De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 9 juni pagina 2

9 juni 1917 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 9 Juni '17. No. 2085 CHR. NUYS, Redacteur van het Algemeen Handelsblad" Voor De Amsterdammer" geteekend door Joan Collette tlllMlIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllnlIIIIIMIMIIIIIIIIllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIMHIIIIIHIIIMIMIIIllll zonder podium. Dan houdt hij, schrijvende, zijn lezingen van den katheder, geeft hij college in de academische hoogere journa listieke geschiedbeschrijving, als professor Chr. N.'; doceert hij in het vak der histoire contemporaine velen, talloozen. die met groote belangstelling naar hem luisteren. Uit die week-overzichten spreekt uitge breide kennis van feiten, een ruim weten schappelijk begrip, inzicht in de roerselen der harten bij alle mogelijke soorten van menschenkinderen en bij groepen van dezen. Op een kleinigheid na, waarvan ik straks iets zal zeggen, is dit werk voortreffelijk. Maar meer nog, durf ik zeggen, steekt Nuys boven anderen uit door andere daden, door optreden buiten de kolommen van zijn blad. H^ is een extra-joviale, beste kerel, steeds blijmoedig als de man met het goede geweten. Bijzonder gezien is hij om zijn aard, in den wijden kring zijner vrienden een beminde persoonlijkheid; bij hen, met wie hij, in en buiten vereenigingbesturen, ook in stilte, samenwerkt voor het welzijn zijner mede burgers, vooral van hen, die wat zwak zijn van maatschappelijke positie. En Nuys is min minimum iiiiiiiiiiiiiiiiiiiimimimmiii umi PRACTISCHE ZIN Nu ik gemeend heb niet te mogen wei geren een candidatuur voor het parlement te aanvaarden, ontvang ik Van verschillende kanten vermaningen en goed-en afkeurende brieven. Oude'misverstanden koomen daarbij nog gestadig aan den dag. Het blijkt hoe oppervlakkig men oordeelt, hoe slecht men luistert en leest. Men stelt het voor alsof ik gezegd had, dat dichters staatslieden moeten worden en staatslieden dichters. Zooiets heb ik nooit gezegd. Maar wel dat er contact en weederzijdsche waardee ring moet zijn tusschen dichter en staatsman. Het HjKt wel, alsof men meent, dat een parlement, in plaats van een zuivere verteegenwoprdiging van het gansche volk te zijn, zou moeten bestaan uit louter staatslieden. Mijn bedoeling was natuurlijk, dat een verteegenwoordiging niet volkoomen kon zijn, als ze niet het dichterlijk element in zich opnam. En dat geen staatsman zijn taak goed zou kunnen volvoeren, als hij geen reekening hield met de dichterlijke krachten in het volk. Ik heb geweezen op persoonen alsRousseau Shelley, Tolstoy, Multatuli, Nietsche, om te doen zien welk een ontzaglij ken invloed dichters ook in staatkundig opzicht hebben. En ik heb gezegd dat de verlammende bit terheid en spijtigheid van groote dichterlijke figuren het gevolg is van miskenning, min achting en spot door de zich practisch" noemende menschen. Ik heb gezegd dat er een gestadig eevenwigt moet worden gevonden tusschen den hartstochtelijken, onstuimigen, wijdvluchtigen dichtergeest, die vooruit wil naar zijn idealen, en den voorzichtigen, bezadigden staatsman, die den weg moet zoeken om die idealen te verweezenlijken. Wanbegrip, spot, geringschatting en verdachtmaking, aan elk der beide zijden, brengt onbereekenbare schade voor het volk en voor de menschheid. Nu praat men vooral van de practische zin", die den dichter zou ontbreeken. Maar dit is weeder onzin, gebooren uit het onna denkend gebruik van een woord als prac tisch". Het is zeer gemakkelijk vol te houden, dat een man als Tolstoy, die den naam had onpractisch te zijn, toch een veel practischer geest had dan de meeste staatslieden van zijn tijd. Want als men practisch verstaat als zakelijk, dan is het streeven van de Russi sche staatslieden der reactie op de meest schandelijke wijze onpractisch gebleeken, terwiil de geest van Tolstoy in het reusach tige Russische Rijk een zakelijke uitwerking heeft gehad, die alle verwachting overtrof. Ik kan een voorbeeld geeven, dat mijzelven betreft en mij .leerzaam genoeg toe schijnt, om het hier nog eens te releveeren. Ik heb, nu eenentwintig jaar geleeden, aan hoog in tel bij het gansche journalistendom. Toen hij zijn 25-jarig feest als dagbladschrijver vierde, hebben wij, een zeldzaam groote schare van vakgenooten, in tegen woordigheid van zijn directeur en zijn hoofd redacteuren, hem befuifd, een avond en een aardig stuk van den nacht, met ongeëven aarde vreugde, gulheid en hartelijkheid. Daaraan was een namiddag van een gansch buitengewoon drukke receptie voorafgegaan. Maar er ontbreekt, ook bij hem, aan de volmaaktheid toch iets. Het is een mal ding voor een schrijver, over den stijl van een ander iets anders dan goeds te zeggen. Dit kan Henri Taine doen, of Coenraad Busken Huet en Willem Kloos of Lodewijk van Deyssel. Andere schrijvers behooren dat na te laten. Maar het is wel geoorloofd aan ... mij, mij na melijk, omdat ik geen schrijver ben. Ik ben tegenwoordig maar dagbladdirecteur, en dan betaamt het mij, een beeld makende van den publicist Nuys, niet te verhelen, dat ik het wel eens spijtig vind, dat hij niet wat meer let op zijn schrijfwijze; dat hij, met name, soms op verrassende wijze treedt in herhaling. iiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiMii iiiiiiiiiiiiififiiiiiiiiiiiiimiiiiiii de Nederlandsche regeering een dringende waarschuuwing gericht; ik heb onze staats lieden gesommeerd het land beeter te be stuuren en ze bedreigd met groot onheil, als ze mijn woorden in den wind sloegen. Die waarschuuwing is bespot, gehoond en ten slotte volkoomen genegeerd. Het heette dat ik alle sociaal-economische waarheeden omver liep, dat mijn woorden ijdele praatjes waren van een onpractischen leek. En wat was dan die zoo onpractische waarschuu wing? Mijn betoog kwam in hoofdzaak hierop neer? 1. dat de eerste plicht van een regeering is, zorg te dragen voor de veiligheid van land en bevolking; 2. dat geen volk zich veilig kan achten, zoolang het niet z'n allernoodigste levens behoeften produceert uit eigen boodem; 3. dat dus een regeering, die niet tijdig zorg draagt van de productie der noodza kelijkste levensbehoeften in het eigen land, de veiligheid van het volk verwaarloost en haar eerste plicht verzaakt. Die stellingen heb ik verdeedigd in een artikel in de Gids van 1896. Het stuk is herdrukt in mijn derde bundel studies, met bijvoeging van de kritiek waaraan het bloot stond en met uitvoerige bespreeking en weerlegging van de argumenten der teegen standers. Daaronder waren toen de voor naamste economen van dien tijd, o.a. P. L. Tak, N. G. Pierson, F, van der Goes en onze tegenwoordige minister van h'nancieën, Treub. Men veroorloove mij een paar citaten uit het toen zoo bijster onpractisch geachte stuk: In Nederland is de bevolking verdubbeld in deeze eeuw, maar de landbouw in be trekking achteruit gegaan. Er is geen sprake meer van, dat wij ons zelve onder houden..." Uit roekeloosheid, uit per> oonlijk jagen naar voordeel maakt ons volk in massa, ja heel Europa, zich afhankelijk van Amerika of, wat nog erger is, van Azië. Is de maat schappelijke toestand, die hier toe heeft ge leid, langs welke weegen dan ook, een systeem van verstandelijke orde, zooals de volkeren dat behoorden te hebben? Zijn regeeringen die dit dulden regeeringen van wijsheid en voorzichtigheid ? Doet iemand onvoorzichtiger dan een steeds vermeerderend volk, dat den boodem, waarvan het leeven moet, niet met alle macht ontgint en bea'beidt, maar dien integendeel verwaarloost en het op anderen aan laat komen?" De crisissen volgen elkaar op, in handel, landbouw en nijverheid, elke volgende grooter dan de voorige." .,Wat als een groote zeeoorlog uitbreekt en de graanvlooten niet meer veilig «ijn ?" 1) 1) Derde Reeks Studie's pag. 212. Uit voorraad leverbaar: Adler, Oakland, White-Auto's Garage NEFKENS Jacib Obrechtstraat 26 AMSTERDAM iiiiiiiimiiiimuiiiHiimiiiiiii Hij schijnt niet gelezen te hebben, dat Boileau zegt: Hatez vous lentement et sans perdre courage Vingt fois sur Ie metier remettez votre ouvrage. Polissez-le sans cesse et Ie repolissez. en Horatius: Si quid olim scripseris, nonum prematur in annum". Een journalist, die haast heeft om af te leveren wat straks zal worden afgedrukt, heeft geen tijd voor stijl verzorging, maar voor de wekelijksche les van Nuys past, wat Chantrel heeft geleerd: Achevez-le, toujours achevezl" Zoo heb ik tegen Nuys nog een andere gemoedelijke grief. Ik weet niet, waarom hij het doet, maar hij citeert me te veel; zoo, dat ik, toen ik dit stuk over hem zou schrijven, mij haast verplicht rekende, Vondel, Piet Paaltjens, De Qenestet, Goethe, Schiller, Heine, Uhland, de Handelingen van het Engelsche Parlement uit den tijd van Qladstone, nog een paar Engelsche schrijvers behalve Shakespeare, en Caesar, Virgilius, Horatius, Tacitus en Nepos te gaan lezen om te zien, wat die allemaal over Nuys hebben gezegd. Ik kon toch niet, zooals hij nog deed in zijn Overzicht van den 4den Maart, aankomen met het wat al te veel geciteerde: Es ist eine alte Qeschichte, doch bleibt sie immer nen". Ik heb me nu maar bepaald tot Boileau, Horatius en Chantrel. Die eigenaardigheid zie ik aan voor een vergissing van Nuys, want ik ben van oor deel, dat wie zelf gedachten heeft en deze weet uit te drukken, niet dan noodgedwongen, zooals ik in deze omstandigheden boven wél doen moest, dus hoogst zelden, an deren moet laten spreken, als hij zelf wat zeggen wil. En, immers, Nuys héft gedachten en hij bezit de gave, ze flink neer te schrijven. DE VERDEDIGING VAN NEDERLANDSCH-INDI II Het tegenwoordige verdedigingsstelsel Zoo bezat Indiëdan sinds 1892 een plan van defensie. In hoofdzaken behelsde het, dat de buitenbezittingen verdedigd zouden Handelt gij die te handelen hebt en voelt uw vreeslijke verantwoording, gij die regeert!" Er is ooveral actie en bloei en welvaart en vooruitgang. Maar ieder moet zien dat de machine kapot is en niet meer mee kan. Wij gaan nog vooruit, harder dan ooit te vooren. Maar alleen omdat wij de lamme machine forceeren, al maar meer opswoken bij elke keer dat er iets hapert. En dan is men teegen veranderingen uit voorzich tigheid.'^) Het landsbestuur moet zorgen voor onze veiligheid. Daarvan zljt gij allen wel over tuigd. Er moet politie zijn en justitie en een weerbaar leeger en dijken. Maar wie kan zich veilig voelen in een land, dat zijn eigen rijkdom uitput en geen voedsel meer oplcevert voor zijn bewooncrs?" Gij zij t bevreesd uw fraaie huizen, uw comfort te. verliezen, en ge zijt bang voor dat ruuwc deel der samenleeving -waar ge van afhangt. Maar zou het niet slimmer zijn, eenvoudig bezorgd tézijn voor uw dagelijksch brood en te zorgen, dat dat vol doende voorhanden bleef? Roept dan daarom bij uw regeering; dat zij zorge, dat er ge werkt worde en dat er brood worde gemaakt. Een regeering, die niet met alle krachten zorgt voor ae veiligheid van de inwooners van het land, verzaakt haar plicht. De veilig heid van elk volk berust op de productie der allereerste levensbehoeften. Het is de eerste en hoogste plicht der regeering, te zorgen, dat deze productie voldoende en ook voor tie naaste toekomst veezeekerd is." 3) Is het nu nog noodig de schriklijke, drei gende actualiteit van die vermaning van voor 21 jaar den leezer voor te houden? Nu staat de hongersnood voor de deur. Eenentwintig jaar lang heeft men geharreward en gepolitiekt, maar aan het eerste en noodigste, de zorg voor onze veiligheid heeft geen regeerder gedacht. En ik was maar een dichter, een onpractisch mensch, een fantast, een utopist en wat dies meer zij. Onze beste economen noemden het door mij ontworpen plan van staatslandbouw onuitvoerbaar. Maar is het niet gebleeken dat alles uitvoerbaar is als eenmaal de nood aan den man komt! Loyd George heeft in het Engelsche par lement verzekerd, dat in 1918, door het ingrijpen van de staat in de landbouw, een milüoen H. A. mér voor de productie der noodigste leevensmiddelen zal worden be werkt. Waar blijft de onuitvoerbaarheid? Ware het niet een heerlijke en dankbare taak geweest voor een sterk, ver-ziend staatsman, mijn grondidee aandachtig te overweegen, het uitvoerbaar te rnaken, zonder de groote lijn er in te verliezen, en mijn intuïtief woord worden door de marine, terwijl het leger tot taak zou hebben de verdediging van Java, het hoofdeiland. Indien nu logisch op de basis van dit plan ware voortgebouwd en krachtige maatregelen waren getroffen, dan zou er wellicht iets' goeds tot stand hebben kunnen komen. Doch er geschiedde niets! De vloot, die toch een zware, veel omvattende taak te verrichten kreeg, werd niet versterkt en het bleek weldra dat Nederland niet van zins was zich de daar voor noodige opofferingen te getroosten. De grondslag van het stelsel verviel dus. De buitenbezittingen bleven onbeschermd. Het leger echter bereidde zich, voor zoover het ging althans, voor op zijn taak om Java te verdedigen. Dat de generaal Rooseboom in 1900 naar Indiëging als G. G. was wel in hoofdzaak om de defensie-kwestie te regelen. Deze be stuurder zag wel in dat er op de vloot niet te rekenen viel, men zou zich moeten be palen tot de verdediging van Java. Er waren evenwel groote moeilijkheden. Het eiland Java heeft een voor verdediging zeer ongunstige vorm, dan was het spoorwegnet nog maar zeer beperkt, zoodat snel troepenvervoer uitgesloten was en ten slotte was het leger zeer zwak. Hoe moest men met dat beetje troepen de mogelijke landingsplaatsen be waken en voorlooplg verdedigen ? Hoe het vlootsteunpunt Soerabaja beschermen? En hoe de bestuurszetel Batavia? Dat alles kon eenvoudig niet! Men moest zich dus beperken tot de verdediging van een deel van Java. De keuze viel op West-Java. Daar toch was de hoofdstad Batavia, daar bood het bergland van de Preanger Regentschappen het leger gelegenheid al vechtende en weerstand biedend, te wijken om de verdediging al thans zoo lang mogelijk te rekken. Maar dat leger zou een basis noodig hebben van waaruit het voor alles voorzien kan worden en waarop het zoo noodig zou kunnen terug trekken. Daarvoor leek de hoogvlakte van Bandoeng bij uitstek geschikt. Doch dan was het noodig die basis eenigszins te ver sterken. Er werden dus permanente verde digingswerken gelegd op de voornaamste toegangswegen tot het plateau. En zoo kreeg het Ind. leger zijn reduit en zijn stelling van Bandoeng. Door velen werd gevoeld hoe zwak wij waren en hoe hachelijk onze positie zoo langzamerhand dreigde te worden in het snel ontwakende Oosten. De toenmalige ritmeester Boon, thans redacteur van het Soerabajasch Handelsblad leverde destijds al een prachtig pleidooi voor een sterke vloot. Eindelijk zag de regeering in, dat het defensie-plan herzien moest worden. In Juni 1912 werd een Staats-commissie ingesteld, die in het volgend jaar Rapport" uitbracht. Deze S. C. wees er op, hoezeer de om standigheden veranderd waren in Oost-Azië. Een krachtige vejrdedigbaar-making voor den geheelen Archipel was een onafwend bare eisch geworden. De buiten-bezittlngen mochten niet langer aan hun lot worden overgelaten, daarvoor waren ze te belangrijk geworden en beloofden ze te veel. Dan we«s ze zeer terecht op den groote moeilijk heid om Java te verdedigen en om Batavia met ons leger te behouden. De S. C. achtte dan ook een geheele herziening van ons standpunt noodig Zij meende als eischen te moeten stellen dat wij elke neutraliteitsschending zouden kunnen afwijzen en ook dat wij ons geheele eilandenrijk afdoende zouden kunnen verdedigen tegen een eventueelen aanvaller. Op grond van déze eischen kwam de S. C. tot de slotsom, dat de verdediging voor Indiëmoest worden opgedrageen aan een krachtise vloot. Dit standpunt is juist. Immers het zal gaan om het meesterschap 2) Pag. 214. 3) Pag. 218. om te zetten tot heilrijke daden? Nu is Holland in nood. De kanonnen donderen aan alle kanten. Het eenige wat ons redden kan is onze streng gehandhaafde neutraliteit. Maar hoe kunnen we onze neutraliteit handhaven als we afhankelijk zij n van de strijdende partgen, die elkaar geen korrel graan, geen brok steenkool gunnen? Hoe zouden we den staatsman zeegenen, die, op raad van den onpractischen" dichter, met geduldige volharding in die eenentwintig jaren de ontginning van eigen bodem zoozeer had uitgebreid, dat wij nu met gemak onze 7000000 menschen konden voeden, kleeden en huisvesten. Wij konden dan desnoods onze grenzen sluiten tot het onweer heeft uitgewoed. Want het had niet behoefd. Wij kunnen van ons land onze bevolking voeden. Onze boodem heeft zout, turf en steenkool; wij produceeren vleesch, zuivel, graan en suiker; vruchten, groenten en timmerhout brengt onze boodem voort; wij behoefden geen gebrek te lijden ondanks de scherpste blokkade. Nu zitten wij in de klem en worden van weerskanten bedreigd door de grimmige teegenstanders, die onze volksvoeding kunnen beheerschen en ons dwingen hun zin te doen. Dat komt er van, als men zulke eenvoudige waarheden negeert, omdat zij koomen van een dichter, een onpractisch" fantast en utopist. Uit het hier gezegde is op te maken, hoe ik de rol van den dichter begrijp als verteegenwoordiger in het parlement. Hij behoort tot geen partij en zal zich niet bij een partij aansluiten. Hij bindt zich niet aan een partij programma, noch aan een eigen programma in détails. Dat zou het goede te-niet doen dat hij kan uitrichten. Zijn specialiteit is het algemeene en zijn opgave is, met alle kracht vast te houden aan algemeene waarheeden, waaromtrent hij zeeker is, zooals ik zeeker was omtrent de regeeringsplicht tot bevei liging van de staat. Zulk eene eenvoudige waarheid is het ook, die ik ons volk heb voorgehouden, langer dan een-en-twintig jaar: dat geen gemeen schap kan bloeyen en stand houden, die zich niet bevrijdt van het vreeslijke euvel van parasitisme en loonslavernij. Wat ik daaronder versta heb ik voldoende uiteengezet, maar ik houd mij aan het een voudige beginsel en onderwerp mij niet aan theoretische dogma's. De weg die mij het meest effect belooft is de weg, van coöpe ratie: het samenwerken van alle producenten in plaats van het concurreeren. Als devies gaf ik: werkers, werkt voor elkander!" Onderlinge bijstand, onderlinge samenwer king en overleg, afsnijden van alles wat wil parasiteeren, wat wil misbruik maken van een anders zwakte, dat is de weg die vol doet aan de eenvoudige waarheid van het Over de grenzen gekomen" Kom, ontvluchte krijgsgevangenen, Welkom, Pax Intrantibus! Spring maar over onze grenzen En ontvang een broederkus. Smul maar mee van onze tafel, Schaam je niet, 't kan niet op, Zelfs al zette uw regeering Onzen heelen invoer stop. Slenter vrij door onze straten, Breek eens in, wanneer je kan. Van 't schelden uwer vrinden, Trekken wij ons toch niets an. Word maar dikker in ons midden, Tot de oorlog is gedaan, Als je dan ben thuis gekomen, Kan je mee aan 't schelden gaan. Wil je soms 'n fietsje gappen ? Pik maar in en wees niet bang, Heb je lust in spionneeren ? Kijk maar rond en ga je gang. Zwaai maar dronken door de kroegen, Sla de dienders op hun kop, Arme, brave krijgsgevang'nen, Haal je hart hier maar eens op. Als de vrede wordt gesloten, En de oomes praten gaan, Mag je onze volksbelangen Met een vloek wel overslaan. Dankbaar hoef je niet te wezen, Holland deed gewoon zijn plicht. Alles zullen we verdragen Met een vriendelijk gezicht. Noem ons smokkelaars en lafaards Lieve, weldoorvoede gast. Laat ons stevig meebetalen In den wereld-oorlogslast. Alles kan je van ons krijgen Alles wat je oog maar ziet, Maar voor jullie mee gaan vechten, Vriend, dat lappen wij 'm niet. J. H. SPEENHOFF llllnilllmlMHIIIIIIMIIIII iitiiiiiitiiiiiiiliiiiiiniiiiiiiiiiiliniHi ter zee in den Archipel. En bovendien werkt een sterke vloot ook preventief. Onbe schermd bezit lokt uit tot diefstal! Een vloot heeft echter minstens n steun punt noodig. Aan zoo'n vloot-station moeten bepaalde strategische, tactische en zeevaartkundige eischen gesteld worden. De S. C. betrok in den kring harer beschouwingen een tweetal punten n.l. het bestaande steun punt, Soerabaja, en een nieuw te maken basis te Tand jon g Priok. Hoewel er voor het eerstgenoemde veel te zeggen viel koos de S. C. het tweede, omdat het in West lava lag, bij den bestuurszetel Vloot en leger dus bij elkaar. Ongetwijfeld een groot strategisch voordeel. Er is echter van het inrichten van T. Priok tot vlootsteunpunt nooit iets gekomen. De marine bleef aan haar oude liefde, Soerabaja, getrouw. Intusschen achtte de S. C. de hoog vlakte van Bandoeng het beste geschikt als basis voor het leger. De stelling van Bandoeng bleef daarom gehandhaafd. Wat de krachtige vloor" betrof, welk de n in socialisme. Een waarheid, die, wei-geformu leerd, door niemand kan bestreeden worden. Weg met zwendelarij, met dobbelen en spéculeeren, met het sjacheren in fondsen! Dat is een kanker in het volk, minstens zoo erg als het alcoholisme, omdat er nog geen schande in gezien wordt, eevenmin als er vroeger schande in werd gezien zich te bedrinken. Een andere eenvoudige zekerheid durf ik volhouden teegenoover alle finantieele spe cialiteiten, al ben ik leek in finantieele zaken, n.l. deeze: dat het een onrechtvaardige en waanzinnige verhouding is, wanneer de Staat, begreepen als de gemeenschap, zich-zelf in schuld steekt teegenoover de indi viduen. In deezen oorlog is er voor honderde milliarden geleend door de staten, van de individuen. De geldmacht komt daardoor uit handen van de staat in handen van enkele burgers. Die zouden dus op een goeden dag den staat in de gijzeling kunnen zetten. Finan ciers en staatslieden noemen deeze toestand practisch. de dichter noemt hem in hooge mate onpractisch, omdat hij eindigen moet in een katastrophe, revolutie of hongersnood. Ook deeze eenvoudige waarheid zal ik handhaven, dat de erfelijkheid ons geen waarborg geeft voor het aanstellen van een deugdelijk staatshoofd en dat het dus onweetenschappelijk, onlogisch en onpractisch is, het staatshoofd door erfelijkheid te doen aanwijzen. Dit moet uitloopen op onheil, omdat het een onwaarheid is. Dit wil echter niet zeggen dat ik de per soon vaa het staatshoofd zou willen aantasten. Die persoon zal ik respecteeren zoolang zij staatshoofd is, omdat zij het is. Maar het stelsel blijf ik afkeuren, omdat het een leugen in zich heeft. De dichter hoeft niet thuis te raken m de politiek; hij zal er zich nooit recht thuis gevoelen. Maar hij kan daarom toch een goed volksverteegenwoordiger zijn. Al kan hij niet met het bloote oog een vrijzinnig democraat van een liberaal onderscheiden, als hq maar recht van onrecht kan onder scheiden, en dat doet hij allicht beeter naar mate hij meer buiten de partijen staat. Mijn antithese is ook voor of teegen de leer van Jezus. De Meester was ook onprac tisch in de oogen van zijn tijdgenooten, maar in de oogen van de dichter de meest prac tische mensch die ooit geleefd heeft. Het is niet practisch de menschen te beschouwen als roofdieren, die elkaar moeten wantrou wen, bedreigen, berooven, uitbuiten of ver moorden. De beste leevenspractijk volgt uit het begrip, dat wij kinderen zijn van n vader en leeden van n groot gezin. .

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl