Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
31 Maart '17. No. 2075
OAT&/IA
V
INDISCHE
UITRUSTINGEN
VOORDEELIG5T
ADRE5:
AU BON
MARCHE
A.DEVRIE5&ZONEN
AMSTERDAM
ROTTERDAM
DEN HAAG
UTRECHT
BAARN
HiiHiininnHiiiiiiiii
iimiiiiiiHiMiimiH
M. VAN LEEUWEN, Wef /even van P/efer
de Groor". Utrechtsche bijdragen voor
letterkunde en geschiedenis. XI. Utrecht,
A. Oosthoek. 1917. in-8.
Deze Utrechtsche dissertatie brengt het
leven van Pieter de Groot tot Augustus 1670,
het tijdstip, waarop hij naar Parijs vertrok
voor zijn befaamde ambassade aan het hof
van Lodewijk XIV. Het grootste en wellicht
ook het belangrijkste, stellig het aangenaamste
deel van zijn leven lag toen achter zijn rug.
Dit grootste deel van het leven van De Groot
valt naar den aard der feiten en der bronnen
in drie deelen te onderscheiden. Dr. van
Leeuwen heeft dit gedeelte van zijn
biographie dan ook in drie hoofdstukken ver
deeld; het eerste beschrijft De Groot's jeugd
en jongelingsjaren, het tweede zijn werk
zaamheid als diplomatiek agent en als
pensionaris van Amsterdam, het derde zijn
ambassade in Zweden.
Deze drie hoofdstukken verschillen in- en
uitwendig ook vrij veel van elkander. Over
de jeugd en de jongelingsjaren van Pieter
de Groot weten wij uit den aard der zaak
veel meer en.beter dan misschien van n
ander Nederlander der zeventiende eeuw;
den zoon van Hugo de Groot en Maria van
Reigersberch kan men in de correspondentie
van deze uitnemende ouders in zijn physieken
en geestelijken groei van jaar tot jaar nauw
keurig volgen; uit den overvloed van bronnen
kan men zich een voorstelling vormen van
den knaap, den jongeling, den jongen man.
Hugo de Groot stierf in 1645, zijn vrouw
in 1653; reeds vroeger houdt hun geregelde
correspondentie over hun kinderen, die dan
volwassen zijn, op. Zoo weten wij van de
tweede periode van Pieter's leven lang niet
zoo veel als van de eerste; zijn brieven zijn
ambtelijke stukken; een man, die zich ver
trouwelijk opende in intieme correspondentie,
was hij niet; zelfs weten wij soms niet eens,
waar hij .woonde in dezen tijd. Veel beter
kunnen wij hem nagaan in de derde, korte
periode van zijn leven, zijn ambassade in
Zweden; hij geeft zich dan vrijuit in zijn
brieven aan De Wit en vooral aan De
Wicquefort; niet alleen zijn leven en bedrijf wordt
duidelijk; een persoonlijkheid van beteekenis
treedt ons uit de stukken tegemoet.
Een persoonlijkheid van beteekenis; dat
ttimiHiitmiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiii
lllllllllltllllMtlllll
TENTOONSTELLINGEN
AMSTERDAM, DEN HAAG, UTRECHT
(Notities)
Het Signaal, in het Binnenhuis. De
katalogus van deze tentoonstelling begint met
een paar woorden van den heer P. van
Wijngaerdt. Niet altijd zijn de schilders ge
lukkig met de uitdrukking hunner gevoelens
en niet altijd drukken zij bizondere of
noodzakelijke waarheden uit. De heer Piet
van Wijngaerdt is in woorden steeds zeer
ongelukkig. Wanneer ge ziet, wat hij hier
meent te moeten neerschrijven, vraagt ge
u af, waar hij zijn leven in werkiijkheid
sleet, en in welk midden van ongekend ge
brek aan idee, en aan intellectualiteit, hij
zich dorst voordoen als iemand van ge
dachten en als iemand van inzicht. De
meeningen van deze voorrede zijn niet alleen
armoedig, maar het is gelukkig volledig
onnoodig ze op deze wijze te uiten. En het
verwondert me, dat als deze groepeering (?)
van schilders iemand noodig heeft, die wel
ter sprake is of wel ter schrift, zij niet Le
Fauconnier eerder kiest. Ook deze doet geen
vondsten in zijn schrifturen, maar zijn stel
lingen zijn ten minste zuiver gesteld, en
zijn in-woorden-brengen heeft genoeg de
bekoring der fransche klaarte om het, zoo
niet tot een groot genot, toch tot een aan
gename lezerij te maken.
Maar het belang van deze tentoonstelling
van moderne schilderijen is voor mij in iets
anders te vinden. Het is hierin: dat deze
schilderijen hangen in vertrekken, versierd
met de nieuwe meubels, en getooid met de
nieuwe behangen. De kunstnijverheid-'ont
vangt hier de schilderijkunst. Is dit het begin
van een nieuw tijdperk; is er een nieuwe
eensgezindheid ontstaan, waarvan we hier
den eersten, stillen, stoot krijgen ? Is er
nieuwe stijl, die alles doordringt; is er de
eindelijke gemeenzaamheid, waarnaar zoo
lang we zochten en waarom zoolang we
aarzelden? Of is er eigentlijk iets anders?
Het lukt me, dat er in zeker opzicht iets
anders is. De meubelkunst van Berlage en
van sommige anderen is een reactie geweest
tegen leugens. Maar niet alles wat zij leugens
vond, waren leugens. Wat deze kunst ge
bracht heeft, was in hare nuchterheid dik
wijls niet verk wikkelij k, en het zoo geheeten
constructieve in haar voortbrengsels ging
tijden lang te saam met dat wat eerder
leelijk was, dan zuiver en bloeyend (niet
bij de Bazel). De fout lag openbaar, aan
den dag. De phantaisie, de bloemrank om
de werkelijkheid, is geen leugen, fin zij is
noodzakelijke verzadiging voor den op
schoonheid hopenden geest. Deze werd
ontkend, in theoretische starheid, en ook
zou men in de zeventiende eeuw niet
gulgauw hebben toegegeven. Het oordeel over
Pieter de Groot is zeer verschillend geweest,
maar zelden zonder voorbehoud gunstig.
Hij had ook eenige verkeerde eigenschappen
en hij had daarbij het ongeluk, dat ieder
een ze onmiddellijk moest opmerken. Dat
was in het ouderlijk huis al zoo geweest.
Het meest beroemde ouderpaar van onze
geschiedenis is niet gelukkig met zijn kin
deren geweest. Zwaar hebben vooral de
jongens de ballingschap van hun beroemden
vader geboet. Dat het niet onvoorwaardelijk
een voordeel is de zoon van een groot man
te zijn, hebben de kinderen van Grotlus op
allerlei wijzen ondervonden. De drie jongens,
Cornelis, Pieter en Dirk, moesten al vroeg
het huis uit om in het vaderland hun op
voeding te voltooien; de groote balling
hechtte er aan zijn kinderen in den
vaderlandschen bodem te planten. Maar dat had
bij allerlei voordeelen dit groote nadeel, dat
de ontwikkeling der zoons den vader ont
snapte; een niet minder bedenkelijk gevolg
daarvan was weer, dat de Groot geen vol
doenden kijk op hun aanleg en neigingen
behield en zoo in de beroepskeuze van alle
drie faalde. Men kan geen schip van den
wal af besturen.
Voor Pieter heeft dat wel allerlei onaan
genaamheid gegeven, maar hij heeft ten
slotte zijn weg gevonden, wat van Cornelis
en Dirk bezwaarlijk kan worden gezegd.
Pieter zou naar Grotius' denkbeeld zeeman
worden; maar bij dat plan was slechts deze
factor over het hoofd gezien, dat de jonge
man liever in de rechten studeerde. Ten
slotte heeft de vader moeten toegeven:
Pieter ging studeeren en promoveerde in
1637 in Orleans; hij was toen 22 jaar.
Hij vestigde zich in den Haag als advo
caat. In de volgende jaren wordt hij belast
met de diplomatische vertegenwoordiging
van verschillende kleine Duitsche vorsten
in den Haag; hij werd resident van den
keurvorst van de Palts, van den graaf van
Oost-Friesland. Daarmede had hij zich een
werkkring geschapen, waarvoor zoowel zijn
deugden als zijn gebreken hem bij uitstek
geschikt maakten. De feiten wijzen het uit:
Pieter de Groot was een geboren diplomaat;
in andere ambten heeft hij het niet lang
kunnen uithouden; alleen als diplomaat
toont hij uitnemende gaven en wordt hij
ook algemeen op zijn juiste waarde geschat.
De Groot zelf heeft dat niet steeds be
grepen. Wat mag hem anders hebben be
wogen in 1660 te solliciteeren naar het
pensionarisschap van Amsterdam, dat hem
niets dan teleurstelling en ten slotte in 1667
een ongevraagd ontslag zou opleveren. Hij
was geen man om in getrouwe plichtsbe
trachting zich te effaceeren, om scherpzinnig
en behendig op papier te brengen wat ande
ren wenschen, bewust of onbewust; hij kon
onmogelijk in schijn van dienen en raden,
inderdaad regeeren en besluiten. En dan
zijn vormen waren niet die van een beschei
den werker achter de schermen. Hij hield van
een grooten staat en genoot gaarne het leven;
hij vertoonde zich gaarne en veel; hij leefde
gemakkelijk en licht; hij bewoog zich ge
makkelijk onder mannen en vooral vrouwen;
hij was zeer gezien in mondaine gezel
schappen. Zulk een Lebemann", die zich
zelfs grappen durfde veroorloven met de
burgemeesters van Amsterdam wat stroeve
en zure hoogheden in die dagen was
geen geschikte pensionaris.
Maar als diplomaat kon hij in Stockholm
gemakkelijk reusseeren. Als man van de
wereld opende hij hier gemakkelijk alle
kringen; waar het niet aankwam op ge
regelden, stelselmatigen arbeid, maar op
juist oordeelen en snel begrijpen, daar was
de Groot op zijn plaats; dan hinderde zijn
wat slordige joligheid minder. Men krijgt
uit zijn correspondentie met de Witt en de
Wicquefort in het jaar van zijn ambassade
(1668/69) een gunstigen indruk van zijn
lllllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllMlllllllllllllllllllllllllllllIIIIIIIIII
wel .in arremoede. Maar deze phantaisie, de
pijl ten hemel geschoten van de vaste aarde
den sterren tegemoet, zou haar noodzake
lijkheid (wie kon er aan twijfelen?) opnieuw
doen gelden. Zij is de bloesem van iedere
periode, die waarde heeft. Zij doet hier haar
noodzakelijkheid gelden. Misschien onver
wacht voor de makers der meubels, te veel
uit op het constructieve alleen. Want het
is een niet te ontkennen waarheid, dat,
afgescheiden van de waarde der schilders,
en hoewel er cubisten onder deze zijn, in
't algemeen de hier tentoongestelde werken
niet dat sterke (duidelijke of verscholen)
spel der horizontalen en vertikalen vertoonen
(met de varianten .van deze), als ge zoudt
verwachten.
Deze tentoonstelling bewijst, dat het starre
der theorie in de meubelkunst, gelukkig,
aan 't minderen is. Voor wie rond ziet, was,
en is dat aan andere dingen eveneens duide
lijk. In de architektuur komt eveneens het
(ongebonden) leven meer naar voren. Dit
heeft ook daar zijn deugd, want de schoon
heid is, in de bouwkunst als overal elders,
gekristalliseerd Leven, en dat ten eerste.
Niet ten eerste ontkenning, en niet ten eerste
theorie, die altijd een ontkenning is van een
gedeelte van het Leven.
Een tweede vraag is echter: werd hier
door de meubelkunst aan de schilderijkunst
niet te veel toegegeven? Ge zoudt kunnen
vragen: is een goed deel van het werk in
het Binnenhuis geen impressionisme eer dan
iets anders al is dat impressionisme
ietwat bizar voorgedragen, en al voert het
andere namen, zonder te zijn een andere
daad ? En is, eigenaardige onzekerheid tegen
over het Leven, hier dat Leven, hoe zwak
ook, niet machtiger geweest dan de zoekers
naar stijl wel konden verwachten?
Dit lijkt mij zeker toe het geval te zijn
Ik zal echter niet alle schilderijen noch
schilders in het Binnenhuis bespreken, maar
slechts in enkele hoofdtrekken enkelen tot
tarakteriseering van dit bizonder geval
belandelen
Ge kunt altijd eisenen, dat een schilderij
'.en uiting moet zijn, In zich zelve in rust.
Dit is noodzaak. Het schilderij komt te
langen tusschen en bij een aantal voorwerpen
zelve tweevoudig in rust, in zich zelve, en
ten opzichte van anderen, die alle te saam
de meubels etc. der kamer zijn. Deze rust
wordt in het schilderij bereikt door de
plaatsing der kleurvlakken, door het lijnen
spel, door beiden. Maar hoe ook, rust moet
er zijn, weerkeer in zich zelve. Deze rust
can op de schoonste wijze, voor menschen,
jereikt worden, wanneer in het schilderij
[verscholen) regelmaat is. Deze regelmaat
moet verscholen zijn, omdat het Leven, het
gevoel van het Leven behouden moet blij ven.
doorzicht; hij kent de kaart
van Europa uitnemend, eigen
lijk beter dan de raadpen
sionaris zelf. Wat in 1672
aan de Republiek is overko
men, de zware beproeving van
volkomen te zijn ingesloten,
van front te moeten maken
op- alle grenzen dat is
door de Groot voorzien en
hij heeft niet opgehouden de
Witt te waarschuwen. De
Witt was lang te goed van
vertrouwen om aan het erg
ste te gelooven; hij heeft te
laat ingezien, hoe onbetrouw
baar Karel II was. De Groot,
minder rechtschapen, kende
de verdorvenheid der men
schen beter en trok daarnaar
den horoscoop. Dat Nederland
in 1672 kon worden overvallen
door een waarlijk opgedrongen
oorlog, heeft niet aan de Groot
gelegen; hij heeft dien voor
zien en tijdig gewaarschuwd.
Met de Groots ambassade
te Stockholm eindigt het eer
ste deel van Dr. van Leeuwens
boek. Het tweede deel ligt
in plan en in materiaal gereed.
Hopen wij op een spoedige
verschijning. Dat tweede deel
zal het ongelukkigste deel
van de Groot's leven hebben
te beschrijven: zijn
vruchtelooze ambassade naar Parijs,
zijn niet minder ongeluk
kige onderhandelingen met
Lodewijk XIV in 1672, den val van zijn partij,
zijn befaamd proces, zijn ballingschap en
dood. Dan ook zal de gelegenheid bestaan
om het eindoordeel vast te leggen over den
persoon, het karakter en het werk van
Pieter de Groot.
Eigenlijk is dat reeds nu mogelijk; want
de figuur van de Groot is ook in dit eerste
deel reeds duidelijk genoeg naar voren ge
treden. Wij kennen ze ook nog wel in onzen
tijd, de staatslieden, die door velen nauwelijks
au sérieux worden genomen, die zelden tot
gezetten arbeid kunnen komen, wien het uiter
lijk aan voldoenden ernst in dit deftige land
ontbreekt om volledig vertrouwen te winnen,
maar die niet minder door hun onmisken
bare talenten dan door hun gemakkelijke
manieren ten slotte toch worden gezocht,
zelfs voor de hoogste ambten. Zulk een
door velen gesmade, maar ten slotte toch
nuttige en zelfs soms onmisbare man was
Pieter de Groot.
Dr. van Leeuwen heeft de gekozen taak
in het algemeen naar behooren vervuld. Dat
hij hier en daar te kort is geschoten, is
menschelijk. Toch mag er wel even de
aandacht op worden gevestigd, dat hij te
weinig zorg heeft besteed aan de
werkzaamjeid van de Groot als resident der
kleine Duitsche hoven. Met name onze ver
houding tot een grensland als Oost-Friesland
is belangrijk genoeg om opzettelijk te onder
zoeken; wij kunnen ons nauwelijks voor
stellen, dat de Groot ook hierin geen blijk
zou hebben gegeven van zijn onmiskenbare
gaven als diplomaat.
Van de binnenlandsche politiek van de
Witt wordt een wat onjuiste voorstelling
gegeven. Dr. van Leeuwen doet het voor
komen alsof de Witt ten slotte ook de
souvereiniteit van Holland heeft willen
yerdeelen over de leden der Staten vergadering;
hij ziet daarin slechts de consequentie van de
staatsrechtelijke theorie der regentenpartij.
Niets is minder juist. Dat in de praktijk de
Hollandsche politiek werd bepaald door die
van de edelen en de steden, stemhebbende
leden der Staten, is natuurlijk waar. Maar
de Witt en zijn partij hebben steeds vast
gehouden aan de eenheid van Holland en
aan het souverein gezag der Staten. Iets
IIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIItlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllMllltllllllltlllll
Vindt ge deze rijke en verscholen regel
maat in de werken hier, waar ge ze ten
opzichte van de verkondigde theorieën, toch
ten eerste zoudt verwachten ? Ge vindt ze
er minder, dan ge zoudt denken. Ge vindt
hier zelfs veel onrust in vele schilderyen. Een
werk als Ie Signal" van Le Fauconnier
maakt dit duidelijk. De sterke kleuren geel,
zwart, sterk rood, diep blauw, bewijzen een
onstuimigheid in de ontroering, en een
rumoerigheid in de kracht. Maar die kleuren,
die tot een schoon mozaïek moesten ge
worden zijn van de desnoods zeer abstract
gegeven voorwerpen, blijken hier de onrust
te hebben van een violente impressionis
tische schets, met enkele stelligheden er
tusschen. Er is hier meer hybridisch. De
phantaisie heeft in dit werk op ongelijke
wijze zich geopenbaard. Zij is een niet
regelmatig weerkeerend element, maar zij
wisselt af (en waarom ?) met feitelijke
werkelijkheid. Even onrustig is het model
in den kop van den harpist Klicka, een
werk ook verder van weinig bizonderheid,
evenals la Jeune Fille". Kleur heeft de
Vase de Fleurs".
Kleur bezitten de van Wijngaerdt's even
eens nu en dan. De vormen zijn gaarne als
rechthoeken gegeven (zoo mogelijk) en
evenals bij Ie Fauconnier en bij de anderen
is de kleur een abstracte bij voorkeur. Maar
het werk bezit evenmin de strenge schoon
heid van een mozaiek.
De schilderijen (soms niet in evenwicht,
zie b.v. 13) zijn niets meer, en niets minder,
dan impressionistische schetsen gehanteerd
met een bepaalde moedwilligheid. Gelukkig
zijn ze niet zoo zwak noch zoo slap als de
elocuties van dezen schilder.
Typisch vindt ge de te mijden onrust in
het werk van De Smet. Ik herinner mij van
dezen schilder eens een tragisch stilleven
gezien te hebben, dat nu nog me voor oogen
staat. En iets tragisch kunt ge in deze land
schappen eveneens vinden maar met te
groote onrust; de vormen kruipen door
elkander.
Schelf hout is een'schilder, wiens theorieën
het meest duidelijk zijn in zijn werk. Vooral
in zijn etsen vindt ge een spel van horizon
talen en vertikalen, dat noodzakelijk is; en
het oplossen der vormen geschiedt in de
etsen hier en daar zeker met voldoende
gratie. De vondsten zijn niet groot, bij wijlen
is er een impressionistische haal tusschen,
maar aan den muur blijken de werken vol
doende (als rust).
Vermeyren, ten slotte, is een
phantaisievolle, die zich tegenwoordig tot strenger
werk zet. Hij is een kunstenaar. Hij heeft
in hoorn allerlei droombeelden gesneden,
of liever in de vormen van 't hoorn, die
droombeelden gezien, en ze, met weinig,
De terugtrekkende beweging der Duitschers aan het Westelijk Front
(Teekenlng voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck)
iiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiililliiiinlllllllililliMllllM!
IIHIIIIIimilHIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIII
anders was trouwens niet mogelijk. De
unie der zeven provinciën'was de-verbin
ding van zelfstandige staten sedert 1579.
Maar Holland was sedert eeuwen een onge
deeld gewest, waar van oudsher de graaf,
sedert 1581 de Staten, het hoogste gezag
uitoefenden. Verschil kon rijzen over de
vraag, wien het hoogste gezag toekwam, den
Staten Generaal of dien der gewesten. Maar
een ander dubium bestond niet; van het
souvereine gezag der Burgemeesters van
Amsterdam heeft niemand ooit gehoord, al
waren zij feitelijk dikwijls ook de koningen
van het land.
Wat dr. van Leeuwen ten slotte zegt over
het mogelijk aandeel van de Groot aan de la
Court's Interest van Holland", is niet sterk.
De vraag van het aandeel van de Witt aan
dat beroemde boek is door dr. Japikse on
langs opnieuw aan de orde gesteld, maar
niet afdoende beslist. Dr. van Leeuwen
brengt de kwestie niet veel verder. Zoo
zij op zijn weg lag, had hij er dieper op
moeten ingaan; zoo niet, dan was voor
behandeling weinig grond.
Deze enkele bezwaren nemen niet weg,
dat dr. van Leeuwen ons een goede histo
rische monographie heeft gegeven, waarvan
wij het vervolg met belangstelling tegemoet
zien. H. BRUGMANS
E. HEIMANS. Uit de Natuur. Bloemlezing
uit zijn werken, verzameld door H. E.
HEIMANS. Uitgegeven door de Maat
schappij voor Goede en Goedkoope
Lektuur te Amsterdam, 8 325 p. p.
vele illustraties.
Heiman's dochter, die met zijn werk is
opgegroeid, heeft dit boekje saamgelezen uit
de feuilletons van de Groene", uit De Le
vende Natuur en uit de Handleiding voor
het Onderwijs in de Natuurlijke Historie.
Er zijn 42 artikelen, elk op zich zelf een
geheel en over de meest uiteenloopende
onderwerpen. Zij geven een goed beeld van
het rustelooze werk, de groote belangstel
ling, het dichterlijk talent van den
geestdriftigen natuurvriend en menschenvriend,
wiens heengaan wij nog altijd smartelijk
betreuren.
daarin genoteerd. Hij is in den laatsten tijd
overgegaan tot het maken van vrouwe-figuren.
De eene is zuiverder dan de andere, maar
ge voelt in alle het leven opgesloten, en
zich bewarend in innerlijkheid, of bijna uit
brekend, in diepste lust, of tragisch-stil in
die diepe lust. Hij is in deze opzichten de
grootste van de groepeering (?) het Sig
naal", en is opnieuw, in sommig werk
tegenover de meubelkunst in sommige harer
uitingen, de phantaisie tegenover de theorie.
Saamvattend wat ik in het voorgaande
schreef:
Onafhankelijk van de waarde der schilde
rijen, die dikwijls niet groot is, is het belang
dezer tentoonstelling van het Signaal" te
vinden in de uitstalling van moderne schilde
rijen (dikwijls eigentlijk impressionistische
werken, met een ietwat moedwillig behan
deld impressionisme) in moderne intérieurs,
en in de tegenstrijdigheid tusschen theorie
en daad der makers van meubels, die deze
samenkomst toelieten. Tevens is dit alles
een bewijs dat na de machtigheid der negatie
de lyrische phantaisie in vele dingen herleeft.
Albert Roelofs (den Haag, in Pulchri
Studio). Het schilderwerk van Albert Roelofs,
nu als hoofdgroep te zien, dateert van
1901?1917. Ge vindt dus een overzicht;
met gapingen. Ge treft, op Pulchri nu, een
aantal werken, waarvan sommige hadden
kunnen worden weggelaten, en andere hadden
kunnen worden toegevoegd. Het geheel was
dan sterker geweest maar dit kan misschien
eens geschieden, dit juist overzicht, door
een uitgebreider tentoonstelling. Ge vindt
hier een betrekkelijk jong schilder uit den
Haag met d'invloeden van Oycus, Mancini,
Alfr. Stevens. Maar ge vindt hier tevens, en
dat is de waarde van dit (gedeeltelijk) over
zicht, een lenig werker, in wiens schilderijen
tweeërlei vooruitgang is te constateeren:
vaster, gekunder modelé, en bloeiender licht.
Deze dingen ontstonden bij Albert Roelofs,
door dat hij zijn gave onophoudelijk aan
ontwikkelde, doordat hij scholier dorst zijn,
nog eens, als anderen denken, dat zij het
veilig meesterschap gemakkelijk al bezitten.
Deze goede eerzucht bracht Roelofs nu te
constateeren baten.
Het schilderwerk van Roelofs is portret;
dikwijls intérieur met een vrouw of met
een kind, soms maar figuren buiten. Hij is
in al deze gevallen niet afkeerig van
stofuitdtukking ik bedoel hiermee, dat, hoewel
in den laatsten tijd de lichtval", het licht,
als stroomend en omhullend en vervormend
iets, belangrijker wordt in zijn werk, hij
toch de materie zooveel mogelijk tegen dat
licht in handhaaft. Daardoor heeft hij een
mengeling van vroeger en van modems, die
haar bekoring heeft. Deze bekoring vindt
De abonné's van de Wereldbibliotheek
krijgen hiermee een mooi nummertje. Ik
hoop echter, dat dit boekje ook in wijdere
kring verspreid moge worden en vooral dat
het in handan komt van de spes patriae, de
aankomende jongelui, die in de volheid van
dit werk de schoonste aansporing kunnen
vinden. Wat een rijken Inhoud heeft b. v. het
artikeltje Goudslakken". De mensen Hei
mans komt er in voor den dag als
modeltoerist, kindervriend vol humor, scherpzinnig
onderzoeker en bekwaam docent, die eventjes
in een paar regels de verschillende typen
van fossielen duidelijk uiteenzet en naar
aanleiding van zijn ammonieten een schets
ontwerpt van het Jura-tijdperk en dat alles
bijeengehouden door een troepje school
jongens, die met hem aan 't graven zijn in
de steengroeve van een steenbakkerij. Zoo
reisde Heimans altijd, dat elk uitstapje een
avontuur werd. Hij koos zijn plekjes met
een zeldzame flair en wist zich zoo voor
te bereiden, dat niets hem ontging. Dit
intense willen en werken doordringt al zijn
geschriften en geeft hun eigenschappen, die
weer wat anders zijn dan litterair schoon
of wetenschappelijke nauwkeurigheid.
JAC. P. TH.
llllllllllllllllllIIIIIIIMIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIimilllllltllllllllllHltllllH
Lente
Een hooge molen zwaait met flauw gerucht
Zijn zeilen-wieken door den lentewind,
Een wagen rijdt over het krakend grind,
Een vogel zwenkt voorbij in stille Vlucht.
Een zilv'ren wolk zeilt door de blauwe lucht
Zooals het scheepje drijft van spelend kind;
Al enk'le bloemen geuren, hier en gind
En door de boomen vaart Lentegerucht.
Zoo is de Lent' dan eindlijk weergekomen
De blonde vreugde van mijn eenzaam hart
Waarnaar in eindloos hopen 't heeft gewacht.
O schoone tijd van d'allerzoetste droomen
Waarin verloren gaat de grootste smart,
Hoe dankt mijn ziel voor 't wond're dat gij
bracht.
JOHAN VAN GALEN LAST
flIHMIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllflIIIIIIIUUMtniltllllH*
ge eveneens in de figuren, zoowel van de
vrouw als van d« kinderen (dikwijls zijn
huisgenooten). Hij is daarin nauwkeurig, en
toch niet onbeweeglijk; er is spel in zijn
zekerheid. Dit alles maakt, kennis en gave,
dat Albert Roelofs een der na te gane
schilders is, die nu in den Haag werken.
Hij is echter, picturaal gesproken, hoewel
in den Haag wonend, niet Haagsen", niet
van de Haagsche School. De namen van
hen, die hem beinvloedden, wijzen dit aan.
Toch is hij Hollandsch, meer dan ge mis
schien hier weer uit besluiten woudt. En
zeker is hij soms, wanneer alles te saam
komt, kleur en modelé; wanneir de lichten
(a la Mancini) niet onrustig zijn aangebracht
en wanneer hij de Oycus-fout (bij hem een
fout) overwon, een maker van een klein
maar mooi schilderij, als van die Moeder
bij de Wieg", een werk, dat velen verraste,
en dat alleen misschien te zeldzaam bleef
in zijn serie uitingen.
J. Wittenbcrg (Larensche Kunsthandel, te
Amsterdam). Deze schilder van Pompoenen
en Landschap heeft de méticuleusheid, de
aandachtige teederheid van een niet sterke
liefde. Zeker is hij geen kracht, maar, toch
is er iets aandoenlijks in sommig werk. Je
gevoelt de aandacht er-in van den stilleven
schilder zoowel in zijn landschap, als in
zijn veelkleurige vruchten. Eén ding is bij
die vruchten miskend. De vormen zijn zuiver
in de teere, kleine stemming gehouden, maar
Wittenberg vergat de schaduwen, of kon
deze niet in analogie verwerkelijken. Zijn
schaduwen zijn te ondoorschijnend en
dit is hier, in dit werk van weinig scherpe
tegenstelling, een storende fout.
Het Landschap doet even aan vroege
Frantz Melchers denken; er is minder
kleurkracht echter, maar argeloozer naïviteit.
(Zie 31, 39, 44, 47, 27, 35). Het zelfde is te
zeggen van zijn Zierikzeesch stadgezicht.
Utrecht. Zandleven, de schilder van het
boschgezicht en van de stillevens; van een
eigenaardige factuur en van een eigenaardige
gamma, bleef tot nu toe in zijn voorstellingen
te veel nin de verf steken". Het werk was
verf; die, in de manier van op het doek
brengen, niet aangenaam ooit aandeed. En
de diepte" van het schilderij, niet met voor
bedachten rade gemeden en willens ver
werkt in de lengte en breedte", in het
vlakzijn, was afwezig; kon niet worden uitge
drukt. In den laatsten tijd is er echter een
ontwikkeling bezig: Het volumen wordt ge
geven. Er zijn nog aarzelingen, en er is nog
onzekerheid, maar er zijn eveneens aan
duidingen van meer kunnen.
PLASSCHAERT