De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 12 mei pagina 2

12 mei 1917 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 12 Mei '17. No. 2081 UIT HET DIENSTHUIS VAN DE KONINGIN DER AARDE vi J. J. DE ROODE, Redacteur van Het Volk" Voor De Amsterdammer" geteekend door Jordaan Bij het portret van J. J. de Roode Redacteur van Het Volk" door C. K. ELOUT Redacteur van het Algemeen Handelsblad" Een paar jaren geleden heeft Ankersmit, een der Vo/A-redacteuren, in het Maandblad van den Ned. Journalistenkring met mij gepole miseerd over journalisten als schrijvers" en journalisten als strijders." De laatste qualificatie kwam, volgens hem, slechts toe aan de socialistische journalisten die immers, schrijvend, tevens streden voor een ideaal. De burgerlijke" journalisten waren maar schrijvers" zonder meer. Mijns inziens sluit deze onderscheiding een grievende miskenning in van den aard van het werk van menig burgerlijk" journalist (niet, dit erken ik gaarne, van allen). Zeker is het idealisme in.de burgerlijke" pers niet zoo sterk gecentraliseerd... men zou wel haast kunnen zeggen: georganiseerd, als in de socialistische krant waar heel het denken beheerscht wordt door n gedachte. Althans in de liberale pers is dit niet het geval; daar treft men uitteraard het liberale denken brengt dit mee niet n enkelen alles beheerschenden ideëelen dominant aan, als bij de socialisten maar óók bij de clericalen, doch wél een meervoud van idealen... die te zamen dezelfde strijdwaarde hebben als die eene bij de rooden en de zwarten. Er zijn dus zeker evengoed strijders" iiniiiiiiiiiiiiiiiiiiii Het Republikeinsche Beginsel Hieromtrent moeten wij in Holland eens tot klare woorden koomen. Het is tijd. In deezen tijd van katastrofe of liever anastrofe van opruiming en bereddering, moet er eens duchtig huis gehouden worden en de schoonmaak op deegelijke wijze be tracht. Er hangt niet alleen veel oude plunje, waar de mot in zit, er ligt ook veel rommel en er staan heilige huisjes in den weg, midden in 't verkeer. Ik wensch daarover rondweg en vrij te spreeken. Ieder kan weeten dat ik geen partij-man ben en niet begeerig om mee te doen aan het politieke spel. Wat op dit moment in dit land uitvoer baar is, wil ik niet bepalen. Dat laat ik gaarne oover aan de practische, en daardoor altijd min of meer opportunistische politici. Maar ik waarschuw den opportunist dat hij zijn tempo wat versnellen moet. De ge beurtenissen, die eeuwen zullen nawerken, voltrekken zich thans in onwaarschijnlijk korten tijd. En de angstvallige practicus loopt veel kans achteraan te koomen. Vooral in Holland. Het is heusch niet meer voldoende ,met zijn tijd mee te gaan." Dat zou beteekenen: achteraan bungelen." De practische politicus moet snel beraden zijn, de teekenen des tijds vlug leezen en dan zijn plannen richten en ontwerpen met scherper en wijder blik op de toekomst, dan anderen toonen. Mijn werk is het zaayen. De practicus moet echter klaar staan om de opkoomende kiemen te beschermen en te doen groeyen. De groei gaat wonderbaar snel in onze dagen. Terecht is opgemerkt dat ik geen nationa list ben. Dat wil zeggen, dat ik mij onmoogelijk voor goed kan aansluiten bij een groep, beperkt door nationale grenzen. Ik ben aan Holland gebonden door taal en volksaard, door herinnering en sympathie maar de menschengroep, de gemeenschap waarvan ik mij deel voel, strekt zich uit pover den geheelen aardbol en ik heb mijn meede burgers zoo goed in Azië, in Amerika, als in Europa. onder de journalisten buiten als onder die binnen het socialisme. Maar, dit vooropstellend, wil ik nu tevens zeggen: Als men in de Nederlandsche journalistiek het type van den journalist strijder zou willen zoeken, dan vindt men er misschien geen beter dan de Roode. Een strijdersnatuur bij uitnemendheid. Of hij het altijd geweest is, weet ik niet. Menigeen werd allengs, in den loop zijns levens, strijder onder den drang van ?ijn overtuiging, niet uit lust in strijd. En zoo is het mogelijk dat de Roode, die immers op 't laatste oogenblik voor het predikambt terugdeinsde omdat hij het niet in waar achtigheid zou kunnen vervullen en die uit de burgerlijke in de socialistische pers overging uit overtuiging, zich allengs geestelijk gehard heeft tot een zoo onverzettelijk strijder als hij nu is omdat zijn overtuiging hem dien weg opdrong. Ik weet het niet. Persoonlijk ken ik hem niet voldoende om dat te kunnen beoordeelen. Hoe het zij, thans is hij een strijder bij uitnemendheid. Klaar tot den aanval, klaar tot verweer. Met de pen maar óók met het woord. Het laatste hebben we in het persvertrekje van de Tweede Kamer (en, ja, ook op de perstribune wel eens, waar het dan woelig werd) vaak ervaren in den tijd toen de Roode de overzichten schreef voor Het Volk. Hij gaf nooit kamp, had altijd repliek en daar er een paar burgerlijken" Zooals ik in Amerika zeide: ik heb mijn vaderland aan beide zijden van den Oceaan." Zoo voelde ik toen ik daar sprak en zoo voel ik nog. En toen ik onlangs las de toespraken gehouden door Walter Page, den Amerikaanschen gezant te Londen en door Lloyd George, toen gevoelde ik: dat zijn mijn geestverwanten, de representanten van de gemeenschap waarbij ik mij praktisch aangeslooten gevoel. Wilson, Page en Llpyd George zijn sterke, practische mannen, wijdzichtig en moedig, die de teekenen van hunnen tijd verstaan en weeten wat uitvoerbaar is. En tot hen behooren ook de Russische revolutionairen. Hoe anders klinkt hun taal, hoeveel vrijer, eenvoudiger, natuurlijker en waarachtiger dan het gedraai en geschetter der vorsten en hun trawanten. De genoemde mannen zijn geen wijsgeeren, maar ze neemen toch tot beginsel het hoogste en diepste, het meest idealistische, wat zich in dit stadium van ontwikkeling verwerke lijken laat. En ik waarschuw onze Hollandsche poli tici, dat zij zich niet blind moeten staren op Hollandsche toestanden en moogelijkheden, maar acht geeven op het groote gebeu ren in de gansche waereld willen zij niet weeder Holland den spotnaam doen verdie nen van het China van Europa zóó zeer, dat China zelf verontwaardigd teegen de vergelijking protesteeren zou. Het beginsel waaraan de sterkste mannen van de praktijk thans hun leuze ontleenen is niet alleen het demokratische, maar ook het republikeinsche beginsel. Dit moet men in Holland wél onder de oogen durven zien. Het is geen ijdele leuze, en zeeker niet zooals men in Holland schijnt te denken een zaak die er minder op aan komt. Men zegt hier dat alleen het autokratisch en absoluut kooningschap gevaar opleevert voor de burger-vrijheid, maar dat een con stitutioneel monarchisme niet alleen volkoomen gevaarloos is, maar ook inderdaad de ideale regeeringsvorm. En dan wordt ons Engeland als voorbeeld genoemd. waren van even militanten aard, (.strijders" óók I) kwam het niet zelden tot stekelige en vinnige debatten. Trouwens, ik moet zeggen dat mijn verste heugenis aan de Roode er eene is van militant allooi. Onze goede vriend Nannes Gorter bracht hem eens 't is nu minstens twintig jaar geleden; de Roode wasnogaan het dagblad De Amsterdammer aan het tafeltje in het Palais Royal waar 's middags een vrij groot aantal Amsterdamsche journalisten, van de allerjongsten af tot de veteranen toe, placht saam te komen. En het gesprek tusschen de Roode en mij (wij waren toen beiden intransigent, verschrikkelijk stellig in onze meeningen en beweringen en... furieus jong!) was zoo stroef en wrang en wringend dat ik, toen hij weg was, tot Gorter zei: Breng dien kerel maar nooit weer mee; ik zou de hevigste ruzie met hem krijgen." Op dien leeftijd meent men nog, zijn geestverwanten te vinden onder hen die precies eender denken; later vindt men de geestverwant schap meer in de waarachtigheid van een meening, over de meeningsverschillen heen. Dat gesprek liep toen, als't mij wél heugt, over de litteratuur. der tachtigers. En dit brengt mij weer op eft der wezenlijkheden in de Roode's journalistiek: Hij is, als jour nalist, van alle markten thuis." Hij fceeft die zekere universaliteit van gaven die, naar mijn oordeel en al laat ik de specialiteiten in ons vak in hun volle waarde, toch eigenlijk een onmisbare voorwaarde is voor het journalist-zijn in zijn gansche volheid. De Roode is nu allengs voornamelijk politiek journalist geworden, maar hij heeft allerlei ander werk gedaan, reportage, vergaderingsverslaggeverij, kunstcritiek, litteraire critiek, binnenland, bijna alles wat er aan een krant te doen valt. En al is zijn werk nu misschien wat meer gespecialiseerd, dien universeelen grondslag heeft het be houden. Zijn artikelen zijn niet die van den politicus die een krant gebruikt, maar van den journalist die de politiek behandelt. Als een onderdeel van heel ons geestelijk leven. En op hem is wel zeer bijzonderlijk het gezegde van toepassing: Le style, c'est l'homme. De redacteuren van Het Volk, dat sedert eenige jaren geen hoofdredacteur heeft, merken hun artikelen niet met bepaalde leekenen. Maar de Roode heeft het amper noodig. Wie Het Volk trouw leest, zal zelden in twijfel zijn over den oorsprong der artikelen van zijn hand. Ex ungue leonem. Een vaste, kalme maar onbedwingbare, klare en preciese gedachtengang. Een ingehouden kracht. Een onverzettelijke, maar bedaarde stelligheid. Afwezigheid van alle uitbundig heid, van alle pathos, van elke zweem van lyriek. Een bijna koele voornaamheid maar een stil brandend vuur van gedachte. Kracht van argumenten, niet van beelden en woorden. Ziedaar eenige kenmerken van zoo'n artikel van de Roode dat uit de straffe, nuchtere school komt van de Koo en P. L. Tak, maar dat nog meer in zichzelf besloten is dan wat de Koo schreef en nog minder gemoedelijks" heeft dan wat er vloeide uit Taks pen. Het zijn artikelen als gebou wen van hard marmer maar waarin- altijd een stille, klare v'am blijft branden. En zoo waren ook, zoo kantig afgewerkt en gaaf, zoo vastbesloten, die kleine Kamer aspecten waarmee de Roode, toen hij de overzichten schreef voor Het Volk, een tijd lang die overzicht-verslagen dagelijks in leidde. In enkele regels werden de lezers daardoor opeens binnengebracht in de Kamer atmosfeer van dien dag zoodat ze het dan volgende relaas van het verhandelde (door spekt met enkele korte, ironisch-humoristische woorden; soms vond de schrijver n woord dat een spreker of een situatie kos telijk ironiseerde) te lezen kregen in een geestelijke atmosfeer van zeer bijzondere actualiteit. Dat het subjectief gezien was, spreekt vanzelf. Daarom, om dat volkomen gave, sobere en afgekante van de Roode's stijl, is er misschien niemand in onze journalistiek op wiens werk zoozeer een tegenwoordig wel wat veel gebruikte qualificatie toepasselijk is: monumentaliteit. En dit is voor mij zeker: Als de Roode's overtuiging hem niet had gedrongen in de socialistische pers, naar een krant van altijd nog maar betrekkelijk kleinen lezerskring, dan zou deze democraat van den geest maar aristocraat van de pen thans een van onze Nu geeve men echter eens naauwkeurig acht op de uitingen van de machtigste staats lieden van deezen tijd, die aan Engelands zijde staan. Het Engelsche koningschap wordt nage noeg niet genoemd, tenzij uit een zeekere vormelijke beleefdheid. In de laatste toe spraken van Wilson, Lloyd George en Page wordt het geheel genegeerd. Men zit er eenigszins verleegen mee, men geneert er zich voor, teegenoover de Amerikaansche en Russische republikeinen. . Het komt mij juist vóór, dat het consti tutioneel monarchisme Engelands grootste zwakte uitmaakt. Eenvoudig omdat het een comédie is, een onwaarheid, een ijdele ver tooning, alleen gedoogd terwille van de pronk- en staatsielievendheid des volks, van de conservatieve vormelijkheid der aristokraten, van het voordeel om aldus, door het toeval der erfelijkheid, de moeyelijke vrije keuze te ontgaan. En het getuigt naar mijne meening van een materialistische kortzichtigheid, als men meent dat zulk een leugentje om bestwil zonder schade voor de volksziel kan worden getolereerd. Het is maar al te duidelijk gebleeken dat iedere menschengroep economisch of politiek een sterk representant, een leider en bestuurder noodig heeft en dat het welzijn, de verheffing en het geestelijk be houd van de groep, voor een groot deel afhangt van het karakter en de handelwijze van zulk een verteegenwoordiger. Is die Leider een zwak, onbetrouwbaar, onbekwaam persoon dan demoraliseert de geheele massa. Eeven als men dat kan con stateer en bij elke groote industrieele onder neeming, of bij een leeger. Een barst of breuk in de spil waarom het geheel draait, en alles loopt in 't honderd. Wel kan een organisatie, eenmaal door toedoen van een geniaal ontwerper tot vollen bloei gekoomen, langen tijd stand-houden ook al heeft de stichter geen geniale opvolgers. Maar de volksziel verzwakt en ontaardt, waar de hoogstaangeziene individuen niet het voor beeld geeven van den gaven, oprechten, sterken en hoog-willenden Mensch. Na het breeken der autokratie heeft men meest bekende journalisten zQn. Nu heeft, buiten den kring van Het Volk, menigeen nooit van hem gehoord en nimmer een letter van hem gelezen. Wat niet verhinderen mag, hem tot de allereersten van ons vak te rekenen. Voor hetgeen ik hier schreef heb ik: naar ik vrees, eenige verontschuldiging te maken aan de lezers van dit blad en aan de Roode. In zooverre namelijk als ik wel zijn werk ken maar zijn persoon eigenlijk niet genoeg. Anderen zouden, wat dat belangt, beter be voegd zijn geweest om over hem te schrijven. Maar ik ben voor de verleiding der uitnoodiging bezweken omdat ik graag eindelijk eens iemand in het licht help zetten waarin hij, ook buiten zijn gewonen kring, behoort te worden gezien. Als strijder en als schrijver. Volgende week: A. Roodhuyzen, teekening van Qeorge van Raemdonck, met tekst van Wierdels. iiiimimi HIIIIIIII Een Homerischen strijd heeft Groningen's afgevaardigde niet behoeven te voeren ten einde den weg naar de academie voor a.s. medici en wis- en natuurkundigen van Latijnsche en Grieksche hindernissen te be vrijden. In klassieke gelatenheid bestreed de oppositie den barbarus" Mr. Limburg, den waren Jozef, gelijk Mr. Mendels hem zeer te pas noemde, toen de verdediger van het aanhangige ontwerp juist gesproken had, over de zeven magere jaren gedurende welke men wachten moest eer herziening van de opleiding voor het Universiterts onderwijs in 't vooruitzicht was. De ware Jozet neigde met z'n beminnelijksten glimlach in de richting van den dit maal zeer welwillende interrumpeerenden heer Mendels en zette met breed gebaar, voor zoover zijn breed maar kort postuur hem dit keelwerk, zijn te lange toast voert. Want met allen eerbied voor de capaciteiten van dit kamerlid, terwille van de elegantia" werd het sapienti sat est" helaas te veel, in een hoek geduwd. Enfin, als men klas sieke opvoeding genoten heefr, dan is het verleidelijk wanneer de kans daar is, de vruchten er van in grooten getale uit te stellen zelfs Camerarius ontsnapt niet aan dit ijdel genoegen! Meer rumor in cusa heerschte er bij de regeling van werkzaamheden. Als school jongens om den meester, zoo scharen zich bij dit punt van de aganda onze afgevaar digden om den voorzitter. Veelal ontstaat er een gedrang, dat er niet minder op wordt, wanneer een der heeren gauw een duit in het zakje wil doen en een of ander zeer belangrijk" onderwerp nog aan het lijntje het lijkt soms heusch op een onheilspellend lange waschlijst zooals mr, Goeman Borgesius dit minder deftig placht uit te drukken. toegevoegd wenscht te zien. Bij regeling van werkzaamheden" joelt het in d i Kamer van belang, zonder eenige vermaning van den voorzitter, die meestal zelf ter bekor ting van de dikwijls iugewikkelde kwesties, zich op hoogst onofficieele wijze in de ge sprekken debatten zijn 't niet komt mengen. Toen de heer. v Leeuwen zijn voorstel in zake de democratiseering van het buitenlandsch beleid met den meesten spoed aan de orde wilde laten komen, verrees er in reactionnaire hoeken tegenstand. En ineens was de Kamer bij dit zoo on schuldig lijkende deel van haar werkzaam heden in twee politieke kampen verdeeld, waarvan de vooruitstrevende partij het ten slotte won. Voordat echter met minister Loudon, het troetelkind der Kamer, een ontmoeting zou het, van uit een universeel beschouwingspunt tamelijk malle en kinderachtige lap middel bedacht, om het erfelijk koningschap schadeloos te maken door er eenvoudig de macht aan te ontneemen en het te laten bestaan als een leege schil, een vooze vorm, een soort rudimentair gedenkteeken, waar door de uiterlijke praal en pronk, de staatsie en de fraze, noodig voor het domme volk, kon gehandhaafd blijven.. Dit nu is voor den wijzen mensen dóór en dóór onwaardig en verwerpelijk. Het is een lafheid,die een ongerechtvaardigde twijfel verraadt aan de toeneemende mondigheid der meenigte. Het is een onwaarheid die onvermijdelijk gewropken zal worden als elke leugen, ook al schijnt ze aanvankelijk heilzaam te werken. Het is een transigeeren, dat de demo cratische Geit en de monarchistische Kool wil sparen, maar, zooals al zulke transacties, aan beide kanten bedroogen uitkomt. Want het is, ergst van alles, een schennis gepleegd aan een heilig, in de menschheid inhaerent geloof aan een waarachtig kooningschap, dat berust op vrije erkenning dóór het volk van goddelijke geniale gaven, e« dat niets met geslacht of erfelijkheid te maken heeft. Kooninklijke menschen kunnen in alle ras sen en in alle standen opstaan. Het volk dat verblind is door uiterlijk vertoon, door ijdele frazen, en door den waan dat het kooningschap erfelijk zou zijn in bevoorrechte ge slachten zulk een volk zal het laatste zijn om den kooninklijken Mensch uit te vinden en te huldigen. Blijkt het dan ook niet, dat de sterkste en wijdzichtigste staatslieden thans niet slechts de democratie" maar ook de repu bliek als noodzakelijke organisatie voorzien ? Geen toespraak, in de oorlogsjaren ge houden, klonk zoo zuiver en zoo machtig als die van Wilson, waarmee hij Duitschland den oorlog aanzegde. Daar sprak een representant van een volk dat werkelijk met een goed geweeten in den strijd ging eeven als het Fransche. In die woorden was Majesteit, niet de Majesteit waarvoor de Europeesche hoovelingen buigen, maar de Majesteit van den De Glimlachende Kabeljauw Ach, hoe vroolijk is het leven van de brave kabeljauw, Spelemeien, minnemallen Kan hij met zijn blanke vrouw, Vroeger werd hij nagezeten Door de logger en de bom, Tegenwoordig zwemt de snuiter Vrij zijn Doggersbankje om, Met zijn keeltjes en zijn lipjes Graast hij in den Oceaan, Met die vreeselijke vlsschers Is het nu voor goed gedaan. Niemand smeert nu meer zijn lever Op een stuk geroosterd brood, Memand smult met botereausjes Van zijn kop- en middelmoot. Zoutevisch met fnssche peentjes Wordt hij niet meer, als weleer En zijn kabeljauwen-leven Neemt geen stokvisch-einde meer. Als er soms een onderzeeër Plotseling zoo langs hem schiet Juicht hij: Blijf maar torpedeereri" Ga je gang maar, spaar ze niet" Zorg maar dat ze niet meer visschen" Haal de schuiten naar benêe" Ook de kabeljauw heeft rechten" Op zijn plaatsje in de zee". Voor uw schoone heldendaden" Richten wij een standbeeld op", Lieve, zoete onderzeeër" Kus mijn kabeljauwenkop" Ga met roem en eer beladen" Naar uw vergeleken huis", Mogen wij u decoreeren" Met het kabeljauwenkruis ?" En wanneer ge wordt vernietigd" Zijn wij allen rond uw graf' Hier ligt onze vriend begraven" Kabeljauwen hoeden af!" plaats hebben, was eerst de beurt aan het zwarte schaap Bosboom. Een paar fikse stooten werden hem toe gebracht, maar dank zij een steuntje in den rug van den beschermenden premier bleef Excellentie nog overeind, ondanks het bom bardement met moties dat hij doorstaan moest. De vergadering was beslist in een crisisstemming. Nijdige blikken en niet minder nijdige woorden werden er gewisseld. Een zestal moties lagen ter tafel, en de minister deed onhandig. Schoonere scènerie voor een ministerieele crisis kan men zich dus haast niet denken. De meest komische motie was die van de heeren v. d. Voort, v. Zijp en Scheurer, die het behandelde in comit generaal tot een secret de polichinelle wil den maken. Gelukkig werd ons deze ver tooning bespaard; het secret bleef een secret, zekere polichinelles bleven polichinelles! De leider der vrijzinnig-demoeraten had een motie ingediend, die geen wantrouwen jegens den Minister beteekende, maar ook geen vertrouwen. Je kon er net van maken, wat je wilde, met het gevolg, dat het voor stel dan ook eenige malen van karakter ver anderde. Nu de motie aangenomen is, zal misschien achteraf blijken dat de kattige opmerking van den heer Marchant, dat dit muisje nog een staartje zal hebben, voor llllllllllllllllllllllfflllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllllllltfllltllllllluillll H. BERSSEÏIBRl/GGE, VOKTRETFOTOQKAAF ZEESTRAAT 65, Daast Fanoraia Mesflaj DEN HAAG. - Tel. 1538. IIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIHII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIMMIIIIIMII vrijen, vreede-lievenden, moedigen, tot ver weer van het kostbaarste goed getergden man. Kan een wijs mensch werkelijk meenen dat het loogenachtig misbruik van zulke hooge woorden als Kooning" en Majesteit" zonder slechten invloed blijven kan? Zou dit niet een bot miskennen zijn van geestelijke krach ten en waarden? Ja, als er nu werkelijk families bestonden van een soort oppermenschen, waarvan alle leeden noodwendig koninklijke eigenschappen bezaten, die in gewoone geslachten niet voor kwamen, dan was de zaak van zelf in orde. Maar heeft de Engelsche schrijver Charles Dickens niet in zijn History of England" terecht gezegd dat men moeyelijk een stel grooter schavuiten bij elkaar zou kunnen zoeken dan de gekroonde vorsten, die Engeland hebben geregeerd ? En voegde een Engelsche schrijfster, George Eüot, er niet aan toe, dat het tijd wordt voor de kooningen een asyl te zoeken, waar die slachtoffers van menschelijke waan en slaafschheid konden worden geïnterneerd? Erfelijke monarchen zijn en blijven eer zuchtig, heerschzuchtig en militaristisch. Zij speelen den rol van veldheeren, bekwaam of niet. Zij omringen zich door soldaten, deelen ridder-orden uit, achten hun grootheid afhankelijk van gebiedsuitbreiding en zoeken hun eigenlijk element in den krijg. Hun woor den spreeken nu van vreede, omdat ze het volk naar den mond moeten praten, maar hun daden zijn gericht op grooter macht door wapengeweld. Een ware republiek, een waarachtig gemeenebest bestaat noch in Nederland, noch elders. Wat republieken heeten zijn nog oligarchiën, met kleine kooninkjes, macht hebbers door bezit en erfelijk recht. Een ware republiek kan alleen gevestigd worden op een socialistische organisatie, waarin de heilige Leer van Jezus van Nazareth baken en richtlijn is voor alle handeling.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl