De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 26 mei pagina 7

26 mei 1917 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

26 Mei '17. No. 2083 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND A BH ABM; ABM. ABM ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM, B M A B W A B A MEEREN-ARTIKELEN, g UITRUSTINGEN. ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABMJXBM.ABM.ABM ABM A B W A B M A B M A B ABM IIHIIlHlllllllllllllllllmilHlllltllllHIHIIIIIIIflIlllMIII Dr. Cuypers eerste bouwperiode (1850-1865), naar aanleiding van zijn «Osten geboortedag, 16 Mei 1917 Tien jaar geleden, 8 Januari 1907 had te Delft een bijzondere plechtigheid plaats. Volgens besluit van dei Senaat der Tech nische Hoogeschool werd door zijn promotor prof. Klinkhamer, Petrus Josephus Hubertus Cuypers verklaard te zijn: Doctor in de Technische Wetenschappen en wel: eershal ve. Het was een gerechtvaardigde huldiging vo.or een lang onvermoeid werkzaam leven. Cuypers is een echte Umburgenaar, die in~ zijn geboorteplaats Roermond doorliep de latijnsche school en daarna bezocht de Academie van Schoone Kunsten te Antwer pen, waar hQ in 1849 het architecten-diploma verwierf. Die instelling heeft hem echter, in weerwil van de prix d'excellence, niet gemaakt tot wat hij zou worden. Niet in het nabootsen, maar in het logisch begrijpen zag bij het wezen zijner kunst; niet in den uitwendigen vorm, maar in de constructieve waarheid, meende hij te kunnen herkennen het rationeele beginsel van de vroegere en toekomstige ontwikkeling der bouwkunst. ' Toen hij zich op 22 jarigen leeftijd in zijn vaderstad vestigde, kwam hij met be grippen Over architectuur, die niet de gang bare waren. Dra kon hij gevolg geven aan zijn wensch zich vooral als kerkbouwer te manifesteeren, al stelde de uitvoering zijner inzichten overgroote technische bezwaren aan het niet meer geschoolde werkvolk. Zijn kerken moesten gemeubeld worden met harmonieerend kerkgerij en daarom opende hij met Stoltzenberg een werkplaats voor ker kelijke kunst. Eerlang maakte hij kennis met een overtuigd aanhanger zijner principes. In 1851 werd de 4 jaar jongere J. W. Brouwers, geboortig uit Belgisch Limburg, student aan het groot-seminarium te Roermond, die in 1854, nog voor zijn priesterwijding ver kreeg een. leerstoel aan het bisschoppelijk college aldaar. Belden waren, 't behoeft thans nauwelijks gezegd te wórden, n van zin door hun kerkelijk-artistiek streven. Er- wil* nog een derde. In Amsterdam bepleitte Jozef Thijm al sedert jaren dezelfde beginselen in geschrift, en wederzijdsche achting, eenerlei aanleg en gemeenschap pelijke vereering bracht dat kloek drietal tot elkaar. Cuypers' huwelijk met Thijm's zuster Antoinetta Catherine Therèse, 3 Maart 1859 zette als het ware de kroon op hun samengaan, dat bovendien hun. middelpunt vond. in het Amsterdam der 17de eeuw, zoo als zich dat aan hun historischen kijk op de dingen en hun gevoelsleven voordeed in Vondel en zijn katholieke omgeving. Vondel-vereering bracht tot Vondel-propaganda en zoo was het, dat in Februari 1862 Brouwers in Cuypers' werkplaats aanrichtte Neerlands eerste Vondelsfeest voor het op te richten standbeeld." In datzelfde jaar kwam Brouwers naar Amsterdam als mede werker van De Tijd; in 1865 volgde hem Cuyper. De drie vrienden en geloofsgenooten waren In Nederlands hoofdstad ter woon, waarmede Cuypers' eerste periode van zijn loopbaan werd afgesloten. Bezien we dat nader. Reeds in deze eerste periode heeft hij een bijzonder gevoel voor ruimte gehad; de Posthoorn te Amsterdam aan de Haar lemmerstraat (1860?1863) is er, in verband met haar plattegrond, een heel bijzonder voorbeeld van. Zijn principes zijn van meet af aan geweest, die, welke het best bekend immiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiii»»"!"»»'»» »?""»»"""> N. V. HET TOONEEL: Minnebrieven Erkent, zooals ik hier de vorige maal schreef, Heijermans maar n zonde: gebrek aan hart, Emants hekelt in geheel zijn oeuvre een andere: gebrek aan verstand. Aan rede, aan redelijken zin. Tot en met Door de praatjes" sloeg de schaal van het onver stand radicaal over naar de vrouw; als de muze der meest banale huwelijkskibbelingen stond daarin de, van ijverzucht bla kende, Dorothea aan de kaak, en van zulk een... onredelijk inzicht was in deze de auteur uitgegaan, dat we partij trokken voor haar, als voor het schoolkind waarop meester de pik had. Thans is Dorothea ge wroken. De voor geen rede vatbare, rechtaf onmogelijke mensch, die anonieme minne brieven schrijft aan zijn eigen vrouw, louter om het brave schepsel, dat hij van ontrouw verdenkt, op de proef te stellen en zijn eigen, door prikkellectuur verhitte achterdocht te koelen, is een man. Een hooggeleerdeheer, met zulk een zonderling stel hersens, dat we niet weten waarover ons meer te verwonderen, over de vrouw, die hem ondanks deze smakelooze aardigheid met onverdroten ijver blijft beminnen, of over den huis-arts welke dezen, voor zfln omgeving gevaarlijken patiënt zijn vrouw vertoont reeds de kenteekenen van psychische infectie losloopen laat. Niet waar, een beschaafd, ont wikkeld man, die daartoe komt: anonieme brieven schrijven, die het in zijn hoofd krijgt zijn vrouw een vrouw van goeden huize te lokken naar een soort kamer, welke haar, OOK al overschrijdt ze den drein» zijn geworden door den bouwkundigen en de auteursarbeid van Vlollet-le-Duc (1814 1879): de uitwendige vorm van een ding, ook van een gebouw, wordt beheerscht door de constructie; versier die constructie des gewenscht, maar construeer nooit een ver siering, die geen steun vindt in die constructie. Die principes schijnen ons vrij eenvoudig, maar 70 jaar geleden en nog heel lang daarna, waren zij voor ons land althans een novum. Een paar gebouwen uit dezen tijd demonstreeren het in hun tegenstelling: Amsterdam, Zcemanshuis, door A. J. Sevenhuysen, 1852. , O. L. Vrouwekerk (Keizersgr.), door T. Molkenboer, 1854. , Postkantoor, door C. Outshoorn, 1854/56. Soesterberg, Hervormde Kerk, door S. A. van Lunteren, 1858. 's Gravenhage, Woonhuis van Baron van Brienen (Voorhout),door A. Rodenburg,1858. Amsterdam, Woonhuis van E. Fuld (Keizers gracht), door C. Outshoorn, 1861. Tegen maakwerk, dikwerf verdienstelijk in zijn soort, verzette zich Cuypers' werk metterdaad. Verzet geeft actie en oppositie. Hij vond die in het Zuiden van ons land, waar de goe-gemeente liever keek op tierlantijn-kerken vol schijn, in het Noorden, waar zijn werk voor roomsch werd uitgekreten. Niets minder waar. Dat zijn Katholieke kerken zulk een cachet hebben is gelukkig en natuurlijk; zijn bouwstijl is het rechtens niet. Toch lag de combinatie voor het toen malige Holland vlak voor de hand. Zijn optreden viel in den rumoerigen tijd van de Aprilbeweging (1853) en van de schoolwetgeving (1857) en over en weer waren de penvoerders der strijdende partijen ik denk hier in de eerste plaats aan Thijm, dan aan Brouwers personen die klaar en krachtig zeiden wat zij voorstonden, maar door hun scherpe wijze van polemiseeren hun tegenstanders verbitterden. Van die strijdvoering ondervond Cuypers den terug slag; hij zocht en vond zijn kracht in het bouwen van Katholieke kerken in een voor ons land nieuwen zin, en die richting werd verdedigd door een zwager, intransigent polemicus, in wiens strijd hij als van zelf werd medegealeept; de tegenpartij van Thijm en Brouwers, kon niet zijn de vriend van Cuy pers. Toch is hij gelukkig blijven aanvaarden de consequentie van hetgeen zijn voorkeur had: den welf bouw der f ransche gothiek der middenperiode, uitgevoerd met het Nederlandsche materiaal bij uitstek: de baksteen. Zijn bouwwerken waren, meende men, middeleeuwsch, archaïstisch; ten onrechte, het ware destijds reeds oplossingen in nieuwen zin van oude, als juist erkende, constructieve en aesthetische waarheden. Niet gelijkwaardig aan die rationeele be grippen was zijn versiering: wandbeschlldering, polychromie, friezen, tegelontwerpen, lettervormen en dergelijken. Daarin was Cuypers in de eerste periode, dunkt me, veel minder voornaam door het overladene, het niet sobere, zelfs het eenigszins doracademische. Zie ik wel, dan is dat te ver klaren, omdat zij n werkplaats door de nabijheid van Keulen en Dusseldorf te veel beïnvloed werd door de daar heerschende richtingen van practische kerkelijke kunst-archeologie. Op de nijverheids-tentoonstelling van 1861 te Haarlem hadden Cuypers en Stoltzenberg een inzending gedaan. De toekenning eener tweede medaille motiveerde de jury, aldus: De rigtige bedordeeling der verdiensten moest hier uit den aard der zaak zeer moeijelijk vallen, daar aan den eenen kant de kunst hare eischen heeft en van den anderen kant niet geloochend kan worden dat er bijzonder groote verdienste en bekwaamheid worden gevorderd eene inrigting van dien aard op een zoo grooten voet te1 drijven." Het tentoonstellingsblaadje, dat niet ruim illustreerde, maakte dit keer een uitzondeiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiinmiiiiiiiiiiiii pel niet, alreeds in beider verbeelding volledig compromitteert, is: of een zieke om meelij mee te hebben, of een ploert. Een vrouw, die deze geestelijke immoraliteit, dezen smaad haar aangedaan, bereid is met een glas champagne te vereffenen, acht ik In het eerste geval een beklagenswaardige martelares van den huwelijken staat, in het tweede geen knip voor haar neus waard. En een tante Betsy, die dit pervers geknoei met liefde en trouw tot onder breking der huwelijks-verveling, nog grap pig vindt, verbergt onder haar bontmantel een ziel van nog minder gehalte dan Anna en Befje, welke zich aan de chartreuze bedrinken, terwijl mijnheer en me vrouw naar het fictief rendez-vous in de Papestraat zijn gegaan. Inderdaad, wan neer wij ook maar een spoor van ernst in dit blijspel" moeten aanvaarden, dan is dit een wel zeer tragischen ernst. En wan neer wij dit niet doen, dan moeten we de figuur van prof. Hoogwede volledig elimineeren, tot een schim vervlakken, of, mét de zotte situatie, over alle grenzen der waarschijnlijkheid heenhalen. En dan wordt 't een klucht. Een blijspel kan dit stuk, waarin eenerzijds de zwaarte van een in grijpend, breed opgezet en uitgewerkt psycho pathologisch geval" drukt, andererzijds de grof-komische verwerking der omstandig heden schrijnt, naar mijn meening nooit zijn. Het moet, op alle manieren, mislukken door innerlijke onbestemdheid.Tusschen twee onoplosbare tegenstellingen wordt onze aan dacht den ganschen avond verdeeld, en de vraag of prof. Hoogwede, eenmaal aanvaard als een mensch," dan als een gezond of een ziek mensch moet worden beschouwd ? voegt zich in tweede instantie nog daarbij. Is het een geval van manie, van melancholie, van manisch depressives Irresein"? Ijverzucht, op den rand van vervolgingswaanzin? Hebben we te doen met een overigens normaal man, die op n bepaald punt zijn affecten niel beheerschen kan, een pendant van Mina ring; de eikenhouten preekstoel met de vier Evangelisten geschilderd op gouden grond, gcprijst met ?665 werd, in een leelijke hout gravure, afgebeeld als iets heel merkwaar digs. Ik geloof het graag. Dat Tentoonstelllngs-nieaws was een uit gaaf van Weaveringh te Haarlem, oud bediende van den uitgever A. G* Kruseman. Tot hem ging Thijm zich wenden om pro paganda te maken voor zijn zwagers kunst. Thijm was toen in 1862 nog niet in den boekhandel van C. L. van Langenhuijsen te Amsterdam, die hij eerst het volgend jaar 1863 met l September van de weduwe zou overnemen. Was hij er echter wel in geweest dan zou hij, denk ik, de uitgaaf van deze kopy toch wel niet ondernomen hebben, omdat hij die dan terecht beter achtte in handen van den uitgever, destijds onbetwist baar den eerste van ons land. Met Cuypers bracht hij een bezoek bij Kruseman en in Maart 1863 verscheen de eerste en eenige aflevering van De bouwwerken van den architect P. /. ??. Cuypers met toelichtenden tekst van f. W. Brouwers. In de prenten moest de opvoedende kracht liggen; het waren houtgravures van Brend'amour te Dusseldorf, o.a. van de kerk te Veghel (1854-1862) en het huis Aerwinckel te Posterholt (1854). Slechts 23 inteekenaars deden zich op en het was; als van zelfsprekend dat de onderneming dus geen voort gang kon hebben. Dat met Cuypers' optreden nu 60 jaar geleden begon de herleving onzer goede moderne aethetische bouw- en sierkunst, is algemeen bekend. Er is onder de dingen waarop hij indirect invloed geoefend heeft een onderdeel, dat, geloof ik, tot dusver niet of niet voldoende geaccentueerd is. In het midden der vorige eeuw was er een bijzonder onaangenaam en onzakelijk streven om toch maar vooral licht en lucht in de woonhuizen te brengen. Het was een eerste eisen der hygiëne en natuurlijk gin gen de menschen van den nieuwen tijd van harte mede. Heel wat oude woonhuizen werden gemoderniseerd en voor goed on herstelbaar bedorven als behagelijk rustig interieur. Cuypers' bouwtrant stond en staat daar lijnrecht tegenover; overwelfde gangen, gebrandschilderd glas, baksteenbouw, muur vlakten met niet grootere deur- en vensteropeningen dan strikt noodig en zoo kreeg hij als logisch gevolg zijner bouwkundige principes ook in zijn profaanbouw een lichtvalling en een toonschakeering, stellig niet overeenkomstig de verlichte" denkbeelden van een halve eeuw geleden. Zijn woon- en huiskamers hebben door de verhoudingen reeds een intimiteit en huiselijkheid die anderen toen niet bereikten. De formules van dat rustige kalmeerende effect dezer neogothiek in het dagelijksch leven ken ik niet, maar het is een feit, dat onze jongere archi tecten door de verhoudingen, profileeringen, materialen en wat dies meer zij het ge wensch te effect, misschien op andere basis, toch even eens bereiken. Of Cuypers nu de jongeren direct beïnvloed heeft te dezen opzichte laat ik in het midden, dit echter is stellig, dat Cuypers, bouwmeester van ruimten, daarna ook in haar minst sprekende afme tingen steeds intimiteit beeft gegeven, dank zij zijn kennen en zijn kunnen. In 1865 vestigde hij zich in Amsterdam. Daarmede begon zijn tweede bouwperiode. Rijksmuseum, voorbouw van het Centraal Station en Quellinusschool zouden in het verre verschiet liggen. Hij werd de schepper van het Vondelkwartier met zijn zoo bij zonder eigen karakter. Die tweede periode culmineert in de Vondelkerk van 1870 ge legen in de as der straat, nabij het park, dat levendig moet houden de veneratie voor Vondel. Een paar jaar geleden was ik, buiten den dienst, In deze kerk, geheel alleen; ik onderging de werking van deze ruime centraal-bouw en ik ervaarde wat het is als een kunstenaar gedragen door gewijde geest, begaafd met een bijzondere voorliefde voor Katholieke kerkbouw zich vrijuit kan geven om op deze wijs tot gelding te bren gen zijn artistiek religieus gevoel, tevens ter glorie van hem, die hij beschouwt als het beste gegeven te hebben in het 17de eeuwsche Amsterdam, door zijn kunst en door zijn geloof. De kerk van het H. Hart is een godsgebouw, ingericht volgens de strengste eischen der kerkelijke symboliek, maar het is ook een monument tot hulde aan Vondel, den Amsterdamschen dichter van bijbelsche drama's, dat daar staat als een blijvend waarmerk van de gewijdekerkkunst van doctor Cuypers. J. W. ENSCHED iiimmiiiiiiiMiiiMiiMiiMiimiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiMiiiiii uit Liefdeleven"? Met een lijder aan dwang voorstellingen ? Met een invidu dat, als de vrouw in Bernstein's Le Secret," toe moet geven aan een duisteren, hysterischen drang ? Ik moet bekennen, dat het mij nooit bijzonder belangrijk voorkomt in hoever een afwij kende roman- of tooneel-figuur pathologisch moet worden verklaard en in dit geval zou ik zeker reeds tevreden zijn wanneer ik nu maar wist of we dien vreemden professor ernstig moeten nemen, of niet? Als de spil van de handeling, of als een, de meesterhand overigens eerend, zielskundig probleem, dat bij ongeluk binnen het kader van dit spel verdwaald raakte ? Gaan we van deze laatste, opluchtende veronderstelling uit, klampen we ons alsnog aan de qualificatie blij-spel, nemen we den professor" op den koop toe en daarbij aan, dat Emants slechts een lenigen, fijn-flitsenden dialoog heeft willen schrijven op het thema huwelijks trouw, dan voelen we ons door den strakken, uitmuntenden gesprekstoon boven eenige bedenkingen uitgeheven en trachten ons te verzoenen met een verzinsel, in den trant van Molnar's Leibgardist", dat, minder argeloos, minder uitbundig, en minder... kiesch, zich aan den modernen Haagschen salon aanpast. Der Leibgardist" kwam in persoon zijn lieve vrouw verleiden en bij diens entree met de bouquet, zweefde onze geest terstond over den dansvloer der gemoe delij kste fantasie. Prof. Hoogwede laat het op zijn mannelijke bekoorlijkheden niet aan komen, hij kiest den literairen weg. Achttien minnebrieven, groen-brie ven, naar wat wij ervan vernemen, schrijft ntf aan zijn vrouw en wanneer hij haar eindelijk in abstracto zal ont moeten, in de Papestraat, takelt hij zich toe als een vogelverschrikker. Neen, op débekoring legt Emants het nooit aan. En zoomin als prof. Hoogwede, wist hij eenige fantasie in het avontuur te steken, er wat fleur van poëzie omheen te weven. Recht-toe, recht-aan ging hij, den strak-llteralren weg, immer in den goeden toon, de woorden fijn-knetterlg, hier HET OORLOGSDOEL Teekenlng voor de Amsterdammer" van Jordaan .Belde partijen verklaarden openlijk af bedekt te zullen doorzetten tot de overwinning" Bravo, mijneheere» alzoo tot het einde" l lllllllltlnlIlllllllllllllltUHIIIItllllHllllllllillUIHIMMIilllllllllllllllllllllllll Rhapsodie Violenzang zoo blij zoo blij, dansende, deinende melodij: Zoele, stoeiende zomertijd, Zoete, bloeiende eeuwigheid" Rhapsodie hongroise. Hoort, hoort: hoorngeklaag. Zacht, zacht, snarenvraag : Wat ween je, wat ween je zoo droef in zoelen, stoeienden zomertijd, in zoete, bloeiende eeuwigheid ? Zing, zing als wij zoo blij dansende, deinende melodij, Rhapsodie hongroise". Hoort, hoort, de hoorn: Vlucht, voort! in toorn komen de boozen de zonneloozen!" Wat ween je, wat ween je zoo droef ? Zing, zing als wij zoo blij dansende, deinende melodij: de zoele, stoeiende zomertijd duurt zoete, bloeiende eeuwigheid!" Schett'ren: helsche trompetten! O, zoele, stoeiende zomertijd l" Klett'ren: grimmige bekkens l O, zoete, bloeiende eeuwigheid l" Brommen: grommende trommen! Violen, nog eenmaal, zoo blij, zoo blij IIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIllllllllllllimillllllllllllllHHIIIimillllll en daar een vonkje, en zijn hoogtepunt vond hij in een onverhoedschen, paradoxalen sisser. Als literatuur, beter nog als conversatie, zou misschien dit stuk nog het voordeeligst te spelen, of liever vol te babbelen zijn. Maar... dan zitten we weer met den lijvigen professor en den onderstroom van donkere gedachten, het ietwat bitter bezinksel van menschen- en wereldkennis. Royaards heeft er blijkbaar ook geen mouw aan weten te passen. Hij aanvaardde den professor, bij de première door Vrolijk vertolkt, als een levend mensch, dat wil zeggen, hij ging erop in en beeldde uit: een geval op de grens van manie en melancholie,, met de daaraan gepaard gaande opgewektheid in het rusteloos najagen van hersenschim op hersenschim. Het werd een tooneelstudie, even belang wekkend als Emants' literaire ontleding, die alleen maar niet vatte in het raderwerk van dit onbelangwekkend spel. Om dit laatste te kunnen releveeren, zou een tooneelkunstenaar de portee van zijn geheele kunnen", van zijn intuïtief beeldend vermogen, aan de rol moeten onttrekken En of met deze concessie het schrale marionetten-spel, be stemd om een geheele avond de aandacht te boeien, gebaat zou zijn, betwijfel ik zeer. Mevrouw Jeanne Renée, als de miskende en beproefde vrouw, miste het eenlge wat haar, koud en vlak geschreven, rol had kunnen redden: persoonlijke charme. Het was zuiver in den toon, doch zonder soepel heid. En mevrouw de Vries, als de moderne confidente, tante Betsy, gaf de repliek leven dig, schoon wat spits en toonde zich, door zich geen oogenblik als een levend mensch te doen gelden, even getrouw aan haar opgave als de professor aan de zijne. In hoever nu de opvoering van een stuk als Minnebrieven" tot de nationale daden die men eeren moet, te trekenen is, weet ik niet. Mij lijkt dit een stuk, dat de auteur nog eens had kunnen omwerken minimum imilminiliillllliimiillllllllliliil dansende, deinende ..... Pauk! Triomf! triomf! Brommende, gonzende trommen en bonzende pauken en kling'lende schellen en ting'lende triangel en tamboerijn!! Hoort, hoort, de hoorn: Vermoord, violenzang, zoo blij, zoo blij dansende, deinende melodij, Rhapsodie hongroise. J. W. VAN ClTTERT Illllllllllllllllllllllllllllllllllllfll Uit voorraad leverbaar: Adler, Oakland, Garage NEFKENS Jacib Obrechtstraat 26 - - AMSTERDAM - i ......... iiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiHiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiii vóór hij tot de opvoering besloot. Om secuur te weten wat hij wilde, een drama, een blijspel, een klucht, of, wat hij het dichtst nabij is gekomen, een gedramatizeerd : woorden-spel. Ik ken geen Nederlandsch auteur, die gelijk Emants den vorm beheerscht. Minnebrieven" geeft, afge scheiden van de bezwaren, die de inner lijke waarde raken, een voorbeeld van fijnen, klaren bouw. Het doet, wat den vorm be treft, voor een comedie van bijv. Henri Becuqe niet onder. Het eene tooneel ont springt het andere, met schier wiskundige zekerheid, elk tooneel is op zijn plaats, vast en afgerond. Terzijdes" en eens een woordje alleenspraak", zij mogen ouderwetsch heeten, hinderen in dit werk niet, omdat zich alles in een gansch eigen stijl, het persoonlijk eigendom van den schrijver, voegt. De stijl van Emants bezit de uiterlijke distinctie van sommige vrou wen, die met de mode eenige jaren ten achter kunnen zijn om nochtans haar modieuse vriendinnen door een je-ne-sais-quoi den loef af te steken. Vol conventie, storen m. i. ook deze conventies niet. Dit werk heeft altijd: houding. Ons hart wint er niet veel bij, populair zal het nooit worden, maar onze geest blijft, alhoewel geërgerd, onafgebroken wakker en gespitst. En om deze, juist voor ons land, waar gemoede lijkheid, tot over de grenzen der sentimen taliteit, bij de massa het meest gewild blijft en het begrip stijl" moeilijk wortel schiet bijzondere eigenschappen, om dit, ik zou geneigd zijn te schreven, zeldzaam tegen wicht van den geest, dunkt mij de opvoering van een stuk van Emants altijd loonend, ook al gaat er tijd, die beter kon worden besteed, mee verloren. Het voert de technische eischen, welke wij aan een tooneelstuk kun nen stellen, op, en brengt ons de waarde van het handwerk, van de dramaturgie als buitengewoon moeilijk ambacnt",grondig bij. Top NAEFF

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl