De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 26 mei pagina 10

26 mei 1917 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 26 Mei '17. No. 2083 Teekenlngen voor De Amsterdammer" van Is. van Mens K' 4^,l*n3?i?4J^tó] * De Huldiging van Laga Onder de toeschouwers DE VARSITY Is de varsity een uitheemsch brouwsel of een nationaal gebeuren? De zonderlinge naam zou 't eerste doen denken, indien de studentenwedstrijd niet zoo'n groote plaats in 't denken van Minerva's zonen innam. Kort na den groentijd in October en November kan men er op de schuitenhuizen van Njord, Nereus, Triton en Laga al over hooren, er worden al plannen voor gemaaakt, in tubbooten geoefend, later in overnaadsche gieken om toch maar zoo vroeg mogelijk in de gladde boot te komen in de combinatie, die de vereeniging zal vertegenwoordigen, zoodat de oefentijd lang, de kans op win nen groot kan zijn. Conciërges snijden op over hun Varsityploeg, journalisten komen eens poolshoogte nemen en de presides houden een slag om den arm om de beteekenis van de ploeg niet te verraden. En op den dag zelf een exodus van studenten naar de kampplaats, de klimmende belang stelling van nichtjes en zusters, van out siders ook, in de laatste jaren gegroeid tot een officieele deelneming aan dit sporteve nement. Wij zagen aan 't Noordzeekanaal den Commissaris der Koningin in Noord-Holland, den Burgemeester van Amsterdam, drie rectores magnifici; de Commandant van de Stelling had zelfs de vriendelijke gedachte gehad dit jaar voor het sciffnummer een specialen prijs uit te loven. In waarheid het Is een nationaal gebeuren. Een zonderling spel zeker dat dit feest een vreemden naam draagt! En toch ik zou dien niet willen missen. De Varsity" is het hoogtepunt uit het studentenleven, in dien klank ligt alles Nieuwe Nederlandsche Gedichten i HELENE SWARTH, Eenzame paden. Am sterdam, v. Holkema en Warendorf. 1916. P. C. BOUTENS, Lente-Maan. Bussum, C. A. J. van Dishoeck. 1916. J. JAC. THOMSON, Orplid. Zwolle, J. Ploegsma. 1916. M. NIJHOFF, De Wandelaar. Amsterdam, W. Versluys. 1916. Helene Swarth is een dichteres, die, na haar tijd van vogue gehad te hebben, zeer en onrechtvaardig onderschat is en nog wordt. Men kan dit begrijpen, maar daarom is het nog niet te billijken. Te begrijpen is het, want hare verzen zijn, huiselijk gezegd, koekoek een-zang. Maar hiermede is eigenlijk nog niets ten haren nadeele gezegd. Immers, is het niet een kenmerk van iederen dichter, be halve van den zeer jeugdige, die zijn weg nog niet heeft gevonden, dat hij, in den letterlijken zin des woords, steeds een-tooniger zal worden; dat hij, steeds versoberend, steeds meer het bijkomstige weglatend, n levensgevoel, dat hem beheerscht, en waarbij hij bestaat, in zijn gedichten zal pogen uit te drukken? Natuurlijk en dit is de slechte zijde van dit in wezen geenszins af keurenswaardige verschijnsel zal hij er zoodoende vaak toe komen, zich te herhalen. In zekeren zin zou men, wat ik het eerst bedoelde, ook wel herhalen kunnen noemen, maar dit zou slechts een verwarrend spelen met woorden zijp. Onder herhalen" versta ik het o&ioodige uiten van dat levensgevoel, waar dit in vroegere werken reeds beter of ten minste even goed is gedaan, Hiervan nu is Helene Swarth het valt niet te ontkennen lang niet vrijgebleven. En het grootste nadeel daarvan is niet, dat zij daardoor vele verzen heeft geschreven, die evengoed ongeschreven konden zfjn (wat geeft dit eigenlijk, ver geleken bij de matelooze hoeveelheid waardelooze poëzie ?), maar dat zij ons oor heeft afgestompt voor het beluisteren van die ge dichten, waarin de oude, zoo terecht ge prezen, toon nog even zuiver klinkt, zooals in het volgende sonnet: Ik zag, in droom, mijn lieve doode weer. En waarom," zei ze, kom je niet bij mij ? Je leed vond troost in zwijgen aan mijn zij. Nu deel mijn kamer, als je dêe weleer." O Meer-dan-moeder, die 'k verliet zoo blij Voor wie beloofde liefde warm en teer, wat jong is en zonnig, levenslust en vreugde, bij afvalt; ik ken oude roeiers met veel grootheid, zegen, glorie. De Varsity winnen, het is het grootste en mooiste, waar alles prijzen, een winner zelfs van de Thames Challenge in Henley, die nog met spijt verIk werd gebroken na gebluscht begeer, Verteld als speelgoed, zonder medelij." O.kind! mijn kind, ik kom ten laatste maal. Mijn kamer, kleiner dan een kloostercel, Is koel van vrede, ik kom dat ik je haal." Verzoek mij niet! de vijver lokt zoo fel En 'k mag niet sterven eer het droef verhaal Mijns levens uit is weldra kom ik wel." Of in dit pathetische begin 'van een son net, dat zich verder helaas niet op dezelfde hoogte handhaaft: Droomt hij van mij wanneer ik droom van hem, Gelijk weleer, wen wij 't elkaar verhaalden. Terwijl de ruite' in morgenschemer vaalden? Hoort hij mijn stem wanneer ik hoor zij n stem? Zoo groeit er weer heel veel moois langs deze Eenzame paden", naast veel overbodigs. Maar zelfs in de gedichten van deze laatste categorie is het al is dit natuurlijk maar een zeer betrekkelijke verdienste merkwaardig, hoe de dichteres zich nog altijd op een zeker niveau weet te plaatsen, waar beneden zij nooit daalt. Nogmaals: Helene Swarth is een dichteres, die meer gewaardeerd, haar bundel een boekje, dat meer gelezen behoort te -worden, dan waarschijnlijk het geval zal zijn. Het is opzettelijk dat ik, onmiddellijk na Helene Swarth, P. C. Boutens wensen te beschouwen. Want, hoe weinig deze dich ters pok gemeen hebben, en hoe veel be langrijker laatstgenoemde ook mag zijn, veel van wat ik zooeven over Hel. Swarth schreef, kan ik onveranderd op Boutens toepassen. Ook hij is verstrikt in zijn eigen stijl. Voor den onbevooroordeelde was dit in Carmina" reeds zeer duidelijk. Deze Lente-maan" is bovendien nog veel ondui delijker dan de vorige bundel. Maar niette min blijkt, nog veel manifester dan bij Eenzame paden", bij het lezen van Boutens' nieuwe bundel, hoe onrechtvaardig zij oordeelen, die het aantal goede gedichten, en niet de waarde van elk gedicht, als maatstaf voor hunne beoordeeling gebruiken. Er staat in dit boekje een van de schoonste verzen die Boutens ooit geschreven heeft, zeker zelfs een der schoonste van geheel de mo derne Nederlandsche literatuur. Ik bedoel: Alle heemlen vult de zoete roke Van een nooit in bloesem uitgebroken Knoppenzwellende geheimenis; Zon en regen van de lage luchten Voelen wij haar wekken en bevruchten Uit haar beidende bezwijmenis. Door het licht-en-donkere verglijden Dezer doelloos wisslende getijden Streeft een nieuw en vast seizoen: Achter branden van nabije zonnen Is de groote dageraad begonnen Van een andren, blinden noen. En de ziel in elk besterft tot luistren Naar het heimlijk lenteluwe fluistren Van een vreemde stem, die lokt en vleit: Die het liefste met elkander deelen, Rijzen stil als bloemen op haar stelen In gescheidene verzonkenheid. Tot hun oogen straks weer samennelgen En de spiegel van hun eenzaam zwijgen Voor het voorgevoel bezwijkt Dat een nieuwe meester in 't beminnen Ieders hart afzonderlijk komt winnen, En in 't eind dezelfde blijkt. Ik heb al jaren lang niet meer tot de delireerende bewonderaars van Boutens behoord, daarvoor gevoelde ik te zeer zijn zwakke zijden en wist ik, wat hij van zijn meesters, de Engelschen, heeft geleerd. Maar bij een gedicht als het bovenstaande is het Salve Magister" toch zeker wel op zijn plaats. Laat mij ten slotte nog citeeren de laatste drie strofen van een gedicht, waarvan de eerste drie lang niet zoo schoon zijn.: En geen kommer kan kan den glimlach droeven Dezer lief l ij ken wier lichte leven Slechts bedoelt in eerlijkheid te geven Wat zij zelf niet weten of behoeven, En zij wonen in het hart van 't wonder Als die thuis zijn en zich nooit verbazen, En hun dagelijks verjongd verdwazen Stijgt uit God en gaat in God weer onder, Want hij kiest tot middelaars en boden Deze kleinen die als kindren blijven, En zij zijn het, die voor hem bedrijven De geheime heeling onzer nooden. En nu heb ik het misschien schoonste, althans het innigste, gedicht van dezen bundel nog niet vermeld: Dit is ter goede wake het goede lied." Noch het prachtige: Ik peins mijn hart erkent het niet." Reden genoeg om, hoeveel er in Lentemaan" ook is, dat mij vrij koud laat, de uitgave dezer gedichten een zér belangrijke verschijning te achten. telt, dat hij de Varsity niet heeft kunnen halen. Het moge dan zijn dat de eerste studentenontmoeting in 1878 een nabootsing is geweest van de Engelsche Oxford Cambridge race, die telken jare in Maart wordt geroeid, en daaraan ook den vreemden naam ontleent, het is nu een nationale wedstrijd geworden bij uitnemendheid en het woord Varsity" klinkt anders in onze ooren dan Universiteitsroeiwedstrijd, zooals een secre taris iets anders is dan een geheimschrijver en een ingenieur niet hetzelfde als een vernufteling. De studenten hebben dit jaar wel pech gehad. Eerst heeft de lange en koude winter de ploegen ernstig in de training gehinderd, omdat in den ijstijd niet aan roeien gedacht kon worden en terwijl 't zich liet aanzien, dat.de Hemelvaartsdag warm en zonnig zou zijn is't een koude, waaierige regendag geworden. De baan had ditmaal alle fouten van haar eigenschappen. Een kaarsrechte, zeer breede baan is over de geheele lengte uitstekend, of absoluut slecht, een bochtige en smalle biedt nog eens afwisseling.DUmaal stond er noordoostenwind, die schuins tegen liep zoodat de ploegen, die door 't lot aan den noordelijken oever roeiden, veel meer luwte hadden dan die aan lager wal waren. Het is dan ook op merkelijk, dat de vier nummers V9or vierriemsgieken allen gewonnen zijn door de meest noordelijke ploegen, die vooral op 't tweede deel van de baan langs de jachten, veel minder last van weer en wind hadden dan de anderen. Dit is jammer, want al mag 't een troost zijn voor de verliezers, het verkleint niet weinig de vreugde over de overwinning en 't was eigenaardig, dat het publiek voelde hier niet met een serieusen wedstrijd te doen te hebben. Toen Laga het hoofdnummerover de drieduizend meter won, was er niet datzelfde enthousiasme van vorige jaren bij een meer regelmatige race. Toch had Laga goed geroeid al zou bij een andere verdeeling van ploegen over de baan de uitslag vermoedelijk anders geweest zijn. De Fortuin heeft dit jaar haar gunsten vrij wel gelijkelijk verdeeld. De Varsity was voor Laga, dat hiermede voor de ISüemaal Thomson's vers heef t altijd iets zeer eigens gehad. Een zekere vlottendheid, een gebro kenheid, die in zwakkere momenten wel eens als een niet meer bekorende losheid aan deed, maar als geheel merkwaardig fijn een geest weerspiegelde, van welke phantaisie misschien meer dan verbeelding het ken merk was. In deze» bundel is daarbij een zeer sterken invloed van buiten af gekomen: die van Stefan George. Men leze bijv. een gedicht als: De Uitverkorenen Ter oostpoort uit, omgingen zij de wel, Die met haar straal den hemel wil beschieten, En het prieel, waar, na het Itdtenspel, De minnenden n luit n rozen lieten. En langs den hof der kinderen, wier sprong En luid gejuich joeg achter bal en pluimen Alsof een God hen innerlijk bedwong Verkoos hun oog voor kleur het hemelruime. Toen werd gebod hun tot een zoete deugd, Een vreagd om 't leven en een wijd erbarmen Met wat als kind en liefste en roos verheugt, En met het maar-verlaten-zijn der armen. En keerende met de avond, drijft een gloed Vóór hen, die gaan, Wnderlijk van gebaren; Den weg der leliënvelden golft de vloed Van 't goudbestikte purper der talaren. Juist in zoo'n gedicht merkt men evenwel, hoe de dichter toch bovenal weer zijn eigen toon behoudt. Bovendien raken dergelijke opmerkingen die in 't minst niet als aanmerkingen bedoeld zijn ioch nooit het wezen eener poëzie. En het wezen van Thomson's poëzie is het religieuze. Het zij mij vergund, inplaats van hier over langere, en m. i. vrijwel overbodige beschouwingen te houden, te eindigen met een vers over te schrijven, dat beter dan de onvermijdelijk steeds te nuchtere woorden van den criticus, u dat wezen toont. De laatste vogel. Een laatste vogel floot. In de avondstraal Klom naar de wolk en beefde ntet 't geluid, Een klagend schoone en vragend verre fluit, Peinzend beginnen van een vreemd verhaal. Waarvan won deze zang zijn diepe kracht, Wat heilige adem die de tonen blies? Ik zag een kern van licht, die stralend wies Om dan te stranden aan den rand der nacht. O heerlijkheid, die raakt aan nacht en dood En aan den afgrond met uw glans verschijnt, als winnaar uit den strijd kwam, in de bij nummers won Njord de jonge vier, Triton de overnaadsche en Nereus de jonge acht. Omtrent de sterkteverhouding der ploegen valt door de zonderlinge weersgesteldheid en de slechte tijden, die gemaakt zijn, weinig te zeggen, zoodat de wedstrijden van Hollandia en de Koninklijke nog verrassingen kunnen brengen. Het was op 't feestterrein een vroolijke schoon wat nattige drukte; een propvolle boot van de Alkmaarderpacket bracht er ons als haring in een ton gepakt heen, de vlaggen van de jachten wapperden vrooltjk en druipend en een wonderfraai gezicht was 't opkruisen na afloop van den wedstrijd, waarbij de Mercuur een paar staaltjes van stuurmanskunst leverde onzen besten jachtzeiler waardig en de Halve Maan in een bizonder vroolijke stemming verkeerde, 's Avonds laaide hoog op het vuur van de Delftsche kroegjool en in Amsterdam speelde Zunki zijn sleependste walsen voor de zwevende paren, klonk in Trianon lo Vivat en Gaudeamus, en warmden glundere meisjes met modderige schoenen en verwaaide, verregende hoeden zich bij Van Laar aan het Njordlied, misschien nog meer aan Cherry-brandy en champagne. Slechts enkele zeer voorname kroegjes hiel den hun deuren voor de studenten gesloten en lieten slechts deftige oude heeren en dito n.l. deftige dames binnen. FRISO fiiiiiiiiiiiiiiiiifiifiifiiifiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii: miimifimiHi Nieuwe Boeken van deze week Noord- Zeebad Egmond aan Zee. Brochure uitgegeven door de Vereeniging tot Bevor dering van het Vreemdelingenverkeer te Egmond aan Zee. Deze brochure is gratis bij gemelde vereeniging te bekomen. iiliiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiMiinniiniiniiiiiiiiiliiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiinutiiiiiiiii Herinnering aan u blijft mij, die nimmer eindt Met de avondatraal, waarin dees laatste vogel floot. Deze eerste bundel van M. Nijhoff ken merkt zich door talent, oorspronkelijkheid en jeugd. Van het eerste af hebben deze gedichten iets, dat het onmogelijk maakt, ze met andere te verwarren, hetgeen m. i. juist het criterium is voor poëzie, die er wezen mag, tegenover de onbelangrijke, zij het in zijn soort ook geenszins slechte, poëzie. Maar tevens is er iets ongemeen j*ugdigs in, dat een nog nog niet geheel voldoende levensinhoud tracht aan te vullen door een pose van wijsheid en sereniteit, die zoo niet alleen ouden, toch in elk geval slechts rij peren deelachtig zijn. Evenwel dit is geen overwegend bezwaar bij een jong dichter, en de twee gedichten, die ik in de Maartaflevering van de Gids van hem las, toonen genoeg stijging om het beste van de toe komst te verwachten. Als voorbeeld van M. Nijhoff's poëzie citeer ik: Tempo di Menuetto. De volle weelde van een melodie Breekt uit het hart van de piano open. Ik zie je bleeke stille handen, die Over de witte en zwarte toetsen loopen. En voor me zie 'k een zaal van yroeg'ren tijd, Met blanke wanden, spiegels in ovale Lijsten, veel goude' en glazen kostbaarheid Door open deuren ziet men and're zalen. Menschen dansen langzaam een menuet In oude kleeding van antieke statie, Het bloed van 't hart erkent de strenge wet En buigt zich, dansend, in voorname gratie. Door 't venster zie 'k den tuin achter 't balcon, Waar hooge boomen naar hun schaduw nijgen, De lage maan is een gedempte zon: Om 't luid, licht huis een tuin van donker zwijgen. God ieeft ons in een vreemde wereld gezet: Wij dansen nog zooals we vroeger deden, De ziel danst nog het oude menuet, De tijd is zonder doel voorbij gegleden. Ons is een grooter leven niet bereid: Een mensch die danst al weet hij zich ge havend De weelde van de melodieën schreit Uit de piano door den glans der avond. J. C. BLOEM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl