De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 23 juni pagina 1

23 juni 1917 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

. 8087 Zaterdag 23 Juni A' 1917 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON | Prijs per No. f 0.15. Per 3 mnd. f 1.90. Abonn. loopen per jaar j | UITGEVERS; VAN HOLKEMA & WARENDORF, AMSTERDAM | | Advertentiën omslag f 0.35 p. regel, binnenpag. f 0.40 p. regel ] INHOUD; Bladz. 1: Party en Partijschap. Het Proces zonder End, door T. H. De Tocht naar Chatham, door prof. dr. H. Brngmans. 2: Buiten!. Overzicht, door Gr. W. Kernkamp. Krekelzang, door J. H. Speenhoff. Een binnen gesmokkelde Grondwet, door dr. Fred. v. Beden. 3: Staatszorg TOOT onze Bossoben, door P. H. Bnrgers. De Leerliogenregeling, door dr. J. van Hettinga Tromp. De Verdediging van Ned.-Indië, door Kr. 5: Voor Vrouwen, door Elis. M. Bogge. uit de Natuur, door Jae. P. Thy*se. 7: De Nieuwe Opperrabbijn en zyn Werk, door dr. O. M. Sluys. Boekbespreking, door H. Balomooson. 't Jongste Dnitsohe Vredesvoorstel, teekening van Jordaan. Het Drama van Mor gen, door A. Saalborn. 9: Post en Plakzegels. De Nederlandsche Mneea, door W. Martin. Ten toonstellingen, door PJasschaert. In Stockholm wordt gebouwd, teekening van Qeorge vanRaemdonok. Medische Kroniek, door prof. J. W. Langelaan. Beizend Mensobdom, door L. C. Steenhuizen. 10: Vlaamsch Feest, door A. de Bidder, met teakeningen van Al f red Ost. Leekenspiegel. 12: Een merkwaardig feit, door v. O. Verzen, door v. Galen Last en v. Riemsdijk. Uit bet Kladschrift van Jantje. Feuilleton, door AndréShillings. 14: Het 285 jarig bestaan der Amsterdamscbe Universiteit, teeieoing van Job. Braakensiek. Spreekzaal: Oorloge democratie, door Jos. Loopnit. Schaakrnbriek, red. dr. A. Gr. Olland. Damrobriek, red. K. O. de Jonge. Bijvoegsel: Het aftreden van Koning Constanten, teekening van Joh. Braakensiek. itiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiitiii PARTIJ EN PARTIJSCHAP De loop van de partijlooze en antipartij actie tegen de Grondwetsherziening heeft dunkt ons wel bevestigd, dat die genen gelijk hebben, die voor bestrijding van de euvelen en gevaren van het politieke partijwezen, meer verwachten van frissche werkzaamheid in, dan buiten de bestaande partijen. Het andere komt al te zeer neer op even machtelooze als matelooze aanvallen tegen de bierkaai. De strijd tegen de uitwassen van het partijwezen kan niet 't vruchtbaarst wor den gevoerd door negatie. Waarheid blijft toch, dat elke ont wikkelde gemeenschap hare traditioneele en duurzaam georganiseerde meeningsgroepeeringen behoeft, die zelfs opzichzelve een bewijs van ontwikkeling zijn. Partijen zijn geen toevallige dwaas heden; - zoo maar door eenige per sonen ineengezette, en door eenige per sonen desnoods weer uiteen te rafelen voortbrengselen van menschelijke spits vondigheid. Moge zij leiden tot wantoestanden en vaak den induik geven van onlogische dwaasheid, daar is niettemin methode en nut in! Evenmin als men natie's en kerkge nootschappen weg kan redeneeren of ineentimmeren, zal dit gaan met de staat kundige partijen. Hun kracht berust op de behoeften van den geest der menschen als maatschappelijke dieren". Zij begeeren, ook voor hunne opinie's omtrent de algemeene zaak, aansluiting, veiligheid, en voor 9/10 stellen zij daartoe ten slotte het meeste vertrouwen in de duurzame organisatie's, die met het nationale leven zijn opgegroeid. Aan hen, dit vertrouwen te blijven verdienen! * * * Toch mag dit geen reden zijn, om de groote nadeelen en zwakheden, waartoe partijwezen leiden kan, te onderschatten. Party is the madness of the many for the gaïn of the few": de onnoozelheid van de menigte, ten voordeele van weinigen", zeide Lord Bolingbroke. Is dit per se zoo? Men zou het weer gaan gelooven, wanneer men de bittere verwijten hoort, nu weer tegen het partijwezen gekoesterd. Er wordt geprofeteerd, dat wij een nieuw tijdvak tegemoet gaan van onder de partijen uit". En beteekenisvolle klanken klinken ons inderdaad tegemoet uit het land, waar verantwoordelijke partijorganisatie en staatkundige associatie juist den meest klassieken en vruchtbaren vorm schenen te hebben aangenomen: uit Engeland. Wat maakt 't uit, of wij ter zelfder tijd thans in Duitschland bij zijn zoeken naar het parlementarisme, de waarde van het partijleven, dat men daar eigenlijk nog niet kent, hooren verheerlijken? Wie in politieke ontwikkeling vooruit wil zien, richt niet daarop de aandacht, maar op de woorden, onlangs door Lloyd George gesproken, wiens nationaal ministerie het bestaande partijstelsel voorloopig onder de kaasstolp heeft geplaatst. In zijn jongste redevoering wendde hij zich tegen de oude politieke machinerie, de oude methode en de oude begrippen", zeggende: de toekomst van dit land hangt af van wat de politici geleerd zallen hebben." Wanneer de oorlog voorbij is en de wederopbouw begint, hoop, vertrouw en bid ik, dat wij niet in hoeken en gaten zullen snuffelen naar stoffige partijpropaganda. Laat ons voor ons zelf de beste methoden uitdenken, met het oog op de feiten, die wij voor den oorlog niet kenden. Er waren toen twee, later zelfs vijf partijen, absoluut onafhankelijk van elkaar, en het publiek bemerkte dat geen van alle de wijsheid in pacht had. Dat er meer dingen zijn tusschen hemel en aarde, dan de politieke philosophie van een dier ettelijke partijen, dat is een van de revoluties, die wij in dezen oorlog hebben meegemaakt!" Zonderlinge speling! Ligt er niet e,ene wonderlijke ironie, in, dat Nederland er thans, tegelijk met het doorwerken van zulke opvattingen elders, juist toe is overgegaan de strenge partij-in-deelingen veel sterker ten top te voeren? De nieuwe Evenredige Ver tegenwoordiging is daarop toch immers aangelegd. Onze huidige regeeringspolitiek is bij uitstek op de machtsverdeeling der par tijen gebouwd geworden. De geheele makelaars.-arbeid" van den heer Cort van der Linden is op dien leest geschoeid. ? Terwijl wij aldus't partijwezen de meest nadrukkelijke sanctie verleenen, klinkt in Engeland het woord: niet naar 't oude partijwezen terug. En daar waarlijk niet alleen. * * * Men moet echter het gevaar zien, waar het ligt, niet, waar 't niet is. Het ligt niet in het bestaan van poli tieke partijen op zich zelve. De ervaring leert integendeel, dat een volk in niets beter dan in krachtige staat kundige partijen het middel bezit, ten eerste om het volk zelf tot eigen staat kundig inzicht en kracht te brengen, ten tweede om de staatkundige leiders te vormen, die zich aan het volk verant woordelijk voelen. Maar even groot zijn de nadeelen, wanneer de partijen ontaardef! in partij schappen. Dit wil zeggen: wanneer het gewas van toewijding aan de algemeene zaak en van verantwoordelijk idealisme, omwoekerd wordt door handige middel matigheid en enghartig groepsbelang. Wanneer in de partijen het besef sterft, dat zij moeten streven naar algemeene belangen, naar de belangen ook van anderen dan den eigen partijaanhang. Dat zij niet tot doelwit mogen zoeken het bijzondere voordeel van hun kring, maar alleen het nationale belang, naar hun bijzonder gezichtspunt bezien. Anders, ja, dan komen de bezwaren in vollen omvang tot uiting, en kan ieder instemmen met Nicolaas Beets: Partijschap haat ik als de pest." Partijen moeten zijn groot van opzet en groot van geest. In partijschappen komt kleinheid en kleinzieligheid ten troon. Daarom zijn deze voor het volk ook niet anders dan een werktuig tot zwak heid, niet tot kracht. Zij leiden tot versnippering en onderlingen naijver, tot vruchteloosheid en kleinachting. Zij zijn ook de zekere weg tot machtsmisbruiken en tot kleine of groote dwingelandij; tot troebel water, en tot den eigen ondergang. In Nederland is het gevaar van kort zichtige partijzucht waarlijk nooit denk beeldig geweest! Ook nu voelt men het weer om zich heen. Dubbel klein en gevaarlijk, in het licht der geweldige internationale ge beurtenissen en der groote nationale be langen, die thans op het spel staan. Hoe is het bijvoorbeeld te verstaan, datthans onder de drie vrijzinnige groepen, elk op zichzelve te zeer maareen deel", dan dat zij de groote taak der vooruit strevende, vrijzinnige staatkunde ten volle kunnen verwezenlijken, de neiging heerscht om in onderlingen strijd en tegen werking de toekomst tegemoet te gaan, in stede van tot eene vrijzinnige samen werking te geraken ? Zulke verantwoordelijkheden wegen zwaar! Zoo, tegen de ontaarding der partijen meenen wij Lloyd George te moeten ver staan. Zoo is ook de ontstemming ten onzent te formuleeren. Het moet niet gaan: tegen partijen. Maar het is de dure plicht der partijleiders en partijleden, te waken, dat zij waarlijk energieke, jonge en verantwoordelijke partijen blijven, en niet tot f actiën ver schrompelen. Dit kan alleen geschieden door vast te houden aan groote lijnen en groote doelpunten. Door uit te zien naar wat vereenigt, boven datgene wat scheidt. Door te vragen naar de behoeften van het land en de gedachten van het volk, boven de behoeften en de gedachten van de partij. v. H. Het Proces zonder End De vraag dient onder de oogen te worden gezien, of het proces Schröder, waarin nu den ISen Juni 1.1. wederom een arrest van den Hoogen Raad gewezen is, zoo maar verder voort moet betijen. Den 16en Juni 1915, denk eens aan, hoe lang geleden: Juni 1915, toen de oorlogszomer vergeleken bij nu, nog een gemoedelijk leverderideau was, schreef de hoofdredacteur van De Telegraaf" het artikeltje met de nu welhaast befaamd geworden zinsnede over de schurken van Europa". Den 18en October daaropvolgende werd hij deswege voor den strafrechter ge daagd als hebbende opzettelijk eene handeling verricht waardoor de onzijdig heid van den staat in gevaar wordt ge bracht" (artikel 100 van het Wetboek van Strafrecht). De Rechtbank sprak hem vrij, 14 December 1915. Er is niet gebleken," zeiden nucjiterweg de Amsterdamsche rechters, dat het stuk hier te lande of over jde grenzen eenige bedenkelijke uit werking heeft gehad." De beklaagde werd evenwel in hooger beroep betrokken. Nieuwe vrijspraak: 31 Mei 1916. Het Amsterdamsche Hof paste alleen eene andere (o. i. minder gelukkige) redeneenng toe: al breekt het dagbladartikel op eene niet waardige wijze den staf over een der oorlogvoerende partijen, zoo kan de Nederlandsche regeering daarvoor nog niet door eene buitenlandsche regeering ter verantwoording worden geroepen." Het Openbaar Ministerie klauterde verder voort, naar den Hoogen Raad. Cassatie! De vrijspraak werd vernietigd, omdat immers het geschrevene onze on zijdigheid toch nog wel op eene andere manier in gevaar kon hebben gebracht, al gaf het eene vreemde regeering nog niet het recht (wat beteekent nu nu nog: het recht!), er Nederland aansprakelijk voor te stellen: Zoo werd, 6 November 1916, de be klaagde verwezen naar een vierden rechter: het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Hier werd uit het andere vaatje ge tapt. Artikel Honderd kreeg een veel venijniger beteekenis Van vrijspraak geen sprake meer Een oorlogsdaad tegen Nederland zal uit 't artikel wel niet voortvloeien", zeiden de raadsheeren, maar diplomatieke moeilijkheden mis schien wel, in elk geval was verklaarbare wrevel en ergernis in Duitschland op wekt". Drie maanden gevangenis. 14 Maart 1917. Gestadig druppelen holt den steen. Nu wendde de beklaagde zich tot den Hoogen Raad. En kreeg zijn zin. Ongeveer op den tweeden verjaardag van 't schurken-artikeltje, 18 juni 1.1. is de zaak opnieuw gerenvoyeerd. 't Arrest van het Haagsche Hof hield geen steek. Men moet om in Nederland in de gevangenis te komen, nu een maal nog iets ergers doen, dan aan de Duitschers reden tot wrevel geven en de Duitschgezindheid van eenen Haagschen magistraat en zijn kring hinderen. De Hooge Raad heeft op 't bedenke lijke van dergelijke tendenzen de hand gelegd; voor eenige weken, door het niet te verdedigen Haagsche arrest tegen den Toe&ornsfonthuller te vernietigen, thans met 't Schröderarrest. Nu moet de zaak weer naar een ander Hof, en, komt er niets tusschenbeide, dan kunnen over eenige maanden de Bossche raadsheeren den heer Schröder voor zich hebben, Mr. Kappeyne's geest zien sprankelen, en moet 't arme artikel 100 als zoete lieve Gerritje" weer met Barbarossa op 't bal. Dan welgeteld voor de zesde maal. Dat zulks de laatste phase zal zijn, er is geen enkele reden om het aan te nemen! Het bewuste strafwjstsartikel blijkt immers, zooals onzerzijds ook reeds geruimen tijd geleden in het Tijdschrift voor Strafrecht is uiteengezet, zóó vaag en onbruikbaar te zijn, dat 't lukraak zal wezen, als er eindelijk een uitspraak komt, waarbij n de beklaagde n het openbaar ministerie zich neer kunnen leggen. En bovendien stijgt met den dag de moeilijkheid der puzzle, om uit te maken, nu, in 't najaar van 1917, of in 1918, of in den zomer van 1915 iets had kunnen gebeuren, waarvan nu eenmaal heelemaal niets gebeurd of gebleken is, en of Schröder een oorlogsgevaar had kunnen verwekken, waar wij nu nog altijd, gelukkig, niets van hebben beleefd. In zooverre zal in elk geval, al doen de rechters het niet, de tijd hem vrij gesproken hebben. Onder deze omstandigheden rijst de vraag, of het niet in het algemeen belang ware het Schröder-proces thans niet verder re voeren, en aan het proces zonder end", een einde te maken. * * * Wat ons betreft, al waren ons ver schillende dingen, die in 't blad van den heer Schröder geschreven zijn, niet sympathiek, belangrijk minder aangenaam nog heeft ons van den aanvang af het geheele instellen der rechtsvervolging tégen hem en de wijze, waarop tegen dezen journalist is ingegrepen, aangedaan. Doch stelt men zich eens op het standpunt van hen, die aanvankelijk het instellen der rechtsvordering wél nuttig hebben geacht, dan nóg mag -'t zeker ook van dit standpunt nu wel wenschelijk worden geacht, de zaak bij den loop dien zij genomen heeft, uittelatenzijn. Daar is de lange duur, waardoor de loop des rechts die van een aamechtigen boemeltrein wordt. Voorts: de gebleken onzekerheid der wet. Het geldt daarbij bovendien drukpers vervolging, welke ten onzent in het al gemeen reeds niet zeer gezien is, maar die in dit geval, wegens de gebleken buitengewone vaagheid der wetsbepaling, in alle perskringen onrust en onbehage lijkheid heeft gewekt.. En dan: wordt 't niet noodeloos, om thans nog een veroordeeling te zoeken voor een feit als dit in gevaar brengen", dat 2 jaren terug ligt en zich niets gevaarlijk heeft betoond? Voorts heeft elke nieuwe behande ling van het Schröderproces opnieuw de gemoederen en gevoelens ten onzent in opwinding gebracht. Dit zal ook in 't vervolg zoo zijn. Het pro-dit en pro-dat laait tegen elkaar op; voor de autoriteiten zelfs is 't ook al moeilijk er buiten te blijven. Ook buiten de grenzen werden telkens ons land, onze regeering, onze justitie, in commentaren van een of van beide par tijen betrokken. ledere nieuwe behan deling heeft ergens in 't buitenland ongewenschte stof opgewaaid. Er zijn dus redenen te over, om, uit sluitend in het algemeen Nederlandsch belang, dit proces thans verder te laten rusten,?zonder opnieuw naar eene eindbehandeling'' te talen, die wie weet hoe eindeloos ver nog af ligt. Het initiatief tot zulk eene beëindiging behoort bij den Minister van Justitie, bij de Regeering. Wij betwijfelen, of zij in den tegenwoordigen processueelen stand der zaak hiertoe komen kunnen, zonder de mede werking van de wetgevende macht. Doch dan schijnt het belang in kwestie groot genoeg, om gebruik te maken van een door onze Grondwet (art. 68) juist voor dergelijke bijzondere omstandighe den ingesteld rechtsmiddel: de abolitie, d.w.z. 't achterwege laten van verdere maatregelen van rechtsvervolging in een individueele strafzaak. Niet als daad van genade", of als be slissing over strafbaarheid of onschuld; niet om den beklaagde aangenaam of on aangenaam te zijn, of om op 't gebied van de wettelijke macht te treden, maar: als maatregel van algemeen belang. Zeer stellig moet zulk een maatregel, zulk een onderbreking van den gewonen processueelen loop, groote uitzondering blijven. Als zoodanig is de abolitie dan ook historisch bedoeld. Sinds onze Grond wet er in 1848 weer van spreekt, is ze niet toegepast. Er is echter in dit geval ernstige reden, en geen enkel bezwaar, om er van ge bruik te maken. Nadeel voor den beklaagde kan er, bij de thans reeds gevallen uitspraken, niet gelegen zijn. En het algemeen belang zal er op wel vijf gronden mee gediend zijn, als met deze Schröder-procedure niet verder wordt voortgegaan. v. H. DE TOCHT NAAR CHATHAM door Prof. Dr. H. BRUQMANS Het Nederlandsche volk, dat een natie van zeevaarders is, heeft in de afgeloopen week misschien niet het grootste en verhevenste, maar stellig het meest gloiieuse en befaamde feit van zijn maritieme historie kunnen her denken. Het was gisteren twee-en-een-halve eeuw geleden, dat het Hollandsche kanon donderde op de Theems, dat Londen vol was van angst en paniek voor de naderende Hollanders, dat de Engelsche koning vreesde naar Windsor de wijk te moeten nemen, dat de Ruyter met koperen mond den vrede dicteerde. Wij spreken natuurlijk van den roemrijken tocht naar Chatham, nog steeds een voorbeeld van wat in die dagen kloeke duif, krachtige moed, omzichtig beleid en uitnemende voorbereiding in een man als de Ruyter kon tot »tand brengen. Zelden is een oorlogsdaad met zoo volmaakt succes bekroond; niet alleen was de beroemde tocht een volkomen zegepraal, maar ook bereikte zij geheel het doel ten slotte van alle oorlogsbedrijf, zij bracht ons den vrede. Vrede het tooverwoord, waardoor alle oorlogvoerenden worden bezield en gesterkt was in den zomer van 1667 de leuze; in dien tijd wist ieder, dat de oorlog slechts een middel tot vrede is, niet meer, maar ook niet minder. Zoowel Engeland als de Repu bliek wenschten den vrede, maar konden hun eisenen en wenschen niet tot overeen stemming brengen. In April was Breda aan gewezen als plaats voor onderhandeling; daar, in het oude kasteel der Nassau's, be gonnen in Mei dan ook de onderhandelingen; onder de welwillende bemiddeling van Zweden kwamen daar de gedeputeerden van Frankrijk, Engeland en de Republiek samen; Beverningh, stellig destijds een der beste Nederlandsche diplomaten, stond aan het hoofd van onze missie. Maar de onderhandelingen vorderden weinig, hoewel de Engelsche regeering wel het gevaar inzag, dat van Frankrijk begon te dreigen, en daarom een samenwerking met de Republiek van zelf op haar weg vond. Maar er was te veel oud zeer; er waren, be halve de groote concurrentiestrijd tusschen de twee eerste hande^smogendheden, te veel oude, hakerige kwestiën tusschen Engeland en Nederland te behandelen, om snel tot een overeenkomst te geraken. Zoo sleepten de onderhandelingen voort van Mei tot Juni zonder veel uitzicht. Toen bracht de kloeke raadpensionaris de Witt een reeds vroeger door hem ge opperd plan nogmaals ter tafel. Reeds in het begin van den oorlog, in het voorjaar van 1665, had hij voorgesteld onze vloot de Theems op te zenden en dan niet alleen de Engelsche oorlogsschepen, maar ook de forten, arsenalen, werven en voorraadschuren der vloot te vernietigen. Daardoor zou aan de Britsche zeemacht de zwaarste slag worden toegebracht, de vernieling van haar basis, een wapenfeit te vergelijken met de ver overing van Wezel door Otto van Gent in 1629 en van Bonn in 1673 door Willem III. Het was in 1665 heel anders uitgekomen; geen overwinning op de Theems, maar de nederlaag bij Lowestoff was het gevolg van het eerste uitzeilen. De raadpensionaris, feitelijk in dezen oorlog onze minister van marine, had het plan toen opgegeven; maar na den vierdaagschen zeeslag was hij er weer mede voor den dag gekomen; het was toen door de Ruyter ontraden, op grond van zijn onvoldoende kennis van het terrein aan den Theemsmond. Na een jaar schijnt in dit opzicht de zaak in orde te zijn gekomen; ten minste, de Ruyter maakte geen verder bezwaar, toen de Witt in het derde oorlogs jaar opnieuw zijn oud plan te berde bracht. Een plan als dit kon slechts volledig slagen als het goed werd voorbereid en vooral werd geheim gehouden. Wat dat laatste beteekende bij de veelhoofdige regeering onzer Republiek, weet men. Maar men weet ook, dat de Witt met de onhandige machine, die de staat van die dagen was, wist te werken. Alleen aan enkele leden der Staten-Generaal en de opperste vlootvoogden werd het groote plan medegedeeld; zelfs de Fransche gezant, die nog wel onze bondgenoot vertegenwoor digde, mocht er niets van weten. Natuurlijk zou de Hollandsche luitenant-admiraal-generaal de Ruyter de vloot commandeeren. Als vertegenwoordiger van het hoogste gezag der Staten-Generaal zou de Witt op het admiraalschip meegaan, gelijk hij dat de vorige jaren had gedaan. Maar de verdachte en zelfs reeds dreigende houding van Lodewijk XIV maakte de afwezigheid van den Tocht naar Chatham. 19-23 Junf 1667 (Kopergravure van R. de Hoogh)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl