Historisch Archief 1877-1940
DEN HAAG
ROTTERDAM
AMSTERDAM
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
3
005'
MEUKLEERIHGEN
Hypothecaire Vorderingen
worden overgenomen en beleend door:
H.vanDamAzn.&Zonen
Amsterdam: Klbveniersburgwal 70
Rotterdam: Boompjes 43
Arnhem: Nieuwe Plein 6
De
Financieel Nieuwsblad
Singel 848, A'dam
TELEFOON N. 692S
bevat tteeds aetueele
artlkelea, betrouwbare
eorrewpoadentle, uitlotingen
va* premieleeBlnjcen,
productie*, koertMjat enz.
Abonnement slechts |ge| ets.
per kwartaal.
Vraagt gratis Proefnummers
MEUBILEERING-MAATSCHAPPIJ
HOLLAND"
N. Z. VOORBURGWAL 274
AMSTERDAM TEL. 5974 N.
BIJ HET INRICHTEN UWER WONIÏQ HEBT
BIJ 3 PUNTEN IN HET OOQ TE HOUDENt
DUURZAAMHEID
HARMONIE
8EMATIGDEN PRIJS
DAT WIJ IN ONZE INRICHTINGEN DEZE
EIQENSCHAPPEN VEREEHI8EN, BEWIJZEN DE
TALLOOZE TEVREDENHEIDSBETUIQINBEN,
WEIKE WIJ VOOR U TER INZ/CBE HOUDEN.
IN KLEUR
EN LIJN
Tot bet bouwen van Villa's en Landhuizen zijn prachtige heuvel
achtige BOSCHTERREINEN te koop In HET OOSTERPARK te
DE BILT
Lage prezen, mooie wegen, gas,
electr. licht, water.
Tel. Int. 38 & 48
iim ..... 111 ..... nn .......
plaats letten op de constructie, eene zaak
van materieel technischen, als men wil
prozaïschen aard. Van de constructie hangen
de vormen, welke het bouwwerk krijgt, af,
en moeten zij afhangen.
Na de voltooiing van het Rijksmuseum wer
den tal van belangrijke werken oidernomen.
Een der moeilijkste «laarvan was de restau
ratie der O. L. Vrouwenkerk te Maastricht
(1883), welker abside zeer ernstige ver
zakkingen vertoonde. Onder het priesterkoor
bevond zich een ruime crypt, waarvan de
vloer beneden den beganen grond lag, terwijl
de fundeering bij ontgraving bleek te rusten
op een kiezellaag van nauwelijks 50 cM.
diepte. Onder die kiezellaag lag alluviale en
aangevoerde grond ter dikte van 5.75 M.,
ca dan kwam eerst de vaste zandgrond l
Welk een geweldigen arbeid het meebracht,
de ontbrekende fundeering onder den
ringmuur op te bouwen, kan men zich moeilijk'
voorstellen. En zóó was het niet alleen bij
dezen bouw te Maastricht, maar bij zoo
oneiBdlg vele meer.
Met de woorden van twintig jaren her,
toen ik van mijn Amsterdamsche leerlingen
afscheid nattf*, als de strijdleuze mijner Kunst
besluit ik Ook hier:
;,Weest itenvoudig, nederig, werkt hard
en overwint u zei ven) Bedenkt, dat niet
alles stoffelijk is, «dat niet alles is van deze
wereld, dat de Kunst niet is uit de stof,
dat hetgeen waarlijk verheven is, komt van
God en nooit eindigt."
Illlllllllllllllltl
By het portret van A. Roodhuijzen
door FERD. WIERDELS,
Directeur van De Tijd"
Of de vele anekdoten, die betreffende
Frederik den Groote en Napoleon I in
omloop zijn, ook reeds tijdens hun leven
verteld werden, wdtt ik niet en ik kan het
niet onderzoeken. Gewoonlijk echter komen
zulke verhalen pas aan den man, als de
hoofdpersoon ze niet meer kan contróleeren.
Ik vind dit niet zooals het behoort.
A. Roodhuijzen heb ik in onze jeugd
gekend op de collegebanken van de profes
soren Naber, Karsten, Valeton en Bellaar
Spruyt, de klassiek-Htterarische. Prof. Sam.
Adr, Naber vooral was, als wijlen Gamaliel,
er buitengewoon aan gehecht, zijn discipelen
dagelijks te zien aan zijn voeten, en de
tegenwoordige politieke hoofdredacteur van
H,et Vaderland' was eenigen tijd lang niet
een zeer trouw comparant geweest. Toen de
hoogleeraar eens op welsprekende wijze zijn
misnoegen daarover had te kennen gegeven,
ontbrak echter die discipel niet meer bij de
uitdeeling van geleerdheid. Zijn bekeering
was zóó volmaakt geslaagd, dat hij zelfs
verscheen ondanks den hevigsten kiespijn,
wat hij dagen achtereen demonstreerde
door het dragen van een dikken d«ek om
IIIIHIIIIIIIII1IIIIIIII
De Oorzaak
door BENSKI
Port Said hadden zij achter den rug. Straks
Suez, dan de Roode Zee, dan de Indische
Oceaan, veertien dagen niets dan water,
soms zonder zelfs in de verte een boot ef
schip, een mee- of tegenlegger te zien
En dan waren ze in Indië. Hoe kon de reis
verder anders zijn dan vervelend? Er was
geen stemming aan boord. Er was gebrek
aan zeker soort van grappenmakers onder
de passagiers, die nu eenmaal onmisbaar
zijn waar het geldt een vroolijke losheid te
brengen, in een Hollandsch reisgezelschap.
De boot voer langzaam door het Suez-kanaal.
Men hing, tegen de verschansing geleund,
te kijken naar de Sikhs met hun groote tul
banden op, die langs het kanaal patrouil
leerden. Nu kwam er weer een kaal eind.
TAMINIAÜ'S
? JAM ?
'OXYDOL'
(CHLORAS KALICUS TANDPASTA)
45 cent p. Tube.
tal. IfeDD. STUK & Co.
Chemische Fabriek ,,'s-Hage"
's-GRAVENHAGE.
H. G. THIEME,
OUD-CHBISTIAN SCIENTIST,
Haag - Denneweg 25a,
geneest zieke personen,
die andere Sciwtists onbe
kwaam bleken te genezen
en speciaal
Blind-,
Doofstomen Idiootgeboren
personen, die van af /1500,
betalen.
Zonder Genezing - Geld Terug!
FABRIKAHTEN:
Gek.
R & L uu Bidder
jij M SoDMavl
BEVESTIGD SEDEBT 1863
Zooeven verscheen de 2e druk van:
_ PETER ROSEGGER
De Zoons van den Houtvester
Prijs gebonden f 0.95
Uitgave van VAN HOLKEMA &
WARENDORF te Amsterdam.
ROBBERT
KALFF&CS
,; AMSTEDDAM.
FlllMl DEN HAAG: Noordclnda 16O.
DE AMSTERDAMMER
Weekblad voor Nederland
kost slechts ? 1.90 per kwart*
iiHiiiitiniMiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiii urn nu m minimi mi i imiiiii nu uu mi uu mi m iiinmi imiimi IIIIIIIIMIIIIIIUIMIIIII min
UIT HET DIENSTHÜIS VAN DE KONINGIN DER AARDE
vu
A. ROODHUIJZEN, Hoofdredacteur van Het Vaderland"
Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck
de kaken.
Ongetwijfeld deed dit den professor goed
in het hart, maar als de hooggeleerde hielen
nauwlijks gelicht waren, werd de
kiespijndoek tot den volgenden namiddag, n uur
en een kwart, zorgvuldig opgeborgen.
Roodhuijzen was een gezellige, oolijke
snuiter. In de studentenwereld liepen tal
van anekdoten, die waren gegroepeerd om
zijn persoon als de Karelromans en de
Arthursagen in de oud-nieuwe letterkunde
om Karel en Arthur. Komische welbespraakt
heid, luimige invallen, koddige daden,
prettige scherts kenmerkten zijn
karaktereigenaardigheid, in zijn jeugd, en later, ook
hem als staatsman, d. w. z. politicus.
In 1897 stond bij een tusschentijdsche
Kamerverkiezing, ontstaan door het overlij
den van den heer Zijp, in het district
Enkhuizen, een katholiek bakker van Medemblik
imiiiiiiiiiliiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiMiiii'iiiMiiiiniiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Geen huis, geen groen, geen mensen. Maar !
wat verder kwam een zwarte man de boot
tegemoet. Een woestijnneger. Hij jongleerde
met keisteentjes, zoo hard hij kon
meedravende in de richting waarin de boot zich
in langzame statigheid voortbewoog. Dan
strekte hij de hand naar de toeschouwers
uit, liet zijn witte tanden zien, en riep:
Doebeltjle... doebeltjie!" En in de blake
rende zonnehitte der Afrikaansche woestijn
draafde hij mee. Hij had een dun lendedoekje
om. Meer niet. Zijn blauw-zwarte, harde
kop blonk in den feilen schijn der
middagzon. Hij raapte de hem toegeworpen, in
papieren propjes gewikkelde dubbeltjes op, en
als hij ze in zijn moqd gestoken had, zette
hij zijn jongleurswerk voort, en schreeuwde
weer lachend: doebeltjie! Toen verloor hij
op eens zijn lendedoekje.
Daar heb je 't al! riep de linnenjuffrouw.
En ziet, daar was de stemming, 't Leek
wel als had deze zich schuil gehouden,
langen tijd reeds, wachtende slechts op het
tooverwoord dat haar zou doen opleven en
tevoorschijn komen. En gedurende de
geheele verdere reis bleef deze stemming. De
morgen-, de' middag-, de avondgroet, de
algemeene herkenningsroep, het beste teeken
van goede verstandhouding was en bleef:
tegenover den heer Kool, burgemeester van
een plattelandsgemeente in het district. Ik
deed toen nog ijverig aan de politiek en ik
toog, uitgenoodigd, zooals dat gaat,
naar Enkhuizen om in den vooravond van
de herstemming den kiezers, uit den diepen
grond mijns politieken wezens, te beduiden,
dat zij het vaderland het best zouden dienen
door hun stem uit te brengen op mijn
partijgenoot.
In een volle, gelijk het behoort, flink
berookte zaal had ik een paar kwartier lang
mijn uiterste best gedaan om dat schoone
doel te bereiken. Toen begon het debat.
Daar zag ik weldra naast mij op de estrade
verschijnen den heer Roodhuijzen, met zijn
hyper-gemoedelijke, vroolijke gezicht mij
aanziende, en breed doende als de wel ge
oefende, geestelijk goed gespierde worstelaar.
Hij begon, ook met de herinnering aan onze
Daar heb je 't al! De kinderen schreeuwden
het over 't dek en door de kinderkamer;
de inlandsche bedienden riepen het elkander
lachend toe door de gangen; en toen de
kommandant zijn afscheids-speech beginnen
zou, en er even een stilte was, fluisterde
een der passagiers hoorbaar: Daar heb je
't al! Maanden na deze reis toonde men zijn
blijdschap over het ontmoeten van oude
reisgenooten door het elkander toe te roepen...
Waar zou de linnenjuffrouw nu zijn ? Waar
de neger? Zou hij nog altijd de kost ver
dienen met jongleeren? Misschien is hij nu
wel een rijk man, die een broek bezit. Zoudra
zij, de linnenjuffrouw en de neger, er nog
wel eens aan denken, dat zij de stemming
brachten in een reisgezelschap dat naar een
ver en voor de meesten onbekend land trok ?
De juffrouw wel. Maar de neger? Als
die maar doebeltjies in zijn mond kan steken
is hij tevreden, en de rest laat hem koud.
Het Vraagstuk
door BENSKI
Er was een klein oploopje ontstaan. Te
midden van een erg gemengd gezelschap
gemeenschappelijke collegebanken, mij aan
het publiek voor te stellen als een eertijds
grappigen sinjeur, een altijd opgewekten
kerel, en nu betreurde hij het zoo, dat ik
ijselijk zwaartillend was geworden door de
Rechtsche politiek; dat ik, blijkens mijn
redeneering, tegenwoordig de gebeurtenissen
van dit ondermaansche zoo erg droevig
inzag, en zoo bang was geworden voor de
toekomst van ons arme, Links geregeerde
vaderland; alles met de even
politiekonvermijdelijke als lachwekkende overdrij
ving van den gewieksten verkiezingsrede
rijker voor den vuist.
Op mijn beurt gaf ik duidelijk blijk, ook
te beseffen, dat bij de stembus kan worden
gewonnen door het lachen van de kiezers.
Ik vertelde niet van den kiespijndoek, wél
van de collegebanken, en ik heb het toen
zoo innfg betreurd, dat Roodhuizen, na zijn
afscheid van de Universiteit, zoo achterlijk
was geworden. Ik toonde,... ja wel, ik
toonde dit aan l Ik prefereerde daarbij zeer
hoog den bakker boven den burgemeester.
De kiezers deden dit den volgenden dag niet.
Roodhuijzen was toen leeraar te Enkhuizen.
Weldra berichtten de couranten, dat hij
secretaris was geworden van de Liberale
Unie", misschien wel tengevolge van zijn
luisterijke overwinning op mij; HO? wat
later, dat hij Kamercandidaat was in Brielle,
waar hij, vermoedelijk ook door de macht
van het lachen, den meer drogen heer
Pompe van Meerdervoort versloeg. Niet
waar? Het historische woord, dat het blanco
artikel de schoonste uitvinding was van een
gansche eeuw, is van hem.
Zoo wat om denzelfden tijd, dat ik, vol
ledig satisfait, aan de politiek den rug
toekeerde, was hij daarin geslaagd. Hij
verstond de politieke oolijkheid dus beter
dan ik. Nauwlijks was hij dan ook op zijn
gemak geraakt op zijn Kamerzetel of daar
lazen wij weer zijn geestige, interrupties.
En nu ontmoet ik hem voor de derde
maal, hier in de galerij van dagbladschrijvers.
Hij is weer net zoo kort 'n dit vak als ik
er uit ben. Zijn werk aan het lijfweekblad
De Vaderlander" is het liefhebberen geweest,
dat hem het zitten op den stoel van den poli
tieken hoofdredacteur van Het Vaderland"
heeft waardig gemaakt.
Nu moet hij dagelijks ernstig werk leveren,
nog haast ernstiger dan nu en dan in de
Kamer, en dit doet hfj goed.KIaar, helder is zijn
taal als die der klassieke schrijvers, en hij
is, hoewel volbloed partijman, bijzonder
breed in zijn opvattingen. Dit gevoelen zijn
tegenstanders het best. Toen het plan rijpte,
een Nederlandsch tijdelijk gezant te zenden
naar Z. H. den Paus, was hij een der eerste
en ijverigste mannen van Links, die er voor
streden. Over het nieuwe artikel 192 van de
Grondwet heeft geen Linksche krant zoo
trouw als de zijne, en zoo onbeknibbeld, de
verdedigingspolemiek gevoerd tegen de kleine
benauwdheid van enkelen zijner
partijgenooten, en vóór de salariëering van onder
wijzers en onderwijzeressen naar
dienstpraestatie", ook als zij leden zijn van
kerkelijke congregatiën, komt hij dapper op.
Rondborstig en ferm als hij ook vroeger
was, weet hij voor zijn beginsel en te vech
ten met kracht, doch hij keert een blij,
opgemonteerd gezicht naar den vijand. Na elke
schermoefening kan hij zijn bestrijder, in
nu immijmmiiiiiiiiiiiuii nut nu i
stonden de hoofdpersonen van het standje:
een man met een kort, zwart baardje, een
schrale jongeling en een loopjongetje. Belde
laatsten hadden een fiets aan de hand. De
loopjongen griende en keek bedroefd naar
een zwarten stroom, die dun en streperlg
van zijn achterwiel over het asphalt naar
een langwerpig pak kronkelde, dat tegen den
trottoirband stukgebotst was, en waar het
zwarte vocht uitdroop. Inkt! Ook het publiek
keek naar het pak. Toen vatte de man met
het baardje het woord, en zeide tot het
loopjongetje: Hoeveel kost die flesch nou
wel?" Het jochie snikte: Een riks meneer..'.
en nou zei de baas me ontslaan?" De
man met de baard zei weer: Nou, dan zal
ik 'm betalen", en hij stak de hand in zijn
zak, zeker om zijn beurs te grijpen. Maar
hij talmde. De hand bleef eenipe oogenblikken
op dezelfde hoogte in de zak. Toen, gelukkig,
zakte hfj dieper. Nu zou de beurs wel gauw
voor den dag komen: Het loopjongelje was
dan van zijn angst bevrijd. En de bleeke
jonkman van zijn gewetenswroeging, waar
aan hij blijkbaar, bij gebrek aan contanten,
niet zóó maar zelf eetv eind kon maken. De
hand kwam uit de zak te voorschijn en uit
de beurs werden twee guldens en twee
kwartjes voor den dag gehaald. Maar wie
iiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
vDlle eerlijkheid, ruiterlijk de hand drukken.
Zijn positie is onder de hoofdredacteuren
van Nederland echter extra moeilijk. Mij
althans schijnt de vereeniging van Kamerlid
en verantwoordelijk schrijver van een dag
blad in n persoon verkeerd. Geeft zoo
iemand aan zijn blad al wat hij heeft, dan
is hij .in de Kamer al uitgepraat, voordat
hij een woord heeft gezegd. Bewaart hij zijn
wijsheid voor de Kamer, dan kan hij in de
krant den kranigen afgevaardige van Brielle,
die het zoo uitnemend gezegd heeft, toch
onmogelijk napraten. Roodhuijzen,
dagbladschrijver, vindt, natuurlijk, wat Roodhuijzen,
Kamerlid, gezegd heeft, wonderwel juist,
precies je ware. /
Als Kamerlid, vooral als vooraan staand
Kamerlid, weet hij ook een en ander, dat
hij als journalist niet aan het publiek mag
mededeelen. Een vakbroeder, die het later
dan hij verneemt, Is niet door de beschei
denheid gebonden, het te verzwijgen, en
snoept het hem af. Hij moet, terwijl hij het
weet, schrijven, alsof hij die bijzondere
kennis niet heeft, en toch is die bij hem
opgeborgen in een hokje, dat voor hem
altijd open staat. Daarin grijnst het hem
tegen.
Wat een gekke geschiedenis is het ge
weest, toen een te Amsterdam verschijnend
dagblad herhaaldelijk mededeelingen be
vatte uit de geheime vergaderingen van
Amsterdam's Gemeenteraad en een der
hoofdredacteuren van dat blad, die lid was
van den Raad en zélf niets verklapte, maar
steeds die combinatie volhield!
Om den schijn van verdenking verre te
houden van den heer Roodhuijzen, en den
schijn van verdenking te willen zaaien, verre
van mij, moet ik hier uitdrukkelijk verklaren,
dat wij zoo iets niet waarnemen bij Het
Vaderland", maar ik wijs in het algemeen
op de amfibieke kwade kansen voor den
Kamerlid-hoofdredacteur en voor zijn blad
in het water van de Kamer en op het land
van het bureau.
Maar ik geloof, dat de moeilijke vereeni
ging van die twee elementen in n persoon
het minst onmogelijk is bij een natuur als
die van den heer Roodhuijzen, die aan alle
verwikkelingen, waaraan hij zich door dat
amfibisme beeft blootgesteld, weet te ont
komen met schalkheid. En die schalkheid
vindt dan nog den steun, die onontbeerlijk
is, bij Roodhuijzen in zijn oprechtheid, zijn
goede trouw. Op een kwaden dag loopt zoo
iets echter tegen de lamp.
Dr. Zaaijer ging de Kamer uit, toen hij
hoofdredacteur werd van de Nieuwe
Rotterdamsche Courant". Maar, troost u, jhr. Van
Nispen werd Kamerlid, toen hij hoofdredacteur
van de Residentiebode" was, en de heer
Manassen werd Vroede Vader van Amsterdam,
toen hij die functie bekleedde aan twee
belangrijke organen, De Fakkel" en De
Soldatencourant",... trouwens weekbladen;
en welk Kamerlid heeft er zóó een niet!
IIIIIIMIIIIIIIIIHIII1IMIIEIIIIIIIIIIIIMIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIUIII
beschrijft de ontsteltenis, en de teleurstelling
over de blijkbare besluiteloosheid van den
man met de baard, toen hij, den schralen
jongeling, na hem op zijn onverwachtst, met
de guldens en kwartjes in de hand, lang
en scherp in de oogen te hebben gezien,
toevoegde: Of betaalt u het soms?" Dat
u" klonk spottend, en dat soms" cynisch.
De heele vraag werd gesteld op een toon
die van weinig vertrouwen in 's jonkmans
vrijgevigheid en eergevoel getuigde, 't Is
goed," antwoordde de aldus toegesprokene,
die na deze duidelijke insinuatie in het bijzijn
van vreemden geen uitvlucht meer bedenken
kon, laat 'm maar meegaan, dan zal ik in
den winkel een andere flesch voor 'm koopen."
De man met 't baardje stak zijn beurs in
de zak en zei, verheugd over het slagen van
zijn gewaagde truc: Dat mag ik hooren."
Allen gingen hunsweegs, tevredengesteld,
bevredigd. Alleen een oud mannetje bleef
staan, en rekende hardop: Een andere
flesch?... Wat heeft-ie nou aan een andere
flesch?... Déze mot betaald worden"
Hij schudde het kale hoofd met de oude
panama, die te wijd was, en slordig
meebengelde.