De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 26 mei pagina 1

26 mei 1917 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIÏVAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE GASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON ) Prijs per No. f 0.15. Per 3 mnd. f 1.90. Abonn. loopen per jaar | | UITGEVERS; VAN HOLKEMA & WARENDORF, AMSTERDAM | | Advertentiën omslag f 0.35 p. regel, binnenpag. f 0.40 p. regel | HTHOVD i BUdz. 1: laatste Geluiden. Offers / «der TeUnntelliog, door T. H. Intern. Tribune, door prol John H. Wigmore. 2: erd. Wierdels, tvëkening r*n Henri T. d. V«W«, met tekat T»n J, O. Bohrödor. Kiwkelung, door J. H. Speenhofi. Landbouwkundig Hooger Ond«rwfjs, door P./H. Burger*. Dichter en Staatsman; door JtakL. TUI Beden. 3: uit het Parlement, door , Camoraritu. Feuilleton: AhMvems, door Am. ? >8aalborn. fc Voor Yronwen, door Elte. M. Bogge. 7: Dr. Cuypen eerste bouwperiode, door Joh. W. Sawnedé. Bét Oorlogsdoel, teefcéaing tr«n .lordaan. Bh»pBodle. door J. W. van Ortteït. Dram* Kroniek, door Top Naeff. 4: De Legerdag, " door riso, met teekeningen van J. H. Jorres. * Knnstnotities, door Alb. Plasaokaert. 10: De Yantty, met teekeningen Tan Is. van Meni. Htomre Hederlandiohe Gedichten, door mr. J. 'G. Bloem, 18: UH het Kladechrift vae Jarige. N J>e Zeren Hoofd-raengden, teekening T»o A. de Haas. Den Haag vanuit een Eendekk«r, door H.->ag*olie TUegenier.'?Als de Kereen Bloeien, door H. W. r. d. Keg. Amaterdamsohe Ktrffle- hoizen, door Melis Stoke, met teekentegen van J*, van Men*. De alüittng der Kamen, teekraing van Joh. Braakensiek. -r- Boeken voor OOM Soldaten. Sohaakrnbriek, red. dr. A. G. OUand. Dammbriek, red. K. O. de Jonge. , BQvoegBel: De Veenbrand in Drenthe, teekening ?va» Job. Braakensiek. umiiiimiHiiiimiiiiiiiiiiimriiMH \ LAATSTE GELUIDEN Wie Bilderdijks beroemden Slotzang (kent, hem móet de herinnering eraan voor den geest gekomen zijn, bij het ?einde, dat de Tweede Kamer zooeven .aan hare vierjarige zitting gegeven heeft. Moge al de aanhef: .?Wat wacht gij, breede kring, met uitgerekt f verlangen, uit's afgeleefden mond een nieuwe vloed van zangen, als ware eens meesters Sar, aan Rijn- of Poverwante, met onverdraagb'ren stroom voor de eeuwigheid bestand..." bij de interpellatie van den heer Marchant over de verhouding tusschen Regeemng en Parlement, twijfel voor ver gelijking overlaten , ook hier verhieven zich toch ten slofte de woorden tot de hoogte van'eenen zwanenzang. Siïiés geruimen tijd hadden niet zoo «cherp en duidelijk samengevat tot de Regoering 'woorden, welke de grondbeginsdea van den parlementairen regeeringsvonn uitdrukken, geklonken, als hier nu op de valreep geschiedde: gij, ver?antwoordelijke bewindslieden behoort zooveel mogelijk het volk te kennen, en met het volk aanraking te zoeken, om te beginnen in zijne georganiseerde ver tegenwoordiging/' Men heeft zich wel eens geraakt be toond, wanneer anderen op een in dezen dreigend te kort wezen. Maar in elk geval heeft het parlement zelf nu zijn bestaan geëindigd met toonen, waarop liet Waar Meanders zilvren water door zijn kronkelbochten schiet, Groet de zwaan haar stervensstonde met een zacht en kwelend lied. Dan, dan suizen lucht noch stroomen; alles luistert, alles zwijgt (Zelfs het lied der filomelen), waar die toon ten hemel stijgt". van toepassing is. De zwanenzang is niet alleen een lied, dat zelden wordt gezongen, - maar ook een, waarin alle levenstrots zich verza meld heeft. En de zaak was immers deze ge worden, dat, wat ook het oordeel moge zijn over de pogingen der Kamer om den Minister van Oorlog een zekere ge dragslijn voor te schrijven, de daartoe door eene meerderheid gegeven uitspraak van regeeringswege met de meest denk bare onverschilligheid was voorbijgegaan. Onze meening is van den aanvang geweest, dat vanwege de Kamer aan het thuis laten der oude landstormers niets meer te doen viel, en dat men eenen Minister van Oorlog daarop thans geen stok tusschen de beenen kon werpen. Maar nu 't eenmaal tot dien val ge komen was, vereischte elk gezond begrip van parlementairen en democratischen regeeringsvorm, dat de Regeering op het betwiste punt niet verder ware voort gegaan, zonder nader overleg met het Parlement gezocht te hebben, en althans niet zonder naderen tekst en uitleg te hebben gegeven. Dit zelfs geheel afgescheiden van de vraag: of er in de betrokken maatregel nog op eenige verandering te rekenen viel of niet. En er is reeds zoo herhaaldelijk ge wezen op het gevaar der, tegenwoordige regeering om op den ladder der machts verhoudingen van den constitutioneelen sport voort te klimmen tot den patri archalen, dat de waarschuwing des heeren Marchant, om aan de samenwerking met de volksvertegenwoordiging en wij zeggen .er bij: den volksgeest, vast te houden, een goeden climax bracht. Gelijk andere zwdnenzangen, kwam weliswaar ook deze niet tot haar eigen lijke einde! De doodsnik brak in'de keel, toen de spreker met een nieuwe motie een uitspraak van de geheele Kamer zou moeten gaan uitlokken, een motie, die overigens onzes inziens nog geen fatale motie van wantrouwen had be hoeven te zijn. De leemte heeft menigeen verbaasd, doch die weten misschien niet allen zoo goed, hoe het bij stervende zwanen nu eenmaal toegaat! Men moet het bij hen voor lief nemen, zoover zij het torengen kunnen, zonder het effect van hun .gansene lied misschien door een verkeerd loopend slot te bederven! En dan heeft deze zwanenzang zeker zijnen indruk en zijne beteekenis toch met gemist l iHet 'blijft iets houden van een zwanenuitbrander. 4> * * * .Maar is 't niet, alsof het geheele ge val een .aanschouwelijke les moest geven van de bezwaren, welke op het oogen'bHk .uit de Kamerontbinding voortkomen? Jn 't bijzonder is dit nog wel het geval itnet de vacature van oorlog. Daar valt een ministersplaats te bezet ten, die zeker nu onder de gewichtigste bestuurszetels .hoort. Een ministerplaats, voor welker ver vulling de volksvertegenwoordiging zich ook in hét byzonder interesseert. En, hangende de deliberatie... moet de volksvertegenwoordiging naar huis. De nieuwe bewindsman zal al geheel ingereden zijn, voordat zij terugkomt. Van onmiddellijke aanraking is geen sprake. Het zal alles weer eens extra extra-parlementair" toegaan. Zoo brengt de loop van zaken, die deels wel, deels niet voorkomen had kunnen worden, het euvel waartegen de zwanenzang zich richtte, tegelijkertijd nog weer een eindje vooruit. En heeft de Kamer op dit punt een testament nagelaten? Wie moet het beheer van oorlog gaan voeren? Naar strikte parlementaire zeden, zoo modem mogelijk gedacht, ware de heer Marchant de aangewezen man, om daar op nu eens de tanden'te laten beproeven. Maar dit ware zeker weer niet naar den geest van dat groote deel der meer derheid, welke minister Bosboom vallen liet, dat op den heer Duymaer van Twist gedreven heeft, en dat niet van meer sociale eischen, maar van meer paraat heid sprak. Kunnen die hunnen militairen organi sator bij de hand krijgen? Zou het denkbeeld van een natio naal ministerie van de beste mannen" worden benaderd, met eenen man als Colijn? Of zal de heer Cort van der Linden zich maar geheel naar eigen inzicht eenen nieuwen militairen deskundige uitzoeken, waarvoor geene andere bepaalde eischen te stellen zijn dan deze: dat hij er niet aan moet willen denken, de oude land stormers thuis te laten? Zoo komt, curieus genoeg, deze zaak weer meer dan ooit te liggen in de handen der Regeering alleen, van wie juist meer overleg gevorderd was'. Wat ons betreft, we zouden voor den nieuwen Minister van Oorlog wel in de eerste plaats den eisch willen zien ge steld, dat er met hem, behalve over de aanvulling van bestaande leemten in de weerkracht, nog weer eens te praten valt over deze vraag of het in het stadium, waarin de oorlog thans gekomen is, niet mogelijk is, in eenigen vorm belangrijke gedeelten van onze troepenmacht tot nadere spoedoproeping naar huis te sturen. En zoo tenminste deze persoonlijke en geldelijke lasten der mobilisatie te verminderen, en de krachten des te beter te bewaren voor later". v. H. OFFERS DER TELEURSTELLING Het kan gebeuren, dat menschen sterven moeten voor een teleurgesteld geloof. Robespierre is gedood, omdat hij de Vrijheid en de rechtvaardigheid niet bracht, welke hij beloofd had. Hamlet stierf, omdat hij tot het geloof in zijn eigen levenstaak niet was opge wassen. Zoo heeft ook de oorlog illusie's schip breuk doen lijden, en hebben deze desillusie's menschenbloed verlangd. Daar werd, in de eerste dagen van den storm, Jaurès neergeschoten als een offer voor den ommekeer van een totdien ge koesterd ideaal. En wie dezer dagen het rechtsgeding gevolgd heeft tegen Adler, den Oostenrijkschen socialist, zoon van den Bebel der Oostenrijkers, die minister Stürgkh heeft neergeschoten, hij ziet dezen Adler een doodvonnis tegemoet gaan, als het bijna vrijwillige offer voorde teleurstelling over een bedrogen uitgekomen ver wachting. Hoort men dezen internationalen socia list spreken van het gronddenkbeeld zijns levens", dat de universeele be langengemeenschap van 't proletariaat van alle landen voor hem geweest was; betuigde hij voor zijne rechters, hoedit alles ineenbrak, toen zijne eigen partijgenooten de oorlogscredieten voteerden en de algemeene lust tot den oorlog door Europa trok; ziet men hem in zijn tijdschrift Der Kamp f" tweeëntwintig maanden lang, ondanks alle beknotting van de censuur, als een dweper schande roepen over de verstomde Internationale, van wier heilskracht hij zoo onomstootelijk overtuigd was geweest, en is eindelijk al zijn onvoldaanheid uitgeloopen in 't welbewuste pistoolschot op den reactionairen minister, dan staat deze ter dood veroordeelde Adler daar ais het beeld van de verslagenheid over een evangelie, dat in gebreke ge bleven is. Dit is niets om ironisch over te worden. Ook niet voor hen, die niet in de leer stelling hebben geloofd. De tegenval blijft tragisch genoeg. En de moeizame tocht, door den heer Troelstra en de zijnen naar Stockholm ondernomen; de vele bezwaren en mis duidingen, welke zij daarbij reeds van den aanvang af over hunne hoofden hebben voelen komen; de vruchteloos heid en ijlte der gansche verbroede ringsonderneming, welke hun voortdurend voor den geest moeten komen, hebben die ook niet veel weg van een offer vaardigen pelgrimstocht, alweer onder nomen als gelaten eerbewijs, om van een teleurgesteld geloof nog te redden wat er te redden valt? ** * 't Is mogelijk, dat de verwachtingen, vanuit Stockholm verkondigd, eenigen rond van bestaan hebben, 't Is mogelijk, at er een kiem te vinden is voor wat dan als hun doel wordt verklaard: een vredesprogram, waarop de sociaal-democratifin van alle natiën het eens zijn; en dat zoo'n vredesprogram werkelijk een geluk voor de vrijheid en de rust der wereld zal zijn. Wij moeten het zien. Voor het oogenblik schijnt echter de wanhoop van eenen Adler over de broosheidder internationale solidariteit, waarbij hij met zoovele duizenden geestverwanten gezworen had, meer overeenkomstig de werkelijkheid. De democratie, of, wil men: het pro letariaat, is nimmer zoo zeec-rtternationaal geweest, en zal het voorloopig allicht niet sterker worden. De internationale solidariteit der ar beiders aller landen", was in vredestijd een bruikbare en krachtige leuze om de arbeiders in alle landen tegen hunne regeeringen en opponenten pp te zetten! Als zoodanig zal het idee ook in lateren tijd wel weer stuwkracht blijken te bezitten. Maar daarom past het nog niet in tijden van oorlog of oorlogsgevaar. Nog, en voor nog zeer langen tijd, hebben de democratieën, hebben de proletariaten aller landen elk zeer overwe gend hunne eigen nationale belangen, die niet onder n hoedje te vangen zijn. Juist met de meerdere democratiseering der volkeren, gaan de nationale belangen zelfs in steeds breedere lagen wegen. De Duitsche sociaal-democraten heb ben vóór alles belang bij een machtig en over vele hulpbronnen beschikkend Rijk. De Russische volksmassa's moeten hechten aan een wei-toebedeeld Rus land. Zoo geldt 't voor Amerika. Enz. enz. En aangezien vooralsnog de belangen, ook de economische belangen, welke immers zoo nauw met de grensregelingen en andere vredesvragen samenhan gen, zeer moeilijk te vereenigen zijn, laat zich van een geloof in 't herstel der internationale solidariteit nog bitter weinig verwachten. Zóó genoeg hebben de volkeren nog altijd van den oorlog niet, of zij blijven, elk voor zich, nog mér nadeel zien in een toegevingpgezinden vrede. Wie dit miskent, wordt de dupe. Ook de Nederlandsche democratie, de sociaal-democratie inbegrepen, mogen dit beseffen. Zij zullen dan ook harerzijds en wat ons eigen volk betreft, vóór alles zorgen, aan de nationale idee vast te houden, en zich ook niet te zeer laten afleiden op de baan van het internationaliseeren, waar voorloopig nog al leen maar de zielige offers te brengen zijn van wie er zich te goedvertrouwend in begeven. v. H. iiiiiMiiiiiiitiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiMiii De Redactie heeft hierbij het genoegen een artikel te publiceer en van de hand van den heer Joh. H. Wigmore, President van de Rechtsgeleerde Faculteit der Nortwestern Unlverslly te Chlcago, waarin deze de over schatting van de Duitsche wetenschap in Amerika beschrijft, vergeleken met de weinige aandacht aan Frankrgks, geestelijke voort brengselen geschonken. Wij behoeven nauwelijks te zeggen dat hier geldt: De te Jabula narratur." Men zal moeten toegeven dat veel wat de heer Wigmore schrift, ook op de Nederlandsche wetenschap toepasselijk is. In Amerika tracht men thans verbetering In dezen toestand te brengen door het stichten van tien beurzen om Amerikaansche studenten In staat te stellen aan Fransche universiteiten te studeeren. Wigmore Is op het oogenblik een van de meest vooraanstaande wetenschappelijke rechtsgeleerden In de Vereenlgde Staten, die in tal van bewegingen de leidinggeeft en ook door optreden naar bulten in allerlei rich tingen het geestelijk leven verhoogt. Ook Europa kent hij goed; hij ^heeft er gestu deerd (aan Duitsche Universiteiten) en bezit er vele vrienden. JOH. H. WIGMORE De Machtsfeer van de Duitsche Wetenschap For a generation past, it must have been noted by reflecting persons that Germany has been generally spoken of in my countiy as the ' preeminent home of science and learning among modern nations. Allusions to this supposed fact have met one on all hands. The emphasis was always on Germany's great scientists, and great scientific achievements; and the implication was that no country was its equal, and that France was not even a good second. A typical instance of this general attitude is an experience a yearagöwith ajapanese graduate student, who passed through Chicago, and asked the writers's advice at what University in the United States hècould best study Comparative Law and Legal Hlstoty; it seemed that hèhad originally planned to go to Germany for the purpose, but was prevented by the outbreak of war. "But why did you select Germany for that study?" the wiiter asked. "Well, l inquired, and they all told me that Germany was the place, of course." "Did they not teil you of France ?" hèwas asked. "No, nobody recommended France." "But," the writer pursued, "did no one teil you of Dareste, of Esmein, of Fiach, of Lambert, of Revillant, of Jobbé-Duval, of the Sociétéde l gislation comparée, the oldest of its kind in the world, of the unsurpassed library collections, and all the other advanced facilities in France for the study of your subject!" "No. nobody told me that I ought to go to France." And thus it has been all along the line Nobody told me that I ought to go to France." The writer has for some years past been surprised and concerned over this singular ignoring of the achievements of France in the scientific world, Knowing well enough that in his own field there was not the slightest ground for it, hèsought to ascertain what the facts were in other fields. And invatiably hèfound the same responsewhether in mathematica or in psychology, in physics or in philosopby or philology. Whatever the field, French science and learning were just as far to the front as in law. What was the explanation of this common error as to the supposed facts? It may britfly be sumraed up thus: Practicaily all our graduate education abroad, for forty years past, has heen obtained in Germany, and these returned graduates have naturally spread the belief, imbibed in Germany, that Germany alone possesses the leadership in science. From these facts it is easy to see how widespread has been the distribution of German-educated instructors. And as every such instructor had been trained by German professors, who, in the ambitious pride of that nattOH since 1870, believed and maintained that no other country and particularly not France, could hold a candle to Germany n science and learning (and how firmly this intolerant conviction obtained in Ger many need not be enlarged upon), it is easy to see that these returned instructors would n turn propagate, consclously or unconsciously, that same doctrine in America. It meant that for forty years past, in the trai ning of our thousands of college graduates, now between 25 and 50 years of age and scattered through all occupations, including the press, French books were not assigned for study, nor cited in lectures;'French scholars were not mentioned; French researches not considered. In short, the Frencb share in the world's leadership was ignored. Doubtless this state of things varied in different subjects and at different places. 3or example, the discoveries of the Curies ind Becquerel in radio-physics, or thoseof Pasteur in biology, could not any where be Inzendingen voor dexe rubriek gelieve men te adreueeren aan het Redactiebureau, met op den omslag het motto: .ConfettT. Naar wij vernemen heeft het Legerbestuur voor de indknststelling van vliegeniers den gewenschten datum weten te treffen. Niet den eersten van de maand, zflnde te een voudig voor de administratie, noch een Maandag waar de Zondag, voor de reis koa worden gebruikt, doch 17 Mei j.l. te weten Hemelvaartsdag. u imiimmtniit ignöred. But when all is said and done, the fact is that tor forty years past, and increasingly throughout tbat period, the foreign-trained instructors at our Universities have been propagating the Germarrborn assumption that French science and learning is more or less negligible. And this assumption has naturally spread through books, jouraals, and newspapers into the public mind all over the country. As already stated, the reason why American students practicaily never went to France, was that until recently the French university regulations barred from a degree any one who did not possess the degree of "bachelier" from a French "lycée'1. An American degree from any American college would not suffice. And any one acquainted with the university student, genus American, in his own country, knows that aninveterate trait is that hèwill not go to study, even in the best esteemed college or under the most famous professor, unless by the rules hèwould be entitled to a diploma when hèfinished. And so they went to Germany, where no such barriers existed. Within a few years passed only, a change has become possible. Late in the 1890's, a small band of American students interested some Paris professors in this unfortunate - feature of the French university regulations. A Committee was formed, to convince the French Ministry of education that the prohibitive requirements were over-rigid and ill-advised. The Committee succeeded; needless here to go into details of the changes. Suffice it to say tbat in all of the faculties of Paris (and, it is believed, also of all of the other fifteen French Universities), a French university degree is now attainable by any qualified American student. It now remained for the friends of French learning and science to call general attention to the new conditions of things, and to encourage a speedy use of the opportunity. This was a simple matter of doing justlce to the cause of truth and science, which is cosmopolitan. But furthermore, France is a democracy, like ourselves, while Germany is an autocracy. It is therefore probablethat the con ditions and methpds, the aims and the spirit of her learning, will be more in harmony with our own and more helpful and healthy as an influence for our young men. And, stiil further, the Germanisation of our American learning, which has now proceeded for forty years past, hasgonefar enough, one may well believe. The achievements of German genius may cheerfully be admitted; but its monopoly must be denied; and, with no invidiousness, its weaknesses need not be ignored. The present writer has visited-some forty European universities, and has friendly correspondents in nearly every European country, and is in a position to speak from an unbiassed acquaintance with the scholars (more in Germany than elsewhere) and with the literature (of the law) of the several countries. He is therefore entitled to have some flrst-hand opinion of their relative merits and weaknesses. If Ger man scholarship exalts thoroughness, this is partly offset by its tendency to be satisfied with a pseudothorough pandexterousness, an elementary triteness, a needless prolixity. If it excels in industry, It also tends to fall short in tnsight of spirit and in skill of expres sion. Above all, the iritellectual servility to power, even in the most advanced German minds, as evinced by the German professors unaniaious manifestoes of support for every illegality of their Government in this war, may well tnake Americans hesitate for a while to send their young men to be tutored in such an atmosphere. Let us rather, for a healthy change, encourage them to breathe the intellectual air of a free demo cracy like France, a country where the traditions of a Lavoisier, a Victor Hugo, and an Emile Zola, demonstrate that science and literature need not be tame or pliable under military or political dictation. Therefore, as citizens of free America, and not merely as admirers of French science and learning, we have tried to take measures to turn the current of our country's higher thinking by various means, the chief one being to collect subscriptions to provide ten graduate fellowships for American students in French universities; each fellowship would be held for two years; each year, for ten years, beginning in 1917, ten fellowships would be awarded, or one hundred in all. Aftei that the tide would well have turned. Such was the orlglnal plan, which I proposed in Maren 1916. 'l am glad to say, liowever, that the scheme has received such genereus support, tbat the Committee of Trustees to raise the Fellowship Fund expect to provide for many more than ten students to be sent every year. '»*, j-j»

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl