De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 26 mei pagina 9

26 mei 1917 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

'Nfct J17, *** 'No.>2083' DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND IDE I3ST HIIET S T .A. 3D I O IsT Teekeningen voor de Amsterdammer" \van J. H. Jurres DE LEGERDAG Twee dagen na het studentenfeest waren wij in 't Stadion midden in het militaire element. De opperbevelhebber zat er in de middenloge omstuwd door zijn hoofdoffi cieren. Zijn stoere, ietwat droge figuur maakt op mij altijd den indruk van iemand die absoluut weet wat hij wil, en wars van veel omhaal of vertoon op 't critieke oogenblik zijn besluit weet te nemen, vlug en scherp. Naast hem de commandant van de stelling aan wiens vriendelijke figuur wij, Amster dammers zoo gewend zijn en die wij gaarne zien, de generaal Kleinkens, leider van de ontwikkeling en ontspanning der gemobili seerde troepen onder wiens inspiratie onze soldaten thans allen een opleiding krijgen in athletiek en lichamelijke vaardigheid. Hij ziet er zelf allerminst sportief uit en heeft toch in twee jaar tijd een geheel nieuwe organisatie in 't leven geroepen en in gang gebracht. De Nederlandsche vereeniging Ons Leger stelt zich ten doel ons volk er van te over tuigen, dat voor de handhaving van ons onafhankelijk volksbestaan noodig is. een zoo sterk mogelijk leger, steunend op de sympathie der natie. Haastig opzadelen Blijkbaar met de bedoeling de hoofdstad en 't leger wat dichter bij elkaar te brengen heeft zij dit jaar haar Legerdag in Am sterdam gehouden. Een goede gedachte. Wij zien de soldaten nooit in actie, zooals de plattelandbewoners dat kennen. Het eenige wat wij merken is een enkele parademarsch door de stad van de infanterie en wat boe melende militairen in de Kalverstraat. Een kanon of cavalarle zien wij zelden, anders dan de Gooierskinderen, die zich op de Huizerhei aan athletiek en tirailleurs oefe ningen kunnen vergasten. Er was een veelzijdig programma voor het talrijk opgekomen publiek, maar het geheel maakte toch een wat mageren indruk. Een springdemonstatie heeft natuurlijk altijd een bizondere bekoring en miste die ook nu niet, maar de wederzijdsche beschieting van een troep afgezeten cavalaristen en eenige infanteristen had toch bizonder wei nig van een gevecht. De ritmeester, die aan de eene zijde de vuurleiding had was blijk baar zoo van de regie vervuld, dat hij voor de paffende infanteristen een prachtig doel zou zijn geweest en zeker bij het derde schot was gevallen als 't meenens was ge weest, ook zou vermoedelijk de weinig sterke infanterie niet zijn verdreven, als zij de paarden in plaats van de liggende manschap pen onder vuur had genomen, die daartoe bizonder gelukkig waren opgesteld. De ga lop, die anders op 't leekenpubliek een grooten indruk kan maken, was wel wat al te zeer een handgalopje zonder veel fut. Het bivak van een batterij van het 2e reg. veldartillerie was werkelijk allergezelligst en het opzadelen en aanspannen der paarden op een spoedbericht van een met veel gang rijdenden koerier ging vlug en vlot, en het vuren gaf wel den indruk, dat in een sneltempo heel wat vernietiging kan gepresteerd worden. Het meest reëel waren natuurlijk debajonetvechtoefeningen door recruten en de ge zamenlijke athletlek-demonstratie, omdat daarbij niets gefingeerd behoefde te worden, maar zij ons een stuk soldatenleven gaven, zooals dagelijks in de kazernes te zien is. 't Is een verkwikkende gedachte te weten dat spieren, hart en longen onzer recruten nu geregeld en systematisch worden ge oefend. Den besten speerwerper viel een welverdiend applaus ten deel. Toch zou ons leger goed doen met eens een demonstratie op veel grooter schaal op touw te zetten ergens op de hei, zoodat de toeschouwers op een afstand, zij 't dan ook wat moeilijk, de ontplooiing van troepen tot een gevecht konden zien. In een enge ruimte als het Stadion is 't zoo weinig echt en wordt te veel van de fantaisie gevraagd. FRISO Trompetters Hindernis nemen Aanvallen met handgranaten KUNSTNOTITIES Hollandsche Kunstendarskring te Amsterdam De Hollandsche Kunstenaarskring is een vereeniging, die van belang kan worden voor ons land. Ik zeg niet, dat zij dat vol ledig is maar zij heeft als vereeniging elasticiteit, en zij is in den ruimen zin van het woord eklektlsch. Ik zie haar dan ook niet alleen als eene, die enkel het werk der leden laat zien; zulk soort genootschappen zijn er te-over in Holland, maar ik voel in haar de wijde mogelijkheid om een midden te worden, waar wij wat goed is, niet alleen van hier, maar onverschillig van waar elders, kunnen geconcentreerd vinden. En dit ont breekt in Holland (behalve in den Rotterdamschen kunstkring van tijd tot tijd). Er Is hier te weinig kans en te weinig gelegen heid om ingelicht te worden, wat voor werklQk goeds, voor excessiefs aan talent, en aan gedegen vaardigheid rond ons ont stond, en ontstaat. Reizen en trekken kunnen dit verhelpen, natuurlijk, maar steiler van zekerheid en dieper van gebaar is de uiter aard rustiger beschouwing wanneer die, dikwijls herhaald, in 't eigen land ten slotte kan geschieden. De vraag bij het organiseeren van zulke tentoonstellingen moet alleen zijn: is er talent; is er nieuws van schakeering; is er ongekend ouds;" is er door reputatie nog niet beloonde durf; is er een innerlijkheid, die voorbijgegaan wordt; is er een stijl zonder dat deze de juiste waardeering erlangt; is er een Hartstocht, die den zwakken nog belachelijk lijkt, maar den sterken al tot voortdurend grooter wordende erkenning IIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIII YCRHCIZEH MEUBELS BEWAREN BV J. VAN SOHAICK Boothstraat _-_ Utrecht lllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllHIMIII groeit? En daar-van uitgaande kunnen de uitnoodigingen gedaan worden, en daarvan uitgaande kan ten plaats geschapen worden, die wij, ik herhaal het, in Holland te no nog missen. Wij krijgen dan, wat in Antwerpsn Kunst van Heden" deed. Te strak kan zulke vereeniging nooit blijven. Het Bestuur moet afstand doen van iedere andere overweging, die niet rechtstreeks naar het Schoon gaat, en om de schoonheid is. Er kunnen hier geen hartelijkheên aan vrienden betoond worden zonder talent, er er kunnen in zulke Vereeniging geen leden geduld worden, die niet in 't een of ander uitmunten, 't zij door kunst, 't zij door zuiver keurenden smaak. En de ervaring leert ten slotte, dat langer dan een jaar of tien de kracht van iedere vereeniging neergaat. Er moet dus onmiddellijk krachtig worden geageerd; de spanning groot, moet onmiddellijk zich uiten; de overtuiging, scherp en ree, moet haar werk doen. Dan is mogelijk wat in groote mate in Holland nog te doen is. O. Rueter (Van Gogh, Amsterdam). De portretten van de vrouw van den schilder, van zijn zoon, van mej. W. en van den heer v. N. zijn de beste dezer verzameling. Zij hebben allen den trek gemeen van een ietwat burgerlijke innigheid en intimiteit. De kleur is in al deze sterker dan het modélé. De vorm is bij Rueter niet met een krachtige zekerheid geboetseerd, maar de kleur heeft meer bekoring; zij is zijns harten zekerheid. Het fijnst is ze In het jongensportret, waar deze, in 't blauw, op een sofa zit. Hier vormen de teeder-aangegeven kleuren, wat wolkend, een tesaamklinken van grijzen en blauwen, dat, niet sterk, toch langer behaagt dan ge zoudt denken. Een zelfde binnenkamcrsche intimiteit is in het andere werk van den schilder: het kindje bij de piano. Ook daar treft de stemming eer dan het overige. Een tekortkoming in het werk van Rueter iiilMMiimiilllllinmilllll-lluiMlliiMiiiiillllliiiiiiiiiiiMiiiiiMl iiiiiiiMimiiiiiiiiiiiiiiii is ten eenen male verbonden met zijn te kort aan modélé. Het is voor een portret schilder van belang op een portret de handen zoo mogelijk te geven; ze zoo nauw keurig mogelijk te définieeren, zonder dat ze daarom den kop door te veel aandacht kleineeren. Dit doet Rueter te weinig, of kan hij te weinig. De handen zijn op alle portretten veel te zwak, en slechts schijn baar gedetailleerd, en gemodeleerd. Zij toch vertoonen nooit het eigenzinnige leven, dat in ze is, en 't eigen spel openbaar, of ver scholen, speelt. Dr. Jan Zurcher's werk (naar aanleiding van zijn tentoonstelling te Arnhem.) Ik wil de herinneringen, die ik van dezen mensch behield (achter mijn oogen, diep in mijn hoofd) nog eens neerschrijven. Ik heb hem niet lang gekend. De eerste keer, dat ik hem zag, woonde hij op den Loosdulnschen weg, bij den Haag, in een wrak, oud, groot buitenhuis, met veel glas, met diepe ramen, met een groote glazen deur. Toen we elkaar zagen, begon hij on middellijk op zijn abrupte manier te spreken, soms ruw, maar nooit grof. Hij zelf was kort, zwart; had zwart haar, waar onder het zweet in eens uitbrak in een woede; een zwarten baard, en wat bleeke lippen. Hij was wild, hartstochtelijk, nerveus. Hij had een verachting voor den maker van Dutch landscape." Zelf laat aan 't schilderen gegaan, wou hij den angst voor den Dood schilderen. Overal midden tusschen de drom men, fluisterend tegen het meisje, predikend in de stad; liggend naast wie liefde-vol lagen in het gras, zittend haast achter de kim, overal vondt ge bij hem den Dood, de Tragische Vogelverschrikker. Er waren invloeden in dit werk: de droom kwam van Matthijs Maris; de fijnheid van kleur, het zwevende groene en rose van Prudhon; de stoetenformatie (hij maakte graag menigten) van Monticelli; een blauw en een rood stond tegen elkaar als bij Delacroix. De grootste invloed was Monticelli Zurcher werkte ontzaggelijk. Een schil derij was een wanhoop, 's Avends lag hij van den arbeid neer, ten doode mat. De opzet van zijn werk, in groote hartstochte lijke kleuraanduidingen, was dikwijls bi zonder van bouw. Hij had n stellige gave: Hij kon een menigte laten luisteren met de wankele beweging, die altijd in de massa is, en die iets van een trage zee heeft. Hij kon een stoet aanduiden. Alles was ruim en groot gezien. De kerken, waarin, van 't koor de Dood preekte of pralend stond, werden tot vergezichten; de in haar beweging aangeduide menschedwarreling stond daar in. Soms schilderde hij een landschap: kinderen uitziend naar oneindigheid. Zelden werkte hij naar de natuur (ik herinner me een straat), maar het overige was phantaisie; warme roman tische gedachte. Hij had het leed van allen, die laat be ginnen : hij wou veel meer dan de hand wou. De laatste keer dat ik hem zag, lag hij dood, in een huis op de Beeklaan in den Haag. Een beroerte had hem verslagen. Het was de te verwachten dood . . . Het is altijd merkwaardig, hoe stil het daar wordt waar dooden zijn. Al rumoert het in 't rond-omme nog zoo, het is in zoo'n kamer stil. Hij lag in die altijd eendre stilte. De mond hing scheef in 't gezicht. Hij was licht-paars. De huid was van geel grauwer geworden. Zijn handen grepen nog in elkaar en lagen op zijn buik. De harige arm schoot even uit de hemdsmouw. En de oogen wie kan in den dood gelooven, als hij de oogen van gestorvenen ziet ? Dit is geen theorie het is een sensatie. Er Is dan een weidsch zien in de gelokenheid; het is of de wimpers over een meer van zwart licht zich sloten, en of door een nauwe spleet n straal nog glijdt naar een rustige, mateloos-verre horizont. En ik herinner me, dat door het gordijn, gezeefd, een melkkleurlg licht viel, of liever aan-dreef, en dat het glansde op de plank van het ledikant en maakte, zeer duidelijk, de houtfiguren van het gelend eikenbout. En ik herinner me, dat Derkzen van Angeren hem daar liggend, heeft ge-etst Maar hoe was Zurcher's werk? De vorm, de beheersching, het kunnen was te gering. Hij kon beter aanduiden dan volledig modelleeren. Zijn aanduiding kwam niet na de modelleering; ze was ervoor. De teekeningen waren angstig, onvrij. De kleur, hoewel beïnvloed, zij was, waarin hij zich uitte. Hij kon daarin uitbundig zijn als hij was in zijn hartstocht. De schildering was dikwijs geëmpafeerd. Ze was ruig, met groote hoogten verf; een menigte was in haar gemodelleerd. Maar sems had hij een doffe, egale, schoonheid, de schildering was dan vlak. Hij kon nog maar aanduiden. En toch zijn er onder zijn werken doeken van meters bij meters; portretten met iets van de voorname breedte der Italianen. Er was grootschheld in hem, pnvoldragen, niet ten eenenmale ree, en er zijn bij zijn stoeten met altijd den Dood er in, en bij zijn minnenden met den Dood vlakbij altijd, schilderijen, pogingen tot een schilderij, blijvender dan menig sier lijker zich vertoonend landschap van menig officleelen schilder. PLASSCHAERT Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll H. BERSSENBRUGGE, POBTRETFOTOOKAAF ZEESTRAAT 65, naast Panonia Mesdai DEK HAAG. - Tel. 1538.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl