Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
12 Mei '17. No. 2081
UIT HET DIENSTHUIS VAN DE KONINGIN DER AARDE
vi
J. J. DE ROODE, Redacteur van Het Volk"
Voor De Amsterdammer" geteekend door Jordaan
Bij het portret van J. J. de Roode
Redacteur van Het Volk"
door C. K. ELOUT
Redacteur van het Algemeen Handelsblad"
Een paar jaren geleden heeft Ankersmit, een
der Vo/A-redacteuren, in het Maandblad van
den Ned. Journalistenkring met mij gepole
miseerd over journalisten als schrijvers" en
journalisten als strijders." De laatste
qualificatie kwam, volgens hem, slechts toe aan
de socialistische journalisten die immers,
schrijvend, tevens streden voor een ideaal.
De burgerlijke" journalisten waren maar
schrijvers" zonder meer. Mijns inziens
sluit deze onderscheiding een grievende
miskenning in van den aard van het werk
van menig burgerlijk" journalist (niet, dit
erken ik gaarne, van allen). Zeker is het
idealisme in.de burgerlijke" pers niet zoo
sterk gecentraliseerd... men zou wel haast
kunnen zeggen: georganiseerd, als in de
socialistische krant waar heel het denken
beheerscht wordt door n gedachte. Althans
in de liberale pers is dit niet het geval;
daar treft men uitteraard het liberale
denken brengt dit mee niet n enkelen
alles beheerschenden ideëelen dominant aan,
als bij de socialisten maar óók bij de
clericalen, doch wél een meervoud van idealen...
die te zamen dezelfde strijdwaarde hebben
als die eene bij de rooden en de zwarten.
Er zijn dus zeker evengoed strijders"
iiniiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Het Republikeinsche Beginsel
Hieromtrent moeten wij in Holland eens
tot klare woorden koomen. Het is tijd.
In deezen tijd van katastrofe of liever
anastrofe van opruiming en bereddering,
moet er eens duchtig huis gehouden worden
en de schoonmaak op deegelijke wijze be
tracht.
Er hangt niet alleen veel oude plunje,
waar de mot in zit, er ligt ook veel rommel
en er staan heilige huisjes in den weg,
midden in 't verkeer.
Ik wensch daarover rondweg en vrij te
spreeken. Ieder kan weeten dat ik geen
partij-man ben en niet begeerig om mee te
doen aan het politieke spel.
Wat op dit moment in dit land uitvoer
baar is, wil ik niet bepalen. Dat laat ik
gaarne oover aan de practische, en daardoor
altijd min of meer opportunistische politici.
Maar ik waarschuw den opportunist dat
hij zijn tempo wat versnellen moet. De ge
beurtenissen, die eeuwen zullen nawerken,
voltrekken zich thans in onwaarschijnlijk
korten tijd. En de angstvallige practicus
loopt veel kans achteraan te koomen. Vooral
in Holland.
Het is heusch niet meer voldoende ,met
zijn tijd mee te gaan."
Dat zou beteekenen: achteraan bungelen."
De practische politicus moet snel beraden
zijn, de teekenen des tijds vlug leezen en
dan zijn plannen richten en ontwerpen met
scherper en wijder blik op de toekomst,
dan anderen toonen.
Mijn werk is het zaayen. De practicus
moet echter klaar staan om de opkoomende
kiemen te beschermen en te doen groeyen.
De groei gaat wonderbaar snel in onze dagen.
Terecht is opgemerkt dat ik geen nationa
list ben. Dat wil zeggen, dat ik mij
onmoogelijk voor goed kan aansluiten bij een groep,
beperkt door nationale grenzen. Ik ben aan
Holland gebonden door taal en volksaard,
door herinnering en sympathie maar de
menschengroep, de gemeenschap waarvan
ik mij deel voel, strekt zich uit pover den
geheelen aardbol en ik heb mijn meede
burgers zoo goed in Azië, in Amerika, als
in Europa.
onder de journalisten buiten als onder die
binnen het socialisme.
Maar, dit vooropstellend, wil ik nu tevens
zeggen: Als men in de Nederlandsche
journalistiek het type van den journalist
strijder zou willen zoeken, dan vindt men
er misschien geen beter dan de Roode.
Een strijdersnatuur bij uitnemendheid.
Of hij het altijd geweest is, weet ik niet.
Menigeen werd allengs, in den loop zijns
levens, strijder onder den drang van ?ijn
overtuiging, niet uit lust in strijd. En zoo
is het mogelijk dat de Roode, die immers
op 't laatste oogenblik voor het predikambt
terugdeinsde omdat hij het niet in waar
achtigheid zou kunnen vervullen en die uit
de burgerlijke in de socialistische pers
overging uit overtuiging, zich allengs
geestelijk gehard heeft tot een zoo
onverzettelijk strijder als hij nu is
omdat zijn overtuiging hem dien weg
opdrong. Ik weet het niet. Persoonlijk ken
ik hem niet voldoende om dat te kunnen
beoordeelen. Hoe het zij, thans is hij een
strijder bij uitnemendheid. Klaar tot den
aanval, klaar tot verweer. Met de pen maar
óók met het woord. Het laatste hebben we
in het persvertrekje van de Tweede Kamer
(en, ja, ook op de perstribune wel eens,
waar het dan woelig werd) vaak ervaren in
den tijd toen de Roode de overzichten schreef
voor Het Volk. Hij gaf nooit kamp, had altijd
repliek en daar er een paar burgerlijken"
Zooals ik in Amerika zeide: ik heb mijn
vaderland aan beide zijden van den Oceaan."
Zoo voelde ik toen ik daar sprak en zoo
voel ik nog.
En toen ik onlangs las de toespraken
gehouden door Walter Page, den
Amerikaanschen gezant te Londen en door Lloyd
George, toen gevoelde ik: dat zijn mijn
geestverwanten, de representanten van de
gemeenschap waarbij ik mij praktisch
aangeslooten gevoel.
Wilson, Page en Llpyd George zijn sterke,
practische mannen, wijdzichtig en moedig,
die de teekenen van hunnen tijd verstaan
en weeten wat uitvoerbaar is. En tot hen
behooren ook de Russische revolutionairen.
Hoe anders klinkt hun taal, hoeveel vrijer,
eenvoudiger, natuurlijker en waarachtiger
dan het gedraai en geschetter der vorsten
en hun trawanten.
De genoemde mannen zijn geen wijsgeeren,
maar ze neemen toch tot beginsel het hoogste
en diepste, het meest idealistische, wat zich
in dit stadium van ontwikkeling verwerke
lijken laat.
En ik waarschuw onze Hollandsche poli
tici, dat zij zich niet blind moeten staren
op Hollandsche toestanden en
moogelijkheden, maar acht geeven op het groote gebeu
ren in de gansche waereld willen zij niet
weeder Holland den spotnaam doen verdie
nen van het China van Europa zóó zeer,
dat China zelf verontwaardigd teegen de
vergelijking protesteeren zou.
Het beginsel waaraan de sterkste mannen
van de praktijk thans hun leuze ontleenen
is niet alleen het demokratische, maar ook
het republikeinsche beginsel.
Dit moet men in Holland wél onder de
oogen durven zien. Het is geen ijdele leuze,
en zeeker niet zooals men in Holland
schijnt te denken een zaak die er minder
op aan komt.
Men zegt hier dat alleen het autokratisch
en absoluut kooningschap gevaar opleevert
voor de burger-vrijheid, maar dat een con
stitutioneel monarchisme niet alleen
volkoomen gevaarloos is, maar ook inderdaad de
ideale regeeringsvorm.
En dan wordt ons Engeland als voorbeeld
genoemd.
waren van even militanten aard, (.strijders"
óók I) kwam het niet zelden tot stekelige en
vinnige debatten. Trouwens, ik moet zeggen
dat mijn verste heugenis aan de Roode er
eene is van militant allooi. Onze goede vriend
Nannes Gorter bracht hem eens 't is nu
minstens twintig jaar geleden; de Roode
wasnogaan het dagblad De Amsterdammer
aan het tafeltje in het Palais Royal waar
's middags een vrij groot aantal
Amsterdamsche journalisten, van de allerjongsten
af tot de veteranen toe, placht saam te
komen. En het gesprek tusschen de Roode
en mij (wij waren toen beiden intransigent,
verschrikkelijk stellig in onze meeningen en
beweringen en... furieus jong!) was zoo
stroef en wrang en wringend dat ik, toen
hij weg was, tot Gorter zei: Breng dien
kerel maar nooit weer mee; ik zou de
hevigste ruzie met hem krijgen." Op dien
leeftijd meent men nog, zijn geestverwanten
te vinden onder hen die precies eender
denken; later vindt men de geestverwant
schap meer in de waarachtigheid van een
meening, over de meeningsverschillen heen.
Dat gesprek liep toen, als't mij wél heugt,
over de litteratuur. der tachtigers. En dit
brengt mij weer op eft der wezenlijkheden
in de Roode's journalistiek: Hij is, als jour
nalist, van alle markten thuis." Hij fceeft
die zekere universaliteit van gaven die, naar
mijn oordeel en al laat ik de specialiteiten
in ons vak in hun volle waarde, toch eigenlijk
een onmisbare voorwaarde is voor het
journalist-zijn in zijn gansche volheid. De
Roode is nu allengs voornamelijk politiek
journalist geworden, maar hij heeft allerlei
ander werk gedaan, reportage,
vergaderingsverslaggeverij, kunstcritiek, litteraire
critiek, binnenland, bijna alles wat er
aan een krant te doen valt. En al is zijn
werk nu misschien wat meer gespecialiseerd,
dien universeelen grondslag heeft het be
houden. Zijn artikelen zijn niet die van den
politicus die een krant gebruikt, maar van
den journalist die de politiek behandelt. Als
een onderdeel van heel ons geestelijk leven.
En op hem is wel zeer bijzonderlijk het
gezegde van toepassing: Le style, c'est
l'homme. De redacteuren van Het Volk, dat
sedert eenige jaren geen hoofdredacteur
heeft, merken hun artikelen niet met bepaalde
leekenen. Maar de Roode heeft het amper
noodig. Wie Het Volk trouw leest, zal zelden
in twijfel zijn over den oorsprong der
artikelen van zijn hand. Ex ungue leonem.
Een vaste, kalme maar onbedwingbare, klare
en preciese gedachtengang. Een ingehouden
kracht. Een onverzettelijke, maar bedaarde
stelligheid. Afwezigheid van alle uitbundig
heid, van alle pathos, van elke zweem van
lyriek. Een bijna koele voornaamheid maar
een stil brandend vuur van gedachte. Kracht
van argumenten, niet van beelden en woorden.
Ziedaar eenige kenmerken van zoo'n artikel
van de Roode dat uit de straffe, nuchtere
school komt van de Koo en P. L. Tak,
maar dat nog meer in zichzelf besloten is
dan wat de Koo schreef en nog minder
gemoedelijks" heeft dan wat er vloeide
uit Taks pen. Het zijn artikelen als gebou
wen van hard marmer maar waarin- altijd
een stille, klare v'am blijft branden.
En zoo waren ook, zoo kantig afgewerkt
en gaaf, zoo vastbesloten, die kleine Kamer
aspecten waarmee de Roode, toen hij de
overzichten schreef voor Het Volk, een tijd
lang die overzicht-verslagen dagelijks in
leidde. In enkele regels werden de lezers
daardoor opeens binnengebracht in de Kamer
atmosfeer van dien dag zoodat ze het dan
volgende relaas van het verhandelde (door
spekt met enkele korte,
ironisch-humoristische woorden; soms vond de schrijver n
woord dat een spreker of een situatie kos
telijk ironiseerde) te lezen kregen in een
geestelijke atmosfeer van zeer bijzondere
actualiteit. Dat het subjectief gezien was,
spreekt vanzelf.
Daarom, om dat volkomen gave, sobere
en afgekante van de Roode's stijl, is er
misschien niemand in onze journalistiek op
wiens werk zoozeer een tegenwoordig wel
wat veel gebruikte qualificatie toepasselijk
is: monumentaliteit.
En dit is voor mij zeker: Als de Roode's
overtuiging hem niet had gedrongen in de
socialistische pers, naar een krant van altijd
nog maar betrekkelijk kleinen lezerskring,
dan zou deze democraat van den geest maar
aristocraat van de pen thans een van onze
Nu geeve men echter eens naauwkeurig
acht op de uitingen van de machtigste staats
lieden van deezen tijd, die aan Engelands
zijde staan.
Het Engelsche koningschap wordt nage
noeg niet genoemd, tenzij uit een zeekere
vormelijke beleefdheid. In de laatste toe
spraken van Wilson, Lloyd George en Page
wordt het geheel genegeerd. Men zit er
eenigszins verleegen mee, men geneert er
zich voor, teegenoover de Amerikaansche
en Russische republikeinen. .
Het komt mij juist vóór, dat het consti
tutioneel monarchisme Engelands grootste
zwakte uitmaakt. Eenvoudig omdat het een
comédie is, een onwaarheid, een ijdele ver
tooning, alleen gedoogd terwille van de
pronk- en staatsielievendheid des volks, van
de conservatieve vormelijkheid der
aristokraten, van het voordeel om aldus, door het
toeval der erfelijkheid, de moeyelijke vrije
keuze te ontgaan.
En het getuigt naar mijne meening van
een materialistische kortzichtigheid, als men
meent dat zulk een leugentje om bestwil
zonder schade voor de volksziel kan worden
getolereerd.
Het is maar al te duidelijk gebleeken dat
iedere menschengroep economisch of
politiek een sterk representant, een leider
en bestuurder noodig heeft en dat het
welzijn, de verheffing en het geestelijk be
houd van de groep, voor een groot deel
afhangt van het karakter en de handelwijze
van zulk een verteegenwoordiger.
Is die Leider een zwak, onbetrouwbaar,
onbekwaam persoon dan demoraliseert de
geheele massa. Eeven als men dat kan con
stateer en bij elke groote industrieele onder
neeming, of bij een leeger. Een barst of
breuk in de spil waarom het geheel draait,
en alles loopt in 't honderd. Wel kan een
organisatie, eenmaal door toedoen van een
geniaal ontwerper tot vollen bloei gekoomen,
langen tijd stand-houden ook al heeft de
stichter geen geniale opvolgers. Maar de
volksziel verzwakt en ontaardt, waar de
hoogstaangeziene individuen niet het voor
beeld geeven van den gaven, oprechten,
sterken en hoog-willenden Mensch.
Na het breeken der autokratie heeft men
meest bekende journalisten zQn. Nu heeft,
buiten den kring van Het Volk, menigeen
nooit van hem gehoord en nimmer een letter
van hem gelezen.
Wat niet verhinderen mag, hem tot de
allereersten van ons vak te rekenen.
Voor hetgeen ik hier schreef heb ik: naar
ik vrees, eenige verontschuldiging te maken
aan de lezers van dit blad en aan de Roode.
In zooverre namelijk als ik wel zijn werk
ken maar zijn persoon eigenlijk niet genoeg.
Anderen zouden, wat dat belangt, beter be
voegd zijn geweest om over hem te schrijven.
Maar ik ben voor de verleiding der
uitnoodiging bezweken omdat ik graag eindelijk
eens iemand in het licht help zetten waarin
hij, ook buiten zijn gewonen kring, behoort
te worden gezien.
Als strijder en als schrijver.
Volgende week: A. Roodhuyzen,
teekening van Qeorge van Raemdonck, met tekst
van Wierdels.
iiiimimi HIIIIIIII
Een Homerischen strijd heeft Groningen's
afgevaardigde niet behoeven te voeren ten
einde den weg naar de academie voor a.s.
medici en wis- en natuurkundigen van
Latijnsche en Grieksche hindernissen te be
vrijden. In klassieke gelatenheid bestreed
de oppositie den barbarus" Mr. Limburg,
den waren Jozef, gelijk Mr. Mendels hem
zeer te pas noemde, toen de verdediger van
het aanhangige ontwerp juist gesproken had,
over de zeven magere jaren gedurende
welke men wachten moest eer herziening
van de opleiding voor het Universiterts
onderwijs in 't vooruitzicht was.
De ware Jozet neigde met z'n
beminnelijksten glimlach in de richting van den dit
maal zeer welwillende interrumpeerenden
heer Mendels en zette met breed gebaar,
voor zoover zijn breed maar kort postuur
hem dit keelwerk, zijn te lange toast voert.
Want met allen eerbied voor de capaciteiten
van dit kamerlid, terwille van de elegantia"
werd het sapienti sat est" helaas te veel,
in een hoek geduwd. Enfin, als men klas
sieke opvoeding genoten heefr, dan is het
verleidelijk wanneer de kans daar is, de
vruchten er van in grooten getale uit te
stellen zelfs Camerarius ontsnapt niet
aan dit ijdel genoegen!
Meer rumor in cusa heerschte er bij de
regeling van werkzaamheden. Als school
jongens om den meester, zoo scharen zich
bij dit punt van de aganda onze afgevaar
digden om den voorzitter. Veelal ontstaat
er een gedrang, dat er niet minder op wordt,
wanneer een der heeren gauw een duit in
het zakje wil doen en een of ander zeer
belangrijk" onderwerp nog aan het lijntje
het lijkt soms heusch op een onheilspellend
lange waschlijst zooals mr, Goeman
Borgesius dit minder deftig placht uit te drukken.
toegevoegd wenscht te zien. Bij regeling
van werkzaamheden" joelt het in d i Kamer
van belang, zonder eenige vermaning van
den voorzitter, die meestal zelf ter bekor
ting van de dikwijls iugewikkelde kwesties,
zich op hoogst onofficieele wijze in de ge
sprekken debatten zijn 't niet komt
mengen.
Toen de heer. v Leeuwen zijn voorstel
in zake de democratiseering van het
buitenlandsch beleid met den meesten spoed aan
de orde wilde laten komen, verrees er in
reactionnaire hoeken tegenstand.
En ineens was de Kamer bij dit zoo on
schuldig lijkende deel van haar werkzaam
heden in twee politieke kampen verdeeld,
waarvan de vooruitstrevende partij het ten
slotte won.
Voordat echter met minister Loudon, het
troetelkind der Kamer, een ontmoeting zou
het, van uit een universeel
beschouwingspunt tamelijk malle en kinderachtige lap
middel bedacht, om het erfelijk koningschap
schadeloos te maken door er eenvoudig de
macht aan te ontneemen en het te laten
bestaan als een leege schil, een vooze vorm,
een soort rudimentair gedenkteeken, waar
door de uiterlijke praal en pronk, de staatsie
en de fraze, noodig voor het domme volk,
kon gehandhaafd blijven..
Dit nu is voor den wijzen mensen dóór
en dóór onwaardig en verwerpelijk. Het is
een lafheid,die een ongerechtvaardigde twijfel
verraadt aan de toeneemende mondigheid
der meenigte.
Het is een onwaarheid die onvermijdelijk
gewropken zal worden als elke leugen, ook
al schijnt ze aanvankelijk heilzaam te werken.
Het is een transigeeren, dat de demo
cratische Geit en de monarchistische Kool
wil sparen, maar, zooals al zulke transacties,
aan beide kanten bedroogen uitkomt.
Want het is, ergst van alles, een schennis
gepleegd aan een heilig, in de menschheid
inhaerent geloof aan een waarachtig
kooningschap, dat berust op vrije erkenning dóór
het volk van goddelijke geniale gaven,
e« dat niets met geslacht of erfelijkheid te
maken heeft.
Kooninklijke menschen kunnen in alle ras
sen en in alle standen opstaan. Het volk dat
verblind is door uiterlijk vertoon, door ijdele
frazen, en door den waan dat het
kooningschap erfelijk zou zijn in bevoorrechte ge
slachten zulk een volk zal het laatste
zijn om den kooninklijken Mensch uit te
vinden en te huldigen.
Blijkt het dan ook niet, dat de sterkste
en wijdzichtigste staatslieden thans niet
slechts de democratie" maar ook de repu
bliek als noodzakelijke organisatie voorzien ?
Geen toespraak, in de oorlogsjaren ge
houden, klonk zoo zuiver en zoo machtig
als die van Wilson, waarmee hij
Duitschland den oorlog aanzegde. Daar sprak een
representant van een volk dat werkelijk met
een goed geweeten in den strijd ging eeven
als het Fransche.
In die woorden was Majesteit, niet de
Majesteit waarvoor de Europeesche
hoovelingen buigen, maar de Majesteit van den
De Glimlachende Kabeljauw
Ach, hoe vroolijk is het leven
van de brave kabeljauw,
Spelemeien, minnemallen
Kan hij met zijn blanke vrouw,
Vroeger werd hij nagezeten
Door de logger en de bom,
Tegenwoordig zwemt de snuiter
Vrij zijn Doggersbankje om,
Met zijn keeltjes en zijn lipjes
Graast hij in den Oceaan,
Met die vreeselijke vlsschers
Is het nu voor goed gedaan.
Niemand smeert nu meer zijn lever
Op een stuk geroosterd brood,
Memand smult met botereausjes
Van zijn kop- en middelmoot.
Zoutevisch met fnssche peentjes
Wordt hij niet meer, als weleer
En zijn kabeljauwen-leven
Neemt geen stokvisch-einde meer.
Als er soms een onderzeeër
Plotseling zoo langs hem schiet
Juicht hij: Blijf maar torpedeereri"
Ga je gang maar, spaar ze niet"
Zorg maar dat ze niet meer visschen"
Haal de schuiten naar benêe"
Ook de kabeljauw heeft rechten"
Op zijn plaatsje in de zee".
Voor uw schoone heldendaden"
Richten wij een standbeeld op",
Lieve, zoete onderzeeër"
Kus mijn kabeljauwenkop"
Ga met roem en eer beladen"
Naar uw vergeleken huis",
Mogen wij u decoreeren"
Met het kabeljauwenkruis ?"
En wanneer ge wordt vernietigd"
Zijn wij allen rond uw graf'
Hier ligt onze vriend begraven"
Kabeljauwen hoeden af!"
plaats hebben, was eerst de beurt aan het
zwarte schaap Bosboom.
Een paar fikse stooten werden hem toe
gebracht, maar dank zij een steuntje in den
rug van den beschermenden premier bleef
Excellentie nog overeind, ondanks het bom
bardement met moties dat hij doorstaan moest.
De vergadering was beslist in een
crisisstemming. Nijdige blikken en niet minder
nijdige woorden werden er gewisseld. Een
zestal moties lagen ter tafel, en de minister
deed onhandig. Schoonere scènerie voor een
ministerieele crisis kan men zich dus haast
niet denken. De meest komische motie was
die van de heeren v. d. Voort, v. Zijp en
Scheurer, die het behandelde in comit
generaal tot een secret de polichinelle wil
den maken. Gelukkig werd ons deze ver
tooning bespaard; het secret bleef een secret,
zekere polichinelles bleven polichinelles!
De leider der vrijzinnig-demoeraten had
een motie ingediend, die geen wantrouwen
jegens den Minister beteekende, maar ook
geen vertrouwen. Je kon er net van maken,
wat je wilde, met het gevolg, dat het voor
stel dan ook eenige malen van karakter ver
anderde. Nu de motie aangenomen is, zal
misschien achteraf blijken dat de kattige
opmerking van den heer Marchant, dat dit
muisje nog een staartje zal hebben, voor
llllllllllllllllllllllfflllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllllllltfllltllllllluillll
H. BERSSEÏIBRl/GGE,
VOKTRETFOTOQKAAF
ZEESTRAAT 65, Daast Fanoraia Mesflaj
DEN HAAG. - Tel. 1538.
IIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIHII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIMMIIIIIMII
vrijen, vreede-lievenden, moedigen, tot ver
weer van het kostbaarste goed
getergden man.
Kan een wijs mensch werkelijk meenen
dat het loogenachtig misbruik van zulke hooge
woorden als Kooning" en Majesteit" zonder
slechten invloed blijven kan? Zou dit niet
een bot miskennen zijn van geestelijke krach
ten en waarden?
Ja, als er nu werkelijk families bestonden
van een soort oppermenschen, waarvan alle
leeden noodwendig koninklijke eigenschappen
bezaten, die in gewoone geslachten niet voor
kwamen, dan was de zaak van zelf in orde.
Maar heeft de Engelsche schrijver Charles
Dickens niet in zijn History of England"
terecht gezegd dat men moeyelijk een stel
grooter schavuiten bij elkaar zou kunnen
zoeken dan de gekroonde vorsten, die
Engeland hebben geregeerd ?
En voegde een Engelsche schrijfster,
George Eüot, er niet aan toe, dat het tijd
wordt voor de kooningen een asyl te zoeken,
waar die slachtoffers van menschelijke waan
en slaafschheid konden worden geïnterneerd?
Erfelijke monarchen zijn en blijven eer
zuchtig, heerschzuchtig en militaristisch. Zij
speelen den rol van veldheeren, bekwaam
of niet. Zij omringen zich door soldaten,
deelen ridder-orden uit, achten hun grootheid
afhankelijk van gebiedsuitbreiding en zoeken
hun eigenlijk element in den krijg. Hun woor
den spreeken nu van vreede, omdat ze het
volk naar den mond moeten praten, maar hun
daden zijn gericht op grooter macht door
wapengeweld.
Een ware republiek, een waarachtig
gemeenebest bestaat noch in Nederland, noch
elders. Wat republieken heeten zijn nog
oligarchiën, met kleine kooninkjes, macht
hebbers door bezit en erfelijk recht.
Een ware republiek kan alleen gevestigd
worden op een socialistische organisatie,
waarin de heilige Leer van Jezus van
Nazareth baken en richtlijn is voor alle handeling.