Historisch Archief 1877-1940
12 Mei '17. No. 2081
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD -VOOR NEDERLAND
Het verraad" van Itali
Italiëheeft in dezen oorlog geen gelukkige
pers gebad. Met name heeft het heel wat
moeten hooren om zijn trouwbreuk, zijn
afval van de Triple Alliantie in Mei 1915.
Dat de Duitsche en Oostenrijksche pers in
felle artikelen zich te bulten ging tegen den
lafhartlgen verrader, kon nauwelijks anders
worden verwacht. Maar vooral in de neutrale
en zelfs hier en daar in de eiitente-landen
vond te wijziging in de Italiaansche politiek
scherpe afkeuring. De moreele verontwaar
diging, die ook in ons land werd gewekt, ook
bij velen, die alles behalve pangermaansch
waren, vond geen bevrediging in de over
weging, die weer van andere, aan Itali
vijandige zijde aan de hand werd gedaan.
Italië's reputatie was toch al niet te best:
wie de Italianen al niet voor bandieten,
briganten, laziaroni hield, beschouwde ze
toch als zeer onbetrouwbare bewaarders van
een groot en roemrijk verleden; welnu, wie
kan aan onbetrouwbare menschen euvel
dulden, dat zij in de beslissende ure de proef
niet kunnen doorstaan en daar gaan, waar
niet eer en goede trouw, maar belang en
winst hen roepen? Deze verklaring berustte
op een schatting van het Italiaansche volks
karakter, die nog hoonender was dan de
moreele verontwaardiging, waaraan men
lucht gaf.
Wat is van dat alles waar? Zijn de Itali
anen inderdaad niet anders dan arglistige
en leugenachtige bewaarders van een heerlijk
museum van kunst en natuur? Is dus het
koninkrijk Italiëniet anders dan een staat
van struikroovers met goede manieren?
Of kan Italiëvoor de omzetting van zijn
politiek, voor deze renversement des
alliances" goede gronden aanvoeren, ontleend
n aan zijn binnenlandschen toestand n aan
zijn buitenlandsche betrekkingen? Ziedaar
vragen, die bij den belangstellenden neutrale
van zelf rijzen. Zij zijn het onderwerp van
een belangwekkend boek van Albert Pingaud,
dat ons werd toegezonden: L'Italiëdepris
1870 (Paris, librairie Delagrave). Van dit
boek verscheen reeds de zesde druk. Het
werd bekroond doorde Académie des sciences
morales et politiques met den prijs Drouyn
de Lhuys. Niemand minder dan de
hoogleefaar Ernest Denis schreef er een voorrede
bij. Drie redenen voor n om er hier de
aandacht op te vestigen.
Er valt hier voor ons wel een en ander
te leeren. Een der meest belangwekkende
hoofdstukken is zeker wel het voorlaatste,
waarin de economische opbloei van Itali
in de laatste twintig jaren wordt geschetst.
In de traditie heet Italiëeen arm land,
ongeveer zonder nijverheid, bijna zonder
handel, met verwaarloosden landbouw, met
een vooral door emigratie sterk dalend be
volkingscijfer, met een permanent en steeds
stijgend tekort op de staatsbegrpotïng, met
in het algemeen ontredderde financiën en
een verward, maar juist daardoor knellend
belastingstelsel. Natuurlijk is dat alles niet
geheel onjuist; geen traditie hangt geheel
in de lucht. Maar de /waarheid is toch wel
anders. Waar is, dat Italiënog in hoofdzaak
een agrarisch land is, waar in sommige
Streken, met name in het Zuiden, de toe
standen nog veel te wenschen overlaten,
Maar waar is ook, dat in Noord-en
MiddenItaliëdoor betere irrigatie- en
verkeersmld? delen de landbouw zich voorspoedig gaat
ontwikkelen. De nijverheid kan moeilijk tot
hoogen b loei, komen in een land, dat bijna
geen steenkolen heeft, maar er zijn niettemin
industrie-centra van beteekenis, Milaan
voorop. De scheepvaart, nooit zonder be
teekenis, vooral die op den Levant, neemt
steeds toe en krijgt hoe langer hoe meer
gewicht in de schaal te leggen in het Oosten.
Een zeer groot euvel blijft ongetwijfeld de
nog steeds sterke emigratie; in 1913trokken
nog bijna 900.000 Italianen hun land uit naar
den vreemde. Daar staat tegenover, dat deze
emigranten zelden voor hun land verloren
gaan; zij blijven ook in het buitenland Ita
lianen en keeren voor de helft na gemaakt
WAT IS DE CRITIEK VOOR DEN
KUNSTENAAR
EN
WAT IS DE KUNSTENAAR VOOR
DE CRITIEK?
De Amsterdammer" heeft gemeend, ten
einde btf te dragen tot de zuiverheid der
Nederlandsche kunstcrltiek, een enquête
over kunstcritiek te moeten instellen.
Aan een aantal vooraanstaande kunste
naren, critici en kunstenaren-critici heeft de
Amsterdammer" de vragen voorgelegd:
t~ Moet kunstcritiek meer als een weten
schap of meer als een kunst worden
opgevat?
2 Moet in de kunstcritiek meer de nadruk
gelegd worden op het werk
(vormontleding, enz.) of meer op de ziel van
den maker, (psychologisch synthethische
methode) ?
3 Moet het werk goed- of afgekeurd
worden om den geest die er uit spreekt
(dogmatiek) of moet de criticus er zich
toe bepalen na te gaan wat de maker
z.i. "bedoeld heeft en in hoeverre hij,
voor zQn gevoel, geslaagd is, (explicatie
en impressionisme)?
4 Welke waarde heeft critiek van anderen
voor U als scheppend kunstenaar?
ANTWOORDEN OP DE ENQUÊTE
IV
I. Kunstcritiek is kunst en geen weten
schap. Een kunstcritiek kan onmogelijk van
de exactheid zijn van een scheikundige
analyse of een sterrekundige waarneming.
II. In een kunstwerk is voor mij enkel
van belang de ziel, juister: de geest van
den maker, dien ' ik er achter voel. Voel
ik dien niet, dan is elk wetk mij onver
schillig. Vormontleding" is
schoolmeesterswerk.
III. Over 't algemeen vind ik al de vier
vragen veel te wetenschappelijk". Ik heb
nooit dergelijke geleerde onderscheidingen
voor oogen als ik critiek schrijf. Ik geef
eenvoudig den indruk weer dien een kunst
werk op mij maakt, meer niet, maar ik ver
diep mij nooit in methoden". Ik zou bijna
zeggen: het gaat van zelf, het is een reac
tie op het gelezen of geziene werk, die
vanzelf in mij plaats heeft en zich uit.
IV. Mijn opinie is dat een schrijver van
de slechtste, meest onbenullige critiek altijd
nog wel iets te leeren heeft. Bijvoorbeeld:
vaster overtuigd te zijn dat er maar n
fortuin naar hun vaderland terug. Hoewel de
geboortecijfers evenais in alle cultuurlanden
ook in Italiëdalen, neemt de bevolking dank
zij de gunstiger wordende sterftecijfers gere
geld toe. Van 26 millioen in 1871 is de be
volking gestegen in 1911 tot 34 millioen,
ten minste op het Apennijnsch schiereiland
zelf; daar buiten woonden nog in 1911 5%
millioen Italianen.
De staatsfinanciën hebben steeds veel zorg
gebaard; drukkende en niet steeds recht
vaardige belastingen zijn dikwijls noodig
geweest om het evenwicht te bewaren; en
zelf dat is niet steeds gelukt. Maar ook hier
moet men twee zaken niet uit het oog ver
liezen. De erfenissen, die het nieuw konink
rijk Italiëin 1861 van de afzonderlijke staten,
die het had ingelijfd, moest aanvaarden,
waren zonder uitzondering desolate boedels;
het moest dus zijn loopbaan beginnen, met
een zwaren schuldenlast bezwaard van meer
dan twee milliard. Ten andere moet men
niet vergeten, dat naast de deficitten ook
steeds overschotten hebben gestaan; de pe
rioden van het deficit zijn 1871 tot 1874 en
1884 tot 1897. die van het batig slot 1875
tot 1883 en 1898 tot heden. Daardoor is het
Italiëmogelijk geweest de kostbare expe
ditie In Tripolis en de verzorging Her nood
lijdenden der groote aardbeving van Messina,
waarmede honderden millioen gemoeid wa
ren, geheel uit de overschotten op den
gewonen dienst te betalen. En is het wel
algemeen bekend, dat Italiëalleen met En
geland het voorrecht deelt om in den laatsten
tijd zijn overschotten te zien vermeerderen
en zijn staatsschuld geregeld te hebben af
gelost ?
Dat alles heeft kracht aan het Italiaansche
volk gegeven, materieele en ook geestelijke
kracht, politieke macht en ook zelfbewustzijn.
Dat laatste is misschien wel het merkwaar
digste verschijnsel in het moderne lialië.
Land en volk zijn lang door buitenlanders
onderdrukt en gekweld. Maar de verlossing
uit de politieke ellende is betrekkelijk ge
makkelijk gegaan. Nadat Napoleon III een
maal den stoot had gegeven, ging alles als
van zelf. Zwaren strijd heeft de Italiaan om
zijn politieke eenheid en zelfstandigheid niet
behoeven te voeren. Vandaar, dat de be
vrijding het volk niet onmiddellijk geestelijk
en stoffelijk ten goede kwam; allerlei euvels
uit de politieke misère van vroeger gingen
over in het nieuwe koninkrijk. Vandaar dan
ook het gemis aan houding, dat het Italiaan
sche volk vooral in de staatkunde kenmerkte.
Nergens bleek dat zoo duidelijk als in de
buitenlandsche politiek.
Uit dat oogpunt vooral moet men de positie
van Italiëin Europa en ook in den
Driebond bezien. De buitenlandsche politiek
van het jonge. koninkrijk werd en wordt
beheerscht door vier factoren. Vooreerst zijn
wensch om een groote mogendheid te zijn,
als zoodanig te handelen en ook als zoodanig
te worden behandeld en te worden gerespec
teerd. Ten andere de Romeinsche kwestie,
de verhouding van Italiëtot den Paus en
in verband daarmede tot andere katholieke
mogendheden. Vervolgens de kwestie der
terre irredente, de Italiaansche landen buiten
Italië, principieel dus ook het Fransche Nizza
en Corsica en het Engelsche Malta, maar
praktisch alleen Trentino en Triest. Eindelijk
de positie van Italiëin de Middellandsche
Zee, stellig het ingewikkeldste van alle ge
noemde vraagstukken, omdat het zoowel de
Noordkust van Afrika als den Levant en
vooral de Oostkust der Adriatische Zee, dus
in hoofdzaak Albaniëbetreft. Deze kwestie
is vooral daarom voor Italiëvan zooveel
belang, omdat het dringend behoefte heeft
aan een eigen land, waarheen het zijn enorme
emigratie kan leiden.
Nu is het het lot van Italiëgeweest, dat
deze verschillende kwestiën soms tegelijk,
soms afzonderlijk de buitenlandsche politiek
hebben beheerscht. Het gevolg daarvan is
geweest, dat de Italiaansche staatkunde niet
steeds op dezelfde wijze is georiënteerd
geweest, ja zelfs, dat de verandering van
richting soms vrij plotseling is gegaan naar
criticus voor hem is, de innerlijke stem in
hem zelf. Maar de allerbeste criticus is voor
mij de Tijd. Die leert mij precies wat goed
en wat slecht was in mijn werk.
HENRI BOREL
* * *
1. De kritiek in Nederlandse tijdschriften
en koeranten lijkt zeer weinig op weten
schap, maar is meestal de persoonlike in
druk, meer of minder geestig en meer of
minder schoon geuit, door een meer of min
der merkwaardige geest. En dat hindert niet.
Als ik een boek gelezen heb, vind ik het
niet oninteressant daarover ook eens 't oor
deel van een Carel Scharten of een Verwey
te horen, om slechts twee namen te noe
men , in de eerste plaats omdat ze Carel
Scharten en Verwey zijn, en 't besprokene
belichten op een hun eigenaardige wijze.
Bij pas verschenen werken kan van een
historiese kritiek moeilik sprake zijn, doch
bij de kritiek van personen en werken uit
het verleden lijkt mij een vereniging van
historiese en esthetiese kritiek de belang
rijkste. Als zodanig beschouw ik b.v. de
studie van prof. Huizinga over de gebroe
ders van Eijk. Hoe meesterlik wordt daarin
hun kunst beschouwd in verband met de
letterkunde van hun eeuw, zonder dat een
ogenblik vergeten is dat er kunstenaars be
sproken worden.
2. Ik kan me geen kritiek voorstellen die
zich uitsluitend bezig houdt met de vorm
van het werk zonder op de ziel van de
maker acht te slaan, de maker die het
is bijna te banaal om 't zeggen altijd
daarin aanwezig is, zij het dan ook nergens
zichtbaar, zoals Fiaubert 't wenste: comme
Dieu dans la création, partout présent ,et
nulle part visible".
3. De ideaal-kriticus zal zo ruim en zo
veel begrijpend mogelik tegenoveralle wereld
beschouwingen en religieuse opvattingen
van de besproken kunstenaar staan, en alleen
vragen: Hoe heeft hij zijn ideeën
verwerkelikt tot schoonheid? De Ideaal-kriticus
moet niet dogmaties als een Taine of een
Brunetière zijn; hij moet evenmin zijn oor
deel laten vertroebelen door klein menselike
antipathie ten opzichte van de persoon van
de besprokene.
Zo'n ideaal-kriticus zal de vertrouwde
leidsman van 't grote publiek kunnen zijn,
maar dat belet niet dat een Léon Bloy
en een Léon Daudet, ondanks hun felle par
tijdigheid, door hun vlammend en kleurig
satyries proza een zeldzaam kunstgenot ver
schaffen.
P. VALKHOF F
den indruk der veranderde omstandigheden.
Daarbij komt nog iets anders. De Italiaansche
politiek is in de laatste vijftig jaren zelden
lang in dezelfde beproefde handen geweest.
Bovendien waren de leidende staatslieden
dikwijls nog geheel beheerscht door hun
verleden, door de voorafgegane periode,
producten Van het verdrukte, verdeelde Italië:
staatslieden van kleine staten,
oppositiemannen, zelfs zamenzweerders, carbonarl,
gewoon de dingen wel fijn, maar ook klein
te doen, mannen van groote slimheid, maar,
weinig staatskunst, van de kleine expediënten,
de verborgen sluipwegen ook meer dan van
den grooten, koninklijken weg. Vergeleken
bij Bismarck, naast wien hij zich gaarne
stelde, was Crispi toch nooit veel meer dan
een salon-conspirateur.
Zoo heeft de Italiaansche politiek door
allerlei oorzaken de reputatie verkregen van
slim, doortrapt, onbetrouwbaar. Ten onrechte.
Die politiek is uitnemend door de omstan-.
digheden, waarin het land verkeerde, te
verklaren. De aansluiting bij de Triple
Alliantie in 1882 is even logisch te ver
klaren als de afval daarvan in 1914 en de
aansluiting bij de Entente in 1915. Wat toch
was het geval? Het koninkrijk Italiëhad wel
in 1861 zijn onafhankelijkheid verkregen,
maar stond in Europa geheel geïsoleerd.
Wel had het aan Frankrijk de overwinning
op Oostenrijk te danken, maar de houding,
die Napoleon 111 reeds in 1860 aannam ter
bescherming van den Paus, bracht al spoedig
verwijdering tusscljen de beide Latijnsche
volken. En nadat in September 1870 Rome
was veroverd, vreesde men nog steeds van
de zijde der Fransche republiek een poging
tot herstel ter wereldlijke macht van den
Paus. Eerst na het aftreden van Mac Mahon
als President der Republiek in 1879 ge voelde
de Italiaansche regeering zich te Rome
veilig; een toenadering tot Frankrijk lag
voor de hand. Maar voordat deze tot stand
kon komen, bezette Frankrijk Tunis en sloeg
daarmede aan dierbare verwachtingen van
Italiëmet forsch* hand den bodem in.
Zoo werd Italiëgedreven naar de andere
zijde van Europa. Bij wien zou het zich
aansluiten tegen Frankrijk? Engeland, dat
warme sympathiën had in Italië, wenschte
zich niet te binden.- Rusland evenmin.
Nauwelijks schoot er iets anders over dan
een bondgenootschap met den in 1878 ge
sloten Tweebond van Duitschland en Oos
tenrijk. Met Pruisen had Italiëoude betrek
kingen; in 1866 hadden beide landen onder
den zegen van Napoleon III een verbond
gesloten, dat aan Italiëhet bezit van Veneti
had opgebracht. Een samenwerking met het
nieuwe Duitschland was dus van zelf aan
gewezen. Maar de weg naar Berlijn liep
over Weenen en de weg daarheen was voor
Italiëzeer moeilijk: het zou dan al zijn
nationale herinneringen, traditiën en
aspiratiën moeten opgeven. Dat heeft het ge
daan, maar met een bloedend hart en onder
de sterke pressie van Bismarck. Want de
verhouding van Oostenrijk en Italiëis nu
eenmaal zoo, dat zij alleen vijanden of
bondgenooten kunnen zijn. Tertium non datur.
Vraagt men nu, welk voordeel Italiëuit zijn
aansluiting bij den Driebond heeft getrokken,
dan kan geen ander antwoord worden ge
geven dan: uiterst weinig. Wel was het een
voordeel tot een grooter belangencomplex
te behooren en daardoor de voorwaarden
te verkrijgen voor duurzame ontwikkeling.
Maar alleen, voor zoover en zoo lang de
belangen der drie contracteerende mogend
heden niet met elkander in conflict kwamen.
Italiëhad het terecht noodig gevonden de
waarborgen van den Driebond te
completeeren door een regeling met Engeland,
waardoor zijn belangen in de Middelland
sche Zee werden verzekerd. Deze regeling
berustte natuurlijk op de onderstelling, dat
Engeland en Duitschland in goede verstand
houding bleven, maar verloor allen
redelijken grond, zoodra deze beide landen
politiek uiteengingen; toen moest Itali
kiezen en welke keuze zijn positie als
Middellandsche-Zee-mogendheid eischte, was
1. Het komt mij voor, dat de kunstcritiek
behoort tot het gebied der wetenschap; een
wetenschap evenwel, die in hare beoefenaars,
behalve ervarenheid in sommige hulpweten
schappen als b.v. cultuurgeschiedenis?,
de gave der kunstaanvoeling als meest be
langrijke eigenschap onderstelt.
2. Het is mijn meening, dat de criticus
den bedoelden nadruk" zal moeten leggen
naar gelang van den aard van 't door hem
te beoordeelen werk. Men zal in den regel
beginnen met een bepaalde psyche-aanvoeling
op te merken en te qualificeeren; de dan
volgende vormontleding" zal steeds met
die psyche-aanvoeling verband moet houden.
Immers iedere zielsuiting heeft haar eigen
noodwendige gestaltenis.
3. De kunstcriticus als zoodanig zal zijn
taak hebben vervuld, indien hij heeft gecon
stateerd wat de kunstenaar z. i. met zijn
werk heeft bedoeld, en in hoeverre deze in
't uitdrukken dier bedoeling is geslaagd.
Waar echter in ieder bedoelen" een ethische
beteekenis ligt en iedere ethische gesteldheid
naar onze waardeering een bepaalde hoogte
van menschelijkheid beduidt, is het begrij
pelijk, dat dit andere element telkens in de
critiek doorbreekt.
4. Het is mij altijd de moeite waard, den
indruk te vernemen, welken mijn werk op
anderen heeft gemaakt. Ik moet hier even
wel aan toevoegen, dat ik van mits eer
lijke en kunstzinnige gewone menschen"
in dit opzicht meer heb gehad dan aan
beroepscritici. Het wil mij voorkomen, dat de
laatsten allengs het vermogen verliezen een
kunstwerk te ondergaan, alvorens zij het
beoordeelen, ik heb dit bij mijzelven, de
jaren dat ik critiek schreef, ook op den-duur
meenen op te merken. Het schijnt mij- toe,
dat zooveel oordeelspreken als de
beroepscriticus pleegt te doen, verdorrend móét
werken.
Den Haag, 24 April '17. J. L. WALCH
Daartoe uitgenoodigd wil ik gaarne mijn
oordeel uitspreken over het nut en de
wenschelijkheid van de kunstkritiek. Voor
mijn persoon hecht ik maar al te dikwijls
weinig waarde aan de verslagen die de
couranten en tijdschriften over mijn prestaties
geven, en het komt mij voor dat het
meerendeel mijner collega's te veel me het oordeel
der pers rekenen, daar ten slotte het publiek
en niet de kunstbeoordeelaar beslist
Wanneer men de vaak zeeruiteenloopende
meeningen van de critici onderling vergelijkt,
wie oordeelt dan op de juiste wijze? en aan
OORLOGS"-MATCH
Teekenlng voor de Amsterdammer" van Jordaan
De bal wordt buiten het strijdperk getrapt
IIHIIII11IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
iiilimiiilimiiiiiiiiiiifiiiiiiiilliliiiiiiiiii iMimiiiMiHMMimiMillliMHliiiMitiiiniimmniMMm
eenvoudig genoeg: tusschen Duitschland en
Engeland moest Italiëhet laatste kiezen.
Maar voordat het zoover kwam, waren
er al veel ernstiger conflicten gerezen met
den anderen bondgenoot. De Balkan-politiek
van Oostenrijk, dat naar Saloniki streefde,
ging recht tegen de belangen van Italiëin.
De versterking der Oostenrijksche vloot, de
annexatie van Bosnië, de pogingen om Servi
te overheeren, de stichting van den zoo
genaamd onafnankelijken staat Albaniëonder
een Duitschen vorst het waren alle krach
tige slagen tegen de Italiaansche politiek.
Italië, door Duitschland geprest, gaf telkens
weer toe; het moest ten slotte ook dulden.
dat het in den oorlog met Turkije om Tri
polis op allerlei wijzen werd tegengewerkt
door zijn bondgenooten.
Bondgenooten waren het toen echter
nauwlijks meer. Wel was de Triple Alliantie in
1912 nog eens voor acht jaar verlangd, maar
de Ingewijden wisten maar al te goed, dat
het trotsche gebouw al uit zijn voegen begon
te zetten. Bülow kon nog met hoffelijken
scherts spreken van den man, die niet jaloersch
behoeft te worden, als zijn vrouw eens een
extra-tour met een ander doet. Maar de
extra-touren werden veelvuldlger en inniger
en er was weldra alle reden~voor echtschei
ding. Zij is eerst in 1914 officieel voltrokken,
maar feitelijk lag reeds vroeger het
ech^verbond in scherven.
Bismarck en zijn opvolgers hadden er
steeds voor gezorgd, dat de betrekkingen
tusschen Frankrijk en Italiëzeer koel bleven,
zelfs vijandig weiden.' Jaren lang had zelfs
een tarievenoorlog de beide Latijnsche landen
van elkander verwijderd. Maar Italiëleed
daaronder zoo zwaar, dat he.t in 1898 een
uitkomst was, toen beide landen het eens
werden over een handelstractaat, dat een
wie heeft men zich te houden... goede
kritiek kan en mag niet anders dan opbouwend
zijn; zij moet den aitiest tot gids strekken
op of naar den goeden en waren weg. Zulke
kritiek kan alleen uitgaan van werkelijke
artistiek voelende tooneelkenners, m.a.w. een
criticus dient voor alles artiest te zijn, zij het
dan ook geen uitbeeldend artiest; zulke
critici zijn er helaas weinigen; 't is te be
treuren, dat de beoordeeling maar al te veel
wordt overgelaten aan menschen die daartoe
onbevoegd zijn.
Vele critici schrijven voor 't publiek en
nemen dit als hoofdzaak waardoor
detooneelspeler en zijn prestaties bijzaak wordt en
op het 2e plan komt, terwijl te veel aandacht
wordt gevestigd wat het publiek verlangt
of wenscht.
A'dam, 21 April 1917. Louis DE VRIES
*
Wat kunst-critiek mag, moet en kan zijn ?
Laat de duivel moraal preken, ik zal ermfl
op deze plaats niet inmengen. L'art est
difficile, mais la critique... aussi.
TOP NAEFF
Naar aanleiding van de eerste vraag:
Met kunstkritiek kunnen allerlei weten
schappen, zo niet alle, in verband staan;
in de eerste plaats psychologie en verge
lijkende kunstgeschiedenis.
Door de wijze waarop de kritiek geschre
ven is, kan zij zelve tot kunst zijn geworden.
Maar waar het de kern van de
kritiekkwestie geldt de vraag naar mooi of
lelik brengt niemand het verder dan tot
een interessant en welklinkend pleidooi voor
de juistheid van zijn Individuele mening.
Bij ieder schoonheidsoordeel heeft men
niet alleen rekening te houden met het
oniroering-brengende objekt, maar evenzeer
met de gehele innerlikheid van de ontroerde
mens. En daar de mensen altijd van elkan
der verschillen, kan het niet anders of een
zelfde kunstwerk moet verschillende indruk
ken op verschillende mensen teweegbren
gen. Ja, op dezelfde mens zal hetzelfde kunst
werk op ongelijke tijden ongelijk reageren.
Toch is er ook weer genoeg overeenkomst
tussen veel mensen vooral als zij tot een
zelfde tijd en een zelfde beschavings
milieu behoren om overeenkomsten in
hun smaak verklaasbaar te maken. Maar al
was dat ook niet zo... Wanneer wij ge
nieten van iets dat schoon is voor ons, hoeft
dat genot niet verkleind te worden doorde
overweging dat andere mensen van nu of
later waarschijnlik anders zullen oordelen.
werkelijke handelsvrede beteekende. Sedert
werden de betrekkingen tusschen Frankrijk
en Italiësteeds beter. In de Romeinsche
kwestie had Italiëvan de Republiek niets
meer te vreezen; president Loubet bezocht
Rome zonder den Paus te hebben gezien.
Evenmin stuitten de irredentistische aan
spraken te Parijs op tegenspraak. Op den
Balkan zette Frankrijk aan Italiëden voet
evenmin dwars. Italië's rechten op Tripolis
werden door Frankrijk bij tractaat erkend.
Wat wilde men te Rome meer?
Nog een ander element kwam daarbij. Door
Duitschland en Oostenrijk was Italiëaltijd
eenigszins als een jonger broertje behandeld,
dien men zijn gang laat gaan, zoolang hij
niet hindert, maar wien men dadelijk verbiedt,
zoodra hij zich wat gaat voelen. En juist
dat gebeurde. Het Italiaansche volk is mate
rieel en geestelijk sedert dertig jaren sterk
gegroeid en verdraagt den meesterachtigen
toon van zijn bondgenooten niet meer. De
koning van Italiëwil niet behandeld worden
als de koning van Beieren.
Zoo wendde Italiëzich van de Centralen
af. Reeds op de conferentie van Algeciras
in 1906 stond het aan de zijde van Engeland
en Frankrijk. In die richting is de ontwik
keling verder gegaan. Italiëmaakte zich
hoe langer hoe meer los van den druk der
Centralen. In 1914 achtte het den casus
foederis niet aanwezig en bleef neutraal. Een
ieder begreep, dat deze stap door een tweede
zou worden gevolgd. In zulk een conflict
van belangen, waarbij die van Italiëin zoo
ruime mate zijn betrokken, kon van duur
zame neutraliteit geen sprake meer zijn.
Waarlijk neutraal zijn alleen de kleinen, de
zwakken. Italiëmoest partij kiezen; het koos
de partij, waar zijn levensbelangen het riepen.
H. BRUGMANS
Tot de goede kritici van een periode
wordt gerekend wie op treffende wijze uiting
geeft aan een mening die door vele ont
wikkelden" of door niet te weinig mensen
van naam (op het gebied van kunst) ge
deeld wordt.
In den regel leggen de kritici van het
nageslacht natuurlik een geheel andere
maatstaf aan dan de kritici onder de tijd
genoten. Vandaar dat het gezag van een
kritlcus van zo korten duur is. Vergeten
kunstenaars die later weer ontdekt" wor
den, zijn niet zeldzaam; een kriticus hoeft
op zo'n buitenkansje niet te rekenen.
Tweede vraag. De kriticus kan, waar hij
de grens trekt tussen mooi en lelik, nooit
objektieve waarheid geven, van welk stand
punt hij ook uitgaat. Als nu de een zich
meer aangetrokken gevoelt tot bespiege
lingen over de ziel van de kunstenaar, de
ander tot beschouwingen over het kunst
werk, waarom zou men dan het een goed
en het ander afkeuren?
Derde vraag. Moeten... ? Och neen. Is
het geen onvervulbare eis, dat de dogma
ticus zich zal ontdoen van zijn dogmatiek
als hij aan het kritiseren gaat? Wanneer
de mensen maar weten dat ook het oordeel
van de dogmatiese kriticus geen
EiNDoordeel is...
Vierde vraag. De moeite niet waard om
er van te spreken.
C. P. BRANDT VAN DOORNE
Uit voorraad leverbaar:
Adler,
Oaklaiul,
Wliite-Auto's
Garage NEFKENS
Jacöb Obrechtstraat 26
- - AMSTERDAM -