Historisch Archief 1877-1940
N°. 2082
Zaterdag 19 Mei
A' 1*17
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROB10 DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON
| Prijs per No. f 0.15. Per 3 mnd. 11.90. Abonn. loopen per jaar | | UITGEVERS; VAN HOLKEMA & WARENDORF, AMSTERDAM | | Advertentiën omslag f 0.35 p. regel, binnenpag. f 0.40 p. regel
De Inhoud staat op pag. 7
IIIIIIIIWIHUIIIIIIIIimlIlllmilllllllllllllllllllllllllltllllllllllltmlItlmilll
VERVELING
In de bosschen bij Zeist staat een
monument van den angst voor de ver
veling.
Het is de Pyramide van Austerlitz, aan
welks nutteloozen bouw een Fransche
generaal zijne manschappen eenmaal
zette, om hen te bewaren voor den kanker
van de vervelende afwachting.
Waarom wij daar nu aan denken?
Het begint er soms op te lijken, of het
geweldige stuk wereldhistorie, dat wij
beleven, ten slotte zijn einde zal nemen
in verveling.
Het klinkt zeker ellendig om 't te zeg
gen, en, vooral wanneer men in een
neutraal land rustig zit te praten, ook
wat cynisch, maar de stand, waarin
de oorlog thans is komen te verkeeren,
schijnt de gansche wereld met verveling
te slaan. Er is niets afmattender dan een
drama, waarvan de auteur het slot niet
heeft kunnen vinden, en zijn toeschouwers
Steeds met nieuwe transes van tragiek
overstelpt. Tegen de steeds
wederkeerende schommelingen van ontknoopingen,
die niet doorgaan, en sloteffecten, die
geen slot zijn, is de energie der geesten
niet opgewassen.
Zij verliezen 't Vermogen om zich te
spannen, het vermogen ook om op
gewekt te blijven.
Er zijn weinig dingen neerdrukkender
dan verveling, en er zijn weinig ver
velingen neerdrukkender, dan de ver
veling van het verschrikkelijke.
Die is 't, welke thans over de
menschheid vaart, en waar juist de menschen
ten onzent, die nu eenmaal sinds 1914
al geen andere rol dan die van lijdelijke
toeschouwers hebben kunnen vervullen,
in sterke mate?door bevangen dreigen
te worden.
Er wordt aan de verveling als drijf
veer van der menschen handelen veelal
te weinig aandacht geschonken. Maar
toch zal de latere geschiedschrijver, die
het doen en laten van dezen tijd wil
verklaren, hierin nimmer slagen, als hij
niet voor een goed deel rekening houdt
met datgene, waar een afmattende ver
veling de menschen toe brengt.
Want het zijn sterke beenen, die de
weelde,?maar ook sterke zenuwen,die
't eindelooze wachten kunnen verdragen.
Dan moet er; eindelijk eens wat gedaan
worden, en direct en per se, omdat de
menschen het stil zitten niet langer uit
houden. Als er in hemelsnaam maar eens
iets gebeurt l
En 't vereischt heel wat
gemoedsgymnastiek, voortdurend te blijven be
seffen, dat de molens des Heeren nu
eenmaal soms ongeloofelijk langzaam
malen, en dat er omstandigheden zijn,
waarin de stervelingen er zich in hebben
te schikken, dat hun weinig anders te
doen overblijft, dan bedaan te worden,
en hun drang tot daden te vergaren voor
later.
* *
Is 't niet voor een groot deel uit ver
veling, dat menigeen zich in den laatsten
tijd zoowaar kwaad begint te maken op
de oorlogvoerenden, die niet aanstonds
op zijn wensch, om nu den oorlog te
beëindigen, ingaan?
Uit verveling zaagt menig publicist thans
op vredesnoodwendigheid en
vredeskansen, waarover bij de oorlogvoeren
den zelve slechts de schouders kunnen
worden opgehaald.
Zou 't ook niet uit verveling met den
algemeenen toestand kunnen zijn, dat wij
onverwachts in ons midden eens het
denkbeeld van staatsexploitatie der ver
zekeringsbedrijven zien gelanceerd? En
dat de verschillende kringen daarop van
hun kant aanvliegen, in eene agitatie,
welke bij rustiger gemoedstoestand achter
wege zou gebleven zijn?
Verveling, het gevoel niet langer met
de handen in den schoot te willen
zitten, drijft tot ondernemingen als door
mr. Troelstra met zijne vrienden op touw
ezet: de socialistische vredesactie te
tockholm, die naar 't ons voorkomt van
den aanvang af geen de geringste kans
van resultaten bieden kon en zelfs een
zeer bedenkelijke zijde heeft; hoezeer men
dit dan misschien betreuren en het stre
ven in beginsel waardeeren mag.
Uit pure verveling kan een Tweede
Kamer plotseling lust in conflicten krijgen,
en 't eensklaps op haren en snaren zet
ten met eenen Minister van Oorlog, dien
zij eerst bijkans drie jaren in oorlogstijd
aan het roer gelaten had!
Voorzoover wij 't zien kunnen toch,
kon in het gegeven geval 't doodvonnis
over den minister Bosboom gestreken,
geen nuttige maatregel zijn. Immers wat
't directe doel betreft, het voorloopig
thuis laten der oude landstormers, was
praktisch niet meer te behalen. En wat
de algemeene afkeuring van 's ministers
beleid betreft: de motieven liepen zóó
uiteen, en druischten zelfs zóó tegen elkan
der in, dat van een behoorlijk
afgeteekenden eisch om een flinken, nieuwen be
windsman geen" sprake kan zijn. En toch
moet een parlementair votum, wil het
werkelijk kracht en waarde hebben, in
de eerste plaats zulk een duidelijke koers
voorschrijven, anders maakt het de
Kamer nog maar meer de mindere van
de Regeering.
Het is derhalve niet vreemd, ook hier
aan de prikkeling der deprimeerende
tijden te denken.
Het balletje zal misschien nog verder
rollen, en dan eene waarlijk principieele,
nationale beteekenis aannemen.
Maar er kan uit de verveling en de
onzekerheid ook nog heel wat getwist
en kibbelarij, heel wat partijstrijd en
oneenigheid geboren worden, die later on
verklaarbaar zullen worden geacht.
Een vrees, als welke Prins Maurits van
zijne landgenooten koesterde, toen zij de
lusteloosheid van het twaalfjarig Bestand
ingingen, is voor onzen landaard nog
steeds allerminst ongerijmd l
Het geeft niet heel veel, over al die ge
varen der verveling lang te praten. Zij
zijn er, in alle hoeken, en waar ter
wereld kan de menschheid deze afwach
tende onzekerheid uit den weg gaan?
Niet eens op de slagvelden, niet eens in
de loopgraven misschien!
Toch blijft er n punt te bedenken,
en dat is dit: dat een gewaarschuwd
mensch voor twee geldt.
Voor twee ook in den strijd tegen
dien stillen vijand, die als verveling
rondsluipt en in 't bijzonder op een land
als 't onze loert. Hij heeft veel grooter
macht dan men denkt.
Men kan gerust zeggen, dat in de
groote Europeesche oorlogen van de
laatste paar honderd jaar, waarin Neder
land neutraal is gebleven, het niette
min juist steeds den strijd tegen dien
belager heeft moeten voeren.
En vaak met bitter slecht succes !
Zoo dat wij telkens na den vrede in
nationalen geest, in politieken zin en in
gezonde economische kracht belangrijk
achterop geraakt waren.
Dit is óók een soort van oorlog, en
zeker niet de vroolijkste of de gemakke
lijkste.
Elk individu voor zich, zoowel als
de gemeenschap in haar geheel hebben
hem te voeren. Te voeren^ door zich
aan te grijpen en 't gevaar onder de oogen
te zien. Te voeren door zelfbeheersching
en levenslust; door werkzaamheid en
inzicht; ook door elkaar en te zamen
het leven zoo gemakkelijk te maken, als
mogelijk is.
Nog altijd steekt de pyramide van den
angst voor de verveling, haar spits ter
waarschuwing daartegen omhoog.
v. H.
Bel....?
Welk woord was het ook weer, Pygmalion,
dat ge plotseling zoo ruwweg aan uwe
lippen ontglippen liet? Leen het ons voor
een keer: Worden wij bel...?"
Moet het nu met de bommen op Zierikzee
alweer net zoo gaan als met de Tubantia
en de Patembang, dat men er ons maar wat
om toe praat, en onder groote mogend
heden knipoogt: och, aan dit kleine Holland
behoeft men toch niet eens ernstig be
scheid te geven?
Een ding is immers zeker, dat. er nu weer
een geval is, waarin toch minstens n
militair een geweldige fout tegenover
Nederland heeft begaan, en er niet voor
uitkomt; waarin voorts minstens n regeering
óf zeer onjuist is ingelicht geworden, of
zich zoo weinig moeite heeft gegeven om
ons recht te doen, dat wij er verstomd van
staan.
Nauwelijks heeft de Engelsche admirali
teit een ontkenning gezonden en uiteen
gezet, dat geen Britsche vlieger de bommen
(van Engelsen maaksel) boven Zierikzee
geworpen hebben kan, of reeds weet de
N. Rott. Ct. in een klemmend betoog te bere
deneeren dat dit dementi geen waarde heeft.
Ligt dit inderdaad zoo, dan kunnen wij
toch zeer gegriefd zijn, en dit ook duidelijk
toonen.
Aanstonds toen de bommen vielen, heeft
vrijwel ieder gedacht: dit is allicht een
Engelschman geweest, en de nadere
genoegdoening zal, recht gentlemanlike, wel
spoedig volgen.
Maar nu?
De meesten zullen nog wel bij de onder
stelling blijven, dat een Engelsche, althans
geallieerde vlieger de meest waarschijn
lijke is. Een Duitsche streek is mogelijk,
maar komt ons te ongeloofelijk voor.
Is er dus niet alle aanleiding, nog eens
een exemplaar van Shaw's blijspel te laten
zien.met de kernachtige zinsnede onderstreept,
om duidelijk te doen uitkomen, dat men ons
dat niet aandoen mag? v. H.
Rusland als vredestichter
In den oorlog is het weer voor de
zooveelste maal! dood getij. Aan het
westelijke front wordt op sommige gedeelten
nog wel verwoed gestreden, maar met schier
geen ander resultaat, dan dat men elkaar
van weerszij verliezen toebrengt; terrein
winst wordt er bijna niet meer gemaakt.
Op de meeste andere fronten gebeurt er
niets van eenig belang; in Macedoniëhebben
de geallieerden het offensief hervat, maar
er nog niets mee bereikt; berichten over
een hevige kanonnade, die de Italianen richten
tegen het Oostenrijksche front in de om
streken van Qörz, doen verwachten, dat
ook daar straks een offensief zal worden
ondernomen.
Aan de Russen zal het niet liggen, indien
de Oostenrijkers voor Triest geen stand
kunnen houden. Zij maken het flen
Centralen wel zoo gemakkelijk mogelijk, om
het oostelijke front als een quantitén
gligeable te kunnen beschouwen; zij hebben
het met hunne huiselijke beslommeringen
nog altijd zoo druk, dat zij zich met hunne
buren niet bezig kunnen houden, al hebben
die zich van een deel van hun erf meester
gemaakt.
Der alte Gott" heeft klaarblijkelijk de
Duitschers nog niet in den steek gelaten;
juist in de maanden, toen zij het grootste
gedeelte hunner strijdmacht zoo goed in
Frankrijk konden gebruiken, heeft hij hun
de gelegenheid gegeven dit straffeloos te
doen, door een revolutie in Rusland te ver
wekken en het oorlogsbedrijf daar stop te
zetten.
Het is mogelijk, dat de Entente, ondanks
het uitblijven van alles, wat op een her
vatting van het Russische offensief schijnt
te wijzen, toch geen reden heeft om terug
te verlangen naar het Rusland van vóór de
revolutie; misschien zou Tsaar Nicolaas II,
als hij aan de regeering was gebleven, reeds
gezwicht zijn voor den drang om een af
zonderlijke vrede met de Centralen te sluiten.
Maar alleen de overweging, dat het nog
erger had kunnen loopen, kan de Entente
niet al te zeer doen klagen over den
tegenwoordigen toestand; een bondgenoot, die
het geweer bij den voet zet, is nog altijd
beter dan een bondgenoot die het geweer
weggooit, want de Centralen moeten nu
teminste nog rekening' iouden met de
mogelijkheid, dat de Rus nog eens gebruik
gaat maken van zijn geweer.
Groot schijnt de kans daarop echter niet.
De berichten, die er de laatste vweken uit
Rusland kwamen, geven recht tot de con
clusie, dat de Raad van arbeiders en soldaten
het heft in handen heeft en van zijne macht
gebruik maakt om den oorlog voorloopig
te staken.
Het is een eigenaardige vergadering, die
Raad van arbeiders en soldaten; de uit een
beperkt kiesrecht voortgekomen Doema had
het vertrouwen van het volk niet meer; de
constitueerende vergadering, die over den
regeeringsvorm van Rusland zal moeten
beslissen, kan nog niet verkozen worden;
zoo heeft zich, ook uit wantrouwen tegen
de Voorloopige Regeering, een Raad van
arbeiders en soldaten als volksvertegen
woordiging doen gelden. In dien Raad zijn
allerlei groepen van het volk vertegen
woordigd en nog telkens melden zich nieuwe
vertegenwoordigers van groepsbelangen aan;
de radicale en socialistische leden hebben
er de meerderheid ; een comitéuit den Raad
zou oorspronkelijk alleen toezicht houden1'
op de Voorloopige Regeering, maar heeft
meer en meer de macht aan zich getrokken.
Zooals te verwachten was, ontstonden
hieruit voortdurend conflicten. Vooral in de
leiding der militaire zaken greep het comit
telkens in; de commandant van het garni
zoen te Petrograd nam zijn ontslag, omdat
hij geen twee heeren wenschte te dienen;
de minister van oorlog Goetsjkof is afge
treden zoo bericht een Reutertelegram
tengevolge van omstandigheden, die het
gezag van de regeering over leger en vloot
aantasten en die noodlottig dreigen te wor
den voor de verdediging en zelfs voor het
bestaan van het land."
Alleen een samenstelling van het comit
uit den Raad met de Voorloopige Regeering
zal een einde kunnen maken aan de anar
chie. Daarover werden dan ook reeds on
derhandelingen gevoerd; maar deze loopen
nog niet vlot. De democraten van het comit
stellen den eisch, dat eenige leden der Voor
loopige Regeering, die niet met hun oor
logsdoel instemmen, hun ontslag zullen
nemen; den minister van buitenlandsche
zaken Miljoekof willen zij desnoods minister
laten, mits hij een andere portefeuille krijgt
dan die van buitenlandsche zaken.
Uit het een en ander blijkt wel, dat het
den democraten hoofdzakelijk te doen is
om de leiding van de buitenlandsche poli
tiek en het oppergezag over leger en vloot.
Zij willen Rusland niet in dienst stellen
van de Entente om het door deze, in haar
antwoord op de nota van president Wilson
verkondigde oorlogsdoel te helpen bereiken.
Tegen een afzonderlijken vrede hebben zij
zich uitdrukkelijk verklaard; maar wél wil
len zij een algemeenen vrede helpen voor
bereiden, niet in overleg met de regeerin
gen van de landen, die Ruslandls
bondgenooten zijn, maar in overleg met de sociaal
democraten van alle oorlogvoerende landen.
Van groot belang is dan ook de tijding,
dat de Raad van arbeiders en soldaten
een uitnoodiging zal richten tot de
sociaaldemocratische partijen, zoowel in de landen
der Entente als in die van de Centralen, om
afgevaardigden te zenden naar een confe
rentie te Stockholm. Nu de, door
Nederlandsche, Deensche en Zweedsche sociaal
democraten voorbereide conferentie dreigt
te mislukken, wegens het in Engeland en
Frankrijk bestaande wantrouwen, dat
Duitschlands belangen daarmede zijn gebaat, wil
de Raad van arbeiders en soldaten klaar
blijkelijk den wagen der internationale ver
broedering voor de sociaaldemocraten weder
in het spoor brengen. Hij neemt dan ver
moedelijk aan, dat de door hem bijeenge
roepen vergadering niet zal kunnen worden
beschouwd als een bijeenkomst ter wille
van een Duitschen vrede", en dat het voor
de regeeringen van de landen der Entente
ook moeilijk zal zijn, het vertrek van afge
vaardigden daarheen te beletten.
Een Duitschen vrede" zullen de Russi
sche democraten wel niet wenschen; maar
dat zij vrede begeeren, daaraan valt niet te
twijfelen. Indien zij de macht in handen
houden, zal de Entente over eenigen tijd
voor de keus gesteld worden: vrede te
sluiten op de voorwaarden, die Rusland als
aannemelijk beschouwt, dan wel den oorlog
voort te zetten zonder Rusland als bondge
noot; want al mag de Russische democratie
thans nog het denkbeeld van een afzonder
lijken vrede verwerpen, zij zal dit niet blij
ven doen, indien een algemeene vrede
afstuit op te hooge eischen, gesteld door de
regeeringen van de volken, wier bondgenoot
Rusland is.
Tot dusverre weet men nog niets met
zekerheid van de voorwaarden, die de Rus
sische democraten voor een algemeenen vrede
zullen stellen. Van die voorwaarden zal het
afhangen, of ook in Engeland en Frankrijk
een sterke drang tot vrede door het volk
zal worden uitgeoefend op de regeering;
die drang zal niet uitblijven, indien de
voorwaarden aannemelijk zijn; de regeerin
gen zullen hem niet durven weerstaan al
was het alleen maar uit vrees, dat de vol
ken hen op zijde zullen stellen.
Zou de geschiedenis zich dan herhalen?
Zouden ook thans de gebeurtenissen in
Rusland een nederlaag van Pruisen afwenden ?
In den zevenjarigen oorlog zou Frederik
de Groote naar menschelijke berekening
het onderspit hebben gedolven en gedwon
gen zijn geworden tot een smadelijken
vrede, indien Keizerin Elizabeth van Rus
land in 1762 niet ware overleden en opge
volgd door haar neef Peter III, een
HolsteinGottorper, een vurig bewonderaar tevens
van Frederik den Grooten. Nauwelijks had
hij de regeering aanvaard, of hij gaf onmid
dellijk bevel de vijandelijkheden tegen Pruisen
te staken; bij den vrede, dien hij weldra
sloot, gaf hij aan Pruisen de veroverde
landen terug; terstond daarna werd hij
Frederik's bontgenoot en maakte zich gereed
om Oostenrijk te beoorlogen. Nog in het
zelfde jaar liet zijn vrouw Katharina hem
van den troon stooten; zij hernieuwde het
bondgenootschap met Pruisen niet, maar
voerde ook geen oorlog tegen Frederik; aan
het uittreden van Rusland uit de coalitie
had de Koning van Pruisen het te danken,
dat hij in 1763 vrede kon sluiten zonder
eenigen afstand van grondgebied.
Indien Rusland thans van de coalitie af
valt, zal dat om geheel andere redenen ge
schieden dan in den zevenjarigen oorlog;
maar voor Pruisen, dat is: voor
Duitschland, hangt er evenveel van af als toen;
niets meer of minder dan zijne positie als
groote mogendheid.
15 Mei 1917. G. W. KERNKAMP
Dr. P. J. H. CUYPERS
bij zijn negentigsten geboortedag (16 Mei 1917).
16 Mei 1827, hoe ver ligt die dag in het
verleden! Hoeveel lotswisseling heeft de
wereldhistorie in die negen tiende eeuw door
leefd ! Hoeveel evoluties hebben plaats gehad,
ook van menschen. Weinigen leven nog van
hen, die toen geboren zijn. En slechts zeer
weinigen beschikken nog over hun volle werk
kracht, over hun gansche persoonlijkheid.
Tot die bevoorrechten behoort Cuypers. Zijn
werkplaatsen te Roermond, de stad waar hij
het levenslicht aanschouwde en waar hij ook
heden nog zijn arbeid verricht, zijn nog steeds
getuige van zijn onvermoeide geestkracht en
werklust. Tien jaren geleden toen hij tachtig
werd, opende het Stedelijk Museum téAm
sterdam zijn zalen voor een tentoonstelling
van Cuyper's werk. De catalogus welke bij
die gelegenheid verscheen somt 142 bouw
werken van hem op. Sindsdien heeft hij nog
veel meer werken begonnen en enkele voltooid.
En heden ten dage heeft hij nog een hoogst
belangrijk werk onderhanden, waarvan alle
alle studies en teekeningen geheel gereed zijn,
doch dat tengevolge van de moeilijkheden,
die de oorlog oplevert, niet voortgezet kan
worden. Het is de kapel van het Seminarie
van de Hoeven in het bisdom Breda. Wanneer
die kapel eenmaal gereed zal zijn, zal zij een
van Cuypers' eigenaardigste werken zijn: een
echt Nederlandsch bouwwerk, hoofdzakelijk
uit baksteen en verder uit Limburgsche
natuursteen opgetrokken. Zoozeer staat Cuy
pers nog midden in zijn werkzaamheid \ Wie
helpt den Meester niet wenschen, dat hij weldra
de voltooiing dezer kapel moge beleven?
Er is over Cuypers veel geschreven. Reeds
in 1858 publiceerde de beroemde archaeoloog
Didron Ainèin het 18e deel der Annales
Archéologi ques in zijn opstel Quelques jours
en Allemagne" een beschrijving der
Roermondsche werkplaatsen. Victor de Stuers
schreef over hem in den Wen jaargang van
Elsevier's Maandschrift en in Mannen en
Vrouwen van Beteekenis"; vooral in eerst
genoemd artikel zette hij Cuypers' kunst
beginselen kort maar duidelijk uiteen. Bij
de reeds genoemde tentoonstelling van 1907
werden in den catalogus vele der tot opdat
jaar voltooide werken van den
Roermondschen meester besproken. De dagbladpers
wijdde herhaaldelijk haar aandacht aan hem.
Dr. Cuypers stelde ons weekblad in staat,
en hiervoor zij hem bij dezen onze hartelijke
dank gebracht, tot het opnemen van den
navolgenden
TERUGBLIK
door dr. P. J, H. CUYPERS.
In 1846 vertrok ik naar Antwerpen, om
Wie is de stoutert?
of
Het bommen-onderzoek
Meester:
Wie van jullie gooide bommen,
Op het stadje Zierikzee?
Zeg de waarheid, kwaje bengels
Ik moet weten wie''t deel
Jongens: ?
Meester, dat is Piet l
Meester, wees er zeker van,
Dat deed Piet de Engelschman.
Piet:
Wat 'n groote leugenzakken,
Ikke deé't niet,
Ik heb netjes rondgevlogen,
Ik heb niets gedaan.
Ik ben met mijn vliegmachine,
Naar Zeebrugge toe gegaan.
Al mijn bommen liet ik vallen,
Voel maar in mijn zak,
Jan, de Duitscher is de bengel,
Die verdient een pak!
Jan:
Meester, die gemeene dingen,
Kunnen van geen Duitscher zijn,
Volgens Engelsche berichten,
Doen de onze nimmer pijn.
In de Engelsche couranten,
Wordt toch elke keer verteld:
Duitsche bommen vallen altijd'
Zonder schade aan te richten"
In het vrije veld!"
Meester:
Dan zal 't 'n praatje wezen,
Van die lui in Zierikzee.
Als geen mensch 't de
Ga ik verder met de lesjes,
En bemoei me er niet mee.
Jan:
Meester, volgens mijn idee,
Viel er bij die boerepummels,
Heelemaal niets naar beneê!
Piet:
Ik weet hoe 't is gekomen,
Hoe 't is gegaan:
Heel die vreeselijke aanslag,
Is maar voor 'n film gedaan.
Niets als handige reclame,
Het beteekent niemendal,
't Is weer iets van Billie Ritsie,
't Is een filmgeval.
J. H. SPEENHOFF
mij aan de Kon. Academie van Schoone
Kunsten aldaar aan de bouwkunst te wijden,
en mij ook in schilder- en beeldhouwkunst
verder te bekwamen. Het spreekt van zelf,
dat ik gedurende mijne studiejaren te Antwer
pen verschillende steden bezocht in België, zoo
rijk aan monumenten. In 1849 maakte ik de
drie prijskampen mee in de hoogste klasse
voor de Bouwkunde. Voor de Klassieken
werd gevraagd de restauratie van den tempel
van Vesta, voor de Renaissance het ontwerp
voor een Vauxhall in of nabij eene groote
stad, en voor, den Gothischen stijl het ont
werp van eene kerk van 't Heilig Bloed in
den geest als die te Brugge. In alle drie
de prijskampen kreeg ik n°. l, hetgeen dan
ook vereischt werd om de groote gouden
medalje te bekomen als Prix d'Excellence.
In dien tijd waren de jaarlijksche concoursen
aan de Academie en de uitdeelingen der
prijzen, welke gouden medaljes waren, door
den Staat geschonken openbare kunstfeesten
met muziek opgeluisterd, terwijl de
prijswinners met lauwerkransen door de hooge
staatsdienaren als Gouverneur, Burgemeester
e.a. in een feestzaal bekroond werden. Evenals
dat plaats had in de Belgische steden, werd
ik bij mijne terugkeer in mijn vaderstad
plechtig ontvangen door hooge autoriteiten
met een plechtige optocht langs de versierde
straten van belangstellenden, begeleid door
de Koninklijke Harmonie.
Kort daarna begon ik mijn eigen weg te
vinden. Mijn leermeesterte Antwerpen, Prof.
Berckmans, had mij voorgesteld onder zijn
leiding een werk over de Beginselen der
Architectuur uit te geven, bestemd voor jonge
architecten.
Toen ik te Roermond eene ernstige studie
maakte van de Munsterkerk en deze geheel
in teekening bracht, kwam mij dat werk zoo
oneindig meer geschikt voor, om als voor
beeld onzer toekomendearchitecten te dienen,
dan de Grieksche tempels en verder» monu
menten, uit het oosten afkomstig en van
eene geheelandere levensopvatting getuigend.
Ik deelde dit aan mijn professor mede en
bij een bezoek 1e Antwerpen, waar wij het
werkplan zouden vaststellen voor die uitgaaf,
gelukte het mij den professor te overtuigen,
dat de voorbeelden van de Middeleeuwen,
in ons land met onze materialen naar een
praktisch program van eischen gebouwd,
meer geschikt waren voor het onderwijs in
de bouwkunst volgens logische beginselen,
dan de modellen van andere tijden, oorsprong
en zeden. Ik maakte hem eene beschrijving