Historisch Archief 1877-1940
14 April '17. No. 2077
DÉAMSTERDAMMER, WEEKBLAD ,VOOR NEDERLAND
JACOBUS DONCKER f
«O, Kennemerland, 'k verlaat u nooit,
.Mijn heerlijk land, waar de duinroos bloeit
En de tulp welriekend in't kreupelhout groeit,
Waar de meidoorn trilt van merelgekweel
En de meren omzoomd zijn metnarcissengeel,
Waar de rein-witte lelie rust op den plas
En de eereprijs blauwt in het warme gras
Naast morgenster zoo bla*k en zoo teer,
O, nimmer, mijn land, verlaat ik U weer!"
Zoo zong jacobus Doncker, de bonklge,
linksche kerel met de rustieke manieren, de
groote drie-en-veertigjarige jongen met de
dichterlijke kinderziel.
De dood heeft hem midden in zijn liedje
weggehaald. Ko Doncker zal zijn guitaar
niet meer betokkelen, zijn tulpen niet meer
zien bloeien, zijn reuze-aarbeiën (van tw
in 'n half pondl) niet meer plukken. Hij
heeft zelfs zijn eigengebakken Paaschbrood
niet'mogen eten.
Ik kom direct terug l Ko.
had hij, toen hij uitging, op zijn huisdeur
geschreven en voor ons, voor zijn vrienden, is
hij direct teruggekomen. Of liever: Ko Doncker
is niet heengegaan en zal bij ons blijven.
J. SlEDENBURG
De laatste maal dat ik onzen Ko zag en
sprak was te Utrecht in het Cabaret op de
Jaarbeurs, waar hij zijn schimmenspel ver
toonde. We zijn toen, door overhaast ver
trek van een trein, helaas zonder handdruk
van elkaar gegaan. Hij was toen al niet
zoo heel welvarend en klaagde over klei
nigheden die nu echter de oorzaak zijn ge
worden van zijn zoo droevig heengaan.
Maar ondanks zijn minder goede gezond
heid sprak hij met zooveel genoegen over
zijne plannen voor de toekomst, over nieuw,
groot werk, over zomer-voorstellitigen, over
zijn tuin, zijne bloemen en boomen en bijen.
Die alleenige Ko. Eenzaam leefde hij en
zonder hulp of troost van zijn vrienden,
zonder een woord van afscheid is hij een
zaam gestorven, die gemoedelijke, geestige,
beste, ouwe. Ko. Die ernstige, fijngevoelige,
scherpzinnige kameraad.
Gedurende vele weken werkte hij aan
wandversieringen in een volks-schafilokaal
aan de Heiplaat bij Rotterdam, lederen
middag, na zijn werk, kwam bij dan bij ons
oploopen en dan was 't babbelen over al
wat mooi en v r ooi ij k en edel is. Al keuve
lende maakte hij met zijn linkerhand, voor
mijne kinderen, van die aardige teekeningetjes
op stukjes papier van oude enveloppen en
schoolschriften. Prachtige blad- en
bloemversie'ingen. Poppetjes van booze dienders,
vechtende honden, stoute jongens en snoe
pende meisjes. Hij kon 't niet laten, krab
bels moest hij maken, peen tien minuten
was zijn groote, knobbelige linkerhand stil.
Zoo nam hij weer de gietaar en zon?
met zijn droomerige, vriendelijke, hooge
stem Engeische, Fransche en Hollandsche
K. V. HET NEDERLANSCH TOONEEL:
Sini-Jansvuur.
Hermann Sudermann is de Fabricius van
Duitschland, en van al wat hij met... on
vermijdelijk succes voor het tooneel heeft
geschreven is ons Johannesfeuer", om den
nijgenden adem die bet beweegt, het liefst.
Zóó bevrijdend branden in dezen
geheiligden liefdenacht de vuren, dat we, van. alle
bezinning los, slechts vragen mede op te
mogen gaan in die eene, vlammende illusie,
onze handen te mogen warmen aan haar
kortstondigen gloed. St. Jansvuur" de ge
dachte is een poëem. Ik vind het nu mooier
dan een jaar of vijftien geleden tpen ik er
mee dweepte", en tranen schreide om het
lichtzinnige Krekeitje, de misleide Truusje
en den armen Heinz, die zich tegen heug
en meug maar trouwen liet. Het is of de
tijd het bedriegelijk weefsel, waarin Suder
mann zijn dichterlijke gevoelens kleedde",
alreeds zóó sterk heeft aangetast, dat we
het, afs een waarlijk versleten omhulsel
thans geheel kunnen wegwerpen en nu eerst
recht de grondgedachte, die van alle tijden
is, .voor ons ligt ontbloot. Wij aanvaarden
thans den romantischen opzet, het wille
keurig kruip-door-sluip-door-spel der figuren,
de moraal, welke het stuk speelt om
streeks 1880 het natuurlijk winnen moet,
vragen ons niet meer af waarom toch die
jonge huizenbouwer, Heinz von Hartwig,
trots zijn overmatigen
onafhankelijkheidsdrang, daar maar bij zijn burgerfamilie om
hangen blijft en zich het, ternauwernood
DE BOEMARANG
(Geschiedenis uit de binnenlanden van Centraal Europa)
Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaan
Jetzt, teures Waffen, geht es los '! Ai! Jessas! Stars and Stripes- ein Stoszl
Und, bitte,... immer Rücksichtlos!" ! Was ist denn in mein Kuchen los ?!"
iiiiiii in ii mi n HUI nu mi mi
liedjes. Hoe kon hij ons aangenaam doen
luisteren naar zijn eenvoudige wijsjes en
ons laten proestlachen om zijn guitige
rijmpjes en 's avonds ging hij heen naar
zijn stille huisje aan het Spaarne.
Hoe leefde hij in eenzaamheid toch geheel
voor anderen
Hoe kon hij troosten en raad geven en moed
inspreken die kalme weinig-eischende Ko.
Zijn heengaan doet ons allen veel leed.
J. H. SPEENHOFF
IIIHIIIIIIIIIIIIItlHHIIIIIIIIIIIIinilllllHIIII
TENTOONSTELLINGEN
AMSTERDAM, DEN HAAG
Arti, Amsterdam. Het is werkelijk nog
een euphemie te zeggen, dat de tentoonstel
lingen van dit genootschap in belangrijkheid
verre zijn achteruitgegaan. De toestand is
erger. De vraag komt dan, als dit boven
staande als gegeven beschouwd wordt, hoe
deze toestand zou kunnen worden verbeterd.
Velerlei is mogelijk. Er zou een concentratie
kunnen worden bereikt door uitstooting van
een groot getal der leden, zóó dat de be
langrijken en de goede tweede soort be
houden bleven. Ik vrees echter dat dit door
de statuten en om maatschappelijke redenen
niet mogelijk is. Een tweede manier zou
zijn statutenwijziging, moeylijker toelating,
een reconstructie. Maar waar zou daarvoor
de meerderheid te vinden zijn? Een derde
was opheffing, en daarna een tesaamkomen,
opnieuw, van de belangrijken, en van de ge
zegde tweede soort. Dit ware juist. Dit zou
altijd moeten kunnen; een genootschap zou
nooit langer vastgezet moeten worden dan
voor vijf of tien jaren. Want ge ziet ove/al,
dat dan de elasticiteit er uit gaat en het wer
kelijk nut. Maar zoolang niets van dit alles
gebeurt, of geschied is, blijft het een waarheid,
dat de tentoonstellingen van werken, door
leden gemaakt, moedeloosheid verwekken
bij den beschouwer. Moedeloos maakt een
bloemstuk van Witsen. Het is mij telkens
opnieuw een verwondering, hoe deze schilder
van cultuur en van zekere hooejheid in het
dagelijksche, niet ziet, dat zulk werk van
hem alle feilen vertoont, die d'andere
schilderijen soms maskeeren, en geen der
hoedanigheden, die zijn stadsgezicht soms
waardeetbaar maken. Zijn wij dan allen
blind bij tijd, en wijle, en gelooven wij allen
huwbaar, schaapje van een nichtje op den
hals bindt alvóór zich hinaus ins feindliche
Leben" eens te hebben vergewist of een
dergelijk offer der dankbaarheid aan de
familie wel noodig af nuttig was, en ver
wonderen ons evenmin om de argeloosheid
van vader Vogelreuter, de bruidsvaêr, die
het er op toe schijnt te leggen den
onverschilligen bruigom van zijn Truusje
met het, hem boeiend, andere
jongemeisje samen te brengen in den gevaar
lijken St.-jansnacht, Heinz en Heimchen,
terwijl alle goede lieden in het huis naar
bed zijn, met de Mei-bowl op tafel, onge
stoord enfin seul" te laten. Van
Heimchen's(Krekel!je's) melo-dramatische moeder,
zoo sober en treffend mogelijk door mevrouw
van Berkel verbeeld schrikken wij niet
meer, tusschen de gestolen servetten en
Heinz' veroverd hart ontkennen wij alle
symbolisch verband, en diens frazen hielden
op ons te hinderen sinds wij aannamen dat
hij zich slechts naar de mode van een ver
leden tijdperk ietwat rhetorisch uitdrukt, i
De feitelijke inhoud raakt de ziel van het
stuk al niet meer. Het positieve, dat zijn
de vuren, de vlam, het geluk van het
oogenblik, de erkenning dat dit, over leven en
sterven beslissend, moment van verheffing
door liefde's hartstocht bestaat. Tegenover
de daagsche vrede, de welvaart en onderlinge
welgezindheid in het gezin Vogelreuter: de
wilde verrukking van twee die het paradijs ont
dekten in den brandenden nacht, de zaligheid
vonden om haar weer te verliezen in het
zelfde uur. Als een regenboog spant de gloed
der vuren over het Vogelrettter-huis met
zijn eenvoudige behoeften en voldoeningen.
De twee vreemden in dat huis, een jongen
en een meisje, kijken er naar, en in dat licht
wordt hun eigen innigste verwantschap,
hen geopenbaard. Dit is de aanraking met
het eeuwige. Hiermede zijn zij opgeno
men in het heelal. Wie door dien brand
is gegaan", zegt Krekeitje, kan nooit meer
te veel in ons zelf, op bepaalde, onmoge
lijke, uren? Zeker toch is dat de schilder
Witsen uit Ede en uit Londen beter werk
meebracht dan hij nu op Arti vertoont. Er
is een lusteloosheid in zijn laatste productie,
en deze lusteloosheid wordt niet tegenge
gaan door de innerlijke bewogenheid van
andere leden in Arti. Want dit is nog een
gevaar bij genootschappen, die zich over
leven, dat zij niet steunen en niet stutten
en niet, in wedijver, opjagen, maar vertra
gen, doen neer-gaan, verzwakken, afmatten.
Zij zijn dus in dubbelen zin schadelijk. Zij
maken geen intensiteiten, zij voegen niets
toe, zij nemen van het bestaande nog af.
Toch is deze neergang niet bij alien te
vinden. Het portret van G. Rueter, hoewel
niet sttrk, is een der beste van dezen schil
der, die ik ken. Rueter is,altijd burgerlijk,
en hij heeft het gevaar der weekheid. Soms
schijnen echter deze twee tekortkomingen
in hem overwonnen te worden door een
fijnheid in het gevoel, en dan ontstaat een
portret als dit, geen meesterwerk, maar een
te waardeeren uiting. Het is een vrouw
(van voren gezien) in 't zwart, met een
witte kraag, tegen een lichtgrijzen grond,
en de bescheiden kleur maakt niet de psy
chische waarden die in de gelijkenis gevon
den worden, dit schilderij tot inderdaad iets
wezenlijks op deze tentoonstelling. Wezen
lijk is het kleine werkje van AIbert Roelofs,
het Rustuur, een kindje lezend in bed. Zoo
als ik onlangs geschreven heb, is in dezen
schilder voortgang te bespeuren. D'oude
invloeden, die te duidelijk waren, en niet
tot heil', worden opgelost in de persoonlijk
heid, verwonnen; de kleur, geschakeerder,
wordt levendiger, en meer bloeyend.
Zij is hier zuiverder in No. 113, 't
Rustuurtje dan in No. 112. Het kindje slaapt",
waar de rose-blauwen niet geheel onge
rept zijn.
Jan Sluyters en Martin Monnickendam, ten
slotte, zijn, te midden van veel doods, le
venden. Sluyters' techniek is een lenige;
die van Monnickendam is vol nadruk. Het
resultaat is daardoor geheel verschillend.
Terwijl bij Monnickendam het schilderij het
gestolde van een email vertoont, en hier en
daar, in zwaarte, niet door-schijnende par
tijen bezit, is Sluyters, een virtuoos, voor
het gevoel altijd open in de kleur, levendig
tot op den bodem. De kleur is bij S.'uyters
ongelukkig worden"; nooit meer ongeluk
kig en nooit meer gelukkig, want alles
wordt veraf, onwezenlijk en betrekkelijk voor
de oogen, die eenmaal deze vlam weerspie
gelden, en niets heeft meer naam daarneven
en daarna. Sudermann heeft, met welke mid
delen dan ook, aan deze liefde, aan dit
jonge liefdegeloof, recht gedaan, de vlam is
in zijn stuk blijven leven, essentieel bleek
er niets verouderd, en in plaats van de te
leurstelling, die wij verwacht hadden, bracht
een middelmatige vertoon ing de verrassing
van een voller toon, dan wij er vroeger,
hangend aan de lotgevallen van Heimchen,
Trude en Heinz, ooit in hoorden.
Tot deze verrassing heeft vooral van
Dalsum bijgedragen, in de rol van den hulp
prediker Haffke. Hij is het, die van de me
lodie" rept, welke elk mensch, wanneer hij
namenlijk luistert, in zijn binnenste hoort
zingen, die onder alle levensomstandig
heden doorklinkt, en, meer dan karakter,
deugd of daden, het gehalte van ieder's
mensch-zijn bepaalt. Voor hem looft het
lied: God; voor Krekeitje zal het, later,
wanneer ze tot rust gekomen is, de her
innering aan de vuren bezingen. Uit Haffke
spreekt de dichter, het beste wat Sudermann
in zich had toen hij dit werk, met zijn
prachligen titel: Sint Jan's Vuur", kunst
matig en effectvol, in elkaar zette. Van geen
vertolker heb ik die bij-rol zoo in haar
waarde begrepen als van Van Dalsum, die
den dominee geheel ondergeschikt maakte
aan den mensch in Haffice en, ondanks een
bijna lachwekkend boersch uiterlijk en de
bezwaarlijke positie van af gewezen
tooneelvrijer, het overwicht van zijn, met zijn ambt
harmonieerend, wezen zuiver gevoelen deed.
De melodie, waarvan hij sprak, was in hem.
Om zijn afsche'd van Krekeitje stond de,
door Sudermann zelf zoo dikwijls verstoorde
atmosfeer, waarin dit stuk gespeeld moet
worden, sterk.
Reule was Heinz. Ook hij maakte zoo
van grooter gewisheid dan bij Monnicken
dam. Deze is een romanticus van aanleg, en
wil. En het is een altijd op te merken ver
schijnsel, dat romantici haast troebel be
ginnen, en lang dat zijn, om soms, in lage,
eenvoudige toon vibreerend te eindigen.
Sluyters daarentegen heeft ongebondener
schildersdrift, en hij is de Breitner te noe
men van een latere generatie. Hij heeft van
den vroegen Breitner (zoodra deze zich zelf
was) de zekere onstuimigheid. Hij, Sluyters,
is alleen langer onrustig in zich zelf, omdat
hij, gevoelig voor verschijnselen, in drukker
tijd zich moet vinden. Hij is niet de
phantast, maar hij is de realist-naturalist. Hij
heeft beweeglijkheid, maar hij is, ten slotte,
niet de innerlijke Droomer. Daarvoor is hij
te jachtig van wezen. Maar dit verhindert
niet, dat bij hem ook eens ten slotte alles
geklaard zal worden, en hij zal dan, rustiger
van houding, soms wellicht nog wrang van
intonatie in de kleur, het werk maken, dat
wij naast de meer decoratieve pogingen
noodig zullen hebben ter verrijking.
II. Breitner, Den Haag. Breitner is als
schilder te noemen de psycholoog van het
bewegend Amsterdam. Zijn psychologie
wordt meer zelden uitgedrukt in voorstel
lingen van menschelijke wezens. In de zelf
portretten vindt ge ze, maar niet altijd even be
langrijk. Ge vindt die psychologie nog ergens
anders. Hier en daar in een groepeering;
meiden gaande overeen brug, met de zwarte
geplakte lok, en met het lijf, brutaal onder
de kleeren. Dieper vind ik ze altijd in de
figuren geschilderd tegen een achtergrond
van sneeuw. Zij is daar het krachtigst, het
meest geconcentreerd; het meest eigenaar
dig, het scherpst en het meest bitter. Het
zijn de werken, die tot nu toe te weinig
worden gewaardeerd. Ik zal hier niet be-'
weren, dat deze werken ontstonden louter
uit psychologischen aandrang; de schilder"
is daarvoor te fel in Bfeitner, de schilder
fel op de sterke volle kleur. Maar zoo dit
niet het geval was bij het begin, willekeurig
of onwillekleurig kwam de psychologie er-in.
En zij is van eigenaardige soort. Om haar
met iets te vergelijken, moet ik Breughel
noemen. Zij is van dezelfde zekerheid, in
hetzelfde type. Zij is geen aanduiding van
hoogere verlangens. Zij 'duidt niet op intel
lect of op cultuur in de voorgestelden. Dit
is niet op Breitner's weg. Zij wil de schooiers,
veel mogelijk de poëzie in de rol levend,
maar het wordt dan bij hem gauw te fan
tastisch en gewild. Het is jammer dat een
acteur, die de, in ons land zeldzame, eigen
schappen voor een jeune premier meebrengt,
een jonge man, die waarlijk jeugd" geven
kan, met zulke krampachtige aanwensels te
kampen heeft, dat zijn natuurlijk gevoel er
onder verstikt raakt. Te redden lijkt me die
rol niet, maar door matiging naar buiten,
en meer innerlijke drift in de oogenblikken
van vervoering, zou het toch een aanne
melijker figuur kunnen worden dan Reule
ervan maakte. Tegenover dezen, op de spits
gedreven, drifikop zou ook een oom Vogel
reuter van meer gezag op zijn plaats zijn
geweest. Jan C. de Vos is geen Pruis. Toch
trof juist hij de voor het stuk gewenschte
nuance, Vogelreuter vertegenwoordigt im
mers alleen in de oogen van zijn familie
het vaderlijk despotisme, de grondtoon van
zijn karakter is bekrompen gemoedelijkheid,
en het lag aan het te heftig spel van Reule
dat ons het optreden van Jan C. de Vos,
uiterlijk, soms weifelend voorkwam. In de
gedaante van, op zijn wijze liefhebbend
gezinsvader, was hij prachtig. De natuurlijke
toon dien hij in zulk een rol op het tooneel
brengt, de tact waarmee hij het oogenschijn
lijk onbelangrijke boeiend en ontroerend
maakt, schept het geheele milieu, eenvoudig
met zijn persoon houdt hij de zwakke deelen
van het stuk bijeen.
Krekeitje"... Wat heeft Sudermann toch
eigenlijk willen zeggen met dien bijnaam ?
Zooals 't krekeitje in de kevie, zong dat
hart in 's meisje's borst", dichtte Vostnaer
in zijn -?Inwijding". Maar dit bescheiden
geluidje past toch weinig bij het opstandig
zigeunerkind. Aan La cigale, ayant chanté"
van La Fontaine beantwoordt haar stille be
drijvigheid ook weer niet, en gaan we tot Ho
merus terug, tot de legende van Tithonps, die
door Aurora's liefde, van Zeus wel de onsterfe
lijkheid maar niet de eeuwige jeugd verkreeg
de schralen dan définieeren, de armelijken,
niet de deemoedigen, maar de scherpen, de
landloopers, ree tot verweer. Zij definieert
hen, die ree tot verweer zijn, en ongebonden.
Het is niet de eerste maal, dat deze schil
derijen mij, als ik hier neerschrijf, aandoen.
Het is een gecontroleerde sensatie, en een
gecontroleerde beschouwing, omtrent wier
zekerheid ik in mij zelf niet aarzel.
PLASSCHAERT
Hiiiiiiiiiiiiiiiiniii iiiiniii iiiiiiii mi i iiiimimiiiiii
Dr. A. ALETRINO, Napoleon's laatste
levensjaren. Amsterdam, v. Holkema &
Warendorf.
Er zijn voor mij te veel persoonlijke her
inneringen verbonden aan dit boek en den
schrijver, om er on partijdig oover te schrijven.
Ik had er mij, tijdens zijn leeven, teegenoover
den uitgeever niet gunstig oover uitgelaten,
en daarmee heb ik mijzelven spijt en een
maning van den ooverleedene bezorgd.
Nu zie ik het boek 't liefst als een uiting
van Aletrino's mooye eigenschap, zijn vuurige
heldenvereering. Hij die zijn eigen persoon
zoo gering schatte en zichzelven niet in
staat achtte te zijn wat hij als ideaal van
menschelijke volkoomenheid zou gewenscht
hebben: mooi, sterk, dapper, heroïek hij
aanbad en vergoodde die enkele sterke
menschen die hun wil en weezen weeten te
doen zeegepralen oover den tijdgenoot.
Zoo moet men het boek beschouwen om
er vreede mee te hebben. Het zou niet
moeyelijk vallen het scherp te kritiseeren
en ooveral te betuttelen. Er staan onjuist
heden in, er zijn stijlfouten en zwakke
plaatsen, ook uitvoerigheden, die niemand
meer kunnen i.nteresseeren tenzij de harts
tochtelijke deelneemers in Aletrino's
Heroworship."
Maar die kritiek is onnoodig. Het boek
is niet geschreeven uit historische belang
stelling, niet om documenten omtrent een
merkwaardig historisch persoon te
comp'eteeren maar geheel en al uit liefde voor
den Held. Wie die liefde deelt zal in het
boek zijn gading vinden, en wie het niet
doet zal i iettemin eerbied voelen voor deezen
arbeid. Want helden-vereering is een groote
en voor den gang der menschheid onont
beerlijke kwaliteit. F. v. E.
Huizer Dorpsklok
Hoor je de klok van
Het dorpje wel luiden ?
Heerlijk, weemoedig,
Aandoenlijk geluid.
Wat zou dat luiden
Van morgen beduiden ?
Is 't voor een doode
Of is 't voor een bruid?
't Is er geen weer om
Te sterven of rouwen,
Lokkende morgen
Zoo klaar en zoo rein.
Heel de natuur schijnt
Wel bruiloft te houwen,
't Luiden zal dus voor
Een bruidje wel zijn.
Klokje je klank kan
Zoo vreemd mij bekoren,
Klokje je roept zoo
Met drang en met klem.
Als ik ver weg ben
Dan zal ik nog hooren,
Zal ik nog hooren
Je roepende stem.
Klokje je klank vaart
Zoo droef door de boomen,
't Lokkende bim-bam,
Mij noodend zoo trouw,
Als ik ver weg ben
Dan zal ik weer komen,
Zal ik weer komen
O ! klokje om jou.
Haarlem
L. C. STEENHUIZEN
iiiiMuiimiiiiimiHiiMiiMiimiiiiuiimiiiiiMHiliiniiiiiiiMliiMiiiiiniMMi
H. BERSSENBRUGGE,
POKTRETFOTOUBAAF
ZEESTRAAT 65, \m\ PaiOIïffl
DEff HAAG. - Tal. 1588.
en allengs tot krekel verschrompelde, dan na
deren we misschien het dichtst de bedoeling:
het onvergankelijke, dat in Krekeltje's hart
jong blijft, ook al wordt haar lichaam dor en
oud, de melodie", die ijl en dun, als met
het stemmetje van de Krekel, voortaan in haar
zingen zal, maar voelen toch ook dit beeld
niet zuiver gevat. Het is voor de vertolkster
een probleem hoe deze Heimchen" in
den klank van het Duitsche woord broeit
nog iets dat in de Hollandsche vertaling
verkilt uit te beelden. Mevrouw Lobo
was geen zigeunerkind; noch een Kre
keitje Soms was ze een kleine
spinnekop. Liefde-warm, maar niet in lichte laaie"
stond ze in II voor Heinz, haar leed was
wrang als van elk teleurgesteld jong meisje,
niet verscheurend. Het bleef klein burgerlijk,
op het niveau der familie, en wij wachtten
den geheelen avond op den gesmoorden kreet
uit het hart van een bevrijden en doodelijk
gewonden vogel. Toen de trein floot, en
later in III, toen zij, zuur en triest als een
muurbloempje, de lugubere bruidstoet na
staarde, bleven geluk en leed benepen.
Fantasie ontbrak, innigheid vergoedde ten
deele. In de tooneelen met den dominee
paste haar spel zich .^gevoelig aan.
Truusje, van Mientje van
KerckhovenKling, was ingénue tot op den rand van
het belachelijke. De schrijver wil het zoo,
maar de actrice, die de rol vertolkt, zou
toch beter doen niet daarop den nadruk te
leggen, willen we in de lieftallige Trude
nog min of meer een partij" zien, het on
zinnig offer" van Heinz en Heimchen waard.
De regie heeft het in haar hand den auteur
waar hij maat verliest, te corrigeeren. Door
geven en-nemen had hier de regisseur (van
der Horst) wien overigens lof toekomt voor
zijn zorgvuldige leiding, nog een beter slui
tend geheel kunnen verkrijgen.
TOP NAEFF
* 9