De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 2 juni pagina 9

2 juni 1917 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

2 Juni '17. - No. 2084 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND WAT IS DE CRITIEK VOOR DEN KUNSTENAAR EN WAT IS DE KUNSTENAAR VOOR DE CRITIEK? De Amsterdammer" heeft gemeend, ten einde bij te dragen tot de zuiverheid der Nederlandsche kunstcritiek, een enquête over kunstcritiek te moeten Instellen. Aan een aantal vooraanstaande kunste naren, critici en kunstenaren-criticl heeft de Amsterdammer" de vragen voorgelegd: l Moet kunstcritiek meer als een weten schap of meer als een kunst worden opgevat? 2 Moet In de kunstcrttlek meer de nadruk gelegd worden op het. werk (vormontledlng, enz.) of meer op de ziel van den maker, (psychologisch synthethtsche methode) ? * 3 Moet het werk goed- of afgekeurd worden om den geest die er uit spreekt (dogmatiek) of moet de criticus er zich toe bepalen na te gaan wat de maker z.l. bedoeld heeft en in hoeverre hij, voor zijn gevoel, geslaagd is, (explicatie en impressionisme)? 4 Welke waarde heeft crltiek van anderen voor U als scheppend kunstenaar? ANTWOORDEN OP DE ENQUÊTE I. Critiek gaat m.i. uit van hetgeen men een honderd jaren geleden intuïtie noemde en thans liever aanduidt als het onderbewuste; d.w.z. de resultante van ervaring, studie, overtuiging, aanleg, die zoodanig ons geeste lijk bezit is geworden, dat ze boven en buiten alle overleg werkt. Crltiek zonder wetenschap acht ik denkbaar doch afge zien van speciale gevallen verwerpelijk. Wetenschap op welk gebied dan ook die niet door intuïtie geleid wordt zal klein blijven; zuivere gevoels-critiek doodt zich zelf. Een criticus zal trouwens wetenschap behoeven om van zijn gevoelens rekenschap te geven. De litteraire criticus moet m.i. een kunstenaar zijn een zoogenaamd schep pend kunstenaar", of liever nog een die de critiek tot kunst verheft. Hij mag echter niet nalaten zich in de wereld-litteratuur thuis te gevoelen, en daarvan minstens n belangrijke strooming zér grondig te kennen; en hij dient linguïst te wezen, d.w.z. hij moet minstens de inwendige" zoowel als de uitwendige" geschiedenis van zijn taal hebben verwerkt. Natuurlijk geen handboe keti-belezenheidofencyclopaedietjes-geleerdheid! II. In het algemeen zal de criticus de ziel van den auteur in de eerste plaats zoeken of bespeuren. Meermalen zullen uiterlijke tekortkomingen in het werk den man van ervaring er op wijzen, dat er geen ziel, d.w.z. geen maker" achter leeft. Dan is de diagnose vrij eenvoudig en zwijgen in de meeste gevallen raadzaam, tenzij mo tieven, niet aan het werk zelf ontleend, tot spreken dringen. Ontmoet de kunstrechter een ziel, dan zal hij die niet zonder eerbied tegemoet treden; en hij zal den maker prijzen, naarmate die ziel het materiaal vormgevend blijkt beheerscht te hebben. III. Wie zich aan de kunst van de critiek gewijd heeft staat boven partijschap en ver oordeelt geen geest die zich zelve is. Wel licht zal hij zich genoopt voelen, nadat hij het kunstwerk als zoodanig gekeurd heeft, den geest van een werk te oriënteeren in het geestelijk leven (?cultuur") van zijn tijd en alsdan, nadat hij de sociologische functie van een werk bepaald heeft, de maatschap pelijke waarde er van meten. Alsdan het terrein van de kunst-critiek verlatend kan hij er toe komen, den geest die uit een werk spreekt te beoordeelen en zoo noodig te veroordeelen. IV. Een scheppend kunstenaar groeit van binnen uit. Wat ik over mijn werk gelezen heb be reikte nooit hetgeen ik-zelf als mijn fouten of zwakheden heb leeren voelen. Gewoonlijk was het zoo, dat ik moest vermoeden, dat de beoordeelaars niet zonder klein-persoon lijke motieven optraden. Zij sloegen er vaak op vermakelijke wijze naast. Innige leering heb ik getrokken uit n critiek van Albert iiiiiiiiiiniiiiiin iiiiitiiitiimiiniiiiiiiiiiitiimiiitininni Büitenl. Litteratuur Engelschen en Russen De heer Stephen Graham geeft den lezers van zijn The way of Martha and te Way of Mary" *) wel een eigenaardig eenzijdigen kijk op het land van belofte, dat Rusland voor hem is. De knoet en de bureaucratische knevelarijen, de pogroms en het gevangenis wezen, waarover het edelste van WestEuropa zijn platonische verontwaardiging heeft geuit hij kent ze wel, hij noemt ze zelfs hier en daar, maar hij gaat ze bemin nelijk glimlachend voorbij om ons te wijzen op hetgeen hij boven alles bewondert: De eenvoudigen van harte, bedelaars en misda digers, rijken, dronkaards of heremieten, in welke het Christendom in zijn oorspronkelijken, d. i. volgens hem in den mystiekOosterschen vorm bewaard is gebleven... Of liever, aan het ontkiemen, want hij meent dat deze godsdienst in zijn eerste jeugd is en nog lang niet voldoende uitge kristalliseerd. Tegen deze wijze van be schouwing bestaat te minder bezwaar, naar mate de eenzijdigheid meer bewust wordt volgehouden, om aan het slot te worden gecorrigeerd. Maar deze schrijver geeft er zich niet voldoende rekenschap van, dat een primitief-kinderlijke volksmassa, welke bovendien zich zoozeer van de wereld heeft afgewend als het meerendeel van de Russen, en In de kern van zijn geloof stelt den Podvig", dat is de tot dwepens toe opge voerde lichamelijke en geestelijke zelfontkenning, in de handen van een ten deele tot een actiever ras behoorende regeering gebruikt kan en moet worden als werktuig van een beangstigende politieke reactie. Hoeveel van hetgeen de besten onder ons prijzen zou moeten vallen, indien wij den heer Graham ernstig volgden en werden gelijk dezen" dat zijn de Russen ? Het zwaartepunt van dit werk ligt dan ook niet zoozeer in hetgeen het ons over Rusland verhaalt. Maar wel hierin, dat het is geschreven door een Engelschman, die leeft in de geestelijke sfeer van de laatste helft van de Victorian age." Laat ons in het voorbijgaan even vaststellen, dat het *) Londen, 1916, Macmillan and Co. Verwey (niet gepubliceerd, maar mij per brief medegedeeld) en uit een mondelinge critiek van Dr. Bierens de Haan. Mag ik tenslotte nadrukkelijk verwijzen naar mijn bijdrage in het Gedenkboek der Wereldbibliotheek, blz. 258 en v.v.l E. D'OLIVEIRA * * Gij vraagt mij in 300 woorden mijn mee ningen over kritiek saam te vatten: 't zou wel kunnen, maar 't zal niet gaan! Om zoo kort mogelijk te zijn, moet. ik er toe bepalen uwe vier, maar al te veel omvat tende vragen achtereenvolgens en apodic tisch te beantwoorden. I. De wetenschap raakt nooit 't wezen der kunst, noch de kunst het wezen der wetenschap. Wetenschappelijke kunstkritiek komt aan de kunst" nooit toe en blijft dus als kritiek" waardeloos. Kunstkritiek is emotioneel-analytische levens-studie naar aanleiding van een kunstwerk. De kunst criticus is evenzeer kunstenaar als b.v. La Rochefoucauld toen hij zijn .Maximes" schreef. Men doet 't best zich niet te veel af te vragen of een geschrift nog" of .reeds" t»t de kunst behoort, maar of dit geschrift geestelijk-emotioneele beteekenis heeft. Er zijn kunstgevoelige lieden die een Emerson afwijzen, omdat hij moralist" was. IL De vorm-ontleding is, bij 't beoordeelen der kunst, het noodzakelijk middel om te komen tot de ziel", die zich in dien vorm openbaart. Wie den vorm niet doorvoelt, zal nooit de ziel van 't werk verstaan. Kunstkritiek, die zich tot vorm-ontleding bepaalt, zal zich, zoo zij zuiver is, van zelf verdiepen tot een psychisch aanvoelen -der kunst. Maar zoolang ze niet van de analyse tot een psychische, synthese komt, heeft ze slechts bouwstoffen verzameld, maar geen beeld opgebouwd. Het psychologisch beeld echter, om waarlijk synthetisch te zijn, zal de persoonlijkheid van den kunstenaar als symbool dienen te toonen, dus als drama tische gestalte van een idee, als belichaming van een cultureele of eeuwig-menschelijke waarheid, als het lichaam van een onpersoonlijken geest". III. Daarom moet de criticus noch het werk goed- of afkeuren om den geest, die er uit spreekt", noch slechts constateeren wat de kunstenaar bedoelde". Het werk worde niet ver-oordeeld om den geest, maar beoordeeld naar den geest. De scheppende criticus zal, den geest van het kunstwerk aanvaardend en doorvoelend, van-zelf, d.i. noodzakelijk zich zelf openbaren en zijn idealen belijden. IV. Kritiek zonder geestelijk gehalte, 't zij deze gunstig is of afbrekend, heeft geen anderen invloed, dan dat ze ons even uit de stemming" brengt: de gunstige door onze ijdelheid op te wekken, de afbrekende door te irriteeren. Inhouds-rijke kritiek, rechtvaardig of niet, heeft tenslotte altijd waarde voor den be kritiseerde. Want al zal de onrechtvaardige ons eerst buiten ons zelf brengen", men eindigt er een dieperen grond van waarheid in te voelen. Al werd veel voorbij gezien, datgene wat gezien werd is tenslotte geen nonsens! Waar het menschen-verkeer weinig openlijke kritiek duldt, zoodat men gewoon lijk alleen aangewezen is op actieve zelf kritiek om zich moreel te zuiveren, valt den kunstenaar' de gunst ten deel in 't openbaar te worden besproken, daar hij in 't openbaar heeft gebiecht. En juist de kunstenaar heef t, uit hoofde zijner bizondere psyche, de kri tische zuivering het allermeeste noodig. Maar daarom vormen aandacht, eerbied, gewetensvolheid de drie kardinale deugden, welke leder criticus volstrekt te bestreven heeft. JUST HAVELAAR IIIIIIIIIMIIIIIIIIIIimilllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIMIIIIIIIMimMHIIIIIIIIHIII Glaswerk naar ontwerpen van K. P. C. de Bazel Wanneer een enkele maal de Nederland sche kunstnijveren, en de wienlgen die met hen mee voelen, redenen hebben zich te verheugen, dan is dat voorloopig een ver meldenswaardig feit. Eerlijk gezegd ben ik te weinig op de hoogte om met zekerheid te kunnen zeggen of er ooit is geweest een periode, waarin zooveel leelijks is gemaakt als in den tijd waarin wij leven. iiiittitimiiuiiiiiiiim niets heeft uitstaande met oorlog of diplo matie, al geeft het in een aanhangsel een soort van apologie van dezen oorlog, waar over de schrijver, vergissen wij ons niet, zich later weieens achter zijn oor zal krab ben. Reeds jarenlang is onder Engelsche intellectueelen een gretige belangstelling voor Rusland gaande, welke zich misschien wel aanvankelijk heeft gegroepeerd om Tolstoi en diens (in den grond Westerschevangelische) idealen, maar al spoedig een meer zelfstandig karakter kreeg. Deze be weging", uit individualistisch oogpunt zeer zeker verblijdend, is in maatschappelijk op zicht verontrustend, juist omdat ze (natuurlijk in een anderen toonaard) een afspiegeling is van een stemming, die ook onder het minder ontwikkelde volk heerscht. Wij be doelen de arbeidsschuwheid in sommige industrie-streken (ook in ons land merkbaar!), waar de werklieden staken, niet omdat ze hun arbeidsvoorwaarden willen verbeteren, maar omdat ze het werken haten en een zekeren bijgeloovigen angst voor het kapi taal", juister gezegd het industrialisme", overwonnen of verloren hebben. Deze stroomisg schijnt bij eerste kennis making veel gemeen te hebben met den trek naar de Middeleeuwen, welke bij ons te la»de ongeveer gelijktijdig met de litteratuur van 1880 tot uiting kwam. In werkelijkheid ech ter zijn er principiëele verschilpunten. De Nederlandsche beweging, waarop wij wijzen, was artistiek (in modernen zin) en misschien nog duidelijker sociaal getint. Zij zocht den godsdienst van Rome minder uit religieusen aandrang, dan wel om het krachtige kanonieke gezag, waarmede deze de evenwich tige" beschaving der M. E. in al haar hiërar chische geledingen en in haar geestelijke uitingen zou hebben doortrokken. Op de Engelsche beweging, waarover wij spreken, had zij zeker dit voor, dat zij haar ideaal plaatste in een droomenland, dat waarschijn lijk nooit historische werkelijkheid is geweest. De geestesstrooming echter uit welke de heer Graham leeft is zoo onmaatschappelijk, ja zelfs zoo tegen-maatschappelijk als zich maar denken laat. Zij neemt gaarne genoegen met Shaw's uitspraak dat the repudiation of duty is the first step towards progress" en zij hoont het goddelijke materialisme" Bezie eenvoudig onze groote stadsmaga zijnen, de etalages met z. g. kuastvoorwerpen". Doe uw best, met werkelijk goeden wil tusschen al die rommel iets uit te halen dat ten minste niet leelijk is, hoe zelden gelukt u dat. En niet alleen de groote stad, evengoed het platteland is als doortrokken met dien leelijkheidsbacyl. In gemoede, wat staat alles toch veraf van het eenvoudig goede, het schoone l Wat moet er nog veel worden gedaan, gevochten, door die kleine groep architecten en kunstnijveren die zich tot levenstaak hebben (gesteld het schoone in de plaats van het leelijke te brengen. Is het denkbaar dat zij schier ondergaan in de massa, tusschen lakschheid en onver schilligheid? Ja, wel merkwaardig is onze tijd. Is het wonder dat de nijverheidskunstenaars meestal niet blij levenslustig zijn, bedenkende hoe moeilijke wegen zij te gaan hebben, naast 't breede pad van veel onreins. En al die leelijkheid dient bestreden, in den wortel aangegrepen, dat is daar waar het ontstaat, bij den fabrikant. Zijn zij niet onze natuurlijke vijanden, juist zij die onze beste vrienden moesten en konden zijn? Juist de fabrikanten die, als ze wilden ons konden helpen om in korten tijd veel leelijks te doen verdwijnen om daarvoor veel moois in de plaats te brengen. En hoe zonderling het nu nog klinkt, eenmaal zal 't anders worden, veel moet worden gewerkt, maar 't zal verbeteren, tenminste... we hopen dat zoo gaarne. En 't is daarom dat we, telkens wanneer we iets ontmoeten dat naar betere toekomst heenwijst, ons verheugen. Van deze gedachten vervuld keerde ik terug van de glasfabriek Leerdam" waar men bezig is het gebruiksglas te maken naar de ontwerpen en onder leiding van den architect de Bazel. Ik zag er het begin voor heel veel moois, enkele complete stellen, nog veel is in be werking. Ziehier 't begin van een ideëele samen werking. Een lovend streven. Een goedwil lend fabrikant, die door jaren lange ervaring het vak kent, zich heeft gewend tot een onzer eerste kunstenaars en met hem wil arbeiden aan de verbetering van een deel van ons huisraad. Zullen nu ook anderen volgen ? Zullen we, om maar eens iets te noemen, ook nog eens een behoorlijk tafelservies krijgen; en nog zoo veel meer? En het publiek, zal het weten te waardeeren het werk van den kunstenaar, en de toewijding van den fabrikant? We hopen het van harte. CORN. VAN DER SLUYS AU BON x MARCHE AaeVRIESaZONEN iiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiii BOEKBESPREKING Een Studenten-Oorlogsgave Tijdspiegelingen 1914-1916. Aan de Nederlandsche Gemobiliseerde Stu denten aangeboden door de Ned. Christen-Studenten-Vereeniging. (Utrecht. G. J. A. Ruys. 1917). Het was een goede gedachte van de Ned. Christen-Studenten-Vereeniging (N. C. S. V.) van haar mede-leven met de gemobiliseerde Ned. studenten blijk te geven in den vorm van een boek, dat belangstelling zou kun nen wekken of althans levendig houden voor wat onzen tijd, ook onzen oorlogs-tijd, beroert. De N. C. S. V. waarvan het bureau te Zeist ook de tusschenschakel vormt tusschen de comités voor krijgsgevangenwerk te Berlijn en Londen, een der weinige over gebleven schakels tusschen Duitschland en Engeland is met deze uitgave dan ook geluk te wenschen. Maakt het boek uiterlijk reeds een gunstigen indruk, de inhoud over tuigt mij dat deze uitgave niet alleen is een schoon gebaar, het is een schoone daad. Glazen naar ontwerpen van de Bazel tiiniuttniiiititiiimttiiilmiiiiimiiittmiiiiiiiiMimiimtiiiiiiuiiiiiiiiiiit dat gelegen is in het helpen en het reinigen van de armen. Religieus is zij, maar ze tracht niet de wereld te heiligen door wel dadigheid, of het wonder te vervangen door techniek en wetenschap. Op de kruisiging des vleesches legt ze meer nadruk dan op de wederopstanding van den Heiland. Ze stelt den droom boven de daad en vooral: de heilige inspiratie boven het geduldige stukwerk. Kortom: zij is in haar wezen een reactie tegen het strenge «evangelie van den arbeid", het dogma van het industrialisme in de Victorian age. Zij gelooft niet dat het genie geconcentreerde arbeid is. Zij gelooft niet dat men iederen dag zijn naastbijliggende plicht moet doen binnen de grenzen van het mogelijke". Zij gelooft niet dat de Hervorming een goed werk heeft gedaan, door in plaats van wanordelijke lui heid, monniken en kloosters werk, arbei ders en fabrieken te brengen. Zij houdt het met Browning, die zeng dat hij voor God was wat hij nooit had kunnen worden en wat de menschen nooit in hem zouden kennen, en in Andrea del Sarto this lowpulsed craftsman's hand of mine" verachtte. Met Ibsens Nora, die van huis vlucht om haar ziel te redden, gelijk dan ook Tolstoi in zijn laatste levensdagen is gevlucht en de Russische boer met een zekere voorliefde huis en haard vaarwel zegt en de paden van zijn vaderland plattreedt om ... hij weet niet waar... ergens een nieuw leven te beginnen. Deze tegenstelling tusschen de twee wereldbeschouwingen drukt de heer Graham uit in den wellicht wat zonderling klinkenden titel van zijn boek. Hij zinspeelt op het bekende verhaal uit het evangelie van Lukas: Martha, bij wie Christus zijn intrek had geno men was zeer bezig met veeldienens", terwijl haar zuster Maria, zittende aan Jezus' voe ten, zijn woord hoorde. En toen de vlijtige Martha zich beklaagde, dat men haar alleen liet dienen, antwoordde haar gast: Martha, Martha, gij bekommert u en ontrust u over vele dingen. Maar n ding is noodig en Maria heeft het goede deel gekozen." Gelijk Martha en Maria verhouden zich het rijke, werkende westen en het arme, beschouwende oosten. Het oosten handelt naar de woorden van den Heiland en het geeft een nieuwe ontwikkelings-mogelijkheid voor het volgens Graham nog zoo jonge" Christendom. Daar is het hem nu om te doen. Als pendant van zijn boek over Amerikaansche idealen" geeft hij ons dit boek over het oosten, het werk dat hij in ge dachte het heiligdom" noemt, omdat hij er allerlei heeft bijeengebracht dat als stof feering kan dienen van een toevluchtsoord voor de ziel. Wij, Nederlanders, denken aan onze dertiend'-eeu wsche bagijnenhoven, waar men de geestelijke liefde tot God niet zon der toespeling op het wufte Romaansche ridder-ideaal deminne" noemde... Graham kent Rusland op zijn duim. Overal, in Noord en Zuid, weet hij Heden met eenvoudige zielen, vooral dames, te wonen, bij 'welke hij ons tot onze stichting introduceert; en de pelgrims in de Syrische woestijn inter viewt hij op dien frisch-beschroomden toon, waarmede wij een chauffeur zouden vragen, aan welke benzine hij de voorkeur geeft. Wij reizen dus gaarne met hem. In de ker ken brengt hij ons, waar de menschen niet komen om de beredeneering van het dogma te hooren, doch om hun God te loven; opeengedrongen, maar elkaar niet hinderend, staan ze daar, luidop hun zonden belijdend. En natuurlijk voert hij ons naar de traktir", waar de luidruchtige discussie over heilige nietighedens van tafel naar tafel overslaat, totdat al die ruige, ongekamde, ongewasschen thee- en wodkadrinkers gezamenlijk tot de conclusie komen, dat Rusland is de hoop van Europa omdat het de wereld lompen zal brengen in plaats van fijne kleedij. Hij brengt ons binnen in families, om ons te toonen, hoe de echtgenoot, die een on zedelijk leven leidt, dit allerminst verbergt, en hoe de doordraaier van het gezin met de brave kinderen op voet van gelijkheid wordt behandeld. En ook binnen de gren zen van de Russische samenleving toont hij ons de tegenstelling, bijv. waar hij tegenover den door Westersche invloe den bedorven Gorki den echten Rus Dostojewski stelt, wiens helden ja" zeggen tot lijden, misdaad, vernedering en boete, niet bidden dat deze beker hun lippen moge voorbijgaan" en blijmoedig den weg naar Siberiëbetreden. Kruisiging onder chloro form," zegt hij typisch, overwint niet dood en zonde ..." Een elftal mannen, allen min of meer goede bekenden van de N. C. S. V., werden bereid gevonden tot dit boek door een opstel bij te dragen. Voor studenten geschreven in de eerste plaats, houden die opstellen toch niet in hoofdzaak met de studenten-wereld nauw verband; terecht zegt het woord vooraf dan ook, dat zij aanspraak mogen maken op be langstelling in veel ruimer kring. Ik wil vooral wijzen op de artikelen van de vier professoren, die onder de schrijvers voorkomen. In de eerste plaats zij genoemd het bijzonder lezenswaardige opstel van prof. dr. Ph. Kohnstamm (Amsterdam) over Wetenschap en Vaderland". Lezenswaardig voor wie niet de schuld" van dezen oorlog willen vinden bij dit of dat volk allén; wei er nog eer in stellen fel pro dit of dat te zijn, wie nog niet genoeg hebben gehaat, veroor deeld, verdoemd, dezulken zullen in dit opstel niets vinden van hun gading. Doch anderen zij het met nadruk ter lezing aanbevolen. Hooggestemd is ook de bijdrage van prof. dr. Fr. W. Förster (München) getiteld: Chris tus und der Krieg", terwijl men verder een boeiende beschouwing vindt van den be kenden volkenrechts-man prof. mr. C. van Vollenhoven (Leiden): Van Joab tot Joffre". Goede kwaliteiten bevat voorts het stuk van prof. Raoul Allier (Parijs) over: Les Surhommes". Hetzelfde kan trouwens gezegd worden, met een enkele uitzondering, van de bijdragen der overige auteurs, waarvan ik nog noem het orienteerend artikel van H. Kraemer over Godsdienstig leven in de studenten-wereld". De totaal-indruk is dus een goede. Wél zijn de auteurs vogels van diverse pluimage. Dit kan echter het doel slechts dienen. Men wil immers in dit boek iets geven voor alle gemobiliseerde studenten, en zoo ergens, dan valt in onzen dag in de studenten-wereld een groote geestelijke verscheidenheid te constateeren. Waar de kerk haar invloed op de menigte, ook of vooral op de academische jeugd heeft verloren, daar kan de Ned. Christen-Stu denten-Vereeniging, die zich tot taak stelt in het huidige gebrek aan geestelijke ver zorging van studenten te voorzien, wellicht velerlei goeds verrichten. Dat 't haar met die taak ernst is, blijkt uit het houden van gere gelde studenten-conferenties en uit de stich ting in 1916 van haar centraal vereenigingshuis te Zeist, waar twee gesalarieerde secretaris sen wonen. Het blijkt opnieuw uit de uitgave van dezen voortreffelijken bundel. J. E. MALGA itiiitmmmuii Minder genietelijk wordt hij, waar hij met een piëteit, die ons te godzalig dunkt, den weg gaat bereizen dien de pelgrims hebben gevolgd, toen ze het Christendom uit de woestijn naar Rusland brachten. De kloos terlingen en heremieten die hij ons voor stelt lijken ons eer kindsch dan kinderlijk en de wijze waarop hij ons de architectuur van de Soh'a-cathedraal vertolkt schijnt ons meer cabalistisch dan vruchtbaar. Op allerlei punten deelen wij zijn bewondering voor de uiterlijkheden van het Russische leven niet. Deelt hij ze zelf wel? Wat primitief is, is nog niet altijd schoon en het eenvoudige behoeft niet vroom te zijn. Maar met genoegen lezen wij de sappige tafereeltjes waarmede hij zijn beschouwingen doorspekt, bijv. dat kostelijke verhaal van den heiligen man, wien een groote erfenis wordt aangeboden en die niets weet te ant woorden als: Wijk van mij, satan"; of dat genre-stukje van de twee pelgrims die zich in een verdacht huis hebben vergeten: de eene beukt in vertwijfeling de rotsen met zijn arme hoofd, de andere leeft den dag van heden en prijst den schepper en zijn goede gaven. Wij zouden dit boek een evangelie kunnen noemen, indien wij aan dit woord niet ge woon waren te verbinden de idee van het verrichten van heilige daden. En tot daden zet Graham niet aan daarom juist is zijn ver dediging van dezen oorlog zoo misplaatst doch tot contemplatie en ontzegging. Met hem beminnen wij dat deel van het Russische volk, dat hij zonder meer met de geheele natie vereenzelvigt en in den baaijerd van Dostojewski's oeuvre laten wij ons gaarne zinken. Maar voor de gevaren die uit het oosten dreigen zijn wij evenmin blind, als voor de zegeningen welke daar wenken. En indien Rusland de toekomst van Europa is, laat het dan aldus zijn, dat wij aan bescha ving des harten zooveel winnen, dat wij Rusland niet meer noodig hebben. Ieder westerling die zijn land lief heeft moge het zich voor gezegd houden: Slechts indien wij leeren ons zelf te ontginnen en die zelfontginning leeren stellen boven alles, zullen wij overeind blijven. Zelfs de oorlog mag ons daarvan niet terughouden. E. D'OLIVEIRA l

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl