De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 19 mei pagina 1

19 mei 1917 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 2082 Zaterdag 19 Mei A' 1*17 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROB10 DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON | Prijs per No. f 0.15. Per 3 mnd. 11.90. Abonn. loopen per jaar | | UITGEVERS; VAN HOLKEMA & WARENDORF, AMSTERDAM | | Advertentiën omslag f 0.35 p. regel, binnenpag. f 0.40 p. regel De Inhoud staat op pag. 7 IIIIIIIIWIHUIIIIIIIIimlIlllmilllllllllllllllllllllllllltllllllllllltmlItlmilll VERVELING In de bosschen bij Zeist staat een monument van den angst voor de ver veling. Het is de Pyramide van Austerlitz, aan welks nutteloozen bouw een Fransche generaal zijne manschappen eenmaal zette, om hen te bewaren voor den kanker van de vervelende afwachting. Waarom wij daar nu aan denken? Het begint er soms op te lijken, of het geweldige stuk wereldhistorie, dat wij beleven, ten slotte zijn einde zal nemen in verveling. Het klinkt zeker ellendig om 't te zeg gen, en, vooral wanneer men in een neutraal land rustig zit te praten, ook wat cynisch, maar de stand, waarin de oorlog thans is komen te verkeeren, schijnt de gansche wereld met verveling te slaan. Er is niets afmattender dan een drama, waarvan de auteur het slot niet heeft kunnen vinden, en zijn toeschouwers Steeds met nieuwe transes van tragiek overstelpt. Tegen de steeds wederkeerende schommelingen van ontknoopingen, die niet doorgaan, en sloteffecten, die geen slot zijn, is de energie der geesten niet opgewassen. Zij verliezen 't Vermogen om zich te spannen, het vermogen ook om op gewekt te blijven. Er zijn weinig dingen neerdrukkender dan verveling, en er zijn weinig ver velingen neerdrukkender, dan de ver veling van het verschrikkelijke. Die is 't, welke thans over de menschheid vaart, en waar juist de menschen ten onzent, die nu eenmaal sinds 1914 al geen andere rol dan die van lijdelijke toeschouwers hebben kunnen vervullen, in sterke mate?door bevangen dreigen te worden. Er wordt aan de verveling als drijf veer van der menschen handelen veelal te weinig aandacht geschonken. Maar toch zal de latere geschiedschrijver, die het doen en laten van dezen tijd wil verklaren, hierin nimmer slagen, als hij niet voor een goed deel rekening houdt met datgene, waar een afmattende ver veling de menschen toe brengt. Want het zijn sterke beenen, die de weelde,?maar ook sterke zenuwen,die 't eindelooze wachten kunnen verdragen. Dan moet er; eindelijk eens wat gedaan worden, en direct en per se, omdat de menschen het stil zitten niet langer uit houden. Als er in hemelsnaam maar eens iets gebeurt l En 't vereischt heel wat gemoedsgymnastiek, voortdurend te blijven be seffen, dat de molens des Heeren nu eenmaal soms ongeloofelijk langzaam malen, en dat er omstandigheden zijn, waarin de stervelingen er zich in hebben te schikken, dat hun weinig anders te doen overblijft, dan bedaan te worden, en hun drang tot daden te vergaren voor later. * * Is 't niet voor een groot deel uit ver veling, dat menigeen zich in den laatsten tijd zoowaar kwaad begint te maken op de oorlogvoerenden, die niet aanstonds op zijn wensch, om nu den oorlog te beëindigen, ingaan? Uit verveling zaagt menig publicist thans op vredesnoodwendigheid en vredeskansen, waarover bij de oorlogvoeren den zelve slechts de schouders kunnen worden opgehaald. Zou 't ook niet uit verveling met den algemeenen toestand kunnen zijn, dat wij onverwachts in ons midden eens het denkbeeld van staatsexploitatie der ver zekeringsbedrijven zien gelanceerd? En dat de verschillende kringen daarop van hun kant aanvliegen, in eene agitatie, welke bij rustiger gemoedstoestand achter wege zou gebleven zijn? Verveling, het gevoel niet langer met de handen in den schoot te willen zitten, drijft tot ondernemingen als door mr. Troelstra met zijne vrienden op touw ezet: de socialistische vredesactie te tockholm, die naar 't ons voorkomt van den aanvang af geen de geringste kans van resultaten bieden kon en zelfs een zeer bedenkelijke zijde heeft; hoezeer men dit dan misschien betreuren en het stre ven in beginsel waardeeren mag. Uit pure verveling kan een Tweede Kamer plotseling lust in conflicten krijgen, en 't eensklaps op haren en snaren zet ten met eenen Minister van Oorlog, dien zij eerst bijkans drie jaren in oorlogstijd aan het roer gelaten had! Voorzoover wij 't zien kunnen toch, kon in het gegeven geval 't doodvonnis over den minister Bosboom gestreken, geen nuttige maatregel zijn. Immers wat 't directe doel betreft, het voorloopig thuis laten der oude landstormers, was praktisch niet meer te behalen. En wat de algemeene afkeuring van 's ministers beleid betreft: de motieven liepen zóó uiteen, en druischten zelfs zóó tegen elkan der in, dat van een behoorlijk afgeteekenden eisch om een flinken, nieuwen be windsman geen" sprake kan zijn. En toch moet een parlementair votum, wil het werkelijk kracht en waarde hebben, in de eerste plaats zulk een duidelijke koers voorschrijven, anders maakt het de Kamer nog maar meer de mindere van de Regeering. Het is derhalve niet vreemd, ook hier aan de prikkeling der deprimeerende tijden te denken. Het balletje zal misschien nog verder rollen, en dan eene waarlijk principieele, nationale beteekenis aannemen. Maar er kan uit de verveling en de onzekerheid ook nog heel wat getwist en kibbelarij, heel wat partijstrijd en oneenigheid geboren worden, die later on verklaarbaar zullen worden geacht. Een vrees, als welke Prins Maurits van zijne landgenooten koesterde, toen zij de lusteloosheid van het twaalfjarig Bestand ingingen, is voor onzen landaard nog steeds allerminst ongerijmd l Het geeft niet heel veel, over al die ge varen der verveling lang te praten. Zij zijn er, in alle hoeken, en waar ter wereld kan de menschheid deze afwach tende onzekerheid uit den weg gaan? Niet eens op de slagvelden, niet eens in de loopgraven misschien! Toch blijft er n punt te bedenken, en dat is dit: dat een gewaarschuwd mensch voor twee geldt. Voor twee ook in den strijd tegen dien stillen vijand, die als verveling rondsluipt en in 't bijzonder op een land als 't onze loert. Hij heeft veel grooter macht dan men denkt. Men kan gerust zeggen, dat in de groote Europeesche oorlogen van de laatste paar honderd jaar, waarin Neder land neutraal is gebleven, het niette min juist steeds den strijd tegen dien belager heeft moeten voeren. En vaak met bitter slecht succes ! Zoo dat wij telkens na den vrede in nationalen geest, in politieken zin en in gezonde economische kracht belangrijk achterop geraakt waren. Dit is óók een soort van oorlog, en zeker niet de vroolijkste of de gemakke lijkste. Elk individu voor zich, zoowel als de gemeenschap in haar geheel hebben hem te voeren. Te voeren^ door zich aan te grijpen en 't gevaar onder de oogen te zien. Te voeren door zelfbeheersching en levenslust; door werkzaamheid en inzicht; ook door elkaar en te zamen het leven zoo gemakkelijk te maken, als mogelijk is. Nog altijd steekt de pyramide van den angst voor de verveling, haar spits ter waarschuwing daartegen omhoog. v. H. Bel....? Welk woord was het ook weer, Pygmalion, dat ge plotseling zoo ruwweg aan uwe lippen ontglippen liet? Leen het ons voor een keer: Worden wij bel...?" Moet het nu met de bommen op Zierikzee alweer net zoo gaan als met de Tubantia en de Patembang, dat men er ons maar wat om toe praat, en onder groote mogend heden knipoogt: och, aan dit kleine Holland behoeft men toch niet eens ernstig be scheid te geven? Een ding is immers zeker, dat. er nu weer een geval is, waarin toch minstens n militair een geweldige fout tegenover Nederland heeft begaan, en er niet voor uitkomt; waarin voorts minstens n regeering óf zeer onjuist is ingelicht geworden, of zich zoo weinig moeite heeft gegeven om ons recht te doen, dat wij er verstomd van staan. Nauwelijks heeft de Engelsche admirali teit een ontkenning gezonden en uiteen gezet, dat geen Britsche vlieger de bommen (van Engelsen maaksel) boven Zierikzee geworpen hebben kan, of reeds weet de N. Rott. Ct. in een klemmend betoog te bere deneeren dat dit dementi geen waarde heeft. Ligt dit inderdaad zoo, dan kunnen wij toch zeer gegriefd zijn, en dit ook duidelijk toonen. Aanstonds toen de bommen vielen, heeft vrijwel ieder gedacht: dit is allicht een Engelschman geweest, en de nadere genoegdoening zal, recht gentlemanlike, wel spoedig volgen. Maar nu? De meesten zullen nog wel bij de onder stelling blijven, dat een Engelsche, althans geallieerde vlieger de meest waarschijn lijke is. Een Duitsche streek is mogelijk, maar komt ons te ongeloofelijk voor. Is er dus niet alle aanleiding, nog eens een exemplaar van Shaw's blijspel te laten zien.met de kernachtige zinsnede onderstreept, om duidelijk te doen uitkomen, dat men ons dat niet aandoen mag? v. H. Rusland als vredestichter In den oorlog is het weer voor de zooveelste maal! dood getij. Aan het westelijke front wordt op sommige gedeelten nog wel verwoed gestreden, maar met schier geen ander resultaat, dan dat men elkaar van weerszij verliezen toebrengt; terrein winst wordt er bijna niet meer gemaakt. Op de meeste andere fronten gebeurt er niets van eenig belang; in Macedoniëhebben de geallieerden het offensief hervat, maar er nog niets mee bereikt; berichten over een hevige kanonnade, die de Italianen richten tegen het Oostenrijksche front in de om streken van Qörz, doen verwachten, dat ook daar straks een offensief zal worden ondernomen. Aan de Russen zal het niet liggen, indien de Oostenrijkers voor Triest geen stand kunnen houden. Zij maken het flen Centralen wel zoo gemakkelijk mogelijk, om het oostelijke front als een quantitén gligeable te kunnen beschouwen; zij hebben het met hunne huiselijke beslommeringen nog altijd zoo druk, dat zij zich met hunne buren niet bezig kunnen houden, al hebben die zich van een deel van hun erf meester gemaakt. Der alte Gott" heeft klaarblijkelijk de Duitschers nog niet in den steek gelaten; juist in de maanden, toen zij het grootste gedeelte hunner strijdmacht zoo goed in Frankrijk konden gebruiken, heeft hij hun de gelegenheid gegeven dit straffeloos te doen, door een revolutie in Rusland te ver wekken en het oorlogsbedrijf daar stop te zetten. Het is mogelijk, dat de Entente, ondanks het uitblijven van alles, wat op een her vatting van het Russische offensief schijnt te wijzen, toch geen reden heeft om terug te verlangen naar het Rusland van vóór de revolutie; misschien zou Tsaar Nicolaas II, als hij aan de regeering was gebleven, reeds gezwicht zijn voor den drang om een af zonderlijke vrede met de Centralen te sluiten. Maar alleen de overweging, dat het nog erger had kunnen loopen, kan de Entente niet al te zeer doen klagen over den tegenwoordigen toestand; een bondgenoot, die het geweer bij den voet zet, is nog altijd beter dan een bondgenoot die het geweer weggooit, want de Centralen moeten nu teminste nog rekening' iouden met de mogelijkheid, dat de Rus nog eens gebruik gaat maken van zijn geweer. Groot schijnt de kans daarop echter niet. De berichten, die er de laatste vweken uit Rusland kwamen, geven recht tot de con clusie, dat de Raad van arbeiders en soldaten het heft in handen heeft en van zijne macht gebruik maakt om den oorlog voorloopig te staken. Het is een eigenaardige vergadering, die Raad van arbeiders en soldaten; de uit een beperkt kiesrecht voortgekomen Doema had het vertrouwen van het volk niet meer; de constitueerende vergadering, die over den regeeringsvorm van Rusland zal moeten beslissen, kan nog niet verkozen worden; zoo heeft zich, ook uit wantrouwen tegen de Voorloopige Regeering, een Raad van arbeiders en soldaten als volksvertegen woordiging doen gelden. In dien Raad zijn allerlei groepen van het volk vertegen woordigd en nog telkens melden zich nieuwe vertegenwoordigers van groepsbelangen aan; de radicale en socialistische leden hebben er de meerderheid ; een comitéuit den Raad zou oorspronkelijk alleen toezicht houden1' op de Voorloopige Regeering, maar heeft meer en meer de macht aan zich getrokken. Zooals te verwachten was, ontstonden hieruit voortdurend conflicten. Vooral in de leiding der militaire zaken greep het comit telkens in; de commandant van het garni zoen te Petrograd nam zijn ontslag, omdat hij geen twee heeren wenschte te dienen; de minister van oorlog Goetsjkof is afge treden zoo bericht een Reutertelegram tengevolge van omstandigheden, die het gezag van de regeering over leger en vloot aantasten en die noodlottig dreigen te wor den voor de verdediging en zelfs voor het bestaan van het land." Alleen een samenstelling van het comit uit den Raad met de Voorloopige Regeering zal een einde kunnen maken aan de anar chie. Daarover werden dan ook reeds on derhandelingen gevoerd; maar deze loopen nog niet vlot. De democraten van het comit stellen den eisch, dat eenige leden der Voor loopige Regeering, die niet met hun oor logsdoel instemmen, hun ontslag zullen nemen; den minister van buitenlandsche zaken Miljoekof willen zij desnoods minister laten, mits hij een andere portefeuille krijgt dan die van buitenlandsche zaken. Uit het een en ander blijkt wel, dat het den democraten hoofdzakelijk te doen is om de leiding van de buitenlandsche poli tiek en het oppergezag over leger en vloot. Zij willen Rusland niet in dienst stellen van de Entente om het door deze, in haar antwoord op de nota van president Wilson verkondigde oorlogsdoel te helpen bereiken. Tegen een afzonderlijken vrede hebben zij zich uitdrukkelijk verklaard; maar wél wil len zij een algemeenen vrede helpen voor bereiden, niet in overleg met de regeerin gen van de landen, die Ruslandls bondgenooten zijn, maar in overleg met de sociaal democraten van alle oorlogvoerende landen. Van groot belang is dan ook de tijding, dat de Raad van arbeiders en soldaten een uitnoodiging zal richten tot de sociaaldemocratische partijen, zoowel in de landen der Entente als in die van de Centralen, om afgevaardigden te zenden naar een confe rentie te Stockholm. Nu de, door Nederlandsche, Deensche en Zweedsche sociaal democraten voorbereide conferentie dreigt te mislukken, wegens het in Engeland en Frankrijk bestaande wantrouwen, dat Duitschlands belangen daarmede zijn gebaat, wil de Raad van arbeiders en soldaten klaar blijkelijk den wagen der internationale ver broedering voor de sociaaldemocraten weder in het spoor brengen. Hij neemt dan ver moedelijk aan, dat de door hem bijeenge roepen vergadering niet zal kunnen worden beschouwd als een bijeenkomst ter wille van een Duitschen vrede", en dat het voor de regeeringen van de landen der Entente ook moeilijk zal zijn, het vertrek van afge vaardigden daarheen te beletten. Een Duitschen vrede" zullen de Russi sche democraten wel niet wenschen; maar dat zij vrede begeeren, daaraan valt niet te twijfelen. Indien zij de macht in handen houden, zal de Entente over eenigen tijd voor de keus gesteld worden: vrede te sluiten op de voorwaarden, die Rusland als aannemelijk beschouwt, dan wel den oorlog voort te zetten zonder Rusland als bondge noot; want al mag de Russische democratie thans nog het denkbeeld van een afzonder lijken vrede verwerpen, zij zal dit niet blij ven doen, indien een algemeene vrede afstuit op te hooge eischen, gesteld door de regeeringen van de volken, wier bondgenoot Rusland is. Tot dusverre weet men nog niets met zekerheid van de voorwaarden, die de Rus sische democraten voor een algemeenen vrede zullen stellen. Van die voorwaarden zal het afhangen, of ook in Engeland en Frankrijk een sterke drang tot vrede door het volk zal worden uitgeoefend op de regeering; die drang zal niet uitblijven, indien de voorwaarden aannemelijk zijn; de regeerin gen zullen hem niet durven weerstaan al was het alleen maar uit vrees, dat de vol ken hen op zijde zullen stellen. Zou de geschiedenis zich dan herhalen? Zouden ook thans de gebeurtenissen in Rusland een nederlaag van Pruisen afwenden ? In den zevenjarigen oorlog zou Frederik de Groote naar menschelijke berekening het onderspit hebben gedolven en gedwon gen zijn geworden tot een smadelijken vrede, indien Keizerin Elizabeth van Rus land in 1762 niet ware overleden en opge volgd door haar neef Peter III, een HolsteinGottorper, een vurig bewonderaar tevens van Frederik den Grooten. Nauwelijks had hij de regeering aanvaard, of hij gaf onmid dellijk bevel de vijandelijkheden tegen Pruisen te staken; bij den vrede, dien hij weldra sloot, gaf hij aan Pruisen de veroverde landen terug; terstond daarna werd hij Frederik's bontgenoot en maakte zich gereed om Oostenrijk te beoorlogen. Nog in het zelfde jaar liet zijn vrouw Katharina hem van den troon stooten; zij hernieuwde het bondgenootschap met Pruisen niet, maar voerde ook geen oorlog tegen Frederik; aan het uittreden van Rusland uit de coalitie had de Koning van Pruisen het te danken, dat hij in 1763 vrede kon sluiten zonder eenigen afstand van grondgebied. Indien Rusland thans van de coalitie af valt, zal dat om geheel andere redenen ge schieden dan in den zevenjarigen oorlog; maar voor Pruisen, dat is: voor Duitschland, hangt er evenveel van af als toen; niets meer of minder dan zijne positie als groote mogendheid. 15 Mei 1917. G. W. KERNKAMP Dr. P. J. H. CUYPERS bij zijn negentigsten geboortedag (16 Mei 1917). 16 Mei 1827, hoe ver ligt die dag in het verleden! Hoeveel lotswisseling heeft de wereldhistorie in die negen tiende eeuw door leefd ! Hoeveel evoluties hebben plaats gehad, ook van menschen. Weinigen leven nog van hen, die toen geboren zijn. En slechts zeer weinigen beschikken nog over hun volle werk kracht, over hun gansche persoonlijkheid. Tot die bevoorrechten behoort Cuypers. Zijn werkplaatsen te Roermond, de stad waar hij het levenslicht aanschouwde en waar hij ook heden nog zijn arbeid verricht, zijn nog steeds getuige van zijn onvermoeide geestkracht en werklust. Tien jaren geleden toen hij tachtig werd, opende het Stedelijk Museum téAm sterdam zijn zalen voor een tentoonstelling van Cuyper's werk. De catalogus welke bij die gelegenheid verscheen somt 142 bouw werken van hem op. Sindsdien heeft hij nog veel meer werken begonnen en enkele voltooid. En heden ten dage heeft hij nog een hoogst belangrijk werk onderhanden, waarvan alle alle studies en teekeningen geheel gereed zijn, doch dat tengevolge van de moeilijkheden, die de oorlog oplevert, niet voortgezet kan worden. Het is de kapel van het Seminarie van de Hoeven in het bisdom Breda. Wanneer die kapel eenmaal gereed zal zijn, zal zij een van Cuypers' eigenaardigste werken zijn: een echt Nederlandsch bouwwerk, hoofdzakelijk uit baksteen en verder uit Limburgsche natuursteen opgetrokken. Zoozeer staat Cuy pers nog midden in zijn werkzaamheid \ Wie helpt den Meester niet wenschen, dat hij weldra de voltooiing dezer kapel moge beleven? Er is over Cuypers veel geschreven. Reeds in 1858 publiceerde de beroemde archaeoloog Didron Ainèin het 18e deel der Annales Archéologi ques in zijn opstel Quelques jours en Allemagne" een beschrijving der Roermondsche werkplaatsen. Victor de Stuers schreef over hem in den Wen jaargang van Elsevier's Maandschrift en in Mannen en Vrouwen van Beteekenis"; vooral in eerst genoemd artikel zette hij Cuypers' kunst beginselen kort maar duidelijk uiteen. Bij de reeds genoemde tentoonstelling van 1907 werden in den catalogus vele der tot opdat jaar voltooide werken van den Roermondschen meester besproken. De dagbladpers wijdde herhaaldelijk haar aandacht aan hem. Dr. Cuypers stelde ons weekblad in staat, en hiervoor zij hem bij dezen onze hartelijke dank gebracht, tot het opnemen van den navolgenden TERUGBLIK door dr. P. J, H. CUYPERS. In 1846 vertrok ik naar Antwerpen, om Wie is de stoutert? of Het bommen-onderzoek Meester: Wie van jullie gooide bommen, Op het stadje Zierikzee? Zeg de waarheid, kwaje bengels Ik moet weten wie''t deel Jongens: ? Meester, dat is Piet l Meester, wees er zeker van, Dat deed Piet de Engelschman. Piet: Wat 'n groote leugenzakken, Ikke deé't niet, Ik heb netjes rondgevlogen, Ik heb niets gedaan. Ik ben met mijn vliegmachine, Naar Zeebrugge toe gegaan. Al mijn bommen liet ik vallen, Voel maar in mijn zak, Jan, de Duitscher is de bengel, Die verdient een pak! Jan: Meester, die gemeene dingen, Kunnen van geen Duitscher zijn, Volgens Engelsche berichten, Doen de onze nimmer pijn. In de Engelsche couranten, Wordt toch elke keer verteld: Duitsche bommen vallen altijd' Zonder schade aan te richten" In het vrije veld!" Meester: Dan zal 't 'n praatje wezen, Van die lui in Zierikzee. Als geen mensch 't de Ga ik verder met de lesjes, En bemoei me er niet mee. Jan: Meester, volgens mijn idee, Viel er bij die boerepummels, Heelemaal niets naar beneê! Piet: Ik weet hoe 't is gekomen, Hoe 't is gegaan: Heel die vreeselijke aanslag, Is maar voor 'n film gedaan. Niets als handige reclame, Het beteekent niemendal, 't Is weer iets van Billie Ritsie, 't Is een filmgeval. J. H. SPEENHOFF mij aan de Kon. Academie van Schoone Kunsten aldaar aan de bouwkunst te wijden, en mij ook in schilder- en beeldhouwkunst verder te bekwamen. Het spreekt van zelf, dat ik gedurende mijne studiejaren te Antwer pen verschillende steden bezocht in België, zoo rijk aan monumenten. In 1849 maakte ik de drie prijskampen mee in de hoogste klasse voor de Bouwkunde. Voor de Klassieken werd gevraagd de restauratie van den tempel van Vesta, voor de Renaissance het ontwerp voor een Vauxhall in of nabij eene groote stad, en voor, den Gothischen stijl het ont werp van eene kerk van 't Heilig Bloed in den geest als die te Brugge. In alle drie de prijskampen kreeg ik n°. l, hetgeen dan ook vereischt werd om de groote gouden medalje te bekomen als Prix d'Excellence. In dien tijd waren de jaarlijksche concoursen aan de Academie en de uitdeelingen der prijzen, welke gouden medaljes waren, door den Staat geschonken openbare kunstfeesten met muziek opgeluisterd, terwijl de prijswinners met lauwerkransen door de hooge staatsdienaren als Gouverneur, Burgemeester e.a. in een feestzaal bekroond werden. Evenals dat plaats had in de Belgische steden, werd ik bij mijne terugkeer in mijn vaderstad plechtig ontvangen door hooge autoriteiten met een plechtige optocht langs de versierde straten van belangstellenden, begeleid door de Koninklijke Harmonie. Kort daarna begon ik mijn eigen weg te vinden. Mijn leermeesterte Antwerpen, Prof. Berckmans, had mij voorgesteld onder zijn leiding een werk over de Beginselen der Architectuur uit te geven, bestemd voor jonge architecten. Toen ik te Roermond eene ernstige studie maakte van de Munsterkerk en deze geheel in teekening bracht, kwam mij dat werk zoo oneindig meer geschikt voor, om als voor beeld onzer toekomendearchitecten te dienen, dan de Grieksche tempels en verder» monu menten, uit het oosten afkomstig en van eene geheelandere levensopvatting getuigend. Ik deelde dit aan mijn professor mede en bij een bezoek 1e Antwerpen, waar wij het werkplan zouden vaststellen voor die uitgaaf, gelukte het mij den professor te overtuigen, dat de voorbeelden van de Middeleeuwen, in ons land met onze materialen naar een praktisch program van eischen gebouwd, meer geschikt waren voor het onderwijs in de bouwkunst volgens logische beginselen, dan de modellen van andere tijden, oorsprong en zeden. Ik maakte hem eene beschrijving

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl