Historisch Archief 1877-1940
7 April '17. No. 2076
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
3
DEIN HAAG
ROTTERDAM
AMSTERDAM
A. WOLTERING
NIEUWENDIJ K 233-237 b/d Dam
Complete tteubileering
3?
TAMINIAÜ'S
? JAM ?
I05TERBEEK
MEUBlLEERlNdN
Ameublementen in floderne, Oud-Hollandsche en
Engelsche stijlen. Bezichtigt onze groote Modelzalen
Mm Bij
Financieel Nieuwsblad
Singel 842, A' dam
- TELEFOOH N. 6925
bevat steeds actneele arti
kelen, betrouwbare cor
respondentie, nltlotlngen
Tan premieleenlngen,
productlea, koer»UJat enz.
Abonnement slechts |5O| ets.
per kwartaal.
Vraagt gratis Proefnummers
Als volgeling van MART
BAKER EDDT, discoverer
ofChristian Science,
geneest
H. G. THIEME,
Den Haag - Denneweg 25a,
Blind-, Doof-,
Idiootof Storageboren
personen, die uit eigen mid
delen eene bezoldiging vol
doen van af /1500,?.
Zonder Genezing - Geld Terug!
MEUBILEERING-MAATSCHAPPIJ
HOLLAND"
N. Z. VOORBURGWAL 274
AMSTERDAM TEL. 5974 N.
^--^--^-^-~-1 u m 1111 u
^v^^--~BIJ HET INRICHTEN UWER
WONING HEBT GIJ 3 PUNTEN IN
HET OOG TE HOUDEN:
DUURZAAMHEID
HARMONIE K
eiMATIBDEN PRIJS
DAT WIJ* IN ONZE INRICHTINGEN
DEZE EIGENSCHAPPEN VEREENIGEN,
BEWIJZEN DE TALLOOZE
TEVREDEfcHEIDSBETUIBINGEN,WELKEWIJ
VOOR U TER INZAGE HOUDEN
MtOOENS
S.B.
gereed en
naar maat vanaf
f »*.-.
Coupéur-resziger
te ontbieden.
lolffegll
Vraagt Catalogus!
voorraad bij
, F j L DE RIDDER
allén
Sophiaplein, Amsterdam
Koninklijke Fabriek van
AMSTEL RIETWERK
Zooeven verscheen de 2e druk van ?.
PETER ROSEGGER
De Zoons van den Houtvester
Prijs gebonden f 0.95
Uitgave van VAN HOLKEMA &
WARENDORF te Amsterdam.
ROBBERT KALFfeO
AMSTERDAM..
Filiial OEN HAAG i Noordilnda 16O.
Tot het bouwen van Villa's en Landhuizen zijn prachtige heuvel
achtige BOSCHTERREINEN te koop in HET OOSTERPARK te
Lage prijzen, mooie wegen, gas,
electr. licht, water.
U. laatfj. tot Exploit. T&U Het Oosterpark
DE BILT
«taf i A n
oiaiiun
Tel. Int. 38 & 48
LEGENDE
DOOR
RATU LANG1E
Lang voor de zendelingen als de pionniers
der beschaving het Evangelie bij de
Alfoersche koppensnellers kwamen verkondigen,
laag voor de Tasikela's 1) uit het Westen
de heilige stilte der wouden verbraken door
den donder hunner kanonnen, werd de
Minahasa bewoond door volkstammen, die
in hoofdzaak leefden van roof en jacht.
Als de zon in 't Westen in zee was ge
doken, het woud in duisternis gehuld, dan
gordde de Alfoer het zwaard om, nam zijn
speer ter hand en zwierf in de wouden om
den Kalawatan2) en den LangauS) in hun
leger te bestrijden. Wild en onheilspellend
klonk zijn zegekreet, duizendvoudig door
het woud herhaald, als na een verwoed
gevecht het dier door zijn zwaard was ge
vallen.
De nachtvogels wezen hem de plek waar
Tiij 't wild kon treffen de sterren leidden
hem weder huiswaarts.
In die tijden, toen op de maat van
kolintang 4) en tamboerijn de Alfoer zijn woeste
sakalelehö) danste of droefgeestige zangen
voordroeg als 't volk zich 's avonds op 't
dorpsplein vereenigd had, in die tijden leefden
de helden van mijn verhaal.
Het is 't verhaal van Manimporók en
Raisoead, dat ik zoo vaak in mijne kinder
jaren door ouden van dagen in zangvorm
heb hooren voordragen...,
In het Z.W. van de Minahasa, waar de
Rano-i-apo 6) met breeden mond zijn water
in zee stuwt, lag het dorp, waar Manimporók
woonde. De mannen van zijn stam waren
in heel den omtrek gevreesd om hunne
kracht en behendigheid.
Nimmer nog was Manimporók met hen
op een snel- of rooftocht mee geweest. Men
vond hem nog te jong. Tegen den wil der
ouderen durfde Manimporók zich niet ver
zetten, doch het was met teleurstelling en
spijt dat hij de uittrekkenden naoogde. Reeds
lang toch voelde hij in zich de kracht .om
den stërksten. man te verslaan. De speer in
zijn hand trilde, hij moest zich geweld aan
doen den troep niet na te snellen. Als ze
terugkeerden met koppen en buit, en om de
ontstoken vreugdevuren de sakaleleh dansten,
terwijl er enkelen zingend de avonturen
verhaalden, dan klonk aan het eind, boven
alle andere stemmen uit, de juichkreet van
Manimpoiök,.hoog en wild in hartstochtelijk
verlangen naar den komenden strijd.
Zonsopgang werd door den kokotaloen?)
aangekondigd, toen Manimporók zich naar
de rivier begaf.
Het bronskleurig fijngespierd lichaam, de
breede krachtige nek, waarop het ovale
gelaat door blauwzwarte haren omgeven,
het was als de verschijning van een God,
die de slapende natuur tot nieuw leven riep.
Geruischloos was zijn veerkrachtige tred,
vlug iedere reactie-beweging op eene door
zijn gescherpte zintuigen gemaakte waar
neming.
Langzaam daalde hij in het koele water.
In het midden des strooms dook hij, kwam
een paar manslengten verder weer te voor
schijn en schudde blazend het water van
zich af. Plotseling greep hij met een snelle
beweging een vruchlje dat tegen hem aan
was komen drijven. Hij bekeek het nauw
keurig, er waren duidelijk kleine tandjes in
afgedrukt. Peinzend richtte hij de blikken
naar het zwart der boschrijke bergen, waar
de stroom zich in duisternis verloor. Het
was reeds de derde keer dat er bij het baden
zoo'n pakoba 8) tegen hem aandreef. Dezen
keer wierp hij de vrucht niet weg, doch
wikkelde hem zorgvuldig in zijn gordellap
van bombast. Met forsche slagen zwom hij
naar den oever en richtte toen zijn schreden
naar 't hutje van de Walian. 9) Hij vond de
oude vrouw bezig met haar
ochtendwerkzaamheden, doch ze was terstond bereid op
zijn verzoek de herkomst der vrucht uit te
vinden. Met de vrucht tusschen de beide
handpalmen, de oogen naar de opkomende
zon gericht, prevelde ze lange onverstaan
bare gebeden en sprak ten slotte: Ver van
hier, in débergen, waar het water uit de
rotsen opborrelt woont een woeste stam.
Het opperhoofd heeft eene schoone dochter,
in deze streken vindt men haars gelijke
niet. De huid is blank en zóó dun en door
schijnend dat men een bete voedsel of een
slok water door haar lichaam heen kan zien
gaan als zij slikt. Hare tandjes zijn ta de
pakoba afgedrukt. Reeds vele vorstenzon-n
poogden haar te schaken, doch zij faafclcn
immer; de weg er heen toch is moeilijk «o
de mannen zijn woest en sterk.
Maar gij, Manimporók, gij die van ver
langen brandt naar groote daden, gij zijt
de man, die haar zal ontvoeren, de vogelen
van het woud zullen u bijstaan. Ik zal ze
oproepen en ze opdragen de schoone prinses
uwe komst te melden. Als ge nog slechts
enkele dagreizen van haar verwijderd zijt,
zult ge, bij een bron uwe dorst lesschend,
een vogeltje ontmoeten, dat zal u den weg
wijzen".
De walian opende de oogen en vervolgde:
Ga, Manimporók, de Goden en vogelen
zullen u bijstaan. Heden avond zal ik den
fosso 10) voor u leiden".
Manimporók begaf zich naar zijne moeder
en zusters, die hij verzocht den fosso voor
te bereiden. De wapensmid klonk hem breede
ijzeren ringen om hals en polsen en smeedde
hem een mannenzwaard en bijl.
Tegen het vallen van den nacht werd den
Goden de fosso gewijd. Na de plechtigheid
verliet Manimporók zijn dorp.
Hij liep door dichte wouden, steeds de
rivier stoomopwaarts volgend. Als de zon
haar hoogste punt bereikte, ging hij droge
takken en blaren verzamelen en bereidde
zich een maal van den teerkost, die zijne
moeder hem in een korfje had mede gegeven.
Dan strekte hij de vermoeide ledematen uit
en rustte bij het smeulende vuur.
's Nachts Hep hij door, het was dan te
gevaarlijk om te rusten. Het voortgaan werd
moeielijker. Steilopreizende rotsen,
overgroeide verborgen spleten, doornige slinger
planten maakten het doordringen schier
Onmogelijk.
Het was de derde maal dat de zon gedu
rende zijn tocht was ondergegaan, toen
Manimporok uitgeput van vermoeienis een
kom ontdekte waar, zacht ruischend, water
uit de donkere rotswanden opborrelde.
Manimporok waschte zich met het heerlijke
bronwater en zette zich daarna op een steen
aan den kant neer.
Het was bladstil. Geluiden der woud
dieren en het zacht ruischende water maakten
hem slaperig en hij sloot de oogen. Hij had
een vaag vermoeden dat hier de plek was
waar een bode tot hem zou komen en bij
het geringste geluid, dat verschilde van de
anderen, opende hij vlug zijn oogen en
spiedde om zich heen.
Zoo bracht hij den nacht door.
De kokotaloen kondigde reeds de komst
der dagvorstin aan, de woudhoenders daal
den reeds uit de boomen. Manimporók wachtte
nog steeds.
Bij de eerste zonnestralen ontwaarde hij
een klein vogeltje dat onbevreesd naar hem
toevloog. Het had groene en gele vlekjes
op de borst en donkerroode vleugels. Toen
het diertje vlak bij hem was sprak het in
de taal der vogelen, die Manimporók zoo
goed verstond. Dood mij niet, sterke jonge
ling uit het Westen, die hier gekomen zijt
om mijn schoone meesteresse te zoeken.
Zij zond mij tot u om u den weg te wijzen.
Pinkan Ka j es, de prinses, droomde heden
nacht, dat g.ij komen zoudt om haar tot
vrouw te nemen. De vogelen van het woud
hebben mij u gewezen, doch zij vertelden
mij tevens, dat langs de Oostkust een
vorstenzoon uit het Noorden trekt, die de prinses
ontvoeren wil. Manimporók wees op uw
hoede! De prins is Raisoead, in heel het
land niet geëvenaard in kracht en behen
digheid. Hij is nog jong, doch heeft reeds
menige kop gesneld. Er is geen man, die
hem niet vreest. Gij, Manimporók kunt hem
echter vóór zijn. Ik zal u den kortsten weg
wijzen en indien gij steeds doorloopt, zult
gij de prinses gevonden hebben, vóór de
kokotaloen avar gekraaid heeft."
Maninaporok volgde de keroetlawanan en
liep zonder rusten voort dien heelen dag en
ook dien nacht.
Toen hij in de verte de silhouetten der
hutjes van 't dorp zag, riep hij de vogel
toe: keroet Lawanan, spoed u vooruit en
meld Pinkan Kajes mijne komst".
Het diertje vloog snel heen en de jeugdige
Alfoer naderde behoedzaam, spiedend het
dorp; het zwaard gereed tot den aanval, of
het schild tot verweer. Alles was in diepe
rust. De woning van het opperhoofd verrees
hoog en massaal te midden der kleinere
hutten. Daarheen richtte hij zijne schreden.
De keroetlawanan kwam hem tegemoet
gevlogen en zelde zacht: Ginds, Manim
porók, aan de Oostzijde, waar geen wachters
zijn, staat mijne prinses en tuurt uit het
raam naar u".
Manimporok was spoedig bij het venster.
Slechts enkele armslengten boven hem stond
zij ir het zwakke roze licht van de eerste
zonnestralen die moeizaam door de
wolkenbanken aan de Oosterkim waren doorge
drongen.
Betooverd bleef de jonge man staan.
Lieflijker en verhevener was zij, dan zijne
droomen hem haar hadden getoond. Weel
derig, glanzend zwart haar omlijstte de
blanke gestalte, zoo blank en teer als het
blaadje van de geurige melaltl. De zwarte
oogen schitterden onder de lange wimpers
en sierlijk gebogen wenkbrauwen, toen ze
den krachtigen man zag, die voor haar een
ongekend leven zou ontsluiten.
Hij wierp zijn schild op den grond, plaat
ste er zijn rechter voet op, kruiste de armen
over den breeden borst en sprak: Hier ben
ik prinses, die u in den droom verscheen,
wiens komst de vogelen u hebben aange
kondigd. Kom en volg mij, schoone bruid,
naar mijn stam in het westen l"
Zij was volkomen bereid den jongen
sterken man te volgen, en wierp zich uit
het venster in zijn krachtige armen. Manim
porok snelde heen, zoo vlug hij kon. De
groote vreugde, doch ook vrees voor achter
volging, gaven hem nieuwe krachten, hij
voelde nauwelijks den last dien hij droeg
en spoedig had hij het dorp achter zich.
Tenger en klein lag het meisje in zijne
armen; zijn lichte tred, veerkrachtig en vlug
behoedde haar voor schokken.
De vogel floot: .Spoed u Manimporok,
spoed u!... Raisoead nadert reeds het dorp."
En Manimporók liep steeds sneller, onver
moeid.
Eenige uren na de schaking was de
vorstenzoon uit het Noorden aangekomen. Men
vertelde hem, dat sedert den ochtend het
heele dorp zoekende was naar de prinses.
Dan is ze geschaakt," sprak hij, want mij
is gezegd, dat uit. het Westen een sterke
jongeling komende is, die Pinkan Kajes
zal trachten te ontvoeren. Ik zweer, dat ik
den roover zal vinden."
Hij vreesde hem niet, hij Raisoead, de
ongeëvenaarde.
Versche voetstappen, dieper in het zand
afgedrukt dan andere, waren ongetwijfeld
van hem die een vrouw in de armen droeg.
Hij volgde ze, overdag onvermoeid zoekend
en speurend, 's avonds evenwel uitrustend
bij een vuurtje.
Twee dagen reeds duurde de vervolging,
behoedzamer werd Raisoead. Zijn tegen
stander moest wel heel sterk zijn dat hij zoo
lang en zoo snel met een vrouw in de armen
kon loopen.
Nauwkeurig onderzocht hij nog eens zijn
wapens, vaster omklemde hij zijn zwaard.
Hij naderde nu eene rivier. Fijne varens
overdekten den grond. De teere stengels
waren geknakt, de bladeren gekneusd, waar
de voeten getreden hadden. Dat kon niet
lang geleden zijn.... loerend, spiedend sloop
hij geruischloos voort. De voetsporen liepen
uit in een pandanboschje. Hij begluurde het
van achter een struik. Lange slanke bladeren
hingen als een gordijn omlaag en daarachter
lag uitgestrekt een menschengestalte.
Behoedzaam, doch vastberaden sloop hij
er heen, het zwaard gereed tot den slag,
het schild tot verweer opgeheven.
Doch, naderbij gekomen, zag hij een blanke,
beweginglooze gestalte, blank en door
schijnend als het bloem der kerati. Zij sliep.
Zijn spieren ontspanden zich, zijn blik rustten
op die heerlijke gestalte omlijst door
blauwzwart haar.
Een wild verlangen, haar te bezitten deed
hem anel op haar toe treden. Hij nam haar
in de armen en ijlde voort, rusteloos voort,
haar vast tegen zijn borst drukkend. Nu
was zij de zijne en wee degene die haar
trachten zou hem te ontnemen,
Na een halven dag voortgeijld te hebben
besloot hij zich door den stroom te laten
meevoeren tot bij de kust. Hij bond de
prinses met boombast en lianen op zijn rug
en zoo dreven zij met de golven mee tot
bij de monding. Hier zwom hij naar den
anderen oever, nam Pinkan Kajes weer in
zijne forsch gespierde armen en vervolgde
zijn tocht langs de kust.
Niet dadelijk wilde hij naar zijn dorp
terug gaan, want, vond Manimporók zijn
spoor, dan zou hij met zijn alom gevreesde
stamgenooten hem zeker niet met rust laten.
Hij moet dus zijn achtervolger het spoor
bfjster doen worden, aan de kust vond hij
een bootje door Tidoreesche visschers op het
strand achtergelaten. Raisoead verzamelde
droge blaren en legde Pinkan Kajes daarop
in het bootje. Toen trok hij het bootje in
zee, sprong erin en roeide met krachtigen.
slag weg.
Moe van den dagenlangen tocht had
Manimporók zijn jonge bruid in het pan
danboschje te slapen gelegd en wilde zich
verfrisschen door een bad. Toen hij in de
rivier was, kwam plotseling het vogeltje
naar hem toegevlogen en vertelde hem dat
Raisoead zijne vrouw geroofd had. De
jonge man sprong ijlings aan land; bij de
pandan vond hij zijn Pinkan Kajes niet meer....
O, Keroet Lawanan zeg mij, waar heen
de roover haar meegevoerd heeft.
De vogel vroeg het alom aan de geve
derde woudbewoners en het antwoord was:
Naar het Oosten, o Manimporók, voert hij
uwe bruid l"
Manimporók snelde voort naar de kust in
het Oosten en 't vogeltje sprak weer: Naar
Tidore staken zij over in een klein bootje.
Spoed u daarheen, Manimpoiók want zij
zullen spoedig weer vertrekken. Verlangen
naar zijn dorp en angst voor uwe mannen
drijven Raisoead rusteloos voort. Als een
balling zwerft hij rond om u te misleiden."
Manimporók holde met zijn bijl een boom
stam uit en met dit ranke vaartuigje ging
hij in zee en roeide naar Tidore. Hier
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiitiiMiiiii
vroeg hij 't vogeltje: O, Keroet Lawanan,
zeg mij, waar ik mijne vrouw zoeken moet."
De vogel sprak: Naar het Noorden, o
onvermoeide Manimpotok, naar de
Mangingdanos 10) zijn zij vertrokken. Daar rusten
zij nu van de vermoeienissen. Teeder ver
pleegd Raisoead uwe vrouw en fluistert haar
in, dat er een einde komt aan den rusteloozen
tocht en zij spoedig in triomph in zijn dorp
zullen trekken. Zij maken reeds
voorbereidselen voor den terugtocht. Spoed u Manim
porók, spoed u!"
Op de mangingdanos vond hij versche
sporen van hun verblijf. Snel stak hij weer
in zee en roeide krachtig in de richting van
de kust.
Bij het ondergaan der zon ontwaarde zijn
spiedend oog het bootje van Raisoead. Ook
deze had zijn achtervolger ontdekt. Hij was
hier goed bekend en wist dat er zich in de
nabijheid een rots bevond. Spoedig had hij
die in 't zicht en roeide er heen. Pinkan
Kajes op den rug nemend sprong hij in het
water, dook en Manimporók vond slechts
een ledig bootje.
De Alfoer doorzocht de rots behoedzaam,
ging speurend in holen en gangen tever
geefs !
O, Keroet Lawanan, zeg mij, waar zijn
zij ?" sprak hij moedeloos.
Treur niet, o onversaagde Manimporók!
Door den onderzeeschen gang dte deze rots.
met de kust verbindt heeft Raisoead uwe
bruid naar het land geleid. Spoed u,
Maningporók, hij gaat spoedig op weg naar
zijn dorp".
Weer schoot het vaartuigje pijlsnel over
de golven en -weldra was Manimporók op
het land. Kleine voetstappen waren naast
groote afgedrukt in het mulle zand.
In de verte, nauwelijks zichtbaar door de
invallende duisternis, zag hij twee menschen
voortijlen. Manimporok haastte zich in hun
richting, en onderscheidde weldra den
forschen woudlooper, die Pinkan Kajes aan
den arm meesleurde. Nader kwam hij, steeds
nader, niet opgemerkt door Raisoead.
Woest stuwde het bloed in zijn hoofd,
vast omklemden zijn vingers het zwaard.
Nog n sprong... en voordat Raisoead
zich had kunnen omkeeren dreef Manim
porok met een krachtigen, zekeren slag hem
het zwaard in den nek boven den ijzeren
ring.
Voor het van den romp gescheiden hoofd
den grond bereikte, vatte hij het met den
linkerhand bij het haar, en slingerde er
zegevierende mede door de lucht.
Woest en uitdagend, zeker van zijn kracht,
zond hij zijn schallenden triomf kteet de
wouden in, die het duizendvoudig herhaalden.
1) Portugeezen. 2) Hertzwijn. 3) Wilde
stier. 4) Bamboe gamelan. 5) Krijgsdans.
6) Goddelijke stroom. 7. Boschhaan. 8) Gra
naatappel. 9) Priesteres. 10) Offermaaltijd.
11) Vogel van de Zee. 12) Filippijnen.
opeciale venkoop