Historisch Archief 1877-1940
N*. 3077
Zaterdag 14 April
A". 1917
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON
Prijs per No. f 0.15. Per 3 mnd. f 1.90. Abonn. loopen per jaar
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF, AMSTERDAM
Advertentiën omslag f 0.35 p. regel, binnenpag. f 0.40 p. regel
INHOUD t Elalz. l: Bewapening van
Koopv»»rd(J8chepen en bet Nedeilandsche Belang, door
v. £. Buite -1. Overzicht, door G. W. Ketnkamp.
2: Charles Boiasevain, door dr. Abr. Kuyper, met
portretteekening van Is. van Hens. Krebelzang.
door J. H. Spaenhoff. Zaait en Plant, door
D-D. Van Vlaanderen, door prof. Frans van
Oanwelaart. 3 Uit het Parlement, door
Camerarius. Feuilleton- De Kleermakers-dochter als
Honderdste Vrotnr, I, door H. Salomonson. - 5 Voor
Vrouwen, door Elis. M. Bogge. Uit de Natuur,
door Jao. .P. Thljsse. 7: Ko Doncker t, door J.
Siedenburg en J. H. Speenhoff. T nto mste'lin-,
gen, door Alb. Plaasohaert. Boekbespreking,
door F. T. E. Dramatische Kroniek, door Top
Naeff. 8: Het Lichaam yaa den Soldaat, door
Friso. Brit f uit Indiëaan De Amsterdammer",
door 8. J., m t teekeningen van J. Lis ter. 10:
Voorspellende te»keningm van Cirnn d'Ache uit
1897. De Amsttrdamsohe Bargerwacht, door
Melis Stoke, met teekenineen van Is. van Mens.
11: Missie van drie N°deilandsohe officieren naar
het Duitschefront,ieekening van Joh.Braakensiek.
Picnisse en Lola, door F. H. v. H. Schaakrubriek,
red. dr. A. O. Olland. Damrubriek, r«d. A. C.
de Jonge.
Bijvoegsel: Invoering van het Algemeen Kiesrecht
in Dnitscbland, teekening van Joh. Braakensitk
IIIIIIIIIIIHIIlllllllllllll
IIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Bewapening van Koopvaardij
schepen
en
het Nederlandsche Belang
Het is zeker, dat de Engelsche regee
ring bet den Nederlanders niet gemak
kelijker heeft gemaakt, in de kwestie van
de ter verdediging bewapende
handelsschepen onbevangen het meest juiste
standpunt te bepalen.
Door, zie het jongste Witboek,
tegenover de houding onzer regeering in
dezen, de bemoeilijking van den
overzeeschen toevoer in 't uitzicht te stellen,
heeft zij een ieder duidelijk met den
Minister van Buitenlandsche Zaken doen
gevoelen: dat de herroeping van een
regel van neutraliteit, welke bij den aan
vang van den oorlog is vastgesteld en
waarvan aan beide oorlogvoerende par
tijen behoorlijk is kennis gegeven, wan
neer dit gepaard gaat met aandrang van
een der oorlogvoerenden, groote bezwa
ren oplevert.
Of zulk een stap ook steeds, gelijk
de Minister zegt, het onbetwistbare
karakter van een gunst zou dragen en
per se onvereenigbaar zou zijn met de
onpartijdigheid, welke het kenmerk van de
onzijdigheid vormt," is echter een tweede
vraag, welke o. i. niet voetstoots kan
worden toegegeven. Het zal 't beste zijn,
den Minister zelf niet geheel woor
delijk hieraan te houden. Het geval kan
zich nog wel voor doen, dat, Z.Exc.
dien landgettootcn dankbaarder moet
wezen, die de theorie van de onver
anderlijkheid der neutralrteitsregels niet
zoo onvoorwaardelijk en met zooveel
instemming hebben aangedikt, dan hun,
die dat wel hebben gedaan.
Maar bovendien: moet men wel dadelijk
den mond zoo vol nemen en 't woord her
roeping van regels van neutraliteit" uit
spreken, waar toch de mogelijkheid
blijft bestaan van strikt behoud der regels,
doch van nadere diplomatieke uit
werking tegelijkertijd?
De oorlog opent nu eenmaal telkens
onverwachte gezichtspunten, en het kan
voor den neutrale ontegenzeggelijk
noodig zijn, de bakens zijner onzijdigheid
naar de strooming van onvoorziene om
standigheden te wijzigen. Doet hij dit,
na door een der oorlogvoerenden daarop
opmerkzaam te zijn gemaakt, dan moge
zulks niet aangenaam zijn, maar er mag
toch niet tegen worden opgezien, zoolang
de neutrale handelt niet naar des anderen
belang, maar alleen naar wat in zijn
eigen belang geboden is.
Een voorbeeld, dat helaas actueel is,
brengt ons dadelijk de zaak duidelijk voor
oogen.
Verscheidene onzer industrieën hebben
in den laatsten tijd de benoodigde grond
stoffen betrokken uit de Vereenigde Staten.
Hierdoor zijn de bedrijven aan den
gang gehouden, en zelfs tot ontwikke
ling kunnen komen.
Doch nu zijn sinds de breuk met
Duitschland berichten van de gindsche
leveranciers ingekomen, dat zij wel door
kunnen gaan met de levering der
vereischte grondstoffen, doch alleen op ter
verdediging bewapende koopvaardij
schepen.
Zoo zal het meer en meer gaan.
Waar blijven wij dan met onzen een
maal vastgestelden regel, die geen af
wijking duldt... enz."?
Zouden wij dan eerlang hoogst nuttige
en vreedzame aanvoeren uit onze havens
moeten weren, alleen omdat wij in 1914,
toen de zaak nog in 't geheel niet te
overzien was, gewapende
handelsschepen" in het algemeen met oorlogs
schepen hebben meenen te moeten ge
lijkstellen?
*??*
Er mag bovendien nog wel eens aan
worden herinnerd, van hoeveel beteekenis
het recht van handelsschepen, om
middelen en maatregelen van zelfver
dediging toe te passen, bv. tegenover
duikbooten, ook voor Nederland zelf is.
Laat nu nog eens buiten beschouwing,
dat zelfs in den tegenwoordigen oorlog
onze eigen reederijen hunne
handelsschepen, met volle behoud overigens van
de onzijdigheid, tot zelfverdediging tegen
onrechtmatige duikbootaanvallen zouden
kunnen wenschen toe te rusten. Een
maatregel, die in elk geval reeds een voor
treffelijke preventieve uitwerking hebben
zou, al kan men over het voor en tegen
overigens van gevoelen verschillen.
Maar er worde ook wel bedacht, dat in
een eventueelen, lateren oorlog, waarin
Nederland, waarin vooral ook Neder
landsen-Indie gewikkeld kan zijn, ons
land ongetwijfeld tot zuiver verdedigende
bewapening van zijne handelsschepen
zijn toevlucht zal hebben te nemen. Zoo
wel het verkeer tusschen moederland en
koloniën, als de pakketvaart in de Indi
sche wateren, kunnen daaraan, b.v. tegen
duikbooten, behoefte hebben.
Dan zullen wij zelve op dit recht, dat
wij trouwens in vroeger eeuwen steeds
hebben uitgeoefend, staan.
En dit niet alleen, wat de eigen be
voegdheid betreft, om koopvaarders van
verdedigingsmiddelen te voorzien. Maar
ook, wat dan de toelating van onze sche
pen in andere, neutrale havens aangaat.
Voor het verkeer tusschen moederland
en koloniën, bv. wegens de noodzakelijk
heid om onderweg steenkolen in te nemen,
zal dit van groote beteekenis zijn.
Nederland moet dus met het
decreteeren van onveranderlijke neutraliteitsbe
ginselen", wel voorzichtig zijn.
En de door ons gegeven voorbeelden
maken tevens reeds duidelijk, dat men
in dezen geheel ten onrechte een scherp
onderscheid zoekt te trekken (zooals
ook 't Witboek, en op deszelfs spoor de
Nieuwe Courant heeft gedaan) tusschen:
oorlogsrecht en neutratiteitsrecht.
Het is juist de principieele fout, hier
van oorlogsrecht te spreken, en gelijk
stelling met oorlogsschepen te zoeken.
Waarheid is, dat men eenvoudig te doen
heeft met koopvaardersrecht, dat voor
alle vreedzame, eerlijke handelsvaarders
geldt. Tusschen een oorlogvoerende en
een neutrale handelsvlag bestaat hier
zelfs in beginsel geen onderscheid.
*.*
Wanneer wij het gevaar voorzien, dat
Nederland zich in deze kwestie zou
kunnen vastwerken, dan ligt dit ook juist
in de eerste plaats aan de fictieve ge
lijkstelling" van ter verdediging bewa
pende handelsschepen, met
oorlcigsschepen.
Bewapende handelsschepen als een
op zich zelf staand soort van vaartuig,
om praktische redenen het binnenvaren
van onze havens te verbieden, is een
ander ding. Wij komen daarop straks
terug.
Maar de gelijkstelling met oorlogs
schepen", welke uit onze
neutraliteitsproclamatie is afgeleid, blijkt meer en
meer een fictie, en ee»e onbruikbare,
die nog tot verschillende moeilijkheden
leiden kan.
Al dadelijk zouden ons de verwijten
van Duitschland wegens het
niet-interneeren van de Princess Melita" zijn
bespaard gebleven, indien wij hadden
kunnen antwoorden: Waardebuurman,
zij mag er bij ons wel niet in, maar zij
heeft toch nog niets gemeen mef een
oorlogsschip."
En voor de geheele toekomst zou het
ons standpunt veel gemakkelijker maken.
Trouwens deze geheele gelijkstelling
met oorlogsschepen" dagteekent uit de
jaren 1913/14 voor den oorlog, toen
men nog niet aan den duikbootoorlog
dacht. Men had toen 't oog op plannen
der Britsche admiraliteit, om groote
zeeschepen, geheel van regeeringswege,
tot den zeeoorlog uit te rusten. Daar
tegen is ook in onze marine kringen
heel wat verzet opgekomen, omdat men
er vermomde oorlogsschepen in zag.
Daartegen vooral was eveneens het
advies gericht van Prof. van Eijsinga,
voor de International Law Association,
welks invloed op onze
neutraliteitsproclamatie in dezen onmiskenbaar schijnt.
Maar dit blijft geheel iets anders, dan
het sindsdien opgekomen feit, dat de
eenvoudige handelsvaarder door zijne
reederij, zonder eenige gevechtsbedoeling,
van afweermiddeien tegen duikbooten
wordt voorzien, op soortgelijke wijze
als dit tegen mijnen geschiedt.
Tot ons genoegen heeft blijkens het
Witboek de Regeering zich nu op 't
punt van het recht tot bewapening van
handelsschepen pertinent van boyenge
noemd advies afgescheiden. Daarin was,
op 't voetspoor van eenige Duitsche
admiraliteits-juristen", dat recht betwist.
Minister Loudon heeft het met zooveel
woorden erkend.
Doch dan verdient het aanbeveling,
een stap verder te gaan, en bij de
verdere toepassing onzer
onziidigheidsregelen ook elke fictie van gelijkstelling
met oorlogsschepen", als onhoudbaar,
uit te sluiten.
Eene verandering van
neutraliteitsrecht" zal daarin niet gelegen zijn.
Alleen: de zaak der bewapende han
delsschepen wordt dan verder op z i c
hzelve bezien.
* *
Hiertoe gekomen, kan men de volle
beteekenis blijven erkennen van 't argu
ment onzer Regeering: de zeer bijzondere
geografische positie van Nederland maakt
het wenschelijk, aan elk bewapend schip
den toegang in onze wateren te ont
zeggen.
De drie daartoe aangehaalde redenen
spreken voor zichzelve: ons land wordt
tegen een verborgen aanval beveiligd;
feitelijkheden tusschen oorlogvoeren
den in onze territoriale wateren worden
voorkomen; en
de oorlogvoerenden krijgen zekerheid,
dat geen tegenstander onze havens of
wateren als basis van vlootoperatie's
kan gebruiken.
Zoo is de zaak zuiver gesteld, en
komt het belang van Nederland naar
voren, om de moeilijkheden van gewa
pende schepen zooveel mogelijk te
ontgaan.
Niet als plicht, het zij nogmaals her
haald. En niet als theoretisch systeem.
Maar als belang.
En ongetwijfeld blijft het daarbij even
eens een belang, de uit dien hoofde bij 't be
gin van den oorlog zonder bijbedoelingen
aangenomen regeling zooveel mogelijk
onaangeroerd te laten; en er zeker niet
anders op in te gaan dan om eigen be
langen.
Intusschen, wij haalden daarvan
reeds een voorbeeld aan.
Het is dus zaak, ons niet vast te
werken; maar als praktische menschen
reeds deze vraag onder de oogen te
zien: of niet, met onveranderd behoud
van het aangenomen beginsel, hiervoor
eene nadere uitwerking denkbaar is, die
de bezwaren van de sluiting onzer havens
voor elk gewapend handelschip kan
ondervangen.
Onzes inziens is die vorm inderdaad
te vinden, en de regelingen, door andere
neutrale landen getroffen, bewijzen
het ook.
* *.-??*
*
Wat in deze geheele zaak ons land,
voor zich zelve en tegenover de oorlog
voerenden, geven moet, is ten slotte
dit: waarborg tegen
l o. het aanloopen van handelsschepen,
die in waarheid, zij 't verdekt, tevens
tot militaire of gevechtsdoeleinden be
stemd zijn, in onze havens;
2o. het varen van gewapende schepen
der verschillende nationaliteiten, in onze
wateren.
Daarom, en daarom alleen, is het met
dit geheele vraagstuk te doen.
Om deze waarborgen te bereiken, is
echter de tot dusverre gevolgde
algeheele uitsluiting niet per se noodig.
Wij stellen hiernaast als voorbeeld
een andere uitwerking:
van den schipper van een gewapend
koopvaardij schip wordt door de Neder
landsche regeering eene onder eede
bevestigde verklaring verlangd, dat hij
met zijn schip uitsluitend de vreedzame
vrachtvaart uitoefent, ook voor de terug
reis; dat hij en zijne bemanning in
geenerlei militaire betrekking staan; dat
hij zich van elke poging om vijandelijke
schepen op te zoeken of een gevecht
met hen aan te gaan zal onthouden,
evenals van hulpdiensten aan de strijd
krachten van zijn land; en dat hij zijne
bewapening niet anders zal gebruiken
dan ter verdediging tegen aanvallen of
pogingen tot aanval, op zijn schip gericht."
Deze verklaring is tevens te bekrachti
gen door de regeering, onder wier vlag
het schip vaart.
Daarenboven behouden de Neder
landsche autoriteiten natuurlijk toch ten
allen tijde het recht, wanneer kwade
trouw vermoed wordt, of wanneer er
geen redelijke waarschijnlijkheid is, dat
het schip inderdaad vracht zal brengen
of halen, den toegang tot onze havens
te weigeren.
In de tweede 'plaats moet de eisch
gesteld, dat van af het binnenvaren in
onze territoriale wateren, op elk
handelsschip het geschut tijdelijk onbruikbaar
wordt gemaakt, desnoods onder toezicht
en controle van onze eigen bewakings
vaartuigen. De bouw van 't moderne
geschut maakt dit, b.v. door eenige
verrichtingen aan 't sluitstuk, gemakkelijk
uitvoerbaar.
Eene dusdanige regeling blijft even
neutraal en even veilig.
Zij levert ook gén afwijking van het
eenmaal door ons vastgestelde beginsel.
Zij is er slechts eene nadere, logische
uitwerking van. Eene uitwerking echter,
die geboden kan worden door onze eigen
scheepvaarts en handelsbelangen.
Zij komt dan bok overeen met de rege
lingen, o.a. door Spanje en door eenige
Zuid-Amerikaansche republieken getrof
fen. (Zie o.a. A. P. Higgins,
Defensivelyarmed Merchant Ships, 1917.)
Onmiddellijke invoering eener zoo
danige regeling hebben wij hier niet
aan te bevelen.
Wij behooren echter tot hen, die, vooral
sinds Amerika mee doet, de kwestie der
bewapende handelsschepen ernstiger in
zien dan zij op 't oogenblik lijkt. Dat
zij met het Witboek afgedaan zou zijn,
komt ons onaannemelijk voor.
En dan moet met zorg vermeden worden,
dat Nederland zich in dezen vast werkt"
in een stelsel, waar het wie weet hoeveel
nadeel van ondervinden kan.
Daarom moge het reeds thans zijn
uitgesproken, hoe van uitsluitend en
zelfstandig Nederlandschen grondslag,
van het door onze regeering ingenomen
standpunt nadere uitwerkingen te zien
zijn, die aanpassing aan den loop van
onze belangen toelaten.
v. H.
Nieuwe en oude plunje in Pruisen
Indien er voor het Pruisische volk niet
reeds in voldoende mate redenen bestonden
om naar het einde van den oorlog te ver
langen, dan zou het er op Zaterdag vóór
Paschen althans ne hebben gekregen. Want
sinds dien dag weet het, dat er volgens de
meening van Keizer Wilhelm in Pruisen
geen plaats meer is voor het
drieklassenkiesrecht en dat er na den vrede spoedig
wetsvoorstellen zullen worden ingediend om
het door een beter te vervangen.
Het voorbeeld van openhartigheid, door
de nieuwe regeering in Rusland gegeven
zij kwam er rond voor uit, dat de Russen
bij de Stochod leelijk klop kregen; zij,deelde
dezer dagen mede, dat de toestand der
weermiddelen veel te wenschen overlaat
werkt nog niet dadelijk aanstekelijk. Men
mag ten minste betwijfelen, of in het schrij
ven van Keizer Wilhelm aan Bethmann
Hollweg, waarin deze de opdracht krijgt,
een hervorming der staatsregeling voor te
bereiden, de eigenlijke reden voor dit be
sluit wordt genoemd.
Volgens dit schrijven is de bedoelde her
vorming een eisch des t ij ds"; de oorlog
heeft de nationale gezindheid va» het ge
heele volk aan den dag gebracht; nach
den gewaltigen Leistungtn des ganzen Volkes
in diesem farchtbaren Kriege ist nach Meiner
Ueberzeugung für das Klassenwahlrecht in
Preussen kein Raura me h r".
Een belooning voor wat het volk heeft
gedaan n geleden?
Maar pas in de vorige maand heeft de
Kanselier het verre van zich geworpen, dat
uitbreiding van staatkundige rechten zou
mogen worden geëischt als een belooning
voor bewezen diensten."
Geen belooning dus al zou de bewoor
ding van het schrijven tot die opvatting
recht geven. Maar een eisch des tijds".
Een nieuwe tijd is aangebroken; voor een
vernieuwd volk moeten de passende vormen
van zijn staatkundig leven worden gezocht:
een nieuwe plunje!
Zoo geheel nieuw is het inzicht echter
niet, dat de kieswet van 1851 die sedert
in hoofdzaak ongewijzigd bleef niet meer
deugt voor dezen tijd. Reeds vóór den oor
log had de Pruisische regeering dit begrepen.
In 1908, toen ypn Bülow nog kanselier van
het Duitsche rijk en minister-president van
Pruisen was, had zij reeds een hervorming
van het Pruisische kiesrecht beloofd. Beth
mann Hollweg wilde in 1910 die belofte
inlossen; de poging mislukte, omdat er geen
meerderheid te vinden was noch voor de
voorstellen der regeering, noch voor de
amendementen der politieke partijen; voor
de conservatieven tn het centrum gingen
de re geerings voorstellen te ver, voor de
overige partijen niet ver genoeg.
De klesrechthervorming is dus niet een
quaestie, die de oorlog aan de orde heeft
gesteld; maar wei is het aan den oorlog
te danken, dat thans een finale oplossing
van het vraagstuk wordt beloofd. Het schrij
ven van den Keizer kondigt aan, dat de
verkiezing van het Huis van Afgevaardigden
direct en geheim zal zijn; dit was ook in
1910 reeds voorgesteld; maar toen wilde
de regeering hef klassen-kiesrecht nog be
houden, al nam zij enkel* van de grootste
onbillijkheden er uit weg; nu schijnt te
worden bedoeld, dat het zal worden ver
vangen door algemeen kiesrecht. Een tweede
verschil met het wetsontwerp van 1910 ligt
hierin: ook het Heerenhuis zal worden her
vormd ; dit zal niet langer een vertegen
woordiging hoofdzakelijk van den adel en
het groot grondbezit zijn, maar worden
samengesteld uit verschillende kringen en
beroepen: organiek kiesrecht dus.
Aan den oorlog is het te danken, dat de
Pruisische regeering de noodzakelijkheid
van een meer democratischen staatsvorm
inziet mits men onder den oorlog" ook
verstaat: de revolutie in Rusland; de laatste
rede van President Wilson; het hoffahig"
worden van de sociaal-democratische partij
in Duitschland. Van dit alles wordt in het
schrijven van den Keizer niet gerept; op
de transformatie der sociaal-democraten
wordt alleen gezinspeeld als het gewaagt
van de wunderbar versöhnende Kraff'van
het besef, dat het vaderland in nood ver
keerde, en in zinsneden als Nationaler und
sozialer Geist verstanden und vereinlgten
sich".
De gebeurtenissen in Rusland zullen Kei
zer en Kanselier niet hebben doen vreezen,
dat er ook te Berlijn een revolutie zou uit
breken. Duitsche sociaaldemocraten maken
alleen revolutie in hunne geschriften en
redevoeringen, niet metterdaad; en tijdens
dezen oorlog zouden zij het zeker niet doen.
Maar sinds in Rusland de vrijheid haar in
tocht had gedaan, stond Pruisen op de kaak
als het meest conservatieve land van Europa;
de nieuwe regeering te Petrograd wees het
aan als den geestverwant van het Tsarisme,
als een gevaar voor de nieuwe orde der
dingen in Rusland; president Wilson kon
den schijn aannemen meer dan een schijn
is het niet alsof hij oorlog ging voeren
om het Pruisische volk te bevrijden van het
juk der autocratie. Indien het nu bij
Bethmann Hollweg vast stond en daar
aan valt m. i. niet te twijfelen dat na
den oorlog het drieklassen-kiesrecht en het
Heerenhuis in zijne tegenwoordige samen
stelling moesten worden opgeruimd, waar
om zou hij dan niet thans reeds deze her
vormingen beloven? Dan zou hij tevens
zijne vroegere woorden waar maken, dat
men in Duitschland geen hulp van vijanden
noodig had om te verbeteren wat er te ver
beteren viel.
Wat den keizer misschien vroeger ervan
zou teruggehouden hebben om de vlag der
vrijzinnigheid te hijschen, was nu geen be
letsel meer; uit vrees voor de sociaal-demo
cratie behoefde hij het niet te laten; die
was niet meer anti-monarchaal; die was
door de wunderbar versöhnende Kraft" van
den oorlog zelfs verzoend geraakt met de
dynastie-Hohenzollern; die was zoo geprik
keld door wat er in Rusland en Engeland
en Amerika werd gezegd en geschreven
over de autocratie in Duitschland, dat zij,
in haar ijver om alle bemoeiing van het
buitenland met de staatkundige toestanden
in Pruisen en het Duitsche Rijkaf te weren,
bijna zelfs den lof van die toestanden ging
zingen l
Stond er op l April 1.1. niet in de
Vorwarts: Als de Rijksdag om uitbreiding van
zijne rechten roept, dan lijkt hij op iemand.
die overal zoekt naar zijn hoed, terwijl hij
dien al heeft opgezet. Met een Rijksdag,
waarvan de meerderheid in belangrijke vraag
stukken hardnekkig oppositie voert, zou ook
nu reeds geen Kanselier kunnen regeeren....
Wij lijden onder een politiek met een
valschen gevel.. Achter den gevel van de auto
cratie heerscht bij ons de democratie veel
meer, dan men in Amerika of in Engeland
kan of wil zien."
En een paar dagen later schreef zij
naar aanleiding van de bewering van een
Russich Sociaaldemocraat, dat het Russische
proletariaat eerst met het Duitsche zou kun
nen samengaan, als de Hohenzollerns waren
afgezet :
Men moet de kracht van de monarchie
in Duitschland niet onderschatten. Zonder
te willen profeteeren over hare toekomst,
moeten wij toch dit zeggen: als de monar
chie (n dezen tijd verstandige raadgevers
vindt, kan zij voor afzienbaren tijd haar
bestaan verzekeren en bevestigen. De meer
derheid van het Duitsche volk is wel de
mocratisch gezind, maar niet anti-monarchaal.
Zoodra de monarchie de wenschen van het
volk vervult, ontzinkt aan alle
republikeinsche agitatie de bodem onder de voeten;
de vraag: monarchie of republiek? zou dan
nog veel minder een strijdvraag zijn, dan
nu het geval is".
Zou men niet gelooven, dat de redactie
van de Vorwarts al iets wist van de plan
nen van den Kanselier? Het antwoord op
die vraag wordt eigenlijk al gtgeven in de
regels, die op de aangehaalde volgen:
.Naar alle waarschijnlijkheid zal het zoo
gaan, als wij zooeven veronderstelden. Al
zijn er ook nog moeilijkheden te overwin
nen, vermoedelijk zullen die, zelfs binnen
zeer korten tijd, overwonnen zijn, zonder
dat er eenig geweld bij te pas is gekomen
en zonder dat de monarchie ten val wordt
gebracht. De methoden van staatkundigen
vooruitgang zijn in verschillende landen
anders, en het eene volk moet aan het
andere geen voorschriften willen geven,'
hoe het zich in het bezit van zijne politieke
rechten moet stellen. Elke poging in deze
richting zou den oorlog tot in onafzienbaren
tijd verlengen."
Inderdaad, binnen zeer korten tijd" waren
de moeilijkheden overwonnen; het artikel
van de Vorwarts, waarin dit uitzicht werd
geopend, was van 3 April; op den 7den
April onderteekende de Keizer in het
groote hoofdkwartier het schrijven, waarbij
Bethmann Hollweg werd gemachtigd de
blijde boodschap te verkondigen.
De hervorming van den Pruisische Land
dag zoo leest men in dit schrijven
moet geschieden langs den weg der wet
geving.
Dat wil zeggen: Het Huis der Af gevaar
den en het Heerenhuls moeten er hunne
toestemming toe geven.
En als zij weigeren?
Zal de regeering dan na den oorlog
daarin berusten? Of zal zij het op haren
en snaren zetten en desnoods zooveel nieuwe
leden van het Heerenhuis benoewen als
noodig mocht blijken om een meerderheid
vtor de hervorming te krijgen?
Zoover zal het vermoedelijk wel niet
kernen. Na den oorlog zal het Pruisische
volk niet heel gemoedelijk gestemd zijn en
weinig kuren van de conservatieven ver
dragen.
In elk geval zal de Keizer geen verzet
van de conservatieven tegen de hervorming
van den Pruisischen Landdag uitlokken of
aanmoedigen; aan den ernst van zijne be
doeling en zijn wil om de thans gegeven
belofte in te lossen, valt niet te twijfelen.
Alleen Scheidemann, de tegenwoordige lei
der van de sociaal-democratische partij, zou
daaraan moeten twijfelen, Indien hij de
woorden handhaaft, door hem op 10 December
1909 in den Rijksdag gesproken: woord
breuk is als het ware een der verhevenste
tradities van de in Pruisen regeerende dy
nastie".
Maar vermoedelijk heeft Scheidemann ook
deze meening reeds geborgen in de kast,
waar zijn oude plunje hangt zoo daar
althans nog plaats is.
11 April 1917 G. W. KERNRAMP