Historisch Archief 1877-1940
UIT HET DIENSTHUIS VAN DE KONINGIN DER AARDE
DE AMSTERDAMMER/WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
26 Met-'17. No. 2083
*
FERD. WIERDELS, Directeur en oud-redacteur van De Tijd"
Voor De Amsterdammer" geteekend door H. van de Velde
Bij het portret van Ferd. Wierdels
Directeur en oud-redacteur van De Tijd"
door J. C. SCHRÖDER,
hoofdredacteur van De Telegraaf"
In het zand van de Tijd" kwamen vroe
ger helaas thans zoo goed als nooit meer
sporen voor van een verscheurend dier.
Die waren van Ferd. Wierdels.
Als in het katholieke hoofdorgaan 'n arti
kel verscheen, dat aldus begon:
Noen de natuur noch de tijdingen
van het groote oorlogstooneel zijn ge
schikt, on ons met veel opgewektheid
het Paaschfeest te doen vieren. De lange
winter houdt de lente tegen; geen gras
spriet en geen bloempje tooien de weide.
De lucht is meest grauw, en griezelig
blaast de wind, nu en dan nog sneeuw
en hagel voor zich uitdrijvend. De ge
vederde zangers in de kale boomen laten
wel nu en dan hun trillers galmen door
de lucht, maar zij kunnen niet denken
aan het opmaken van het nest. De land
man, die ploegen wil, stuit hier en daar
op nog niet ontdooide aardlagen, waar
zich het mes tegen kromt."
dan wist ge zeker dat het van Wierdels niet
was. Maar werd gij aangenaam gestreeld
door een polemisch artikel, geschreven met
vlotte pen, zoo gedoopt in een gemoed
vol strijd- en spotlust, dan wist ge dat
hier de warmbloedige Wierdels bezig was
een tegenstander te lijf te gaan. En dan was
het geen halve maatregel.
Had hij vijf eeuwen vroeger geleefd, hij
zou een vechtmonnik zijn geweest en de
kronyken zouden volgestaan ? hebben met
iiiiimiiiiiiiiiiiimiii
Dichter en Staatsman*)
i
In onzen tijd is dit een ongewoone samen
stelling. Volgens de meeste menschen hebben
de dichter en de staatsman, poëzie en politiek,
niets met elkaar uitstaande, maar de menschen
weeten nooit nauwkeurig, wat ze met een
woord willen zeggen. De beteekenis en de
waarde, in signifischen zin, ontgaat hun.
Nu spreekend als een dichter, die zich
met politiek wil bemoeyen, omdat hij dat
tot zijn plicht reekent, moet ik allereerst
over de beteekenis dier twee woorden
spreeken. Voor de meeste menschen uit onzen
tijd, beteekent het woord dichter" iemand
die in rijmen spreekt, een droomer, een
peinzer, een onpractisch en onnut mensch,
die allerlei rare fantasieën heeft en die som
mige menschen, als ze niets beeters te doen
hebben, weet beezlg te houden en te ver
maken door mooye verzen of verhalen.
Men noemt een dichter ook wel letter
kundige" of litterator" of beoefenaar van
fraaye letteren".
Maar men kan dichter zijn zonder ooit
een letter geschreeven te hebben, ja zonder
ooit schrijven geleerd te hebben. Het woord
dichter" hebben wij uitgebreid in kracht
en beteekenis.
Het beteekent meer dan schrijver van
mooye taal, uitvinder van mooye verhalen.
Het beteekent ook: wijze, vinder, schep
per, maker. En ook: wegwijzer, gids.
De dichter schept niet alleen verhalen
en verzen, een fictieve waereld, maar ook
de tastbare waereld, .het leeven, het eigen
ieeven en dat van anderen.
Het symbool, dat de dichterlijke functie
in de gemeenschap het beste aanduidt, is
de kompasnaald, een teeder werktuig, zwak
en klein, maar toch onmisbaar op het groote
schip.
*) Verkorting van een rede, gehoudeu op
uitnoodiging van de A. S. P. in Bellevue,
Woensdag 9 Mei '17.
verhalen over zijn geweldige knodsslagen
enlhet handige beentje-lichten van zijn tegen
stander. Levende in deze vreedzame eeuw
is hij journalist geworden aan De Tijd."
Zijn leven lang heeft hij gevochten. Als
jong student schrijft hij heftige polemieken
in Minerva" en Vox Studiosorum"; in den
Amst. Studenten Almanak brengt hij nieuw
leven en zich als Amsterdamsen student
niet geheel vrij voelende in de Leidsche
studenten weekbladen, richt hij met H. J.
Koenen, Propria Cures" op. De verschijning
van P. C. is een evenement; het slaat ge
weldig in en geweldig van zich af, tegen
de Leidsche studenten, tegen den
rectormagnificus van de Amsterdamsche Univer
siteit naar aanleiding van diens rectorale
rede.tegende geheele studenten-maatschappij,
tegen wat al niet.
Het volgend jaar isWierdels hoofdredacteur
van een doodgewoon dagblad te Utrecht, dat
daar veel gelezen wordt, de Utrechsche
Courant. Ook hier weer dezelfde strijd
vaardigheid. Zijn blad belegt vergaderingen
en meetings, sticht de vereeniging tot bevor
dering van het vreemdelingenverkeer; brengt
geld bijeen om een groote, open plek in een
der volksbuurten, te herscheppen in een
speeltuin; oefent grooten invloed uit op de
tooneelopvoeringen te Utrecht, is vurig in de
oppositie tegen het gemeentebestuur, voor
namelijk tegen den toenmaligen wethouder,
later burgemeester Reiger, brengt, voor 't
eerst in Nederland, een werkman in den
Utrechtschen Raad, en is de eerste die over
zichten" over gemeenteraadszittingen schrijft.
En wat hij schrijft, is alles op den man af,
scherp en raak.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIHHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIINI1I1IIIIIIIIIIIIIII
Een uiterst eenvoudig werktuigje, een
kleine naald die vrij hangt en ligt-gevoelig
is, doordat zij aanwijst hoe de groote stroom
van waereldmagnetisme gaat. Te midden
van de politieke leiders, die de ingewikkelde
staatsmachine bestuuren, te midden van
industrieelen, kooplui, ingénieurs, die hem
allen overtreffen in détail-kennis, heeft de
dichter zijn biezondere opdracht: het aan
geven van de Richting, het fijngevoelen van
de groote stroomingen, het onderscheiden
van recht en onrecht, het wijzen van een weg.
Geen staatsman, geen man van zaken,
geen geleerde, die straffeloos het werk van
een dichter kan minachten en negeeren.
Want de dichter is niet alleen de gids,
maar ook de tolk der menschheid. Hij moet
tot uitdrukking brengen, door beeld of schrift,
door voorbeeld of toespraak, wat de meenigte
wil en verlangt. Daartoe moet hij wel het
leeven kennen, in alle nuances, maar hij
behoeft niet geleerd te zijn; de meenigte is
ook niet geleerd.
Hij behoeft geen specialiteit te zijn in
een of ander vak, zelfs niet in de letteren.
Zijn specialiteit is het algemeene.
Hij moet voelen wat de gemeenschap
voelt en dat gevoel moet hij tot uiting
brengen.
Hij moet zijn eenheid voelen met allen.
Dat is zijn beste eigenschap.
Allen moeten zich-zelf in hem erkennen.
Want de dichter is niet een
ultzonderingsmensch, die ver staat van de massa.
Inteegendeei, hij is de
gemeenschapsmensch bij uitneemendheid.
Hq weet, dat hij niet de eenige is, die
zich Dichter voelt, maar dat in ieder mensch
een dichter woont, ook waar die nooit tot
uiting komt. Zijn streeven is, dien dichter
in ieder mensch tot uiting te brengen.
Dat wil hij uit liefde Voor de mensch
heid, maar ook uit liefde voor zich zelf,
voor zijn beste zelf. Want bij hem is
zelfliefde menschen-llefde.
Het is juist zijn lijden, dat hij zich
alleen en vereenzaamd voelt; dat hij tusschen
Verwondert het u dat deze man voor een
zijner brochures, het motto gebruikt: La
crltique souvent n'est pas une science; un m
tier oti il faut plus de santéque de t'esprit"?
Gezond is hij en het métier verstaat hij.
In 1894 is hij aan de Tijd" en het be
daarde, deftige orgaan wordt plotseling
polemisch van aard. Er waait een frissche
wind door en artikelen van zijn hand over
allerlei nieuwe vraagstukken,'als
Handelsprotectie, Kamer van Arbeid, Woningbouw,
Arbeidscontract trekken de aandacht.
Hrj polemiseert tegen heel de wereld. Zit
hem iets dwars, er is -geen inkt en geen
papier genoeg.
Een aanval van Kalf en den jongen
Cuypers op 4e Kunstkritiek in de
RoomschKatholieke pers een brochure van Wierdels,
100 pagina's, met toegift". Brochures
als een tegenwoordig offensief. Over een
breed front en de conclusies voorafgegaan
door een gordijnvuur van spot, sarcasme en
soms ook argumenten. Wat kunnen ze
hem schelen. Het vechten is de hoofdzaak.
Sebattrecontre quelqu'un", zooals van dien
anderen Katholieken journalist, Brunetière,
gezegd is. Dat is zijn lust en zijn leven.
In de Amsterdamsche Schoolcommissie is
Wierdels een tegenstander van de rangexa
mens. De meerderheid is er voor. Weer een
brochure; deze begint met de bekentenis:
ik moet van officieeliteit niets hebben."
Daar heb je den man in een notendop:
niets officieels aan en in hem. Vandaar waar
schijnlijk ook dat hij met al zijn gaven, met
ai zijn kennis van de meest ingewikkelde
politieke vraagstukken het nooit tot het
lidmaatschap van eenig officieel lichaam
gebracht heeft, de Amsterdamsche School
commissie dan uitgesloten.
Niets officieels aan hem. Vandaar een
militante natuur als de zijne in oppositie
tegen het officieele in zijn eigen politieke
organisatie. Als In de Katholieke Staatspartij
niemand nog denkt aan de zegeningen van
het Collectieve Arbeidscontract, is hij er een
vurig voorstander van. Hij verpandt er een
goed deel van zijn leven aan en verdedigt
het in artikelen en preadviezen. Is in de,
door zijn toedoen, opgerichte vereeniging
van Dagblad-Directeuren, degene die het
initiatief neemt tot de samenstelling van een
model arbeidscontract iinet den Nederl.
Journalisten Kring. De journalisten willen
er niet aan l
Hij wordt steeds minder politiek-journalist,
steeds meer vakjournalist. Het orgaan van
de Dagbladpers" vult hij met zijn levendige
polemieken en de spaanders vliegen weer
in het rond.
De typographie heeft een ander deel van
zijn liefde. In de vakschool voor typographen
te Utrecht stelt hij levendig belang. Natuurlijk
in het?Weekblad voorde Graphische Vakken"
polemieken van zijn hand. Hij moet nu een
maal vechten. En ik ben er niet zoo heel
zeker van dat, als de Tijd redactie in de
knel zit, Wierdels niet nog eens zijn jas
uit en op den tegenstander lostrekt.
Als elk goed polemist, die de kracht van
zijn eigen slagen kent, weet hij de afstraffing,
hem toegediend, te waardeeren. He takes
punishment wéll", zeggen ze in de bok»we
reld, groeit M in. En slaat des te harder
terug. Ik herinner me dat ik hem eens in
De Telegraaf" eenige niet vriendelijke
dingen had gezegd en het toeval wilde dat
ik,, komende uit de nederige St.
Nicolaasstraat, hem, komende uit het trptsche
Kasteel van Amstel" tegen het lijf liep.
't Is knap werk, zij hij lachend, maar
morgen is het mijn beurt.
En ik kreeg mijn beurt.
Een prize-fighter, die om een beginsel,
een idee, om een woord den ring in gaat
en een robbertje vecht.
Aan den anderen kant in zijn onmiddel
lijke omgeving een man van invloed. Zoo
is de Typographen-School te Utrecht een
tijdlang z ij n instelling geweest, is de
Dagblad-Pers" z ij n vereeniging. En zoo
heeft heel de Tijd-redactie, van den hoofd
redacteur af tot den jongsten verslaggever
toe, zich den eigenaardigen gang van zijn
directeur aangeschaft. Zijn stijl helaas niet.
de menschen wandelt als een zonderling, een
vreemde, een onbegreepen, onnut mensen.
Dat is zijn dagelijksche kwelling.
Daarom wil hij in deezen het dichterlijke
naar vooren brengen, niet alleen om die
anderen gelukkiger, maar ook om zich zelven
het leeven dragelijk te maken.
De dichter weet wat het zeggen wil
een leeven van wijsheid en schoonheid te
leiden. Zijn smart is, dat dit niet moegelijk
is, otndat in de meenigte die hem omringt,
het dichterlijke is onderdrukt of afgestorven.
De menschen lachen hem uit en bespotten
hem, omdat zij blind en doof zijn geworden
voor het beste dat het leeven heeft.
Het leeven van de meenigte schijnt den
dichter maar een armzalig, droevig bestaan,
zoowel van de massa als van de elite. De
massa die zwoegen moet voor een schamel
bestaan en zelve het genot en de vrijheid
ontbeert, die ze anderen verschaft; de elite
die haar voorrechten verkrijgt door onrecht
en machtsmisbruik.
Met' die beide groepen! voelt de dichter
zich n en hij leidt groote smarten om hen
en door hen beiden. Want hij ziet hoe al
hun ellende en onbevreedigdheid het gevolg
is van hun dwaasheid, hun gemis aan ver
standhouding, hun gebrek aan
zelf-verloochening, aan fierheid en aan liefde.
Toch ziet hij hoe dezelfde neigingen,
dezelfde begeerten hem en de massa
beweegen.
Ze willen allen vreede en toch vechten
zij met elkaar.
Zij willen allen gemoedsrust en toch doen
ze, wat noodzakelijk hun gemoedsrust
verstooren moet.
Zij willen allen eerlijkheid en oprechtheid
en pleegen toch voortduurend daden,
streeken en kunstgreepen die eerlijkheid en op
rechtheid onmogelijk maken. Ze willen niet
ooverheerscht worden en trachten toch
anderen te ooverheerschen.
Zij willen vertrouwd worden en beginnen
toch steeds met de anderen te wantrouwen.
Zij verlangen welvaart en vrije tijd en
Landbouwkundig
Hooger-Onderwijs
Eindelijk zal dus ook in Nederland het
landbouwkundig Hooger-Onderwijs gelijk
gerechtigd zijn met het onderwijs in zuster
wetenschappen !
De ontwikkelingsgang van dit onderwijs
was tot heden zeer hortend en moeilijk l
De Rijks Hoogere Land-, Tuin- en
Boschbouwschool is gegroeid uit een vroegere
middelbare vakschool waaruit tevens ont
stond een lagere" vakschool (óók middel
baar!) die onder minister Talma verplaatst
werd naar Groningen en naar Deventer. De
laatste middelbare vakscholen, resp. voor
het onderwijs voor Nederland en voor Indi
bestemd, blijken goed te voldoen. De Hoogere
School bleef gevestigd te Wageningen in
afwachting van een definitieve regeling van
het Hooger-Onderwijs en heeft zich ondanks
de onvoldoende middelen sterk ontwikkeld.
Voor de inrichting van dit onderwijs heeft
men gepleit voor samenvoeging er van bij
de Universiteit als afzonderlijke faculteit of
wel ondergebracht bij de juridische en na
tuurwetenschappelijke faculteiten. Dit stand
punt is echter heden vrijwel verlaten omdat
de landbouw totaal andere eisenen stelt als
de z.g. vrije wetenschappen en het onder
wijs ten doel moet hebben mannen af te
leveren die in de maatschappij de produc
tie leiden evenals de Delftsche ingenieurs.
Reeds vormt de medische faculteit een zér
apart staande groep aan de universiteit om
dat de medische wetenschap niet zuiver
vrij" is maar tegelijk toepassing eischt. De
landbouwwetenschap leert toepassing in
economischen zin, staat dus onmiddellijk
naast de ingenieurswetenschap en vér ver
wijderd van de juridische, theologische,
letterkundige en zelfs natuurkundige weten
schappen.
De samenkoppeling met het diergenees
kundige onderwijs dat eveneens zich ont
wikkeld heeft tot hooger-onderwijs en
eveneens heden wettelijke regeling vraagt,
is o.a. voorgestaan door minister Talma.
Maar ook hier gaapt een wijde klove. In
wezen behoort de diergeneeskunde thuis
naast de menschgeneeskunde. Beide weten
schappen eisenen techniek, eisenen toepassing
maar een economische ontwikkeling is aan
beide vreemd. Dit hebben zoowel de vee
artsen als de landbouwkundigen duidelijk
gevoeld en de voorstanders van een gemeen
schappelijke Hoogeschool zijn zér klein in
aantal. De veeartsen vragen voorloopig een
zelfstandige Hoogeschool en op den duur
incorporatie bij de Universiteit naast de
medische faculteit. De landbouwkundigen
vragen een aparte Landbpuw-Hoogeschool.
Opmerkelijk is dat weinig stemmen ge
hoord zijn voor een incorporatie van Land
bouw, naast Mijnbouw, Waterbouw enz. enz.
M. i. behoort de landbouwwetenschap geheel
thuis bij de z.g. technische wetenschappen.
Bij al deze ingenieurs"-wetenschappen
geldt het de wetenschap toe te passen in
economischen zin en de ontwikkeling van
al deze ingenieurs loopt zoo geheel parallel
dat zij alle dezelfde algemeene ontwikkeling
in de propaedeuse en in de facultatieve
vakken vragen.
In de maatschappij staan bovendien beide
ingenieurs op ongeveer dezelfde piaats. Zij
zijn de uitvoerders, bestuurders van onder
nemingen, zij zijn leeraars bij het vak
onderwijs, zij zijn de technische ambtenaren
bij tal van maatschappelijke instellingen.
Intusschen valt hierover nog zooveel vóór
en tegen te zeggen dat het de aandacht
van de belangstellenden van de hoofdzaak
zou afleiden, als daarop nader werd ingegaan.
Die hoofdzaak is, dat algemeen gewenscht
wordt wettelijke regeling van landbouw
kundig Hooger Onderwijs en dat een wets
ontwerp desbetreffende gereed ligt voorbe
handeling door de volksvertegenwoordiging.
Over dit wetsontwerp zijn intusschen
twee zeer belangrijke zaken te vermelden.
In de eerste plaats wil de minister de
Kamer bewegen zijn ontwerp waarin hij als
plaats van vestiging Wageningen voorstelt,
zoodanig te wijzigen, dat de school naar
Utrecht verplaatst wordt. Z.Exc. meent dat
hij zelf dit voorstel niet doen kan omdat
een vroegere Kamer desbetreffende een be
slissing nam.
Nu worden de bezwaren voor het blijven
te Wageningen m. i. overdreven.
Het is mogelijk aldaar het verkeer zooda
nig te verbeteren dat verbindingen met
groote steden en excursie's gemakkelijker
zijn.
iiiiiiiiiiiiiliiliiiimiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiitm
maken toch door hun greetigheid en hun
hebzucht dat ieder te kort komt, behalve
de geweetenlooze, die zich de macht toe
eigent, maar zijne macht weer moet betalen
door innerlijke onrust en onverzadigdheid.
Zij beweeren vroom te zijn, God te eer
biedigen en de leer van Jezus te volgen.
Maar hun gansche leeven is in strijd met
die leer. En hoe kunnen ze ook God eer
biedigen, zoolang ze in eigen ziel geen rust
en vreede vinden?
De woorden staat", staatsman", staat
kunde", politiek" zijn ook, signifisch be
schouwd, uiterst onzeeker en wisselend in
kracht en waarde.
Een Amerikaansch schrijver, heeft uiteen
gezet, dat het woord geschiedenis" (history)
niet minder dan twaalf verschillende
beteekenissen heeft.
Met de woorden staat" en politiek" is
het nog erger gesteld.
In de laatste eeuwen zijn de" begrippen
omtrent het weezen van de staat voortduurend
gewijzigd. De zaak die door het woord wordt
aangeduid, verandert ook van jaar op jaar.
Wanneer de dichter zich met de staat
bemoeit, moet hij er aan denken als aan de
gemeenschap, de eenheid van alle menschen,
een begrip dat volstrekt niet wordt gedekt
door wat men staatkundige grenzen" noemt.
Wanneer een aanzienlijk groep menschen
van het volk waarin de dichter leeft, hem
vraagt hun verteegen woordiger te zijn is
wat zij als volksverteegenwoordiging be
schouwen, het parlement, dan voelt hij het
als zijn plicht, dat verzoek niet af te wijzen,
ook al beantwoorden de zaken die die groep
verstaat onder staat en vertegenwoordiging
in 't geheel niet aan wat hij er onder zou
wenschen te verstaan. Hij gevoelt dat wei
geren voor hem zal beteekenen: toegeeven
aan gemakzucht of laf heid. Hij voelt dat de
erkenning van zijn biezondere functie als
noodig in de verteegenwoordiging der
menigte, een feit is van groote en heilzame
beteekenis.
En vader vergiste zich
De vader:
Zoon, we gaan een loopje maken,
Ver van school en van kantoor;
Fluks naar buiten, naar de akkers,
Ziet, het zonnetje komt door.
Met ons verschgestopte pijpje,
En de wandelstok ter hand,
Oaan wy zacht aan promeneeren,
Bij de tuinders op het land.
Tusschen bloemkool en spinazie,
Tusschen peen en postelein,
Tusschen kropsld en andijvie,
Moet het nu een wonder zijn.
O, die lieve pieterselie,
O, die schalksche sterrekers,
Na het milde regenbuitje,
Is nu alles malsch en versch.
Denk 's aan een rullig slaatje.
Aan de hupsche selderij.
Denk 's aan een bos asperges,
Met wat boter en een ei.
Zoon, het leven is zoo heerlijk,
En de Lente is zoo zoet,
't Is zoo nuttig en verstandig,
Alles wat de tuinman doet.
Ziet gij hoe de rinsche raapsteel,
Naast de rare snijboon groeit?
Zoon, bemerk de vlugge doperwt,
Hoe dat vroolijk geurt en bloeit.
Kijk, de krommige komkommer,
Wacht al «p de flesch met zuur
Laat ons hand in hand gaan loopen,
Grootsch en goed is de natuur!
De zoon:
Vader, ziet gij daar die manden,
Vol met sla en postelein?
Ziet gij ook die witte kistjes,
En die lange groententrein ?
Toe, beschouw de rappe tuinders,
Met hun pilowbroeken aan.
Van de dikke portefeuilles,
Zijn de zakken bol gaan staan.
Van die groene heerlijkheden,
Proftteeren zij het meest,
En voor ons zijn al de restjes,
Van het koolhydraten-feest.
J. H. SPEENHOFF
iilllllllllliiiiiiiiiiiiiiiillllllliiiJififllilllllililJiiilllliiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiitii
Gaarne geef ik toe dat een staöals Am
sterdam groote voordeelen aan deze Hooge
school zou kunnen geven, voordeelen die niet
nader genoemd en omschreven behoeven te
worden, en indien men wil heenstappen over
de groote kosten van plaatsing (pi.m. half
millioen) zou ik het toejuichen indien de
studie in landbouw te Amsterdam geschiedde.
Dat een goede ontwikkeling van de school
te Wageningen mogelijk is, bewijzen de
feiten. De school is daar de laatste jaren
snel gegroeid.
Het is te hopen dat de Kamer de strijd
omtrent de verplaatsing uit maakt zonder
locale belangen van het een of ander dis
trict'' op den voorgrond te brengen.
En in de tweede plaats:
Het landbouwkundig Hooier-Onderwijs be
hoort thuis aan het departement dat met alle
Hooger Onderwijs is belast!
Juist dat dit onderwijs heden geregeld
wordt aan het departement van landbouw
brengt mede dat nog tal van fouten in de
leiding worden aangetroffen! En dat het
programma op verschillende punten nog te
veel doet blijken dat men de school be
schouwd wil zien als de kweekplaats van
Staatsambtenaren die aan dat Departement
of aan Koloniën later gebruikt moeten
worden.
Evenmin als men de belangen van de
technische Hoogeschool toevertrouwde aan
Waterstaat" of Landbouw, Handel en
Nijverheid" mag men deze school toever
trouwen aan een departement van
technischen dienst)
tmiiiMiiHiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiimiHMiMiMmiiiiiiHiiii
Het feit dat men iemand tot vertegen
woordiger kiest, van wien men weet, dat
hij een .Achterlijke leevensopvatting heeft,
schijnt hem zoo heugelijk en belangrijk, dat
hij, om het moogelijk te maken, zich gaarne
persoonlijk beschikbaar stelt. Het wordt hem
tot een volstrekte plicht niet te weigeren,
ook al acht hij zich in meenig opzicht zwak
en onwaardig. Afgezien van de vraag of hij
de naam dichter" verdient naar de hoogste
opvatting, acht hij het een bewijs van hooger
beschaving in een volk, als het zich ook
verteegenwoordigd wil zien door een persoon
wiens leeven gewijd is aan schoonheid en
waarheid, aan zuivere kunst en vroome
wijsheid.
Jean Jacques Rousseau begint een van
zijn boeken met de anecdote van een
Laconiër uit den bloeitijd van Hellas, die in de
raad van driehonderd zou gekoozen worden.
Hij kreeg niet het vereischte aantal stemmen
en toonde zich daaroover zeer verheugd.
Toen men hem verwonderd vroeg, waarom
hij zoo blij was, antwoordde hij: ik verheug
er mij oover, dat er in mijn volk driehonderd
anderen te vinden waren, die allen meer
waardig zijn om het volk te
verteegenwoordigen dan ik".
Ziedaar de rechte burgerdeugd, zegt
Rousseau.
Ik kan in volle oprechtheid verzeekeren,
dat ook ik verheugd zal zijn als ik niet het
vereischte aantal stemmen krijg.
Kon ik er echter maar aan toevoegen,
dat ik dan zeeker zou weeten, dat er honderd
gevonden zijn, die het beeter verdienen
dan ik!
FREDERIK VAN EEDEN
H. VAN OOORENS & Cie.
DEN HAA8 AMSTERDAM'?UTRECHT
Dames Hoeden en Bontwerken