerst de naam: Beestmensch". En nu is er niemand meer, die nog durft twijfelen aan de bloederigheidvan-ziel van mijnen krijgsmakker wiens naam ik u blijf verzwijgen. JEUGD !... Gij allen, die het geloof verloren hebt in lieve, kinderlijke zaken; die de leegten, waaruit uwe jonge onnoozelheid gevlucht is, gevuld hebt met wijsheid en overleg, gij allen, hoort mij aan. Want ik was als gij, en ook ik waande mij ten wijs man... totdat ik soldaat werd. Vanaf dien dag heb ik weer het geloof gekregen in het begrip jeugd. Het gaat ons met de jeugd, als met de kniebroeken onzer schooljaren. Er komt een dag, dat wij ze vér van ons werpen, om onze spillebeenen te omkleeden met jonge?iiiiiiiiffiifiiiJJiiiiiliHjmiiiiiiiiiifiii'iiiiiiiiJiJiiiiiiifjimiiiiijiiiiiiiimii H. v. d. Velde Soupeeren . Na het derde bedrijf was ze klaar en ging zich afschminken, pratend met de beide anderen, die zich niet behoefden te verkleeden, een kopje thee dronken en bonbons knab belden, die een vereerder van de donkeroogige Tilly gestuurd had. Ze haastte zich niet, zorgvuldig wreef ze met vaseline het laatste beetje verf weg, waschte zich dan na met eau-de-cologne, ging onder het kraantje het handenwit van handen en armen w gborstelen. Het water klaterde zoo plezierig, dat ze het naar alle kanten liet uitspatten, lachend om de verontwaardiging over de herrie die ze maakte." Wat crème, goed uitgewreven, op haar gezicht en dan telkens weer de groote poeierdoos, die zoo heerlijk afkoelde.. Nog een lokje hier en daar bijkrullen, nagelt jes wat af wrijven, wat odeur. Staande voor den grooten spiegel, bekeek ze zich even; een pop in het korte kanten ondergoed, waaronder uit de beenen slank, in heel hooggehakte zwarte schoentjes, maakte een dwaze pirouette, eindigend met een luchtspr^ngetje. De anderen, die haar zoo bezig zagen als ze naar huis wou, was ze in tien minuten weg, en bovendien hing een avond japon van haar aan den kapstok vroegen: Je gaat zeker weer uit van avond, hè." Ze antwoordde wat afwezig van ja", deed dan haar ringen aan, terwijl de oude kleed,.iter haar de japon ging vastmaken, zeggend: U hét gelijk, neem-u het er maar van zoo lang' u jong is. Ik, in mijn tijd! Nou!" UIT IÏBT Jantje op de Théselect b ij Kirsch MimMMMiiiiiilliMiiilliiiMUMiiMMiiiiiiiMiiiliiiMiMilimiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiniMiiiiiiMiiiiimiiiiiiiiiiiii iiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiuiii heeren-kleeding". De meesten onzer kiezen daartoe stemmig donkerblauw, om daarna terug te keeren tot licht-zinnig, ruig goed. Zóó werpen wij ook allen gelijktijdig onze jeugd van ons af, om mannen te gaan schijnen aanvankelijk ernstige mannen en later jolige En, wanneer wij niet het geluk hebben soldaat te worden, blijft het proces in die richting verloopen. Voorwaar, de opperbevelhebber heeft een goede daad verricht, door ons allemaal weer kniebroeken aan te trekken. Dat symboliseert onze toestand: Wij zijn, allen tesamen, met n slag weer jeugdig geworden. Geen onzer had het allén aangedurfd, maar de algemeene beweging heeft ons den moed geschonken, onze jeugd weer op te vatten. s En nu geloof ik niet meer in oud-worden.... Oud-worden is een sloopingsproces, dat wij onbewust aan ons zelf voltrekken,... indien wij allen in den dienst vergrijsden, zouden wij den moed hebben als kinderen voort te leven, en dan zouden wij als kinderen sterven. Dan zouden alleen onze superieuren, die voor ons moeten denken, oud worden. Ik zie ze voortdurend om mij heen, die vreemde groote kinderen. Daar is een groot slungelig kind, van bij-de-dertig. Vroeger was hij een bleeke, bloedarme horlogemakersonderbediende, met een grafstem en blauwe kringen om zijnoogen. Nu is hij een kwajongen, die slechts in schaal verschilt met zijn jeugdiger aardgenooten. Daar is een ingenieur, die vroeger zijn werklieden van-achter een breed bureau ffiiiffifiiillllifitfiiiiifffiiffliiiiilfmiififtiiiilMffiriiiiMiiimiiliiMimitiiii Ze knikte het goede oudje toe, glimlachend om de vergelijking, haastte zich dan toch even met hoed en mantel, groette vroolijk en verdween. Ze mocht ze wel lijden, die andere vrouwtjes, al wist ze heel goed, dat ze nu weer heel wat stof hadden, oude stof zouden oprakelen .al den derden keer van de week, dat ze uitging! er toch eigenlijk niet goed wijs uit konden worden, waardoor het onderwerp dankbaar bleef. Beneden wachtte Henri met de auto. Ze stapte vlug in, losjes antwoordend op zijn vragen of het vol geweest was, of ze zich had moeten haasten, vragen, gedaan zonder werkelijke intéresse, correct, koeltjes, en wat afwezig, zooals hij altijd was. En als zoo vele malen vroeg ze zich af, waarom ze hier eigenlijk zat, naast den man, die haar toch zoo vreemd was. Ze apprecieerde hem heel goed, zooals hij was: geestig, niet t jong, slank, chic, een ideaal voor vele vrouwen. En toch Met eenige scherpte had zij in den be ginne zijn toenaderingen gecoupeerd, maar hij was blijven komen, kwam zelfs vaker. Langzamerhand, zonder merkbare overgan gen, was van haar kennissenkringetje hij het geworden, die haar gewoonlijk afhaalde en thuis bracht, de afspraken voor een gemeenschappelijken tocht of diner maakte. Maar wel werd het haar bewust, dat enkele andere vrinden, die anders vaak zoo gewoontjes in het theeuurtje kwamen oploopen en met wie ze zoo rustig en vertrouwd praten kon, zich wat terug trokken, alsof ze hem den voor rang wilden laten. Eén had als een goedig grapje gezegd: Tegen Henri kan toch niemand op." Niet wetend wat te doen een protest of verklaring zou op zijn minst genomen vreemd wezen liet ze alles maar zooals het was, geloovend ook, dat alles altijd wel vanzelf terecht kwam. Zoo aanvaardde ze zijn begeleiding den laatsten tijd als iets gewends en wel pret tigs, dat haar alleen een enkele maal ver ontrustte. Begrijpen deed ze hem anders niet goed. Wou hij veel met haar gezien worden ? Dergelijke kinderachtigheden lagen hem toch verre. En waarom bracht hij haar steeds met nieuwe vrinden en kennissen van hem her- en derwaarts dirigeerde. Nu werpt hij onder de les met propjes papier en 's avonds met broodkorsten. Daar is de jong-verdorven groote-stadszwerver, die onder gewone omstandigheden misschien al achter slot en grendel gezeten zou hebben... nu is zijn grootste zonde, dat hij een langen neus maakt achter den rug van zijn sergeant En daar ben ik zelve, vroeger een nerveus heertje, en nu, o, liefelijk wonder, een luid ruchtige plattelander. O, ge kunt u nauwelijks zoo dartel eene samenleving voorstellen als de onze. Het is, of ieders individueele ontwikkeling tijdelijk stop gezet is... Wie onderweg was een n-maatschappelijke boef te worden, en wie zich op een zuiver geestelijk leven voorbereidde, wie reeds in innerlijk en geest beloofde een slovend ambtenaartje dan wel een knoestige werkman te zijn... zii allen zijn tijdelijk in hunne ontwikkeling blijven stilstaan, als uurwerken in een horloge makers etalage. Alleen verraadt een enkele maal het slag werk hun persoonlijken aard. Ook ik voel mijn uurwerk afloopen; met wanhopige inspanning tracht ik nog, zoolang mogelijk, mijn veer gespannen en mijne wijzers gaande te houden. Maar ik luister met angst naar mijn een zaam tikken temidden der reeds dof zwij gende soortgenooten. Alle uurwerken zijn flink ingevet en tegen roesten gevrijwaard; zoo blijven zij hagelnieuw en jeugdig zij slijten niet, maar zij dienen tot niets. Zij zijn jong en krachtig, en gereed hun roeping te volgen... maar zij staan stil Voorzeker, er zijn klokkenopwindeis ge in aanraking. Nu vanavond weer dien ouden studievriend, dien ze ontmoeten zou. In het kleine souperzaaltje zaten al een paar groepjes menschen. Ze begroette har telijk de twee oude kennissen, die meetafelen zouden, boog vluchtig voorden vriend. Henri arrangeerde, dat die naast haar zou zitten, met iets in zijn stem : och, beste jongen, dat genoegen wil ik je voor vanavond wel gunnen, je bent toch niet gevaarlijk". Ze wist n'et of ze om het komieke van zijn arrogantie lachen zou of boos worden om de grofheid tegen den ouderen man. Die moest natuurlijk de nuance ook gevoeld hebben. Hij glimlachte en in dien glimlach was iets dat ze het hoofd naar hem gewend hield en hem wat langer bleef aankijken. Plotseling was ze blij om die taf elschikking. Het gesprek liep eerst over algemeene dingen. Nu en dan keek ze naar de andere tafeltjes. Sommigen staken de koppen bij elkaar. Ze kon zich zoo goed indenken, wat ze zeiden: Jawel, die en die. En zij: je weet wel, 'n actrice". En wat ze zich wel voorstelden van sou peeren met een actrice". En hoe eenvoudig het in^werkelijkheid was. Dan keek ze naar den man naast zich. Dat gezicht was anders. Rustig, open, ge zond. Het was toch wel goed hier te zitten in het licht van de schemerlampen, dingen te eten waar je niet op lette, alleen soms bewust opnemend den geur van ouden wijn. Ze begonnen samen te praten, vanzelf hun stemmen dempend, half naar elkaar toege keerd, als menschen, die eindelijk gelegen heid vinden elkaar te zeggen, wat zij al lang bewaarden voor dit ne uur. Soms, everi zwijgend, keken zij elkaar aan, maar dan wendde zij zich vlug tot de anderen, vond een schertsend woord, een puntig verweer, had een raken inval. Toch gleed ze dan weer in een gesprek met den andere", zooals ze hem bij zichzelf noemde, wel voelend, dat ze zich te veel met hem bemoeide, wel ziende, hoe Henri met z'n oogen als ge woonlijk half dicht geknepen, naar hen zat te kijken. Maar diens zacht-klokkende lachje, dat haar anders zoo irriteeren kon, ergerde haar nu niet. Het was zoo goed en prettig noeg, er is zelf* een centraal lichaam ter ontspanning en ontwikkeling van stilstaande uurwerken. Maar er zijn er zoo weinig, en ach, de tijd is nog verre, dat alle uurwerken electrisch zullen zijn, en gedreven door n centrale krachtbron. Er zijn er, die beweren, dat het daarvoor oorlog moet zijn, en dat de Vaderlandsliefde de centrale bron voor al ons bewegen zal zijn. Maar nu... ? Zoo velen missen de energie /n zichzelve!... MELIS STOKE Landstormplichtige iMiiimiiinimiiiMiimiiiMiiilililimiMUimiiiiiiiim tiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiuiiiii De Viaamsche" afgezanten na hun ontvangst bij den Duitschen!Rijkskanselier gekiekt. (Zie voor deleigenly ke ontvangst de plaat van Braakensiek in o/zs vorig nummer) om je te laten gaan, ns, na jaren van afweer en eenzaamheid. Het was zoo vreugdig en warm en toch zoo veilig. Dat wonderlijke gevoel van veilige vreugde, dat terug scheen te keeren uit lang voorbije jaren. Toen haalden de anderen haar weer in het gesprek, spraken over het tooneel. Want dat moet je tegen een actrice nu en dan doen. Weer naast Henri te zitten in zijn auto leek haar dwaas. Die was in een bui, dat hij zich niet beheerschen kon en dadelijk begon te praten over wat haar het meest interesseerde: Wat Willem vanavond had, ik wét het niet. Ik hem nog nooit zoo uit de plooi zien komen. Ik vind hem altijd zoo zielig". Zij vroeg niets. Wachtte. Toch wel verbaasd. Hij is zoo vreeselijk eenzaam. Niets heeft hij in zijn leven, geen vrienden, geen vrouwen. En ik, ik heb alles. Ik heb jou." ,,Je hebt me niét." En hij, om haar pijn te doen: Maar ze denken het toch." En zij, den opzet voelend, sterker dan hij, antwoordde rustig: Ze denken nog mér. Ze denken zelfs, dat je nu wel weer van me af" wil, omdat je me voortdurend met anderen in aanraking brengt, als je er kans toe ziet me zelfs met hen alleen laat en ergens in een hoek verveeld een whiskey gaat zitten drinken." Even lachte ze, spottend, maar ook wat bitter, om de scheeve positie waarin ze zoo ongemerkt geraakt was, maar dat lachje afknappend, vroeg ze weer rustig: ,,Een wraakneming?" Godbewaarme," viel hij uit, plotseling den opzet uitflappend, als om haar bang te maken door vertoon van wapens: Ikbreng je opzettelijk met alle mogelijke lui in kennis, ik laat je opzettelijk zooveel met hen praten als je zelf wil. Want ik wét, dat het je ergert, als ik dan ergens anders ga zitten. Ik wét, dat je me dan nakijkt, o even maar, maar je doet het dan toch. Ik weet, dat je je over me dóódergert, maar als ik bij het weggaan je mijn arm aanbied, neem je dien toc'i a'tij d aan. Zooals óók vanavond. Je zult altijd weer bij mij terugkeeren. En ns... Ze knipte het electrisch licht op en in dat koude, witte licht, keek ze hem vol aan. En, als een uitdaging: Ik vind den andere hél sympatiek." Ze liet het licht op, bleef onbewegelijk zitten, versteend, vrieskou uitstralend, waar niemand tegen op kon. Voor haar deur stak ze hem de hand ten afscheid toe. Hij kuste die hand, zei nog: Denk er om, dat ik je morgen avond om half zeven voor het diner kom halen." De deur viel dicht. Ze was alleen. Lang bleef ze zitten in een grooten stoel, zonder hoed of mantel af te doen. De oude klok tikte den tijd weg. Het werd later en later... Dus hij was eenzaam. Waarom maakte haar dat zoo blij ? Was zij, ondanks alle opwinding en de schijnvuurtjes, die haar zoo nu en dan toch wel na aan de schenen gelegd werden, niet even eenzaam in haar verlangen naar iemand, die een beetje van haar hield, echt en een voudig. Niemand had haar noodig, Henri wei het .allerminst, en de andere" waarschijnlijk ook niet... Maar het was zoo prettig een beetje te droomen. te denken aan zijn stem met dien onderklank van begrijpen, aan zijn oogen als hij haar even te lang aanzag... Waarschijnlijk zou ze hem niet weerzien. Hij zou ook wel denken, dat Henri en zij En die zou wel zorgen, dat ze elkaar niet weer ontmoeten. Wat deed het er eigenlijk toe? Was deze zuivere vreugde niet genoeg! Midden in die branding weer bewust te worden, dat je niet onder kon gaan. Je zelf weer te vinden, nog onbedorven, minnend liefde en verlangen en anders niet. Ze zag wat bleek dien morgen van het .niet slapen, maar haar oogen straalden. Alleen deed ze wat rouge op, opdat de collega's haar bleekheid niet bemerken zouden en op hun manier uitleggen. Wat was het heerlijk buiten. Een begin van lente was in de lucht. Op de repetitie speelde ze het vervelende rolletje in het vervelende stuk met zooveel entrain, dat ze voelde er zóó nog wel iets van Ie kunnen maken. Het leven was toch wel mooi. JOAN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl