Historisch Archief 1877-1940
7 April '17. No. 2076
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VÓÓR NEDERLAND,
11
INDISCHE
UITRUSTINGEN
VOORDEELIG5T
ADRE5:
AU BON
MARCHE
A.DEVRIE5&ZONEN
AMSTERDAM
ROTTERDAM
DEN HAAG
UTRECHT
BAARN
iimiiiimiiiiiMiu
iiifiiiiiiiiiiimiuiiiiiiiiiiiMiniiiiiiiii
SURINAME'S TOEKOMST ')
door Mr. P. HOFSTEDE CRULL,
Oud-Ondervoorzitter van den Raad van
Bestuur en Oud-Procureur-Generaal in
Suriname.
Bij Nederland behooren koloniën,
Bij Nederland behoort Indië,
En bij Indiëbehoort Nederland."
Aldus de aanhef
van het inltidend
artikel van het
Indiënummer" van de
Amsterdammer van
14 Oct. 1916. Lees
voor Indië": Suri
name" en ten volle
is het aangehaalde
van toepassing voor
onze volkplanting
aan de wilde kust".
Bestond er aanleiding
dit voorop te stellen
De Schrijver van dit artikel waar het betrof ons
Aziatisch bezit, waarvoor de moederiandsche
belangstelling toch zeker niet behoeft te
worden wakker geschud, hoeveel te meer
is dit het geval nu het geldt een kolonie,
waarover in breede klingen de meening
heerscht, dat daar alles mislukt, dat het
ginds is een failliete boedel, een meening
zich uitende zelfs in het oordeel, dat Ne
derland zich hoe eer hoe liever van dien
lastpost behoorde te ontdoen.
Gelukkig vond dit oordeel bij weinigen
weerklank en bleef het rampzalig denkbeeld
om een zoo belangrijk deel van ons kolo
niaal bezit te verkoopen, beperkt tot een
«nkelén pessimist of een materialistischen
praktikus; doch ook voor velen onder hen,
die Nederlands internationale positie afhan
kelijk achten van het bezit zijner koloniën,
die niet blind zijn voor wat de geschiedenis
leert en die nog hechten aan traditie, wordt
de samenhoorigheid met Suriname niet
anders gevoeld, dan als een offer aan onze
nationale eer, als een noodzakelijk kwaad.
Volkomen ten onrechte, en dat moet en kan
anders worden.
Nog altijd is Suriname een rijk, een ver
wonderlijk rijk land. Zijn reputatie is dien
aangaande geen geusurpeerde. Waar eertijds
Nederland schatten uit de kolonie toevloeiden
«n vorstelijke woningen aan Amsterdams
grachten uit aldaar verkregen winsten ver
rezen, daar is het reeds niet aannemelijk, dat
die eens zoo rijke bron thans zou zijn opge
droogd. Zij is dit dan ook in geenen deele,
slechts vloeit zij thans minder rijkelijk door
«iimiiiiiiliiiiin
iiiniiiiiiiniiii
HET VAN EEDENFONDS
door dr. J. DEKKER
Secretaris-Penningmeester van het fonds
Het doet mij genoegen in dit Weekblad
«ens de aandacht te kunnen vestigen op het
instituut, dat in het leven geroepen is ter
huldiging van F. W: van Eeden, in leven
directeur van het Koloniaal Museum te
Haarlem. De heer Van Eeden kende Suriname
niet uit eigen aanschouwing, maar heeft
zich toch steeds een warm voorstander ge
toond van Suriname's belangen. Hij trachtte,
waar hij kon, belangstelling voor de kolonie
te wekken, onder meer door het organiseeren
van eene West-Indische tentoonstelling, die
1n 1897 gehouden werd in het gebouwtje,
waarin thans de W.-I. afdeeling van het
Koniaal Museum te Haarlem gehuisvest is.
Voor deze tentoonstelling was een som van
?1000 uit de koloniale kas uitgetrokken, die
achteraf bleek niet noodig te zijn. In Suriname
is toen het denkbeeld gerijpt, om deze som
te doen dienen als kern voor een Van Eeden
fonds, dat bestemd werd voor de bevor
dering van het botanisch onderzoek van
Suriname.
F. W. van Eeden was n.l. een veelzijdig
man, een ijverig algemeen secretaris der
Maatschappij van Nijverheid en tevens een
enthousiast ijveraar voor Nederlands koloniale
belangen. En bij de vervulling van deze be
langrijke functies was Van Eeden tevens
een talentvol beoefenaar der plantkunde.
Deze gelukkige combinatie bracht hem tot
het inzicht, dat niets zoo noodig was voor
de ontwikkeling van tropische gebieden als
een nauwgezet onderzoek van de
wildgroeiende planten. Hij heeft dit in de vol
gende woorden uiteengezet:
Het A B C van den vooruitgang van
Suriname is: wetenschappelijk onderzoek.
Vestig in Suriname een wetenschappelijk
lichaam, van waaruit de kolonie in alle
richtingen en in elk natuurwetenschappelijk
gebied wordt onderzocht; en gij zult
overtuigd worden, dat hiermede het goede
deel is gekozen. Niet de goudvelden alleen
beloven schatten: schatten van hooger waarde
liggen ook in de onmetelijke oerwouden en
in den onuitputtelijk vtuchtbaren grond.
De natuurwetenschap wordt wel be
oefend in Nederland, maar niet overeen
komstig de roeping eener natie, die nog
woeste oppervlakten in Oost en West, 50
gewijzigde toestanden, wier gevolgen even
wel kunnen worden opgeheven.
En die rijke bron is de landbouw. De
landbouw alleen was de oorzaak van
Surinames vroegeren grooten bloei. De landbouw
moet zijn het middel om de kolonie weer
op te heffen uit haar verval. Nieuwe bron
nen van blijvende beteekenis kunnen daar
naast niet worden genoemd. De goudindustrie
zal nooit meer dan een secundair karakter
kunnen dragen terwijl het speculatieve dat
haar aankleeft helaas in hooge mate
demorallseerend werkt. Wat betreft 'de balata
industrie, thans de kurk waarop de koloniale
welvaart in hoofdzaak drijft, zij kan, daar
gelaten de minder gunstige invloed die ook
door haar op het moreel der arbeidende
klasse wordt uitgeoefend, in haar die klasse
steeds meer afkeerig maken van rustlgen
veldarbeid, geen betrouwbaren grondslag
vormen voor de toekomst van Suriname,
daar zij druk bezig is de kip met gouden
eieren te slachten. Het verzamelen van bau
xiet (alutniniumerts), een industrie die zich
vermoedelijk naast de evengenoemde zal
scharen, kan al evenmin van blij venden in
vloed op de welvaart zijn en zal in elk geval
ten hoogste slechts op het tweede plan
kunnen komen. Alleen de landbouw zaleen
blijvend karakter dragen en door de land
bouw alleen kan Suriname opnieuw tot
daadwerkelijken bloei worden gebracht. Om
dat doel te bereiken is evenwel noodig:
kapitaal, crediet en wetenschap.
Was aanvankelijk, na de opheffing der
slavernij, gebrek aan werkkracht de oorzaak
van het algeheele verval der kolonie, toen
daaraan door de Aziatische immigratie tege
moet was gekomen, deden onvoldoend kapi
taal en moeilijk te verkrijgen crediet in
tijden van crisis, die in geen landbouwend
land achterwege blij ven,weerstandsvermogen
ontbreken, waardoor tal van ondernemingen,
die zich anders staande hadden kunnen
houden, te gronde gingen.
Bovendien eischt de toepassing van ver
beterde, op de wetenschap gegronde metho
den, zoowel ten aanzien van de cultures,
als van de fabriekmatige bereiding van de
producten, noodzakelijk voor het verkrijgen
van een zoo groot en zoo goed mogelijke
opbrengst, een ruimte van middelen, waar
over de kolonie niet kon en nog niet kan
beschikken.
Wordt hierin op afdoende wijze voorzien;
wordt tevens op onbekrompen schaal zorg
gedragen voor wetenschappelijke voorlich
ting en wordt tegelijkertijd weggenomen de
belemmering in het verkeer, tengevolge van
het onvoldoend aantal bruikbare wegen, dan
is het aan geen redelijken twijfel onderhevig
of Suriname's landbouw zal in korten tijd
zijn vroegere welvaart hebben herkregen,
waarvan kolonie en moederland gelijkelijk
de rijke vruchten zullen plukken en waar
door tevens de zoo zeer gewenschte
finantieele onafhankelijkheid van het moederland
kan worden bereikt.
Wanneer Nederland, beseffende dat zijn
waardigheid als koloniale mogendheid her
stel en verbetering van den economischen
toestand van Suriname eischt" 2) en ten
slotte inziende dat een voortdurende
sukkelgang veel meer geld zal eischen" dan
een aanstonds diep in de beurs tasten, op
onbekrompen wijze die beurs wil open
houden, zoodat de noodzakelijke voorlichting
kan worden gegeven door een goed geoutil
leerd landbou w-departement; wanneer even
tueel noodige steun bij de oprichting van
een landbouw-credietinstelling niet wordt
onthouden; wanneer ten slotte gebroken
wordt met de tot dusver gevolgde
wegenpolitiek, dan zal het Nederlandsche kapitaal
een veilig arbeidsveld vinden in de kolonie
en zeker, daartoe ongetwijfeld ook opgewekt
door de voorlichting van het onlangs tot
stand gekomen studie-syndicaat, niet nalaten
zich werderom op ruime schaal aan Suri
naamsche landbouwbelangen te wijden.
Dit alleen is door velen te voren en beter
gezegd, doch bij de herdenking van het
tweehonderd en vijftigjarig bestaan van den
band tusschen Nederland en Suriname,
waarbij zich wellicht ook andere tonen
laten hooren, mocht er nog wel eens met
nadruk op worden gewezen, waarin voor de
HiillilliimiMlimiimHiiMMMiitiimiiiillMliilimMiMiimiiiiiiimilimmi
toekomst van Suriname het zwaartepunt moet
worden gezocht.
Laat ons hopen, dat vóór het derde
eeuwfeest der samenhoorigheid is aange
broken, de wensch dat Suriname weder tot
bloei gerake reeds lang moge zijn vervuld,
en de uiting van een warm vriend der
kolonie: Suriname met... zijn onovertrof
fen vruchtbaarheid is een van onze schoonste
bezittingen," bij niemand meer tegenspraak
ondervindt.
1) Dit artikel, dat de Redactie door een
misverstand te laat ontving om het jn
het Suriname-nummer een plaats te geven,
heeft ook thans zijn beteekenis niet verloren.
Daarom nemen wij het alsnog gaarne op.
2) Uitgave H. J. Smidt. Suriname en
Nederland, bladz. 70.
HiiiiiiiHiMiiimiiiiiiMiiiiMHiiiiiiHiiiMimniiiiiMMiiiiniiiiiiiiiiiiiiiinii
NEDERLAND
OP DEN GOEDEN WEG
Uitgenoodigd door de Redactie van de
Groene" om een kort woord te schrijven
naar aanleiding van de opening van den
eersten Indologischen Leergang, wil ik ter
illustratie van de groote behoefte aan zoo'n
cursus iets meedeelen over den eersten tijd
van mijn verblijf in de tropen.
Den 27sten Mei 1894 zette ik voet aan
wal te Tandjoeng Priok, en nam mijn intrek
in het Hotel der Nederlanden. De enkele
dagen, die ik te Batavia moest doorbrengen,
besteedde ik om eens goed op te nemen,
wat Rijswijk en Noordwijk te zien geven,
maar toch zorgde ik, dat het Hotel der
Nederlanden goed in het oog hield.
Was dat persoonlijke vreesachtigheid ? Ik
geloof het niet. Den 17den Oct. 1908 woonde
ik moederziel alleen in het binnenland van
Midden-Celebes een oogstfeest bij van meer
dan drie honderd Toradja's, alle
koppensneHers nog kort te voren. Gedurende mijn
twintigjarig verblijf in Indiëheb ik veel,
en doorgaans alleen, gezworven in de bin
nenlanden van Java, van de Minahassa, van
Bangka, steeds ongewapend. Trouwens ik
heb in Indiëzelfs nooit een wapen bezeten.
Neen, mijn aanvankelijke houding was
een voorzichtig tastend aanvoelen-van het
totaal onbekende.
En toch wist ik van Indiëmeer af dan
de meeste pas aankomende ambtenaren
(enkele categorieën natuurlijk uitgezonderd)
en particulieren. Ik kende een massa namen
van zeeën, golven en straten, van eilanden,
bergen, rivieren en plaatsen, ik kende ook
een aardige dosis Indische geschiedenissen,
maar, 't waren woorden, allemaal woorden;
ik was niet wijzer dan de kleine Carl uit
het eerste bedrijf van den Götz van
Berlichingen, der aus lauter Gelehrsamkeit
seinen Vater nicht kannte".
Den 30 Mei werd ik geplaatst te
Soekaboemi, 9 juni kreeg ik mijn eersten jongen,
Silin, dien ik reeds den l en Juli ontsloeg.
Van 2 Juli tot 20 Aug. kon ik het klaren
met Hoessln, van 22 Aug. tot 14 Sept. was
't Sidtn, met Bihin hield ik het vol van 14
Sept. tot 14 Oct., daarna werd het Bandoeng
en zoo ging het nog een tijdlang voort.
Klaagde ik mijn nood, het willigst gehoor,
de meeste raadgevingen vond ik bij die
oudgasten, welke nooit den omgang met
den Inlander hadden kunnen leeren: de
Inlander was leugenachtig en lui, onbe
trouwbaar en diefachtig, en tot het ergste
in staat.
En toch had ik de diensten noodig van
die menschen, wier taal ik niet sprak, wier
wijze van denken mij vreemd, wier zeden en
gewoonten en gebruiken mij onbekend waren.
Pas later ondervond ik, dat inlandsche
bedienden in menig opzicht zelfs, staan
boven Hollandsen dienstpersoneel; na
veel waarnemingen kwam ik tot de over
tuiging, dat Kromo uit de dessa zoo heel
weinig verschilt van Kromo Blanda van
SPAART EN BEWAART
Ttekenintf voor de Amsterdammer" van Joan Collette
Veluwe, Kempen en Tiel, dat de Javanen
zeer zeker alle menschelijke gebreken, maar
evenzeer alle menschelijke deugden hebben,
net als wij, dat er onder de Inlanders
prachtig menschenmateriaal schuilt, dat
er onder de ontwikkelden zijn, met wie het
een voordeel en een voorrecht tevens is te
kunnen omgaan, maar ze zijn anders.
Andere klimatologische invloeden enz.,
schiepen andere levensvoorwaarden, deze
deden een andere levensopvatting met andere
behoeften, gebruiken, gewoonten en zeden
ontstaan.
Zoo stond ik in den aanvang dan ook
hulpeloos tegenover het totaal vreemde.
Gelukkig behoefde ik in mijn werkkring zoo
goed als niet met Inlanders om te gaan,
maar stel u nu voor, dat tot op den huldigen
dag, jaar in, jaar uit, op de ondernemingen
enz. tal van jonge mannen, even onbekend
met de Inlandsche bevolking als ik, op die
bevolking worden losgelaten. Technisch ten
volle voor zijn taak berekend, moet zoo'n
jonge man leider, voorlichter, medewerker
worden van voor hem totaal onbegrijpelijke
wezens. Reeds jaren lang is het dan ook
mijn vaste overtuiging geweest, dat de oor
zaak van het grootste deel der, laat ik het
nu maar noemen ongelukken op de onder
nemingen niet ligt bij het Inlandsche werk
volk, maar bij den niet op zijn plaats zijnden
Europeaan. Onlangs heeft de Gouverneur
van de Oostkust van Sumatra dan ook zeer
terecht de eenzijdige opleiding der employe's
gegispt.
Was vroeger het uitzenden van die jongelui,
onbekend met land en volk, niet te verde
digen, tegenwoordig, met het opleven van
het Oosten, met het stijgend gevoel van
iiimmiimiiiiiiiiimiiiHiiiiiiiitmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiitmiiiiiiiiiiiiiimiiHiiiiiiiiim
Voorzijde
maal grooter dan het Moederland, zijn erf- i
deel noemt. Wat wil eigenlijk de weten
schap in Nederland ? Haar steentje aan
brengen tot het groote gebouw der
algemeene wetenschap. Welnu, daar is dat
steent je,dat nationaal Nederlandsche steentje:
het naarstig onderzoek van onze nog voor
een groot deel onbekende koloniën, de in
ventarisatie van het erfdeel onzer vaderen."
In Suriname was deze gezindheid van
den heer van Eden wel bekend, vandaar dat
men hem toen ongeveer (in zijn zeventigste
jaar) wilde eeren door te zorgen voor de
uitvoering van een zijner lievelingsdenk
beelden. Oe Surinaamsche heeren wisten
zich de medewerkigg te verzekeren van
dr. M. Greshoff, toentertijd
onderdirecteurscheikundige van het koloniaal Museum. Er
zijn toen n in Suriname n in Nederland
gelden bijeengebracht met het gevolg dat
in 1902 ruim ? 6000.?voor dit doel gereed
lag. In dat jaar is het fonds als zelfstandig
V|AN E EDEN-MEDAILLE
instituutifonder patronaat van het Koloniaal
Museum opgericht. Greshoff was toen juist
Van Eeden opgevolgd als directeur van het
Koloniaal Museum en het is vooral door
zijn aanhoudende zorg, dat het fonds al ras
op een peil kwam, dat met de rente steun
verleend kon worden aan botanisten, die
Suriname als studieobject kozen. Reeds in
het tweede jaarverslag (over 1903) kon
worden medegedeeld, dat aan den toen nieuw
benoemden directeur van den Landbouw in
Suriname een toelage verleend werd voor
het ondernemen van een studie der boom
flora tijdens den aanleg van den
Lawaspoorweg. Behalve Suriname trok de Com
missie voor het Van Eedenfonds ook de
West-Indische eilanden in den kring harer
bemoeiingen. Toen een Nederlandsch bota
nicus een studiereis naar St. Eustatius, Saba
en St. Martin wenschte te doen, werd hem
door het Van Eedenfonds daartoe een sub
sidie verleend.
Achterzijde
De eerste publicatie van het Van Eeden
fonds verscheen in 1907; zij bevatte be
halve de verschenen jaarverslagen eene
beknopte geschiedenis van het botanisch
onderzoek der kolonie, een lijst van de
planten, die in Suriname gevonden waren
en een lijst van geneeskrachtige planten der
Nederlandsche Antillen.
De Surinaamsche heeren, die het initiatief
namen tot de stichting van het Van Eeden
fonds, noemden in hunne eerste circulaire
het tot stand komen van een Flora van
Suriname" als liggende op het arbeidsterrein
van het fonds. Voor het uitgeven van een
Flora", die een beschrijving omvat van de
in het wild groeiende planten der geheele
kolonie is eehter het botanisch onderzoek
nog niet ver genoeg gevorderd. Wel heeft
de Commissie voor het Van Eedenfonds een
determineerboek doen bewerken, waarvan
het eerste deel reeds verschenen is en het
tweede en laatste deel in bewerking. Deze
eigenwaarde van de Inlandsche bevolking,
zou het strafwaardig zijn.
Maar, het daghet voor den Oosten, de
verandering is gekomen, al is het ook on
begrijpelijk, dat het zoo lang heeft kunnen
duren, eer de dringende noodzakelijkheid
dier verandering werd ingezien. De
oudminister J. T. Cremer betreurde het in zijn
openingsrede, dat hij, nu bijna 50 jaar geleden
de wildernis ingegaan, niet vooraf zoo'n
cursus had kunnen bijwonen.
Gelukkig zullen voortaan op de
onder' nemingen slechts jonge mannen komen,
eenigszins bekend met taal, godsdienst en
zeden der bevolking, met maatschappelijke
toestanden, met de staatsinstellingen met
het oog op de agrarische en arbeidswet
geving, met tropische gezondheidsleer enz.
onderwerpen, het eene al even belangrijk
en onmisbaar als het andere.
Deze leergang is dan ook zoo gebiedend
noodzakelijk, dat van nu af geen maat
schappij meer een jongmensch zal, wil noch
kan uitzenden, dat niet een Indologischen
cusus met vrucht heeft gevolgd.
Want ieder, die jaren in Indiëheeft ver
toefd, zal de juistheid erkennen van het
woord van den Minister van Koloniën, door
den heer Van Eerde in zijn eerste voor
dracht aangehaald:
De omgang met den Inlander moet niet
berusten op ziekelijke menschenmin maar
op degelijke menschenkennis."
Het Koloniaal Instituut heeft met het
inrichten van de Indologische leergangen
een goed werk verricht, waarvan de vruchten
zullen rijpen in alle deelen van den Archipel.
J. J. PUISTER,
O. I.an
ambtenaar m/v.
milHIHIMMIMIimilHlimiHllimillllHIIIIIIIIIIIIIIIMIIHIIIIIIIIIIIIIMIIIIII
Zakflora voor Suriname" is in botanische
kringen gunstig beoordeeld; zij behandelt
de omstreken van Paramaribo en enkele der
botanisch best onderzochte gedeelten der
kolonie. Wat de West-Indische eilanden
aangaat, hiervoor is door het Van Eedenfonds
reeds uitgegeven een Flora" van eenigen
omvang, waarmede de op de eilanden voor
komende wiidgroeiende planten gedetermi
neerd kunnen worden.
Zoo is dus in de jaren, dat het fonds in
werking is, reeds een belangrijke vordering
gemaakt in de richting, door de oprichters
aangegeven. Behalve het steunen van bo
tanische onderzoekingen en het uitgeven van
botanische geschriften betreffende de Neder
landsche West-Indische bezittingen tracht
het Van Eedenfonds zijn doel pok te bereiken
door het uitschrijven van prijsvragen of het
verleenen van de Van Eeden-medaille aan
personen, die zich bijzonder verdienstelijk
hebben gemaakt voor de botanische be
studeering van N.-Indië.
Toen in 1913 het Koloniaal Museum over
ging aan het Koloniaal Instituut heeft de
Raad van Beheer van het Koloniaal Instituut
zich bereid verklaard, het patronaat over
het Van Eedenfonds op zich te nemen.
Hierdoor blijft voor het Van Eedenfonds de
gelegenheid behouden, om botanische ver
zamelingen betreffende West-Indiëte doen
herbei gen op een passende plaats, terwijl
ook in zake het uitgeven van de botanische
geschriften reeds een gewaardeerde samen
werking met het Koloniaal Instituut werd
verkregen.
Intusschen blijft nog een ruim arbeidsveld
open voor dit fonds, al moet men bij het
lezen van het hierboven opgenomen citaat
uit Van Eeden's Verwaarloosd erfdeel" niet
vergeten, dat het jaren geleden geschreven
is, toch geldt ook nu nog, dat voor de
Nederlandsche beoefenaren van natuurweten
schap een prachtig arbeidsterrein open ligt.
N ij m egen