Historisch Archief 1877-1940
21 April '17. - No. 2078
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
13
DE VERZEKERING STAATSBEDRIJF
Teekening voor de Amsterdammer" van Joh. Braakensiek
Amerika's optreden (World)
Er zijn grenzen (The Bulletin, Sydney)
Juffrouw: Gut, dame, gaat U nu ook al voor het dooienfonds loopen?"
Nederlandsche Maagd: Ja mensch, wat doe je al niet in dezen tijd?"
IIHHItHIIHMIIIlflIlllHlllllllllllllllllllllllllllllllIIIIII
AAN CARMEN
(Antwoord van Johan de Meester
op den Open Brief van Carmen, naar aan
leiding van de Meester's laatste boek Carmen.
Zie ons nummer van 10 Februari 1917.)
Dan nog maar liever onbescheiden!
Ik sta namelijk voor de keus, indiskreet te
doen door over mijn boek te schrijven of
onhoffelijk door u niet te antwoorden: u,
eene uit de velen der Eenige! Der eenige,
die hoe juist zijn uw woorden slechts
zér enkele mannen vermogen te begrijpen".
Ik ben dus niet een dier enkelen, maar blijk
baar is u wel eene der velen, uit de Eenige
geboren. Een particuliere brief" van.u...
ach, daaraan mag ik niet meer denken, doch
hierin alleen al toont u zich Carmen, daar
drie woorden van u het verlangen wekken
en het vierde zond" de onvervulbaarheid
vaststelt.
Zou ik de laatste kans niet aangrijpen
om, zij het van verre, u knielend te groeten,
u de mér dan edelgeborene", u, van het
hemelsche geslacht
Mevrouw een Carmen is ook hierin
koningin, dat zij van kind af van zelf me
vrouw is u kent de tragiek van Mozes
<u vindt er iets van aan het eind van mijn
boek!). Veertig jaren had hij gezworven,
toen mocht hij Kanaan zien van den Nebo.
Ik ben in mijn zeven-en-dertigste van het
zwervers-bestaan der zigeuners, troubadours,
pennelikkers, krantenmannen hoe u deze
dwazen wilt noemen; en uit de verte aan
schouw ik een levende Carmen! Zij zegt,
mij zegt zij, dat er zijn vrouwen, voor wie
geen hinderpalen bestaan"; vrouwen, die
de ouders nu ja! en ook, ik geloof
het, de echtgenoot, en zelfs, naar u ver
zekeren durft, de kinderen; maar nog meer:
vrouwen, die de kennissen, de conventie en
het fatsoen koud laten" die zijn van een
zóó groote warmte!... Mijn uitnemende
jonge kameraad d'Oüveira, ook al schrijvende
over mijn boek, heeft iets vriendelijks
willen zeggen, toen hij onlangs in Het
Getij mij aanduidde als de 56-jarige p
re,noble onder de Nederlandsche schrijvers":
beseft u, in uw wreede jeugd, hoe nu zoo
een betiteling drukt, daar ik als een andere
Bijbelgrijsaard uwe heerlijkheid gezien"
heb en in het bestaan eener Carmen geloof?
Wat mij slechts overblijft, is een ter
zake". Behalve van den uitgever van het
boek, die me, in weerwil der
prijsverhooging ook bij déze lands-leverantie, gisteren
onmiddellijk seinde, niet over een herdruk",
maar over een derde en vierde editie tegelijk;
heb ik telegrafische aanbiedingen ontvangen
vnn uitgevers uit alle hoeken deslands; ook
dit is alweer echt Carmen: hoe wreed
zij doe, recht op dankbaarheid houdt zij!
IIIIIMIMIIHIIIIItHllllllllllllllllllllimilllMlllllllllltllmillMIIMIIinillllllllllllllMM
Hierom stap ik, door Carmen bezield, heen
over de hinderpalen", welke
schuchterheiduit-trots (mij, als Hendrik Lampe en eiken
on-Spaanschen Hollander eigen) mocht voor
houden en ben dus nog niet uitgepraat over
mijn boek.
Een vriendin van Multatuli heeft indertijd
romans laten verschijnen onder den schuil
naam mevrouw Quarles". Toen een lid der
famielje Quarles zich verzette tegen het
gebruik van zijn geslachtsnaam als pseu
doniem, noemde zij zich mevrouw Quarles",
het verzet keerend met een enkel accent.
Heeft dit voorbeeld mij bezield, zonder dat
ik het mij bewust ben? Wat hiervan zij,
Weledelgeboren Vrouwe, mijn boek draagt
niet uw illusteren familjenaam, doch heet
Carmen". Had bovenbedoelde
confrateresse" genoeg aan een enkel accent, ik meende
met twee aanhalingsteekens te kunnen vol
staan om een onderscheiding te maken, als
tusschen collega Shakespeare's to be or not
to be. Want daar kwam het, helaas, ook
hier juist op neer! Wij hebben geleefd in
een eeuw van twijfel. Gelukkig is de oorlog
gekomen. Nu worden de menschen vanzelf
bejahend. Welk een velden van operatie
liggen nu voor de Carmen's open.
In dankbare vereering, Mevrouw, vol
ootmoed
uw altijd dienstvaardige
J. DE MEESTER
iiiiiiiiiiiiiiiini iiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiii
O. E. R. I. N. O. E. P.
Een nabetrachting
Over de uit
voering van de
artisten-vereeniging met den
vreemden en
weinig-welluidenden naam,
welke voor ve
len
stadgenooten in de laatste
jaren het aan
gewezen en
eenigste gees
telijk voedsel
voor den Goe
den Vrijdag ge
worden is, kan
men (zooals over andere dingen) op vele
wijzen schrijven. Men kan den
algemeengebruikelijken weg volgen en, zooals de
dagbladschrijvers doen, de uitvoering be
schouwen als een weldadigheidsvoorwendsel
zonder meer. Natuurlijk verzuimt men dan
niet daarbij eenige dier voor het krantenlezend
publiek zoo aantrekkelijke bizonderheden te
vermelden, welke de voornaamste bekoring
onzer ochtendbladen vormen: dat bijvoor
beeld beroemde tooneelspelers als mevrouw
Q. en de heer X. zich in eigen persoon, en
allerminzaamst, onderhielden met den be
kenden coupletzanger A.; dat de lieftallige
echtgenoote van een onzer meest geziene
politici het buitengemeen geanimeerde bal
opende met den gevierden revue-schrijver
(of revuïste", zooals men in krantenstijl
tegenwoordig zegt) R.; dat de charmante
en jeugdige Miss Lola C. de gezamen
lijke harten van alle aanwezige heeren ont
vreemdde, wijl zij gekleed was in een
avondjapon, schoon als een droom: een
mauve onderkleed, omhuld door rose crêpe
de Chine, en coeur" uitgesneden, alleen
de Liberty avond mantel van gris-perle
Raneh-silk vertegenwoordigde een burgermans
inkomen; dat, enfin, de lezer is zelf
mans genoeg om uit zijn geheugen de overige
poespas aan te vullen. Men eindigt een der
gelijk ochtendbladverslag met een lofzang
op den knussen en echt-gezelligen geest,
op het onuitputtelijk vernuft van den Raad
van Elf, die toch elk jaar iets nieuws weet
te bedenken, en op de enorme stijving van
de kas.
Het voordeel van te mogen schrijven in
een weekblad, is wel, dat men de gelegen
heid vindt allicht iets dieper in te gaan op
verschijnselen van dezen aard. Men behoeft
daarbij zelfs niet al te diep af te dalen, en
een klaaglied aan te heffen over het eigen
aardig gebruik van een gewijden dag. Wan
neer .men het rustelooze leven der
theattrmenschen van nabij heeft gadegeslagen, en
weet, hoe dezeploeteraars-van-het-vermaak,
(wat een betere naam voor hen is dan pries
ters en priesteressen der kunst), afgebeuld
worden als polderwerkers, dan begrijpt men,
hoe voor hen de eenige vrije dag van het
jaar geen dag kan zijn van wijding. Dan
duidt men het hun niet euvel, dat zij, die
altijd verondersteld worden anderen te ver
maken, ook op hun beurt eens geamuseerd
willen worden. Dat bij deze gelegenheid
geld gemaakt wordt voor behoeftige
medeploeteraars is natuurlijk voortreffelijk, en
dat zoo'n avond de zorgvuldig-onderhouden
afstand verbroken wordt, welke in alle
andere gevallen de arbeiders van het er
kende tooneel scheidt van de werkers der
tingeltangel-planken, geeft evenmin reden tot
ontstemming. Neen, er is maar n gegronde
grief, die men het recht heeft tegen deze
oerinoeperigheid te koesteren: ze is niet
vermakelijk genoeg. Niet vroolijk genoeg,
niet blij, niet geestig, niet grappig. Ook
deze menschen bezitten een eer, althans
behooren die te bezitten. Nietwaar, daar heb
je nu de gezamenlijke Nederlandsche aflei
dingskunstenaars bij elkaar, geheel los van
eiken druk van buiten. Er is geen
grof-voelende slavendrijver, in den vorm van een
onartistieken, op directe winst aansturenden
Stop
iiiiliiiiiiitiu
variété-directeur, en| ook! de tyrannie van
de recette heeft bij deze vertooningen, waar
men bij voorbaat van een uitverkochte zaal
verzekerd mag zijn, geenerlei slechten in
vloed. Men mag dus eenige eischen stellen,
tenminste eenige verwachtingen hebben.
Daarom is het zoo innig teleurstellend, als
men met gebruikmaking van elke veront
schuldigende welwillendheid, tot de onaf
wijsbare gevolgtrekking moet komen, dat
het, wat men in de taal dezer menschen
een sof" noemt, geworden is. Ik weet wel,
dat in Nederland geen enkele massa zich
behoorlijk vermaken kan, en vooral, dat het
verstandig is van de prestaties onzer
variété-?artisten" weinig te hopen. Doch niet
temin had ik 't mij heel anders voorgesteld.
Het was allemaal wanhopig-fatsoenlijk, en
wanhopig-banaal. Van deze unieke
Carnavalgelegenheid om te spotten, werd zelfs geen
ongepast misbruik gemaakt. Alleen
Barbarossa, die tegenwoordig zoo mak is als een
paaschlammetje, werd op ongeestige wijze
in de maling genomen. Let wel: in de ma
ling genomen, niet gecaricaturiseerd, niet
gehekeld, alleen maar gehoond.
In het eenigste nummer van althans eenige
pretentie, in de parodie" op II Trovatore,
werd hij ten tooneele gebracht en zingt het
koor van hem:
.Is het die verswarschte journalist,
Met zijn eigenwijze krant, de schrik van
elk tooneellist?''
U ziet het: gekrenkte ijdelheid, angst
voor de bedreigde broodwinning vooral,
zij worden als in een achterbuurtenkrakeel
zonder eenigen zin voor humor uitgebraakt.
Geen greintje humor is te ontdekken in
deze z. g. opera-parodie, waarvan de Pa
triarch" van den Raad van Elf eenmaal
zegt, dat hij er het woordengeknoei", en
een andermaal, dat hij er de woordver
duistering" van vervaardigde. Deze Patri
arch", die niemand anders is dan de heer
Louis Contran,-d. w. z. een van de grofste
coupletzangers in dit aan echte humoristen
zoo stervensarme land, vindt zoo'n vondst
als woordengeknoei" en
woordverduistering" ongetwijfeld buitengewoon aardig,
blijkens het feit, dat hij het gedrukte pro
gramma kwistiglijk heeft doorspekt met nog
vele andere en even geestrijke opmerkingen,
die volgens de psychologische kenmerken
van hun eigenaard, alle denzelfden geestelij
ken vader moeten erkennen. Het programma
zelf bijvoorbeeld heet zoo maar niet,
burgerlijkjes-weg, programma! O, neen, dan
kent U dit oolijke heerschap nog niet. De
titel luidt: Distributie-Lijst van de Flauwe
Kul die er te slikken wordt gegeven, alles
onder Staats- en Rabbinaal toezicht, en de
verschillende nummers worden aangewezen
als Bons. Een der meest weerzinwekkende
nummers, n.l. het liedjesgekweel van twee
jongetjes, waarbij zelfs de zachtaardigste
mensch ter wereld de neiging tot kinder
moord zich voelt bektuipen, vindt men in
deze distributielijst genoemd, als Caruso
en de Engelsche Ziekte, uitspattingen van
twee gekrompen opera-zangers, motto: eens
worden zij óók groot."
Een volstrekt-geestloos tableau, De Twee
Weezen, wordt door den programma-auteur
gekwalificeerd als Spel van honger en
ontbeering door 't eten van witvleezige
regeerings-zeepballen."
De lezer, die in den laatsten tijd veel naar
den schouwburg gegaan is, zal waarschijnlijk
bij zichzelven zeggen: Wat komen deze
afschuwlijke flauwiteiten me bekend voor!
Waar heb ik toch pas dergelijke
narigheden gehoord? De psychologie van deze
grapjassigheden herken ik, maar waar 't
precies geweest is, weet ik niet meer". Laat
de geachte lezer mij veroorloven hem op
weg te helpen. Deze zelfde stem heeft hij
vernomen in het stuk van Querido, uit den
mond van den grappigen" oom in Aron
Laguna, den, aan wat de psychiaters ge
dachten vlucht" noemen,lijdende gijnponcm",
de onduldbare praatmachine, waarmede deze
schrijver zijn werk aanzienbaar heeft meenen
te kunnen maken. Geestigheden als: Was
jij maar mutsenmaker op een oorlogschip
geworden", of als: Weet jij waarom de zee
zoo zout smaakt? Van al de zoutevisch,
jonge," , of als de uitdrukking: 'n ge
boren operaam-zanger", verraden in den
auteur van Aron Laguna eenzelfde menta
liteit als die van den beroeps-gijnponem
Louis Contran.
Nu zou dit allemaal niet hinderen, als
deze en dergelijke gijntjes" niet aange
merkt werden als specifiek Joodsch. Het is
hier niet de plaats, en ik voel mij ook aller
minst tot oordeelen in deze bevoegd, om de
karakteristiek na te gaan van den
lypischJoodschen humor. Alleen wensch ik in het
belang der waardigheid van het Joodsche
volk er tegen te protesteeren, dat de
zoutelooze moppentapperijen van de heeren Con
tran, Querido c.s. door niet-Joden als stan
daard zouden kunnen of mogen aanvaard
worden voor den graad van humoristische
ontplooiing van een ras, dat in zijn groote
vitaliteit, al het bezit van een
sterk-ontwikkelden zin voor humor vermoeden laat.
Nog te veel stond deze Oerinoep-avond
in het teeken, waarin onze gansche
vermaakskunst nu eenmaal staat, n.l. in dat
van de onbewuste" dienstmeid, die haar
uitgangsavondje heeft. De dienstmeid is on
getwijfeld een der sieraden van onze samen
leving, is de liefste vrouwenfiguur uit
Dame: Nu wilde ik U niets verbergen"
Advocaat: Pardon, mevrouw, mag ik
U er even aan herinneren dat ik een
advocaat ben en geen kleermaker"
iiiiiiiimiiiiiiiimiiiimiiimiimiiiiimiin niiiimi minimum
onze moderne literatuur, is Geertje van Johan
de Meester, niet een dienstmeisje ? doch
men heeft de plicht te eischen, dat het
vermiak van een volk het peil van haar
huidigen smaak overschrijdt.
SIMON B. STOKVIS
iiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimiitmiiiiiitiiiiuiiiiiiiuiiiiiiiiiitiiiiiiiiii
Redacteur: Dr. A. G. OLLAND
A. R. Falckstraat 5, Utrecht
Alle berlchten,deze rubriek betreftende.gelieve
men te adresseeren aan bovenstaand adres
CORRESPONDENTIE
Dr. O. te H. 1. Pc5 gaat niet op door I..,d4.
OPLOSSING EINDSPELSTUDIE No. 61
VAN HENRI RINCK
Wit: Kh3, Lc8, Pc4, pionnen c7 en h4.
Zwart: Kg6, Dg7, pionnen f3 en h6.
1. Lc8-f5f Kg6-h5 (op 1... Kf5: volgt:
2. c8Df, op 1... Kf6 volgt: 2. Pe3, Dc7:
3. Pd5t enz.) 2. Pc4?e3, Dg7Xc7,3. Pe3?d5,
Dc7?e5l 4. Pd5-f4f De5Xf4, 5. Lf5-g6f
Kh6Xg5, 6. h4?h5f en wit staat pat
Heel aardig, maar niet moeilijk l
Goede oplossing ontvingen we van: J. S.
te Zeist, Cowboy" te Utrecht, J. Rietman
te Dieren en C. J. Rietman te Nunspeet.
OPLOSSING PROBLEEM No. 65
VAN J. RIETMAN
Wit: Kf6, Ldl, Lb8, Pb3, Pg4, pionnen
02, d4 en g3.
Zwart: Kh5, pion d6.
1. Pb3?cl, d6?d5, 2. Pcl-e2, Kh5Xg4,
3. Pe2-glf.
De auteursoplossing ontvingen we van:
J. S. te Zeist, Cowboy" te Utrecht, J. J.
van Weering te Rotterdam.
Er is echter een nevenoplossing (welke
gemakkelijk te verhelpen is door een zwarten
pion op f7 te plaatsen) beginnende met
Kg7. Deze oplossing werd aangegeven door:
M. Dolman te Zeist, J. Schoonbeek te
Weiwerd, J. Torn te Waalwijk, S. Kleeft te
Uitgeest, H. de Jonge van Ellemeet te Genève.
Een kleine match van vijf partijen werd
onlangs tusschen de meesters Mieses en
John gespeeld op de Schaakclub Augustea"
te Leipzig, op uitnoodiging van deze club.
De uitslag was dat elk der belde spelers
n partij won, terwijl drie partijen remise
werden.
Onderstaande partij is de derde van den
match en zeer interessant.
FRANSCHE PARTIJ
(Gespeeld 16 en 23 Januari 1917)
Wit Zwart
J. Mieses W. John
1. e2?e4 e7?e6
Men ziet, de Duitsche schakers zijn
niet zoo chauvinistisch om Fransch van hun
repertoire te schrappen.
2. d2?d4
3. Pb l?c3 Pg8?f6
4. e4Xd5 e6Xd5
Ook 4... Pd5 kon geschieden. Dit speelde
o. a. Tarrasch tegen Schlechter in 1911 te
Karlsbad. Er volgde: 5. Pd5: Dd5: 6. Pf3,
b6, 7. Ld3, Lb7, 8. Lf4, Ld6, 9. Ld6: Dd6:
10. 0-0, Pd7, 11. De2, 0?0, met ongeveer
gelijk spel.
5. Lel?g5
Ook 5. Ld3 is een goede zet.
5 Lf8-e7
6. Ddl?d2
Deze zet is aanbevolen door Svenonius.
In een partij Mieses?Lewitzky (Breslau 1912)
geschiedde hierop 6... h6, 7. Lh4, Lf5, 8.
Ld3, Ld3: 9. Dd3: Pc6, 10. Pge2, Dd7, 11.
a3, 0?0-0, met gelijk spel.
6 h7?h6
7. Lg5-f4 0-0
8. h2?h3?
Niet noodig, beter ware 8. Ld3 of 8. a3.
8 Le7?b4!
Nu dreigt zoowel Pe4 als c7?c5.
9. f2-f3 c7-c5
10. Pgl?e2 Pb8?c6
U. 0-0?0 c5?c4!
12. g2-g4
Wanneer aan verschillende kanten
gerocheerd is, ontstaan uitteraard vanzelf
heftige aanvalspartijen. Beide spelers moeten
gedurig aanval en verdediging afwisselen.
Wie zich hierin het bekwaamst toont wint
de partij.
12 b7?b5
13. g4-g5
Te haastig l het ware voorzichtiger eerst
den h-pion te laten oprukken. Wit vreesde