Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
9 Juni '17. No. 2085
CHR. NUYS, Redacteur van het Algemeen Handelsblad"
Voor De Amsterdammer" geteekend door Joan Collette
tlllMlIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllnlIIIIIMIMIIIIIIIIllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIMHIIIIIHIIIMIMIIIllll
zonder podium. Dan houdt hij, schrijvende,
zijn lezingen van den katheder, geeft hij
college in de academische hoogere journa
listieke geschiedbeschrijving, als professor
Chr. N.'; doceert hij in het vak der
histoire contemporaine velen, talloozen. die
met groote belangstelling naar hem luisteren.
Uit die week-overzichten spreekt uitge
breide kennis van feiten, een ruim weten
schappelijk begrip, inzicht in de roerselen
der harten bij alle mogelijke soorten van
menschenkinderen en bij groepen van dezen.
Op een kleinigheid na, waarvan ik straks
iets zal zeggen, is dit werk voortreffelijk.
Maar meer nog, durf ik zeggen, steekt
Nuys boven anderen uit door andere daden,
door optreden buiten de kolommen van zijn
blad. H^ is een extra-joviale, beste kerel,
steeds blijmoedig als de man met het goede
geweten.
Bijzonder gezien is hij om zijn aard, in den
wijden kring zijner vrienden een beminde
persoonlijkheid; bij hen, met wie hij, in en
buiten vereenigingbesturen, ook in stilte,
samenwerkt voor het welzijn zijner mede
burgers, vooral van hen, die wat zwak zijn
van maatschappelijke positie. En Nuys is
min minimum iiiiiiiiiiiiiiiiiiiimimimmiii umi
PRACTISCHE ZIN
Nu ik gemeend heb niet te mogen wei
geren een candidatuur voor het parlement
te aanvaarden, ontvang ik Van verschillende
kanten vermaningen en goed-en afkeurende
brieven. Oude'misverstanden koomen daarbij
nog gestadig aan den dag. Het blijkt hoe
oppervlakkig men oordeelt, hoe slecht men
luistert en leest. Men stelt het voor alsof
ik gezegd had, dat dichters staatslieden
moeten worden en staatslieden dichters.
Zooiets heb ik nooit gezegd. Maar wel
dat er contact en weederzijdsche waardee
ring moet zijn tusschen dichter en staatsman.
Het HjKt wel, alsof men meent, dat
een parlement, in plaats van een zuivere
verteegenwoprdiging van het gansche volk
te zijn, zou moeten bestaan uit louter
staatslieden. Mijn bedoeling was natuurlijk,
dat een verteegenwoordiging niet volkoomen
kon zijn, als ze niet het dichterlijk element
in zich opnam. En dat geen staatsman zijn
taak goed zou kunnen volvoeren, als hij
geen reekening hield met de dichterlijke
krachten in het volk.
Ik heb geweezen op persoonen alsRousseau
Shelley, Tolstoy, Multatuli, Nietsche, om te
doen zien welk een ontzaglij ken invloed
dichters ook in staatkundig opzicht hebben.
En ik heb gezegd dat de verlammende bit
terheid en spijtigheid van groote dichterlijke
figuren het gevolg is van miskenning, min
achting en spot door de zich practisch"
noemende menschen.
Ik heb gezegd dat er een gestadig
eevenwigt moet worden gevonden tusschen den
hartstochtelijken, onstuimigen,
wijdvluchtigen dichtergeest, die vooruit wil naar zijn
idealen, en den voorzichtigen, bezadigden
staatsman, die den weg moet zoeken om
die idealen te verweezenlijken. Wanbegrip,
spot, geringschatting en verdachtmaking, aan
elk der beide zijden, brengt onbereekenbare
schade voor het volk en voor de menschheid.
Nu praat men vooral van de practische
zin", die den dichter zou ontbreeken. Maar
dit is weeder onzin, gebooren uit het onna
denkend gebruik van een woord als prac
tisch". Het is zeer gemakkelijk vol te houden,
dat een man als Tolstoy, die den naam had
onpractisch te zijn, toch een veel practischer
geest had dan de meeste staatslieden van zijn
tijd. Want als men practisch verstaat als
zakelijk, dan is het streeven van de Russi
sche staatslieden der reactie op de meest
schandelijke wijze onpractisch gebleeken,
terwiil de geest van Tolstoy in het reusach
tige Russische Rijk een zakelijke uitwerking
heeft gehad, die alle verwachting overtrof.
Ik kan een voorbeeld geeven, dat
mijzelven betreft en mij .leerzaam genoeg toe
schijnt, om het hier nog eens te releveeren.
Ik heb, nu eenentwintig jaar geleeden, aan
hoog in tel bij het gansche journalistendom.
Toen hij zijn 25-jarig feest als
dagbladschrijver vierde, hebben wij, een zeldzaam
groote schare van vakgenooten, in tegen
woordigheid van zijn directeur en zijn hoofd
redacteuren, hem befuifd, een avond en een
aardig stuk van den nacht, met ongeëven
aarde vreugde, gulheid en hartelijkheid.
Daaraan was een namiddag van een gansch
buitengewoon drukke receptie voorafgegaan.
Maar er ontbreekt, ook bij hem, aan de
volmaaktheid toch iets.
Het is een mal ding voor een schrijver,
over den stijl van een ander iets anders
dan goeds te zeggen. Dit kan Henri Taine
doen, of Coenraad Busken Huet en Willem
Kloos of Lodewijk van Deyssel. Andere
schrijvers behooren dat na te laten. Maar
het is wel geoorloofd aan ... mij, mij na
melijk, omdat ik geen schrijver ben. Ik ben
tegenwoordig maar dagbladdirecteur, en dan
betaamt het mij, een beeld makende van
den publicist Nuys, niet te verhelen, dat ik
het wel eens spijtig vind, dat hij niet wat
meer let op zijn schrijfwijze; dat hij, met
name, soms op verrassende wijze treedt in
herhaling.
iiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiMii iiiiiiiiiiiiififiiiiiiiiiiiiimiiiiiii
de Nederlandsche regeering een dringende
waarschuuwing gericht; ik heb onze staats
lieden gesommeerd het land beeter te be
stuuren en ze bedreigd met groot onheil,
als ze mijn woorden in den wind sloegen.
Die waarschuuwing is bespot, gehoond en
ten slotte volkoomen genegeerd. Het heette
dat ik alle sociaal-economische waarheeden
omver liep, dat mijn woorden ijdele praatjes
waren van een onpractischen leek. En wat
was dan die zoo onpractische waarschuu
wing? Mijn betoog kwam in hoofdzaak
hierop neer?
1. dat de eerste plicht van een regeering
is, zorg te dragen voor de veiligheid van
land en bevolking;
2. dat geen volk zich veilig kan achten,
zoolang het niet z'n allernoodigste levens
behoeften produceert uit eigen boodem;
3. dat dus een regeering, die niet tijdig
zorg draagt van de productie der noodza
kelijkste levensbehoeften in het eigen land,
de veiligheid van het volk verwaarloost en
haar eerste plicht verzaakt.
Die stellingen heb ik verdeedigd in een
artikel in de Gids van 1896. Het stuk is
herdrukt in mijn derde bundel studies, met
bijvoeging van de kritiek waaraan het bloot
stond en met uitvoerige bespreeking en
weerlegging van de argumenten der teegen
standers. Daaronder waren toen de voor
naamste economen van dien tijd, o.a. P. L.
Tak, N. G. Pierson, F, van der Goes en
onze tegenwoordige minister van h'nancieën,
Treub.
Men veroorloove mij een paar citaten uit
het toen zoo bijster onpractisch geachte stuk:
In Nederland is de bevolking verdubbeld
in deeze eeuw, maar de landbouw in be
trekking achteruit gegaan. Er is geen sprake
meer van, dat wij ons zelve onder houden..."
Uit roekeloosheid, uit per> oonlijk jagen
naar voordeel maakt ons volk in massa, ja
heel Europa, zich afhankelijk van Amerika
of, wat nog erger is, van Azië. Is de maat
schappelijke toestand, die hier toe heeft ge
leid, langs welke weegen dan ook, een systeem
van verstandelijke orde, zooals de volkeren
dat behoorden te hebben? Zijn regeeringen
die dit dulden regeeringen van wijsheid en
voorzichtigheid ? Doet iemand onvoorzichtiger
dan een steeds vermeerderend volk, dat den
boodem, waarvan het leeven moet, niet met
alle macht ontgint en bea'beidt, maar dien
integendeel verwaarloost en het op anderen
aan laat komen?"
De crisissen volgen elkaar op, in handel,
landbouw en nijverheid, elke volgende grooter
dan de voorige."
.,Wat als een groote zeeoorlog
uitbreekt en de graanvlooten niet
meer veilig «ijn ?" 1)
1) Derde Reeks Studie's pag. 212.
Uit voorraad leverbaar:
Adler,
Oakland,
White-Auto's
Garage NEFKENS
Jacib Obrechtstraat 26
AMSTERDAM
iiiiiiiimiiiimuiiiHiimiiiiiii
Hij schijnt niet gelezen te hebben, dat
Boileau zegt:
Hatez vous lentement et sans perdre courage
Vingt fois sur Ie metier remettez votre
ouvrage.
Polissez-le sans cesse et Ie repolissez.
en Horatius: Si quid olim scripseris, nonum
prematur in annum". Een journalist, die
haast heeft om af te leveren wat straks zal
worden afgedrukt, heeft geen tijd voor stijl
verzorging, maar voor de wekelijksche les
van Nuys past, wat Chantrel heeft geleerd:
Achevez-le, toujours achevezl"
Zoo heb ik tegen Nuys nog een andere
gemoedelijke grief. Ik weet niet, waarom hij
het doet, maar hij citeert me te veel; zoo,
dat ik, toen ik dit stuk over hem zou schrijven,
mij haast verplicht rekende, Vondel, Piet
Paaltjens, De Qenestet, Goethe, Schiller,
Heine, Uhland, de Handelingen van het
Engelsche Parlement uit den tijd van Qladstone,
nog een paar Engelsche schrijvers behalve
Shakespeare, en Caesar, Virgilius, Horatius,
Tacitus en Nepos te gaan lezen om te zien,
wat die allemaal over Nuys hebben gezegd.
Ik kon toch niet, zooals hij nog deed in zijn
Overzicht van den 4den Maart, aankomen
met het wat al te veel geciteerde: Es ist
eine alte Qeschichte, doch bleibt sie immer
nen". Ik heb me nu maar bepaald tot Boileau,
Horatius en Chantrel.
Die eigenaardigheid zie ik aan voor een
vergissing van Nuys, want ik ben van oor
deel, dat wie zelf gedachten heeft en deze
weet uit te drukken, niet dan noodgedwongen,
zooals ik in deze omstandigheden boven
wél doen moest, dus hoogst zelden, an
deren moet laten spreken, als hij zelf wat
zeggen wil.
En, immers, Nuys héft gedachten en hij
bezit de gave, ze flink neer te schrijven.
DE VERDEDIGING
VAN NEDERLANDSCH-INDI
II
Het tegenwoordige verdedigingsstelsel
Zoo bezat Indiëdan sinds 1892 een plan
van defensie. In hoofdzaken behelsde het,
dat de buitenbezittingen verdedigd zouden
Handelt gij die te handelen hebt en
voelt uw vreeslijke verantwoording, gij die
regeert!"
Er is ooveral actie en bloei en welvaart
en vooruitgang. Maar ieder moet zien dat
de machine kapot is en niet meer mee kan.
Wij gaan nog vooruit, harder dan ooit te
vooren. Maar alleen omdat wij de lamme
machine forceeren, al maar meer opswoken
bij elke keer dat er iets hapert. En dan is
men teegen veranderingen uit voorzich
tigheid.'^)
Het landsbestuur moet zorgen voor onze
veiligheid. Daarvan zljt gij allen wel over
tuigd. Er moet politie zijn en justitie en een
weerbaar leeger en dijken. Maar wie kan
zich veilig voelen in een land, dat zijn eigen
rijkdom uitput en geen voedsel meer oplcevert
voor zijn bewooncrs?"
Gij zij t bevreesd uw fraaie huizen, uw
comfort te. verliezen, en ge zijt bang voor
dat ruuwc deel der samenleeving -waar ge
van afhangt. Maar zou het niet slimmer
zijn, eenvoudig bezorgd tézijn voor uw
dagelijksch brood en te zorgen, dat dat vol
doende voorhanden bleef? Roept dan daarom
bij uw regeering; dat zij zorge, dat er ge
werkt worde en dat er brood worde gemaakt.
Een regeering, die niet met alle krachten
zorgt voor ae veiligheid van de inwooners
van het land, verzaakt haar plicht. De veilig
heid van elk volk berust op de productie
der allereerste levensbehoeften. Het is de
eerste en hoogste plicht der regeering, te
zorgen, dat deze productie voldoende en ook
voor tie naaste toekomst veezeekerd is." 3)
Is het nu nog noodig de schriklijke, drei
gende actualiteit van die vermaning van voor
21 jaar den leezer voor te houden?
Nu staat de hongersnood voor de deur.
Eenentwintig jaar lang heeft men
geharreward en gepolitiekt, maar aan het eerste en
noodigste, de zorg voor onze veiligheid
heeft geen regeerder gedacht. En ik was
maar een dichter, een onpractisch mensch,
een fantast, een utopist en wat dies meer zij.
Onze beste economen noemden het door
mij ontworpen plan van staatslandbouw
onuitvoerbaar. Maar is het niet gebleeken
dat alles uitvoerbaar is als eenmaal de nood
aan den man komt!
Loyd George heeft in het Engelsche par
lement verzekerd, dat in 1918, door het
ingrijpen van de staat in de landbouw, een
milüoen H. A. mér voor de productie der
noodigste leevensmiddelen zal worden be
werkt. Waar blijft de onuitvoerbaarheid?
Ware het niet een heerlijke en dankbare taak
geweest voor een sterk, ver-ziend staatsman,
mijn grondidee aandachtig te overweegen,
het uitvoerbaar te rnaken, zonder de groote
lijn er in te verliezen, en mijn intuïtief woord
worden door de marine, terwijl het leger
tot taak zou hebben de verdediging van
Java, het hoofdeiland. Indien nu logisch op
de basis van dit plan ware voortgebouwd
en krachtige maatregelen waren getroffen,
dan zou er wellicht iets' goeds tot stand
hebben kunnen komen. Doch er geschiedde
niets! De vloot, die toch een zware, veel
omvattende taak te verrichten kreeg, werd
niet versterkt en het bleek weldra dat
Nederland niet van zins was zich de daar
voor noodige opofferingen te getroosten. De
grondslag van het stelsel verviel dus. De
buitenbezittingen bleven onbeschermd. Het
leger echter bereidde zich, voor zoover het
ging althans, voor op zijn taak om Java te
verdedigen.
Dat de generaal Rooseboom in 1900 naar
Indiëging als G. G. was wel in hoofdzaak
om de defensie-kwestie te regelen. Deze be
stuurder zag wel in dat er op de vloot niet
te rekenen viel, men zou zich moeten be
palen tot de verdediging van Java. Er waren
evenwel groote moeilijkheden. Het eiland Java
heeft een voor verdediging zeer ongunstige
vorm, dan was het spoorwegnet nog maar
zeer beperkt, zoodat snel troepenvervoer
uitgesloten was en ten slotte was het leger
zeer zwak. Hoe moest men met dat beetje
troepen de mogelijke landingsplaatsen be
waken en voorlooplg verdedigen ? Hoe het
vlootsteunpunt Soerabaja beschermen? En
hoe de bestuurszetel Batavia? Dat alles kon
eenvoudig niet! Men moest zich dus beperken
tot de verdediging van een deel van Java.
De keuze viel op West-Java. Daar toch was
de hoofdstad Batavia, daar bood het bergland
van de Preanger Regentschappen het leger
gelegenheid al vechtende en weerstand
biedend, te wijken om de verdediging al
thans zoo lang mogelijk te rekken. Maar
dat leger zou een basis noodig hebben van
waaruit het voor alles voorzien kan worden
en waarop het zoo noodig zou kunnen terug
trekken. Daarvoor leek de hoogvlakte van
Bandoeng bij uitstek geschikt. Doch dan
was het noodig die basis eenigszins te ver
sterken. Er werden dus permanente verde
digingswerken gelegd op de voornaamste
toegangswegen tot het plateau. En zoo kreeg
het Ind. leger zijn reduit en zijn stelling
van Bandoeng.
Door velen werd gevoeld hoe zwak wij
waren en hoe hachelijk onze positie zoo
langzamerhand dreigde te worden in het
snel ontwakende Oosten. De toenmalige
ritmeester Boon, thans redacteur van het
Soerabajasch Handelsblad leverde destijds
al een prachtig pleidooi voor een sterke vloot.
Eindelijk zag de regeering in, dat het
defensie-plan herzien moest worden. In Juni
1912 werd een Staats-commissie ingesteld,
die in het volgend jaar Rapport" uitbracht.
Deze S. C. wees er op, hoezeer de om
standigheden veranderd waren in Oost-Azië.
Een krachtige vejrdedigbaar-making voor
den geheelen Archipel was een onafwend
bare eisch geworden. De buiten-bezittlngen
mochten niet langer aan hun lot worden
overgelaten, daarvoor waren ze te belangrijk
geworden en beloofden ze te veel. Dan
we«s ze zeer terecht op den groote moeilijk
heid om Java te verdedigen en om Batavia
met ons leger te behouden. De S. C. achtte
dan ook een geheele herziening van ons
standpunt noodig Zij meende als eischen
te moeten stellen dat wij elke
neutraliteitsschending zouden kunnen afwijzen en ook
dat wij ons geheele eilandenrijk afdoende
zouden kunnen verdedigen tegen een
eventueelen aanvaller.
Op grond van déze eischen kwam de
S. C. tot de slotsom, dat de verdediging
voor Indiëmoest worden opgedrageen aan
een krachtise vloot. Dit standpunt is juist.
Immers het zal gaan om het meesterschap
2) Pag. 214. 3) Pag. 218.
om te zetten tot heilrijke daden?
Nu is Holland in nood. De kanonnen
donderen aan alle kanten. Het eenige wat
ons redden kan is onze streng gehandhaafde
neutraliteit. Maar hoe kunnen we onze
neutraliteit handhaven als we afhankelijk zij n
van de strijdende partgen, die elkaar geen
korrel graan, geen brok steenkool gunnen?
Hoe zouden we den staatsman zeegenen,
die, op raad van den onpractischen" dichter,
met geduldige volharding in die eenentwintig
jaren de ontginning van eigen bodem zoozeer
had uitgebreid, dat wij nu met gemak onze
7000000 menschen konden voeden, kleeden
en huisvesten. Wij konden dan desnoods
onze grenzen sluiten tot het onweer heeft
uitgewoed. Want het had niet behoefd. Wij
kunnen van ons land onze bevolking voeden.
Onze boodem heeft zout, turf en steenkool;
wij produceeren vleesch, zuivel, graan en
suiker; vruchten, groenten en timmerhout
brengt onze boodem voort; wij behoefden
geen gebrek te lijden ondanks de scherpste
blokkade.
Nu zitten wij in de klem en worden van
weerskanten bedreigd door de grimmige
teegenstanders, die onze volksvoeding kunnen
beheerschen en ons dwingen hun zin te doen.
Dat komt er van, als men zulke eenvoudige
waarheden negeert, omdat zij koomen van
een dichter, een onpractisch" fantast en
utopist.
Uit het hier gezegde is op te maken, hoe
ik de rol van den dichter begrijp als
verteegenwoordiger in het parlement. Hij behoort
tot geen partij en zal zich niet bij een partij
aansluiten. Hij bindt zich niet aan een partij
programma, noch aan een eigen programma in
détails. Dat zou het goede te-niet doen dat
hij kan uitrichten. Zijn specialiteit is het
algemeene en zijn opgave is, met alle kracht
vast te houden aan algemeene waarheeden,
waaromtrent hij zeeker is, zooals ik zeeker
was omtrent de regeeringsplicht tot bevei
liging van de staat.
Zulk eene eenvoudige waarheid is het ook,
die ik ons volk heb voorgehouden, langer
dan een-en-twintig jaar: dat geen gemeen
schap kan bloeyen en stand houden, die
zich niet bevrijdt van het vreeslijke euvel
van parasitisme en loonslavernij.
Wat ik daaronder versta heb ik voldoende
uiteengezet, maar ik houd mij aan het een
voudige beginsel en onderwerp mij niet aan
theoretische dogma's. De weg die mij het
meest effect belooft is de weg, van coöpe
ratie: het samenwerken van alle producenten
in plaats van het concurreeren. Als devies
gaf ik: werkers, werkt voor elkander!"
Onderlinge bijstand, onderlinge samenwer
king en overleg, afsnijden van alles wat wil
parasiteeren, wat wil misbruik maken van
een anders zwakte, dat is de weg die vol
doet aan de eenvoudige waarheid van het
Over de grenzen gekomen"
Kom, ontvluchte krijgsgevangenen,
Welkom, Pax Intrantibus!
Spring maar over onze grenzen
En ontvang een broederkus.
Smul maar mee van onze tafel,
Schaam je niet, 't kan niet op,
Zelfs al zette uw regeering
Onzen heelen invoer stop.
Slenter vrij door onze straten,
Breek eens in, wanneer je kan.
Van 't schelden uwer vrinden,
Trekken wij ons toch niets an.
Word maar dikker in ons midden,
Tot de oorlog is gedaan,
Als je dan ben thuis gekomen,
Kan je mee aan 't schelden gaan.
Wil je soms 'n fietsje gappen ?
Pik maar in en wees niet bang,
Heb je lust in spionneeren ?
Kijk maar rond en ga je gang.
Zwaai maar dronken door de kroegen,
Sla de dienders op hun kop,
Arme, brave krijgsgevang'nen,
Haal je hart hier maar eens op.
Als de vrede wordt gesloten,
En de oomes praten gaan,
Mag je onze volksbelangen
Met een vloek wel overslaan.
Dankbaar hoef je niet te wezen,
Holland deed gewoon zijn plicht.
Alles zullen we verdragen
Met een vriendelijk gezicht.
Noem ons smokkelaars en lafaards
Lieve, weldoorvoede gast.
Laat ons stevig meebetalen
In den wereld-oorlogslast.
Alles kan je van ons krijgen
Alles wat je oog maar ziet,
Maar voor jullie mee gaan vechten,
Vriend, dat lappen wij 'm niet.
J. H. SPEENHOFF
llllnilllmlMHIIIIIIMIIIII
iitiiiiiitiiiiiiiliiiiiiniiiiiiiiiiiliniHi
ter zee in den Archipel. En bovendien werkt
een sterke vloot ook preventief. Onbe
schermd bezit lokt uit tot diefstal!
Een vloot heeft echter minstens n steun
punt noodig. Aan zoo'n vloot-station moeten
bepaalde strategische, tactische en
zeevaartkundige eischen gesteld worden. De S. C.
betrok in den kring harer beschouwingen
een tweetal punten n.l. het bestaande steun
punt, Soerabaja, en een nieuw te maken
basis te Tand jon g Priok. Hoewel er voor
het eerstgenoemde veel te zeggen viel koos
de S. C. het tweede, omdat het in West
lava lag, bij den bestuurszetel Vloot en
leger dus bij elkaar. Ongetwijfeld een groot
strategisch voordeel. Er is echter van het
inrichten van T. Priok tot vlootsteunpunt
nooit iets gekomen. De marine bleef aan
haar oude liefde, Soerabaja, getrouw.
Intusschen achtte de S. C. de hoog vlakte
van Bandoeng het beste geschikt als basis
voor het leger. De stelling van Bandoeng
bleef daarom gehandhaafd.
Wat de krachtige vloor" betrof, welk de
n in
socialisme. Een waarheid, die, wei-geformu
leerd, door niemand kan bestreeden worden.
Weg met zwendelarij, met dobbelen en
spéculeeren, met het sjacheren in fondsen!
Dat is een kanker in het volk, minstens zoo
erg als het alcoholisme, omdat er nog geen
schande in gezien wordt, eevenmin als er
vroeger schande in werd gezien zich te
bedrinken.
Een andere eenvoudige zekerheid durf ik
volhouden teegenoover alle finantieele spe
cialiteiten, al ben ik leek in finantieele zaken,
n.l. deeze: dat het een onrechtvaardige
en waanzinnige verhouding is, wanneer
de Staat, begreepen als de gemeenschap,
zich-zelf in schuld steekt teegenoover de indi
viduen. In deezen oorlog is er voor honderde
milliarden geleend door de staten, van de
individuen. De geldmacht komt daardoor uit
handen van de staat in handen van enkele
burgers. Die zouden dus op een goeden dag
den staat in de gijzeling kunnen zetten. Finan
ciers en staatslieden noemen deeze toestand
practisch. de dichter noemt hem in hooge
mate onpractisch, omdat hij eindigen moet
in een katastrophe, revolutie of hongersnood.
Ook deeze eenvoudige waarheid zal ik
handhaven, dat de erfelijkheid ons geen
waarborg geeft voor het aanstellen van een
deugdelijk staatshoofd en dat het dus
onweetenschappelijk, onlogisch en onpractisch
is, het staatshoofd door erfelijkheid te doen
aanwijzen. Dit moet uitloopen op onheil,
omdat het een onwaarheid is.
Dit wil echter niet zeggen dat ik de per
soon vaa het staatshoofd zou willen aantasten.
Die persoon zal ik respecteeren zoolang zij
staatshoofd is, omdat zij het is. Maar het
stelsel blijf ik afkeuren, omdat het een leugen
in zich heeft.
De dichter hoeft niet thuis te raken m de
politiek; hij zal er zich nooit recht thuis
gevoelen. Maar hij kan daarom toch een
goed volksverteegenwoordiger zijn. Al kan
hij niet met het bloote oog een vrijzinnig
democraat van een liberaal onderscheiden,
als hq maar recht van onrecht kan onder
scheiden, en dat doet hij allicht beeter naar
mate hij meer buiten de partijen staat.
Mijn antithese is ook voor of teegen de
leer van Jezus. De Meester was ook onprac
tisch in de oogen van zijn tijdgenooten, maar
in de oogen van de dichter de meest prac
tische mensch die ooit geleefd heeft. Het is
niet practisch de menschen te beschouwen
als roofdieren, die elkaar moeten wantrou
wen, bedreigen, berooven, uitbuiten of ver
moorden. De beste leevenspractijk volgt uit
het begrip, dat wij kinderen zijn van n
vader en leeden van n groot gezin.
.