De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 19 mei pagina 2

19 mei 1917 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 Mei '17. No. 2082 Dr. P. J. H. Cuypers Voor de Amsterdammer" geteekend door Michel Cuypers van de Munsterkerk te Roermond; het fraaie grondplan in kruisvorm, met nasthex, transept en door drie kapellen bekroonde apsis, en met n kapel in 't kruis, waarvan de con structie een der beste, meest praktische en meesterlfjkst opgeloste in het Europa van de 13e eeuw is. Het gevolg was, dat hij ook van de uitgaaf afzag, overtuigd, dat voor het onderwijs in de bouwkunst de studie onzer eigen monumenten den waren weg moest aangeven. De Munsterkerk mijner vaderstad was het eerste werk, waaraan ik Mijn krachten be proeven kon. Men was namelijk juist be gonnen, de tijdens de Fransche Revolutie deerlijk gehavende kerk te herstellen, het geen een subsidie van Koning Willem II mogelijk maakte. Maar allerminst op de goede manier. Ik maakte den toenmaligen Bisschop, Mons. Paredis, opmerkzaam, dat de behan deling die men de kerk deed ondergaan, geheel in strijd was met het kunstbelang; dat de muren 'vroeger op den steen waren beschilderd geweest, en dat het pleisterwerk moest wegblijven. Op eenige punten liet ik het witsel afkrabben en gaf toen het bewijs, dat mijn oordeel gtgrond was. De algeheele restauratie der kerk werd toen aan aan mij opgedragen (1851). Vóór de restauratie stonden aan de westzijde tegen den voor gevel vijf zware beeren of contreforten, en de beide torens waren slechts ter hoogte van de muren der middenbeuk opgebouwd; in 't midden stond een in hout getimmerde toren van de 17e eeuw. Binnen de kerk zag men verscheidene balken, die met den westi i IIIMIII n i IIIIIIH IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIII H. BERSSENBRUGGE, POKTRETFOTOGRAAF ZEESTRAAT 65, naast Panoraia Mesdag DEN HAAG. - Tel. 168». LITERAIRE BESCHOUWINGEN FELIX ORTT, Inleiding tot het Pneumat.ener%etisch monisme. J. P. LOTSY, De Wereldbeschouwing van een natuuronderzoeker. Dit heeten nu wel literaire" beschouwin gen, maar dat moet niet begreepen~worden als handelden ze oover literatuur" in den zin van fraaye letteren". Ik heb niet veel belangstelling voor wat men fraaye lette ren" noemt. Men begint in dat opzicht beeter te onderscheiden. Het is zeer aangenaam en bevrëedigend wanneer geschriften vol doen aan onze aestetische behoefte, en een uiterlijke grafie en bekoorlijkheid toonen. Maar zij moeten zich niet voordoen als ware dat uiterlijk fraais hun reeden van bestaan. Ze moeten zich op die fraaiheid niets laten voorstaan, en zich ook niet tot een bepaalde soort groepeeren die als literatuur" of fraaye letteren" een aparte en hooge plaats in ons geestesleeven in zou neemen. Dat deugt niet. Want daardoor komt men tot het zoeken en bevoorrechten van een werksaamheid die toch niet meer beoogt dan een uiterlijke streeling, die genot geeft zonder jacht naar het hoogere en onbekende. In mijn te Gent in 1912 gehouden reede heb ik uiteengezet het verschil der literaire har monie», en aangetoond dat er een soort literatuur is, die afronding en voltooyng zoekt in- eigen gebied, en daardoor als Kunst om de Kunst" zeer terecht in geringschatting is geraakt. Fraaye letteren" als een gescheiden vak, als een zelfstandige geestesfunctie, betcekent verwaarloozing van het hoogste wat wij kunnen zoeken en beoogen, en wat ons allen gelijkelijk aangaat. Ditzelfde geldt voor alle kunst, niet min der voor schilderkunst en muziek, dan voor woord-kunst. Alle kunst moet een gemeenschappelijke eenheid hebben, en groeyen uit het prak tische leeven, dat teevens een zoeken is naar de hoogste wijsheid en het hoogste geluk. gevel aan de achtermuren van den nasthex verankerd waren, terwijl in den westgevel bij al de vensteropeningen zich scheuren vertoonden. Bij nader onderzoek bleek het mij duidelijk, dat hier verzakking der fun deering had plaats gehad. Ik liet aan de westzijde het geheele front ontgraven en bevond, dat zoowel de beide torens als de geheele westelijke muur op aangevulden grond stonden. De daarop rustende fundee ring vertoonde ringsom aanmerkelijke ver zakking, waardoor de muren, bogen en ge welven scheuren vertoonden. Kort na het begin van dit werk werd de firma Cuypers en Stoltzenberg opgericht en kreeg ik de leiding over de Roermond sche werkplaatsen (1854), die alles zouden vervaardigen en leveren, wat betrekking heeft op de architectuur, met name de middeleeuwsche kunst. Van die werkplaatsen was het, dat Didron in zijn Quelques jours en Allemagne" in 1858 een beschrijving gaf. Van nu af kon mijn werkzaamheid zich in (alle richtingen ontplooien. In 1853 werd de kerk te Oeffeit (N.B.) gebouwd, in 1854 kwam het ontwerp voot de Veghelsche kerk tot stand, evenals dat voor de restauratie der Abdijkerk te Rolduc. En in de komende zestig jaren kreeg iedere provincie haar deel. Slechts enkele gebouwen, die ik zelf tot mijn hoofdwerken reken, kunnen hier ter sprake komen. Men zal begrijpen, dat ik zeer vreemd stond op te zien, toen mijn ontwerp voor hét bouwen van eene nieuwe parochiekerk te Wijck-Maastricht de goedkeuring van het provinciaal Waterstaatsbestuur (Hoofdinge nieur Badon Qhyben) niet kon erlangen, omdat ik voor de kerk kruisgewelven in baksteen had voorgeschreven, volgens middeneeuwsche werkwijze, die thans niet meer uitvoerbaar zoude zijn door het gebrek aan bekwame metselaars. Verlangd werd van den bouwmeester, om daarvoor kruisgewelven in houten latten ««f riet en pleisterwerk in de plaatstestellen. Ik maakte bezwaar daar tegen, omdat het werk dan in alle opzichten afkeurenswaardig zoude zijn, en de redenen welke waren aangegeven, onjuist waren. Ik wees erop', dat ik zelf reeds op verschillende plaatsen kruisgewelven in baksteen had uit gevoerd, en dat de Heer Hoofdingenieur maar naar Veghel te gaan had, om daar bij de nieuwe pastorie eene reeks van kruisgewelven te zien, welke ik met metselaars van die streek had uitgevoerd, wien ik vooraf daartoe de noodige instructies en aanwijzingen ge geven had. Het gevolg daarvan was, dat na eenige dagen aan het Kerkbestuur de noodige goedkeuring der plannen werd toegezonden, en de kerk overeenkomstig de oorspronkelijke ontwerpen werd uitgevoerd. Als kenschet send voor het autocratisch beginsel moet ik mededeelen, dat ik vooraf de teekeningen moest vervaardigen voor houten latgewelf; eerst daarna werd het ontwerp der baksteenen gewelven onderzocht, en verkreeg ik toestemming om dienovereenkomstig het werk uit te voeren. Sedert heb ik geen be zwaren ontmoet tegen mijne beginselen in 't bouwen. Mijn werkzaamheid ontplooide zich voort aan naar alle kanten, tal van belangrijke op drachten werden mij gegeven. In 1859 werd de bouw der kerk van de H. Catharina te Eind hoven begonnen, die tien jaren in beslag nam. Toen werkte ik reeds aan de parochiekerk van den H. Laurentius te Alkmaar, welker toren echter onvoltooid bleef. De bouw der nieuwe R. K. kerk te Bodegraven dagteekent ook van 1859. Ook deze kerk bleef aanvan kelijk met onvoltooiden toren staan, maar de spits werd naderhand door een timmerman Woonhuis en atelier van Dr. Cuypers te Roermond IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIMIIIIIIMIMIllllMIIIIIIIIIIInlIIMIIIIIIIIMltlll De muziekus die alleen zwelgt in muziek en onverschillig is voor het vroome leeven, de schrijver die zich alleen beezig houdt met fraaye letteren de een zoowel als de andere vervreemdt van het Leeven, en zal ook zijn kunst zien dood loopen in een ijdel en onbevreedigend genot. Staat eenmaal in de menschen-gemeenschap de groote Richting vast, weet men eenmaal allen en voor altoos waarheen het streeven gaat, is er een werkelijk gemeen schappelijke leevens-beschouwing, die van zelf spreekt en waaraan niemand zich zelf standig onttrekken kan, dan eerst is alle kunst van zelve doortrokken van het hoogste leevensbeginsel. Zoo scheen het te zijn, gedurende een korte periode, in de Europeesche cultuur, toen het Katholieke geloof meende te zeegevieren, in de midden eeuwen, toen de Kathe dralen werden gebouwd, de kloosters ge sticht en elke stad begon met een kerk, en alle werksaamheid bestuurd werd door het gemeenschappelijke geloof. Toen was er geen scheiding tusschen kerkelijk en waereldsch leeven, want dat waereldsch leeven was vroom en elk kind wies op in het nooit-betwijfelde, door nie mand verzaakte geloof. Toen was de ongeloovige, de ketter, een onmensch en een barbaar, die moest worden bekeerd of on schadelijk gemaakt. Toen was alle kunst zuiver, en de ge dachte aan Kunst om Kunst" iets onzinnigs. Teegenwoordig is dat alles anders. Er is geen bewuste eenheid in leevensrichting, geen gemeenschappelijk geloof, geen vast staand geheel van overtuigingen waaraan alle menschen, op eenige onbelangrijke uit zonderingen na, deelneemen. Dit gebrek duidt op verwarring en oovergang, en elke kunst draagt er de teekenen van, alle schoonheid is er door geschonden. In architectuur, plastiek, schilderkunst, poëzie, dramatiek en muziek komt de leegheid, de wansmaak en de ontaarding aan 't licht. Daarom hunkert men allereerst naar vastIIIMIMIMIIM1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMHIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1III heid, helderheid en eenheid in leevensbe schouwing. Men houdt zich vast aan de natuurweetenschap, die nog het meest uni verseel schijnt, men beschouwt kunst en fraaye letteren" als luxe en tijdpasseerlng. Daarom moet de hoogste kunst van onzen tijd allereerst wijsgeerige of religieuze rich ting geeven, er is geen kunst thans moogelijk zonder tendens, mits ze is tendens van den eedelsten aard. En boeken die richting geeven, ook zonder tot de fraaye letteren" te behopren, zijn toch de belangrijkste van onzen tijd. Zulk een boek is het machtige brouwsel" waaroover ik nog niet uitgepraat ben. En zulke boeken zijn ook die van Felix Ortt, van J. P. Lotsy en van Borel (de geest van China). Ortt hoort tot de letterkundigen" en heeft romans geschreeven. Maar dat is zijn eigen lijke werk niet. In die boeken is te veel en te gewilde tendens. Als kunst zijn ze niet van den eersten rang. Maar Ortt zelf, de mensch, het karakter, de figuur is een van de allerbesten, een van de Wijzen van ons land en onzen tijd. Zijn wijsheid verklanken in harmonieën van taai-schoon kan hij niet. Maar zijn laatste boek, met den veel te lan gen titel, is een deegelij k en diepzinnig werk, dat representatief is, en een merksteen op den langen weg van geestelijke ont wikkeling en niging der menschheid. Het boek van Lotsy, dat ik in nen adem noemde, is er eigenlijk niet mee te vergelijken, omdat het ongeveer vijftig jaar ten achter is, terwijl Ortt het nieuwste en vóórlijkste beschouwingspunt aangeeft. Lotsy is zonder twijfel een eerlijk en zelfstandig denker. Maar ten eerste kan hij niet zoo klaar en helder schrijven als Ortt, en ten tweede is Ortt volkoomen op de hoogte van zijn onderwerp, terwijl Lotsy een dilettant is in de zaak die hij behandelt. Onder dilettantisme versta ik zooals ik vroeger reeds vaststelde het spreeken oover een onderwerp zonder voldoende op de hoogte te zijn van hetgeen er reeds jPP*«ÏM,,4p f O. L. V r. Munsterkerk te Roermond buiten mijn weten op zeer onhandige wijze te klein in afmeting, zoowel in breedte als in hoogte, geheel in afwijking van mijn ontwerp afgemaakt. Van 1860 dateeren de kerk aan den Haar lemmerdijk en die te Ouderkerk, van 1861... maar ik zou geen opsomming geven. In 1865 verliet ik Roermond en vestigde mij te Amsterdam, vanwaar uit ik zoowel den arbeid in de Roermondsche werkplaat sen als den bouw van talrijke bouwwerken over het gansene land leidde. Maar weldra bleek ook deze uitbreiding van het bureau niet meer voldoende. Ook het buitenland begon naar mijn hulpe te dingen. De koepel van den Dom te Mainz was ten gevolge van een ontzetting in de fun damenten reeds zeer vroeg gescheurd en zelfs ingestort en geen poging om het bouw werk te herstellen had gebaat. Toen benoemde de Bisschop van Mainz, Freiherr von Kettler in 1870 mij tot Dombaumeister". Ik ontdekte, dat een ontzetting der crypt de instorting van den koepel had bewerkt, en nam nu het herstellingswerk ter hand. Als Dombouwmeester was ik tevens be last met het toezicht en het onderhoud der monumenten van het diocees, zoowel wat betreft de gebouwen alsook het ameuble ment: kerken, gestichten en scholen. Daar de werkzaamheden zeer uitgebreid waren, was ik verplicht maandelijks een paar weken te Mainz te verblijven, afwisselend met mijn verblijf te Amsterdam. In beide steden had ik een compleet bureau met teekenaars en klerken. Het Rijksmuseum! In 1875 gewerd mij de opdracht den bouw |van een museum van nationale kunst te leiden; deze opdracht was het gevolg van een besloten prijskamp tusschen vier Nederlandsche architecten: Oudshoorn, Vogel, Eberson en Cuypers. Het plan, dat ik volgens het opgegeven pro gram ontworpen had, droeg de goedkeuring van zeventien der achttien juryleden weg. Daar ik van oordeel was, dat in het program te weinig ruimte was bepaald voor de tentoonstelling van schilderijen en andere kunstvoorwerpen, zond ik twee ontwerpen in, waarvan het eene zich nauw aan het programma hield, maar het tweede project zóó was ingericht, dat men zonder nadeel aan het eerstgebouwde gedeelte steeds uit breiding kon geven. Ik gebruikte daarom hier het geheele bouwterrein voor uitbrei ding, terwijl voorloopig slechts aan de noordwestzijde gebouwd zou worden. Slechts eene kleine minderheid van de jury wilde het tweede, groote, plan aannemen, als reden daarvoor aangevende, dat men anders later zoude zeggen, dat men iets begonnen had, waarvoor de noodige gelden niet aanwezig waren. Het bezwaar, dat er dan later ge bouwen naast geplaatst zouden moeten worden, zonder met het oorspronkelijke ver bonden te zijn, was geen argument krachtig genoeg om het groote plan te ondernemen! En nu, wat heeft men moeten doen? Erkennen, dat de minderheid en de ont werper gelijk hadden l Een nationaal museum mag niet te karig worden opgevat. Wanneer de ontwerper zich strikt aan het program zoude gehouden hebben, zoude reeds voor jaren geen muurruimte meer beschikbaar zijn geweest voor de groote en belangrijke aanwinsten, vooral door geschenken, die het museum thans tot een der rijkste van Europa maken. En had men het tweede plan ge kozen, dat den geheelen vijf hoek voor ter rein innam, dan had men nu niet noodig gehad voor de Drucker-collectie die voort zettende bijgebouwen te maken, die voor het hoofdgebouw zeker niet gunstig zijn, terwijl de voortzetting der zalen, naar gelang der behoefte, regelmatig had kunnen worden gebouwd, hetgeen de bouwkundige waarde aanmerkelijk zoude hebben vermeerderd. Daar ik principieel van oordeel ben, dat de logica bij de Bouwkunst en de decora tieve kunsten op den voorgrond staat, was 't mijn plicht om alles tot in de kleinste bijzonderheden persoonlijk te bepalen en meestal eigenhandig te ontwerpen en uit te werken, ten einde de zekerheid te hebben, dat deze stichting aan dien eisch zoude beantwoorden en die eigenschappen zoude bezitten, die elk kunstwerk hebben moet: goed, waar en schoon. Wat den stijl betreft, moet men onder scheiden : stijl op decoratief gebied en stijl op bouwkundig gebied. Op dit laatste terrein moet men vooreerst en in de voornaamste door anderen oover gezegd is. Lotsy is een vakgeleerde, een natuuron derzoeker. In zijn natuurwetenschappelijke vakken, in botanie en biologie, is hij te huis en geen dilettant. Maar in het waereid-beschouwen" is hij een liefhebber, en toont hij niet te weeten of, als hij weet, niet te begrijpen, wat er in dat opzicht reeds gegeeven is. Terwijl Ortt, die misschien door Lotsy als dilettant in natuurweetenschap zal wor den beschouwd, op de hoogte is van de wijsgeerige gegeevens van onzen tijd, en van natuurweetenschap genoeg weet om zijn wijsgeerige inzichten kritisch te toetsen en te verduidelijken. Het is echter yolkoomen juist gezien door Ortt, dat hij zijn leevensbeschouwing for muleert van natuurwetenschappelijk stand punt. Daardoor baseert hij zijn werk op be grippen die algemeen erkend zijn.en discussie moegelijk maken. Maar hij miskent niet, zooals Lotsy, wat er gedacht en geschreven is door wijsgeeren van onzen tijd, die hun inzichten direct verbinden aan de natuurweetenschap, en wel vooral aan mathesis en physica, en aan de nieuwste psychologie. Ik heb nog geen wijsgeerig werk geleezen waarin zoo helder en zoo eenvoudig de verhouding van de natuurweetenschap, met name physica en mathesis, met het mystiek-intuïtieve denken is uiteengezet, als in het boek van Ortt. Wat Lotsy daarover zegt raakt kant noch wal, zelfs aan Kant is het nog niet toe. Het gaat teegenwoordig niet meer aan leevensbeschouwingen te schrijven en het werk van schrijvers als Boutroux, Henri Bergson, Poincaré, Oiiver Lodge, Bertrand Russel, Mannoury, Brouwer, Minkowsky te négeeren. Oover het zoo gewigtige feit dat ruimte en tijd, als betrekkelijke grootheden in de psysica zijn opgenoomen, oover het weezen der causaliteit, oover de ómkeerbare processen, oover deeze en dergelijke beNEDERlu MIJNT HOLLAND'S K CENTS BUSTE *P SIGAAR IMIMIIMIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIMIIMIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII grippen van den allernieuwsten tijd, zegt Lotzy niets dat diep inzicht toont. Ja, men zou kennen zeggen dat reeds den titel van een hoofdstuk oover het ontstaan der psyche" in onze dagen den schrijver als wijsgeer disqualificeert. Zooiets zegt men niet, als men signifisch taai-begrip heeft. Het is de wartaal van het neegentiende eeuwsche rationalisme. Met het woord psyche" wordt nood zakelijk iets aangeduid dat niet schijnt te zijn een omringende buitenwaereld, maar een niet-zintuigelijk waarneembaar zelf. Omtrent zulk een zaak te vragen hoe ze ontstaat is onzin. Ontstaan" moet noodzakelijk beteekenen; worden uit iets anders. Dat volgt uit de kracht van het voorvoegsel ont". Aangezien nu echter het Zelf, het meest primaire is wat wij kennen, kan het geen beteekenis hebben te vragen waaruit dat primaire voorkomt. Vooral niet, wanneer, zooals bij Lotsy, de bedoeling blijkbaar is te vragen hoe dit zelf voortkomt uit de zintuigelijk waarneembare waereld. Zulk een vraag is geheel ijdel en zinloos, eeven als de vraag zou zijn hoe ontstaan drie boomen uit het getal drie, of hoe ontstaat de zon uit een bol. De zoogenaamde buiten-waereld kan niet bestaan zonder de psyche. De psythe is voorwaarde voor alle bestaan". Dat er een buiten-waereld bestaat, is afgeleid uit de psyche en elk spreeken er oover presumeert de psyche als primair. De buiten-waereld is uit psychische gegeevens afgeleid, zooals het getal drie uit drie voorwerpen, of het begrip bol uit een bolvormig voorwerp. Wie, als Lotsy, oover de psyche tracht te spreeken moet op de hoogte zijn der signi fica en weeten dat al zijn woorden nood wendig foutief zijn, en dat hij het er toch mee doen moet. Ik zal dit een volgende maal nog nader trachten toe te lichten. FREDERIK VAN EBDEN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl