De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 14 april pagina 7

14 april 1917 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

14 April '17. No. 2077 DÉAMSTERDAMMER, WEEKBLAD ,VOOR NEDERLAND JACOBUS DONCKER f «O, Kennemerland, 'k verlaat u nooit, .Mijn heerlijk land, waar de duinroos bloeit En de tulp welriekend in't kreupelhout groeit, Waar de meidoorn trilt van merelgekweel En de meren omzoomd zijn metnarcissengeel, Waar de rein-witte lelie rust op den plas En de eereprijs blauwt in het warme gras Naast morgenster zoo bla*k en zoo teer, O, nimmer, mijn land, verlaat ik U weer!" Zoo zong jacobus Doncker, de bonklge, linksche kerel met de rustieke manieren, de groote drie-en-veertigjarige jongen met de dichterlijke kinderziel. De dood heeft hem midden in zijn liedje weggehaald. Ko Doncker zal zijn guitaar niet meer betokkelen, zijn tulpen niet meer zien bloeien, zijn reuze-aarbeiën (van tw in 'n half pondl) niet meer plukken. Hij heeft zelfs zijn eigengebakken Paaschbrood niet'mogen eten. Ik kom direct terug l Ko. had hij, toen hij uitging, op zijn huisdeur geschreven en voor ons, voor zijn vrienden, is hij direct teruggekomen. Of liever: Ko Doncker is niet heengegaan en zal bij ons blijven. J. SlEDENBURG De laatste maal dat ik onzen Ko zag en sprak was te Utrecht in het Cabaret op de Jaarbeurs, waar hij zijn schimmenspel ver toonde. We zijn toen, door overhaast ver trek van een trein, helaas zonder handdruk van elkaar gegaan. Hij was toen al niet zoo heel welvarend en klaagde over klei nigheden die nu echter de oorzaak zijn ge worden van zijn zoo droevig heengaan. Maar ondanks zijn minder goede gezond heid sprak hij met zooveel genoegen over zijne plannen voor de toekomst, over nieuw, groot werk, over zomer-voorstellitigen, over zijn tuin, zijne bloemen en boomen en bijen. Die alleenige Ko. Eenzaam leefde hij en zonder hulp of troost van zijn vrienden, zonder een woord van afscheid is hij een zaam gestorven, die gemoedelijke, geestige, beste, ouwe. Ko. Die ernstige, fijngevoelige, scherpzinnige kameraad. Gedurende vele weken werkte hij aan wandversieringen in een volks-schafilokaal aan de Heiplaat bij Rotterdam, lederen middag, na zijn werk, kwam bij dan bij ons oploopen en dan was 't babbelen over al wat mooi en v r ooi ij k en edel is. Al keuve lende maakte hij met zijn linkerhand, voor mijne kinderen, van die aardige teekeningetjes op stukjes papier van oude enveloppen en schoolschriften. Prachtige blad- en bloemversie'ingen. Poppetjes van booze dienders, vechtende honden, stoute jongens en snoe pende meisjes. Hij kon 't niet laten, krab bels moest hij maken, peen tien minuten was zijn groote, knobbelige linkerhand stil. Zoo nam hij weer de gietaar en zon? met zijn droomerige, vriendelijke, hooge stem Engeische, Fransche en Hollandsche K. V. HET NEDERLANSCH TOONEEL: Sini-Jansvuur. Hermann Sudermann is de Fabricius van Duitschland, en van al wat hij met... on vermijdelijk succes voor het tooneel heeft geschreven is ons Johannesfeuer", om den nijgenden adem die bet beweegt, het liefst. Zóó bevrijdend branden in dezen geheiligden liefdenacht de vuren, dat we, van. alle bezinning los, slechts vragen mede op te mogen gaan in die eene, vlammende illusie, onze handen te mogen warmen aan haar kortstondigen gloed. St. Jansvuur" de ge dachte is een poëem. Ik vind het nu mooier dan een jaar of vijftien geleden tpen ik er mee dweepte", en tranen schreide om het lichtzinnige Krekeitje, de misleide Truusje en den armen Heinz, die zich tegen heug en meug maar trouwen liet. Het is of de tijd het bedriegelijk weefsel, waarin Suder mann zijn dichterlijke gevoelens kleedde", alreeds zóó sterk heeft aangetast, dat we het, afs een waarlijk versleten omhulsel thans geheel kunnen wegwerpen en nu eerst recht de grondgedachte, die van alle tijden is, .voor ons ligt ontbloot. Wij aanvaarden thans den romantischen opzet, het wille keurig kruip-door-sluip-door-spel der figuren, de moraal, welke het stuk speelt om streeks 1880 het natuurlijk winnen moet, vragen ons niet meer af waarom toch die jonge huizenbouwer, Heinz von Hartwig, trots zijn overmatigen onafhankelijkheidsdrang, daar maar bij zijn burgerfamilie om hangen blijft en zich het, ternauwernood DE BOEMARANG (Geschiedenis uit de binnenlanden van Centraal Europa) Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaan Jetzt, teures Waffen, geht es los '! Ai! Jessas! Stars and Stripes- ein Stoszl Und, bitte,... immer Rücksichtlos!" ! Was ist denn in mein Kuchen los ?!" iiiiiii in ii mi n HUI nu mi mi liedjes. Hoe kon hij ons aangenaam doen luisteren naar zijn eenvoudige wijsjes en ons laten proestlachen om zijn guitige rijmpjes en 's avonds ging hij heen naar zijn stille huisje aan het Spaarne. Hoe leefde hij in eenzaamheid toch geheel voor anderen Hoe kon hij troosten en raad geven en moed inspreken die kalme weinig-eischende Ko. Zijn heengaan doet ons allen veel leed. J. H. SPEENHOFF IIIHIIIIIIIIIIIIItlHHIIIIIIIIIIIIinilllllHIIII TENTOONSTELLINGEN AMSTERDAM, DEN HAAG Arti, Amsterdam. Het is werkelijk nog een euphemie te zeggen, dat de tentoonstel lingen van dit genootschap in belangrijkheid verre zijn achteruitgegaan. De toestand is erger. De vraag komt dan, als dit boven staande als gegeven beschouwd wordt, hoe deze toestand zou kunnen worden verbeterd. Velerlei is mogelijk. Er zou een concentratie kunnen worden bereikt door uitstooting van een groot getal der leden, zóó dat de be langrijken en de goede tweede soort be houden bleven. Ik vrees echter dat dit door de statuten en om maatschappelijke redenen niet mogelijk is. Een tweede manier zou zijn statutenwijziging, moeylijker toelating, een reconstructie. Maar waar zou daarvoor de meerderheid te vinden zijn? Een derde was opheffing, en daarna een tesaamkomen, opnieuw, van de belangrijken, en van de ge zegde tweede soort. Dit ware juist. Dit zou altijd moeten kunnen; een genootschap zou nooit langer vastgezet moeten worden dan voor vijf of tien jaren. Want ge ziet ove/al, dat dan de elasticiteit er uit gaat en het wer kelijk nut. Maar zoolang niets van dit alles gebeurt, of geschied is, blijft het een waarheid, dat de tentoonstellingen van werken, door leden gemaakt, moedeloosheid verwekken bij den beschouwer. Moedeloos maakt een bloemstuk van Witsen. Het is mij telkens opnieuw een verwondering, hoe deze schilder van cultuur en van zekere hooejheid in het dagelijksche, niet ziet, dat zulk werk van hem alle feilen vertoont, die d'andere schilderijen soms maskeeren, en geen der hoedanigheden, die zijn stadsgezicht soms waardeetbaar maken. Zijn wij dan allen blind bij tijd, en wijle, en gelooven wij allen huwbaar, schaapje van een nichtje op den hals bindt alvóór zich hinaus ins feindliche Leben" eens te hebben vergewist of een dergelijk offer der dankbaarheid aan de familie wel noodig af nuttig was, en ver wonderen ons evenmin om de argeloosheid van vader Vogelreuter, de bruidsvaêr, die het er op toe schijnt te leggen den onverschilligen bruigom van zijn Truusje met het, hem boeiend, andere jongemeisje samen te brengen in den gevaar lijken St.-jansnacht, Heinz en Heimchen, terwijl alle goede lieden in het huis naar bed zijn, met de Mei-bowl op tafel, onge stoord enfin seul" te laten. Van Heimchen's(Krekel!je's) melo-dramatische moeder, zoo sober en treffend mogelijk door mevrouw van Berkel verbeeld schrikken wij niet meer, tusschen de gestolen servetten en Heinz' veroverd hart ontkennen wij alle symbolisch verband, en diens frazen hielden op ons te hinderen sinds wij aannamen dat hij zich slechts naar de mode van een ver leden tijdperk ietwat rhetorisch uitdrukt, i De feitelijke inhoud raakt de ziel van het stuk al niet meer. Het positieve, dat zijn de vuren, de vlam, het geluk van het oogenblik, de erkenning dat dit, over leven en sterven beslissend, moment van verheffing door liefde's hartstocht bestaat. Tegenover de daagsche vrede, de welvaart en onderlinge welgezindheid in het gezin Vogelreuter: de wilde verrukking van twee die het paradijs ont dekten in den brandenden nacht, de zaligheid vonden om haar weer te verliezen in het zelfde uur. Als een regenboog spant de gloed der vuren over het Vogelrettter-huis met zijn eenvoudige behoeften en voldoeningen. De twee vreemden in dat huis, een jongen en een meisje, kijken er naar, en in dat licht wordt hun eigen innigste verwantschap, hen geopenbaard. Dit is de aanraking met het eeuwige. Hiermede zijn zij opgeno men in het heelal. Wie door dien brand is gegaan", zegt Krekeitje, kan nooit meer te veel in ons zelf, op bepaalde, onmoge lijke, uren? Zeker toch is dat de schilder Witsen uit Ede en uit Londen beter werk meebracht dan hij nu op Arti vertoont. Er is een lusteloosheid in zijn laatste productie, en deze lusteloosheid wordt niet tegenge gaan door de innerlijke bewogenheid van andere leden in Arti. Want dit is nog een gevaar bij genootschappen, die zich over leven, dat zij niet steunen en niet stutten en niet, in wedijver, opjagen, maar vertra gen, doen neer-gaan, verzwakken, afmatten. Zij zijn dus in dubbelen zin schadelijk. Zij maken geen intensiteiten, zij voegen niets toe, zij nemen van het bestaande nog af. Toch is deze neergang niet bij alien te vinden. Het portret van G. Rueter, hoewel niet sttrk, is een der beste van dezen schil der, die ik ken. Rueter is,altijd burgerlijk, en hij heeft het gevaar der weekheid. Soms schijnen echter deze twee tekortkomingen in hem overwonnen te worden door een fijnheid in het gevoel, en dan ontstaat een portret als dit, geen meesterwerk, maar een te waardeeren uiting. Het is een vrouw (van voren gezien) in 't zwart, met een witte kraag, tegen een lichtgrijzen grond, en de bescheiden kleur maakt niet de psy chische waarden die in de gelijkenis gevon den worden, dit schilderij tot inderdaad iets wezenlijks op deze tentoonstelling. Wezen lijk is het kleine werkje van AIbert Roelofs, het Rustuur, een kindje lezend in bed. Zoo als ik onlangs geschreven heb, is in dezen schilder voortgang te bespeuren. D'oude invloeden, die te duidelijk waren, en niet tot heil', worden opgelost in de persoonlijk heid, verwonnen; de kleur, geschakeerder, wordt levendiger, en meer bloeyend. Zij is hier zuiverder in No. 113, 't Rustuurtje dan in No. 112. Het kindje slaapt", waar de rose-blauwen niet geheel onge rept zijn. Jan Sluyters en Martin Monnickendam, ten slotte, zijn, te midden van veel doods, le venden. Sluyters' techniek is een lenige; die van Monnickendam is vol nadruk. Het resultaat is daardoor geheel verschillend. Terwijl bij Monnickendam het schilderij het gestolde van een email vertoont, en hier en daar, in zwaarte, niet door-schijnende par tijen bezit, is Sluyters, een virtuoos, voor het gevoel altijd open in de kleur, levendig tot op den bodem. De kleur is bij S.'uyters ongelukkig worden"; nooit meer ongeluk kig en nooit meer gelukkig, want alles wordt veraf, onwezenlijk en betrekkelijk voor de oogen, die eenmaal deze vlam weerspie gelden, en niets heeft meer naam daarneven en daarna. Sudermann heeft, met welke mid delen dan ook, aan deze liefde, aan dit jonge liefdegeloof, recht gedaan, de vlam is in zijn stuk blijven leven, essentieel bleek er niets verouderd, en in plaats van de te leurstelling, die wij verwacht hadden, bracht een middelmatige vertoon ing de verrassing van een voller toon, dan wij er vroeger, hangend aan de lotgevallen van Heimchen, Trude en Heinz, ooit in hoorden. Tot deze verrassing heeft vooral van Dalsum bijgedragen, in de rol van den hulp prediker Haffke. Hij is het, die van de me lodie" rept, welke elk mensch, wanneer hij namenlijk luistert, in zijn binnenste hoort zingen, die onder alle levensomstandig heden doorklinkt, en, meer dan karakter, deugd of daden, het gehalte van ieder's mensch-zijn bepaalt. Voor hem looft het lied: God; voor Krekeitje zal het, later, wanneer ze tot rust gekomen is, de her innering aan de vuren bezingen. Uit Haffke spreekt de dichter, het beste wat Sudermann in zich had toen hij dit werk, met zijn prachligen titel: Sint Jan's Vuur", kunst matig en effectvol, in elkaar zette. Van geen vertolker heb ik die bij-rol zoo in haar waarde begrepen als van Van Dalsum, die den dominee geheel ondergeschikt maakte aan den mensch in Haffice en, ondanks een bijna lachwekkend boersch uiterlijk en de bezwaarlijke positie van af gewezen tooneelvrijer, het overwicht van zijn, met zijn ambt harmonieerend, wezen zuiver gevoelen deed. De melodie, waarvan hij sprak, was in hem. Om zijn afsche'd van Krekeitje stond de, door Sudermann zelf zoo dikwijls verstoorde atmosfeer, waarin dit stuk gespeeld moet worden, sterk. Reule was Heinz. Ook hij maakte zoo van grooter gewisheid dan bij Monnicken dam. Deze is een romanticus van aanleg, en wil. En het is een altijd op te merken ver schijnsel, dat romantici haast troebel be ginnen, en lang dat zijn, om soms, in lage, eenvoudige toon vibreerend te eindigen. Sluyters daarentegen heeft ongebondener schildersdrift, en hij is de Breitner te noe men van een latere generatie. Hij heeft van den vroegen Breitner (zoodra deze zich zelf was) de zekere onstuimigheid. Hij, Sluyters, is alleen langer onrustig in zich zelf, omdat hij, gevoelig voor verschijnselen, in drukker tijd zich moet vinden. Hij is niet de phantast, maar hij is de realist-naturalist. Hij heeft beweeglijkheid, maar hij is, ten slotte, niet de innerlijke Droomer. Daarvoor is hij te jachtig van wezen. Maar dit verhindert niet, dat bij hem ook eens ten slotte alles geklaard zal worden, en hij zal dan, rustiger van houding, soms wellicht nog wrang van intonatie in de kleur, het werk maken, dat wij naast de meer decoratieve pogingen noodig zullen hebben ter verrijking. II. Breitner, Den Haag. Breitner is als schilder te noemen de psycholoog van het bewegend Amsterdam. Zijn psychologie wordt meer zelden uitgedrukt in voorstel lingen van menschelijke wezens. In de zelf portretten vindt ge ze, maar niet altijd even be langrijk. Ge vindt die psychologie nog ergens anders. Hier en daar in een groepeering; meiden gaande overeen brug, met de zwarte geplakte lok, en met het lijf, brutaal onder de kleeren. Dieper vind ik ze altijd in de figuren geschilderd tegen een achtergrond van sneeuw. Zij is daar het krachtigst, het meest geconcentreerd; het meest eigenaar dig, het scherpst en het meest bitter. Het zijn de werken, die tot nu toe te weinig worden gewaardeerd. Ik zal hier niet be-' weren, dat deze werken ontstonden louter uit psychologischen aandrang; de schilder" is daarvoor te fel in Bfeitner, de schilder fel op de sterke volle kleur. Maar zoo dit niet het geval was bij het begin, willekeurig of onwillekleurig kwam de psychologie er-in. En zij is van eigenaardige soort. Om haar met iets te vergelijken, moet ik Breughel noemen. Zij is van dezelfde zekerheid, in hetzelfde type. Zij is geen aanduiding van hoogere verlangens. Zij 'duidt niet op intel lect of op cultuur in de voorgestelden. Dit is niet op Breitner's weg. Zij wil de schooiers, veel mogelijk de poëzie in de rol levend, maar het wordt dan bij hem gauw te fan tastisch en gewild. Het is jammer dat een acteur, die de, in ons land zeldzame, eigen schappen voor een jeune premier meebrengt, een jonge man, die waarlijk jeugd" geven kan, met zulke krampachtige aanwensels te kampen heeft, dat zijn natuurlijk gevoel er onder verstikt raakt. Te redden lijkt me die rol niet, maar door matiging naar buiten, en meer innerlijke drift in de oogenblikken van vervoering, zou het toch een aanne melijker figuur kunnen worden dan Reule ervan maakte. Tegenover dezen, op de spits gedreven, drifikop zou ook een oom Vogel reuter van meer gezag op zijn plaats zijn geweest. Jan C. de Vos is geen Pruis. Toch trof juist hij de voor het stuk gewenschte nuance, Vogelreuter vertegenwoordigt im mers alleen in de oogen van zijn familie het vaderlijk despotisme, de grondtoon van zijn karakter is bekrompen gemoedelijkheid, en het lag aan het te heftig spel van Reule dat ons het optreden van Jan C. de Vos, uiterlijk, soms weifelend voorkwam. In de gedaante van, op zijn wijze liefhebbend gezinsvader, was hij prachtig. De natuurlijke toon dien hij in zulk een rol op het tooneel brengt, de tact waarmee hij het oogenschijn lijk onbelangrijke boeiend en ontroerend maakt, schept het geheele milieu, eenvoudig met zijn persoon houdt hij de zwakke deelen van het stuk bijeen. Krekeitje"... Wat heeft Sudermann toch eigenlijk willen zeggen met dien bijnaam ? Zooals 't krekeitje in de kevie, zong dat hart in 's meisje's borst", dichtte Vostnaer in zijn -?Inwijding". Maar dit bescheiden geluidje past toch weinig bij het opstandig zigeunerkind. Aan La cigale, ayant chanté" van La Fontaine beantwoordt haar stille be drijvigheid ook weer niet, en gaan we tot Ho merus terug, tot de legende van Tithonps, die door Aurora's liefde, van Zeus wel de onsterfe lijkheid maar niet de eeuwige jeugd verkreeg de schralen dan définieeren, de armelijken, niet de deemoedigen, maar de scherpen, de landloopers, ree tot verweer. Zij definieert hen, die ree tot verweer zijn, en ongebonden. Het is niet de eerste maal, dat deze schil derijen mij, als ik hier neerschrijf, aandoen. Het is een gecontroleerde sensatie, en een gecontroleerde beschouwing, omtrent wier zekerheid ik in mij zelf niet aarzel. PLASSCHAERT Hiiiiiiiiiiiiiiiiniii iiiiniii iiiiiiii mi i iiiimimiiiiii Dr. A. ALETRINO, Napoleon's laatste levensjaren. Amsterdam, v. Holkema & Warendorf. Er zijn voor mij te veel persoonlijke her inneringen verbonden aan dit boek en den schrijver, om er on partijdig oover te schrijven. Ik had er mij, tijdens zijn leeven, teegenoover den uitgeever niet gunstig oover uitgelaten, en daarmee heb ik mijzelven spijt en een maning van den ooverleedene bezorgd. Nu zie ik het boek 't liefst als een uiting van Aletrino's mooye eigenschap, zijn vuurige heldenvereering. Hij die zijn eigen persoon zoo gering schatte en zichzelven niet in staat achtte te zijn wat hij als ideaal van menschelijke volkoomenheid zou gewenscht hebben: mooi, sterk, dapper, heroïek hij aanbad en vergoodde die enkele sterke menschen die hun wil en weezen weeten te doen zeegepralen oover den tijdgenoot. Zoo moet men het boek beschouwen om er vreede mee te hebben. Het zou niet moeyelijk vallen het scherp te kritiseeren en ooveral te betuttelen. Er staan onjuist heden in, er zijn stijlfouten en zwakke plaatsen, ook uitvoerigheden, die niemand meer kunnen i.nteresseeren tenzij de harts tochtelijke deelneemers in Aletrino's Heroworship." Maar die kritiek is onnoodig. Het boek is niet geschreeven uit historische belang stelling, niet om documenten omtrent een merkwaardig historisch persoon te comp'eteeren maar geheel en al uit liefde voor den Held. Wie die liefde deelt zal in het boek zijn gading vinden, en wie het niet doet zal i iettemin eerbied voelen voor deezen arbeid. Want helden-vereering is een groote en voor den gang der menschheid onont beerlijke kwaliteit. F. v. E. Huizer Dorpsklok Hoor je de klok van Het dorpje wel luiden ? Heerlijk, weemoedig, Aandoenlijk geluid. Wat zou dat luiden Van morgen beduiden ? Is 't voor een doode Of is 't voor een bruid? 't Is er geen weer om Te sterven of rouwen, Lokkende morgen Zoo klaar en zoo rein. Heel de natuur schijnt Wel bruiloft te houwen, 't Luiden zal dus voor Een bruidje wel zijn. Klokje je klank kan Zoo vreemd mij bekoren, Klokje je roept zoo Met drang en met klem. Als ik ver weg ben Dan zal ik nog hooren, Zal ik nog hooren Je roepende stem. Klokje je klank vaart Zoo droef door de boomen, 't Lokkende bim-bam, Mij noodend zoo trouw, Als ik ver weg ben Dan zal ik weer komen, Zal ik weer komen O ! klokje om jou. Haarlem L. C. STEENHUIZEN iiiiMuiimiiiiimiHiiMiiMiimiiiiuiimiiiiiMHiliiniiiiiiiMliiMiiiiiniMMi H. BERSSENBRUGGE, POKTRETFOTOUBAAF ZEESTRAAT 65, \m\ PaiOIïffl DEff HAAG. - Tal. 1588. en allengs tot krekel verschrompelde, dan na deren we misschien het dichtst de bedoeling: het onvergankelijke, dat in Krekeltje's hart jong blijft, ook al wordt haar lichaam dor en oud, de melodie", die ijl en dun, als met het stemmetje van de Krekel, voortaan in haar zingen zal, maar voelen toch ook dit beeld niet zuiver gevat. Het is voor de vertolkster een probleem hoe deze Heimchen" in den klank van het Duitsche woord broeit nog iets dat in de Hollandsche vertaling verkilt uit te beelden. Mevrouw Lobo was geen zigeunerkind; noch een Kre keitje Soms was ze een kleine spinnekop. Liefde-warm, maar niet in lichte laaie" stond ze in II voor Heinz, haar leed was wrang als van elk teleurgesteld jong meisje, niet verscheurend. Het bleef klein burgerlijk, op het niveau der familie, en wij wachtten den geheelen avond op den gesmoorden kreet uit het hart van een bevrijden en doodelijk gewonden vogel. Toen de trein floot, en later in III, toen zij, zuur en triest als een muurbloempje, de lugubere bruidstoet na staarde, bleven geluk en leed benepen. Fantasie ontbrak, innigheid vergoedde ten deele. In de tooneelen met den dominee paste haar spel zich .^gevoelig aan. Truusje, van Mientje van KerckhovenKling, was ingénue tot op den rand van het belachelijke. De schrijver wil het zoo, maar de actrice, die de rol vertolkt, zou toch beter doen niet daarop den nadruk te leggen, willen we in de lieftallige Trude nog min of meer een partij" zien, het on zinnig offer" van Heinz en Heimchen waard. De regie heeft het in haar hand den auteur waar hij maat verliest, te corrigeeren. Door geven en-nemen had hier de regisseur (van der Horst) wien overigens lof toekomt voor zijn zorgvuldige leiding, nog een beter slui tend geheel kunnen verkrijgen. TOP NAEFF * 9

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl