De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 26 mei pagina 2

26 mei 1917 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

UIT HET DIENSTHUIS VAN DE KONINGIN DER AARDE DE AMSTERDAMMER/WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 26 Met-'17. No. 2083 * FERD. WIERDELS, Directeur en oud-redacteur van De Tijd" Voor De Amsterdammer" geteekend door H. van de Velde Bij het portret van Ferd. Wierdels Directeur en oud-redacteur van De Tijd" door J. C. SCHRÖDER, hoofdredacteur van De Telegraaf" In het zand van de Tijd" kwamen vroe ger helaas thans zoo goed als nooit meer sporen voor van een verscheurend dier. Die waren van Ferd. Wierdels. Als in het katholieke hoofdorgaan 'n arti kel verscheen, dat aldus begon: Noen de natuur noch de tijdingen van het groote oorlogstooneel zijn ge schikt, on ons met veel opgewektheid het Paaschfeest te doen vieren. De lange winter houdt de lente tegen; geen gras spriet en geen bloempje tooien de weide. De lucht is meest grauw, en griezelig blaast de wind, nu en dan nog sneeuw en hagel voor zich uitdrijvend. De ge vederde zangers in de kale boomen laten wel nu en dan hun trillers galmen door de lucht, maar zij kunnen niet denken aan het opmaken van het nest. De land man, die ploegen wil, stuit hier en daar op nog niet ontdooide aardlagen, waar zich het mes tegen kromt." dan wist ge zeker dat het van Wierdels niet was. Maar werd gij aangenaam gestreeld door een polemisch artikel, geschreven met vlotte pen, zoo gedoopt in een gemoed vol strijd- en spotlust, dan wist ge dat hier de warmbloedige Wierdels bezig was een tegenstander te lijf te gaan. En dan was het geen halve maatregel. Had hij vijf eeuwen vroeger geleefd, hij zou een vechtmonnik zijn geweest en de kronyken zouden volgestaan ? hebben met iiiiimiiiiiiiiiiiimiii Dichter en Staatsman*) i In onzen tijd is dit een ongewoone samen stelling. Volgens de meeste menschen hebben de dichter en de staatsman, poëzie en politiek, niets met elkaar uitstaande, maar de menschen weeten nooit nauwkeurig, wat ze met een woord willen zeggen. De beteekenis en de waarde, in signifischen zin, ontgaat hun. Nu spreekend als een dichter, die zich met politiek wil bemoeyen, omdat hij dat tot zijn plicht reekent, moet ik allereerst over de beteekenis dier twee woorden spreeken. Voor de meeste menschen uit onzen tijd, beteekent het woord dichter" iemand die in rijmen spreekt, een droomer, een peinzer, een onpractisch en onnut mensch, die allerlei rare fantasieën heeft en die som mige menschen, als ze niets beeters te doen hebben, weet beezlg te houden en te ver maken door mooye verzen of verhalen. Men noemt een dichter ook wel letter kundige" of litterator" of beoefenaar van fraaye letteren". Maar men kan dichter zijn zonder ooit een letter geschreeven te hebben, ja zonder ooit schrijven geleerd te hebben. Het woord dichter" hebben wij uitgebreid in kracht en beteekenis. Het beteekent meer dan schrijver van mooye taal, uitvinder van mooye verhalen. Het beteekent ook: wijze, vinder, schep per, maker. En ook: wegwijzer, gids. De dichter schept niet alleen verhalen en verzen, een fictieve waereld, maar ook de tastbare waereld, .het leeven, het eigen ieeven en dat van anderen. Het symbool, dat de dichterlijke functie in de gemeenschap het beste aanduidt, is de kompasnaald, een teeder werktuig, zwak en klein, maar toch onmisbaar op het groote schip. *) Verkorting van een rede, gehoudeu op uitnoodiging van de A. S. P. in Bellevue, Woensdag 9 Mei '17. verhalen over zijn geweldige knodsslagen enlhet handige beentje-lichten van zijn tegen stander. Levende in deze vreedzame eeuw is hij journalist geworden aan De Tijd." Zijn leven lang heeft hij gevochten. Als jong student schrijft hij heftige polemieken in Minerva" en Vox Studiosorum"; in den Amst. Studenten Almanak brengt hij nieuw leven en zich als Amsterdamsen student niet geheel vrij voelende in de Leidsche studenten weekbladen, richt hij met H. J. Koenen, Propria Cures" op. De verschijning van P. C. is een evenement; het slaat ge weldig in en geweldig van zich af, tegen de Leidsche studenten, tegen den rectormagnificus van de Amsterdamsche Univer siteit naar aanleiding van diens rectorale rede.tegende geheele studenten-maatschappij, tegen wat al niet. Het volgend jaar isWierdels hoofdredacteur van een doodgewoon dagblad te Utrecht, dat daar veel gelezen wordt, de Utrechsche Courant. Ook hier weer dezelfde strijd vaardigheid. Zijn blad belegt vergaderingen en meetings, sticht de vereeniging tot bevor dering van het vreemdelingenverkeer; brengt geld bijeen om een groote, open plek in een der volksbuurten, te herscheppen in een speeltuin; oefent grooten invloed uit op de tooneelopvoeringen te Utrecht, is vurig in de oppositie tegen het gemeentebestuur, voor namelijk tegen den toenmaligen wethouder, later burgemeester Reiger, brengt, voor 't eerst in Nederland, een werkman in den Utrechtschen Raad, en is de eerste die over zichten" over gemeenteraadszittingen schrijft. En wat hij schrijft, is alles op den man af, scherp en raak. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIHHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIINI1I1IIIIIIIIIIIIIII Een uiterst eenvoudig werktuigje, een kleine naald die vrij hangt en ligt-gevoelig is, doordat zij aanwijst hoe de groote stroom van waereldmagnetisme gaat. Te midden van de politieke leiders, die de ingewikkelde staatsmachine bestuuren, te midden van industrieelen, kooplui, ingénieurs, die hem allen overtreffen in détail-kennis, heeft de dichter zijn biezondere opdracht: het aan geven van de Richting, het fijngevoelen van de groote stroomingen, het onderscheiden van recht en onrecht, het wijzen van een weg. Geen staatsman, geen man van zaken, geen geleerde, die straffeloos het werk van een dichter kan minachten en negeeren. Want de dichter is niet alleen de gids, maar ook de tolk der menschheid. Hij moet tot uitdrukking brengen, door beeld of schrift, door voorbeeld of toespraak, wat de meenigte wil en verlangt. Daartoe moet hij wel het leeven kennen, in alle nuances, maar hij behoeft niet geleerd te zijn; de meenigte is ook niet geleerd. Hij behoeft geen specialiteit te zijn in een of ander vak, zelfs niet in de letteren. Zijn specialiteit is het algemeene. Hij moet voelen wat de gemeenschap voelt en dat gevoel moet hij tot uiting brengen. Hij moet zijn eenheid voelen met allen. Dat is zijn beste eigenschap. Allen moeten zich-zelf in hem erkennen. Want de dichter is niet een ultzonderingsmensch, die ver staat van de massa. Inteegendeei, hij is de gemeenschapsmensch bij uitneemendheid. Hq weet, dat hij niet de eenige is, die zich Dichter voelt, maar dat in ieder mensch een dichter woont, ook waar die nooit tot uiting komt. Zijn streeven is, dien dichter in ieder mensch tot uiting te brengen. Dat wil hij uit liefde Voor de mensch heid, maar ook uit liefde voor zich zelf, voor zijn beste zelf. Want bij hem is zelfliefde menschen-llefde. Het is juist zijn lijden, dat hij zich alleen en vereenzaamd voelt; dat hij tusschen Verwondert het u dat deze man voor een zijner brochures, het motto gebruikt: La crltique souvent n'est pas une science; un m tier oti il faut plus de santéque de t'esprit"? Gezond is hij en het métier verstaat hij. In 1894 is hij aan de Tijd" en het be daarde, deftige orgaan wordt plotseling polemisch van aard. Er waait een frissche wind door en artikelen van zijn hand over allerlei nieuwe vraagstukken,'als Handelsprotectie, Kamer van Arbeid, Woningbouw, Arbeidscontract trekken de aandacht. Hrj polemiseert tegen heel de wereld. Zit hem iets dwars, er is -geen inkt en geen papier genoeg. Een aanval van Kalf en den jongen Cuypers op 4e Kunstkritiek in de RoomschKatholieke pers een brochure van Wierdels, 100 pagina's, met toegift". Brochures als een tegenwoordig offensief. Over een breed front en de conclusies voorafgegaan door een gordijnvuur van spot, sarcasme en soms ook argumenten. Wat kunnen ze hem schelen. Het vechten is de hoofdzaak. Sebattrecontre quelqu'un", zooals van dien anderen Katholieken journalist, Brunetière, gezegd is. Dat is zijn lust en zijn leven. In de Amsterdamsche Schoolcommissie is Wierdels een tegenstander van de rangexa mens. De meerderheid is er voor. Weer een brochure; deze begint met de bekentenis: ik moet van officieeliteit niets hebben." Daar heb je den man in een notendop: niets officieels aan en in hem. Vandaar waar schijnlijk ook dat hij met al zijn gaven, met ai zijn kennis van de meest ingewikkelde politieke vraagstukken het nooit tot het lidmaatschap van eenig officieel lichaam gebracht heeft, de Amsterdamsche School commissie dan uitgesloten. Niets officieels aan hem. Vandaar een militante natuur als de zijne in oppositie tegen het officieele in zijn eigen politieke organisatie. Als In de Katholieke Staatspartij niemand nog denkt aan de zegeningen van het Collectieve Arbeidscontract, is hij er een vurig voorstander van. Hij verpandt er een goed deel van zijn leven aan en verdedigt het in artikelen en preadviezen. Is in de, door zijn toedoen, opgerichte vereeniging van Dagblad-Directeuren, degene die het initiatief neemt tot de samenstelling van een model arbeidscontract iinet den Nederl. Journalisten Kring. De journalisten willen er niet aan l Hij wordt steeds minder politiek-journalist, steeds meer vakjournalist. Het orgaan van de Dagbladpers" vult hij met zijn levendige polemieken en de spaanders vliegen weer in het rond. De typographie heeft een ander deel van zijn liefde. In de vakschool voor typographen te Utrecht stelt hij levendig belang. Natuurlijk in het?Weekblad voorde Graphische Vakken" polemieken van zijn hand. Hij moet nu een maal vechten. En ik ben er niet zoo heel zeker van dat, als de Tijd redactie in de knel zit, Wierdels niet nog eens zijn jas uit en op den tegenstander lostrekt. Als elk goed polemist, die de kracht van zijn eigen slagen kent, weet hij de afstraffing, hem toegediend, te waardeeren. He takes punishment wéll", zeggen ze in de bok»we reld, groeit M in. En slaat des te harder terug. Ik herinner me dat ik hem eens in De Telegraaf" eenige niet vriendelijke dingen had gezegd en het toeval wilde dat ik,, komende uit de nederige St. Nicolaasstraat, hem, komende uit het trptsche Kasteel van Amstel" tegen het lijf liep. 't Is knap werk, zij hij lachend, maar morgen is het mijn beurt. En ik kreeg mijn beurt. Een prize-fighter, die om een beginsel, een idee, om een woord den ring in gaat en een robbertje vecht. Aan den anderen kant in zijn onmiddel lijke omgeving een man van invloed. Zoo is de Typographen-School te Utrecht een tijdlang z ij n instelling geweest, is de Dagblad-Pers" z ij n vereeniging. En zoo heeft heel de Tijd-redactie, van den hoofd redacteur af tot den jongsten verslaggever toe, zich den eigenaardigen gang van zijn directeur aangeschaft. Zijn stijl helaas niet. de menschen wandelt als een zonderling, een vreemde, een onbegreepen, onnut mensen. Dat is zijn dagelijksche kwelling. Daarom wil hij in deezen het dichterlijke naar vooren brengen, niet alleen om die anderen gelukkiger, maar ook om zich zelven het leeven dragelijk te maken. De dichter weet wat het zeggen wil een leeven van wijsheid en schoonheid te leiden. Zijn smart is, dat dit niet moegelijk is, otndat in de meenigte die hem omringt, het dichterlijke is onderdrukt of afgestorven. De menschen lachen hem uit en bespotten hem, omdat zij blind en doof zijn geworden voor het beste dat het leeven heeft. Het leeven van de meenigte schijnt den dichter maar een armzalig, droevig bestaan, zoowel van de massa als van de elite. De massa die zwoegen moet voor een schamel bestaan en zelve het genot en de vrijheid ontbeert, die ze anderen verschaft; de elite die haar voorrechten verkrijgt door onrecht en machtsmisbruik. Met' die beide groepen! voelt de dichter zich n en hij leidt groote smarten om hen en door hen beiden. Want hij ziet hoe al hun ellende en onbevreedigdheid het gevolg is van hun dwaasheid, hun gemis aan ver standhouding, hun gebrek aan zelf-verloochening, aan fierheid en aan liefde. Toch ziet hij hoe dezelfde neigingen, dezelfde begeerten hem en de massa beweegen. Ze willen allen vreede en toch vechten zij met elkaar. Zij willen allen gemoedsrust en toch doen ze, wat noodzakelijk hun gemoedsrust verstooren moet. Zij willen allen eerlijkheid en oprechtheid en pleegen toch voortduurend daden, streeken en kunstgreepen die eerlijkheid en op rechtheid onmogelijk maken. Ze willen niet ooverheerscht worden en trachten toch anderen te ooverheerschen. Zij willen vertrouwd worden en beginnen toch steeds met de anderen te wantrouwen. Zij verlangen welvaart en vrije tijd en Landbouwkundig Hooger-Onderwijs Eindelijk zal dus ook in Nederland het landbouwkundig Hooger-Onderwijs gelijk gerechtigd zijn met het onderwijs in zuster wetenschappen ! De ontwikkelingsgang van dit onderwijs was tot heden zeer hortend en moeilijk l De Rijks Hoogere Land-, Tuin- en Boschbouwschool is gegroeid uit een vroegere middelbare vakschool waaruit tevens ont stond een lagere" vakschool (óók middel baar!) die onder minister Talma verplaatst werd naar Groningen en naar Deventer. De laatste middelbare vakscholen, resp. voor het onderwijs voor Nederland en voor Indi bestemd, blijken goed te voldoen. De Hoogere School bleef gevestigd te Wageningen in afwachting van een definitieve regeling van het Hooger-Onderwijs en heeft zich ondanks de onvoldoende middelen sterk ontwikkeld. Voor de inrichting van dit onderwijs heeft men gepleit voor samenvoeging er van bij de Universiteit als afzonderlijke faculteit of wel ondergebracht bij de juridische en na tuurwetenschappelijke faculteiten. Dit stand punt is echter heden vrijwel verlaten omdat de landbouw totaal andere eisenen stelt als de z.g. vrije wetenschappen en het onder wijs ten doel moet hebben mannen af te leveren die in de maatschappij de produc tie leiden evenals de Delftsche ingenieurs. Reeds vormt de medische faculteit een zér apart staande groep aan de universiteit om dat de medische wetenschap niet zuiver vrij" is maar tegelijk toepassing eischt. De landbouwwetenschap leert toepassing in economischen zin, staat dus onmiddellijk naast de ingenieurswetenschap en vér ver wijderd van de juridische, theologische, letterkundige en zelfs natuurkundige weten schappen. De samenkoppeling met het diergenees kundige onderwijs dat eveneens zich ont wikkeld heeft tot hooger-onderwijs en eveneens heden wettelijke regeling vraagt, is o.a. voorgestaan door minister Talma. Maar ook hier gaapt een wijde klove. In wezen behoort de diergeneeskunde thuis naast de menschgeneeskunde. Beide weten schappen eisenen techniek, eisenen toepassing maar een economische ontwikkeling is aan beide vreemd. Dit hebben zoowel de vee artsen als de landbouwkundigen duidelijk gevoeld en de voorstanders van een gemeen schappelijke Hoogeschool zijn zér klein in aantal. De veeartsen vragen voorloopig een zelfstandige Hoogeschool en op den duur incorporatie bij de Universiteit naast de medische faculteit. De landbouwkundigen vragen een aparte Landbpuw-Hoogeschool. Opmerkelijk is dat weinig stemmen ge hoord zijn voor een incorporatie van Land bouw, naast Mijnbouw, Waterbouw enz. enz. M. i. behoort de landbouwwetenschap geheel thuis bij de z.g. technische wetenschappen. Bij al deze ingenieurs"-wetenschappen geldt het de wetenschap toe te passen in economischen zin en de ontwikkeling van al deze ingenieurs loopt zoo geheel parallel dat zij alle dezelfde algemeene ontwikkeling in de propaedeuse en in de facultatieve vakken vragen. In de maatschappij staan bovendien beide ingenieurs op ongeveer dezelfde piaats. Zij zijn de uitvoerders, bestuurders van onder nemingen, zij zijn leeraars bij het vak onderwijs, zij zijn de technische ambtenaren bij tal van maatschappelijke instellingen. Intusschen valt hierover nog zooveel vóór en tegen te zeggen dat het de aandacht van de belangstellenden van de hoofdzaak zou afleiden, als daarop nader werd ingegaan. Die hoofdzaak is, dat algemeen gewenscht wordt wettelijke regeling van landbouw kundig Hooger Onderwijs en dat een wets ontwerp desbetreffende gereed ligt voorbe handeling door de volksvertegenwoordiging. Over dit wetsontwerp zijn intusschen twee zeer belangrijke zaken te vermelden. In de eerste plaats wil de minister de Kamer bewegen zijn ontwerp waarin hij als plaats van vestiging Wageningen voorstelt, zoodanig te wijzigen, dat de school naar Utrecht verplaatst wordt. Z.Exc. meent dat hij zelf dit voorstel niet doen kan omdat een vroegere Kamer desbetreffende een be slissing nam. Nu worden de bezwaren voor het blijven te Wageningen m. i. overdreven. Het is mogelijk aldaar het verkeer zooda nig te verbeteren dat verbindingen met groote steden en excursie's gemakkelijker zijn. iiiiiiiiiiiiiliiliiiimiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiitm maken toch door hun greetigheid en hun hebzucht dat ieder te kort komt, behalve de geweetenlooze, die zich de macht toe eigent, maar zijne macht weer moet betalen door innerlijke onrust en onverzadigdheid. Zij beweeren vroom te zijn, God te eer biedigen en de leer van Jezus te volgen. Maar hun gansche leeven is in strijd met die leer. En hoe kunnen ze ook God eer biedigen, zoolang ze in eigen ziel geen rust en vreede vinden? De woorden staat", staatsman", staat kunde", politiek" zijn ook, signifisch be schouwd, uiterst onzeeker en wisselend in kracht en waarde. Een Amerikaansch schrijver, heeft uiteen gezet, dat het woord geschiedenis" (history) niet minder dan twaalf verschillende beteekenissen heeft. Met de woorden staat" en politiek" is het nog erger gesteld. In de laatste eeuwen zijn de" begrippen omtrent het weezen van de staat voortduurend gewijzigd. De zaak die door het woord wordt aangeduid, verandert ook van jaar op jaar. Wanneer de dichter zich met de staat bemoeit, moet hij er aan denken als aan de gemeenschap, de eenheid van alle menschen, een begrip dat volstrekt niet wordt gedekt door wat men staatkundige grenzen" noemt. Wanneer een aanzienlijk groep menschen van het volk waarin de dichter leeft, hem vraagt hun verteegen woordiger te zijn is wat zij als volksverteegenwoordiging be schouwen, het parlement, dan voelt hij het als zijn plicht, dat verzoek niet af te wijzen, ook al beantwoorden de zaken die die groep verstaat onder staat en vertegenwoordiging in 't geheel niet aan wat hij er onder zou wenschen te verstaan. Hij gevoelt dat wei geren voor hem zal beteekenen: toegeeven aan gemakzucht of laf heid. Hij voelt dat de erkenning van zijn biezondere functie als noodig in de verteegenwoordiging der menigte, een feit is van groote en heilzame beteekenis. En vader vergiste zich De vader: Zoon, we gaan een loopje maken, Ver van school en van kantoor; Fluks naar buiten, naar de akkers, Ziet, het zonnetje komt door. Met ons verschgestopte pijpje, En de wandelstok ter hand, Oaan wy zacht aan promeneeren, Bij de tuinders op het land. Tusschen bloemkool en spinazie, Tusschen peen en postelein, Tusschen kropsld en andijvie, Moet het nu een wonder zijn. O, die lieve pieterselie, O, die schalksche sterrekers, Na het milde regenbuitje, Is nu alles malsch en versch. Denk 's aan een rullig slaatje. Aan de hupsche selderij. Denk 's aan een bos asperges, Met wat boter en een ei. Zoon, het leven is zoo heerlijk, En de Lente is zoo zoet, 't Is zoo nuttig en verstandig, Alles wat de tuinman doet. Ziet gij hoe de rinsche raapsteel, Naast de rare snijboon groeit? Zoon, bemerk de vlugge doperwt, Hoe dat vroolijk geurt en bloeit. Kijk, de krommige komkommer, Wacht al «p de flesch met zuur Laat ons hand in hand gaan loopen, Grootsch en goed is de natuur! De zoon: Vader, ziet gij daar die manden, Vol met sla en postelein? Ziet gij ook die witte kistjes, En die lange groententrein ? Toe, beschouw de rappe tuinders, Met hun pilowbroeken aan. Van de dikke portefeuilles, Zijn de zakken bol gaan staan. Van die groene heerlijkheden, Proftteeren zij het meest, En voor ons zijn al de restjes, Van het koolhydraten-feest. J. H. SPEENHOFF iilllllllllliiiiiiiiiiiiiiiillllllliiiJififllilllllililJiiilllliiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiitii Gaarne geef ik toe dat een staöals Am sterdam groote voordeelen aan deze Hooge school zou kunnen geven, voordeelen die niet nader genoemd en omschreven behoeven te worden, en indien men wil heenstappen over de groote kosten van plaatsing (pi.m. half millioen) zou ik het toejuichen indien de studie in landbouw te Amsterdam geschiedde. Dat een goede ontwikkeling van de school te Wageningen mogelijk is, bewijzen de feiten. De school is daar de laatste jaren snel gegroeid. Het is te hopen dat de Kamer de strijd omtrent de verplaatsing uit maakt zonder locale belangen van het een of ander dis trict'' op den voorgrond te brengen. En in de tweede plaats: Het landbouwkundig Hooier-Onderwijs be hoort thuis aan het departement dat met alle Hooger Onderwijs is belast! Juist dat dit onderwijs heden geregeld wordt aan het departement van landbouw brengt mede dat nog tal van fouten in de leiding worden aangetroffen! En dat het programma op verschillende punten nog te veel doet blijken dat men de school be schouwd wil zien als de kweekplaats van Staatsambtenaren die aan dat Departement of aan Koloniën later gebruikt moeten worden. Evenmin als men de belangen van de technische Hoogeschool toevertrouwde aan Waterstaat" of Landbouw, Handel en Nijverheid" mag men deze school toever trouwen aan een departement van technischen dienst) tmiiiMiiHiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiimiHMiMiMmiiiiiiHiiii Het feit dat men iemand tot vertegen woordiger kiest, van wien men weet, dat hij een .Achterlijke leevensopvatting heeft, schijnt hem zoo heugelijk en belangrijk, dat hij, om het moogelijk te maken, zich gaarne persoonlijk beschikbaar stelt. Het wordt hem tot een volstrekte plicht niet te weigeren, ook al acht hij zich in meenig opzicht zwak en onwaardig. Afgezien van de vraag of hij de naam dichter" verdient naar de hoogste opvatting, acht hij het een bewijs van hooger beschaving in een volk, als het zich ook verteegenwoordigd wil zien door een persoon wiens leeven gewijd is aan schoonheid en waarheid, aan zuivere kunst en vroome wijsheid. Jean Jacques Rousseau begint een van zijn boeken met de anecdote van een Laconiër uit den bloeitijd van Hellas, die in de raad van driehonderd zou gekoozen worden. Hij kreeg niet het vereischte aantal stemmen en toonde zich daaroover zeer verheugd. Toen men hem verwonderd vroeg, waarom hij zoo blij was, antwoordde hij: ik verheug er mij oover, dat er in mijn volk driehonderd anderen te vinden waren, die allen meer waardig zijn om het volk te verteegenwoordigen dan ik". Ziedaar de rechte burgerdeugd, zegt Rousseau. Ik kan in volle oprechtheid verzeekeren, dat ook ik verheugd zal zijn als ik niet het vereischte aantal stemmen krijg. Kon ik er echter maar aan toevoegen, dat ik dan zeeker zou weeten, dat er honderd gevonden zijn, die het beeter verdienen dan ik! FREDERIK VAN EEDEN H. VAN OOORENS & Cie. DEN HAA8 AMSTERDAM'?UTRECHT Dames Hoeden en Bontwerken

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl