De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 23 juni pagina 12

23 juni 1917 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

12 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 23 Juni 17. - No. 2087 Meer nog dan de Nederlaridsche nijverheid, bevoordeelt men zich zelf door tot aanschaffing van een FOlSKaERS te besluiten. IIIIIII Uil III Illllll ECHNISCHE RUBR.I Een Merkwaardig Feit In hét algemeen bestaat In ons land, en misschien wel in vele andere, de algemeene opinie, dat in Amerika steeds het non plus ultra gevonden moet worden op het gebied van electrische toestellen en dat al het ouderwetsche direct van de hand wordt gedaan, om te wijken voor het nieuwere en betere. Hoezeer die opinie een dwaling is, blijkt uit het feit, dat in de meeste steden van Amerika (zelfs die met fantastisch verlichte straten .zooals de Broadway in New-York) de half watlamp niet of sporadisch voorkomt. Terwijl hier te lande de voornaamste winkels bijna zonder uitzondei ing de allerzuinigste. electrische lampen (met spiraalvormigen draad en gasvulling) gebruiken, ziet men in New-York en andere groote steden nog de gewone metaaldraadlamp en zelfs nog wel de kooldraadlamp, al is deze meer beperkt tot de kleinere woningen en gangen. Hoe sterk dit is, blijkt uit de publicatie (in het begin van dit jaar) van een brochure van het Bureau of Standards" in Washington, waarin de verbruikers van electriciteit erop gewezen worden, dat niemand de kooldraadlampen mag gebruiken, al krijgt men geld toe bij het aanschaffen ervan. De prijs van de lamp kan uitgedrukt worden in weinige centen, maar het energieverbruik kost vele dollars en voor dezelfde lichthoeveelheid bedraagt deze driemaal zooveel voor een kooldraadlamp als vooreen metaaldraadlamp. De leverantie van electriciteit berust in Amerika zopwat geheel in handen van groote maatschappijen, aan wie het te doen is om veel stroom te leveren. Bij het in gebruik komen van de metaaldraadlampen werden sommige bang vóór vermindering van debiet en deze boden aan om de kooldraadlampen gratis te vernieuwen, terwijl voor de nieuwere soort lamp betaald moest worden. Nu werken de meeste maatschappijen het verdwijnen van de kooldraadlampen wel in de hand, maar het gaat niet zoover, dat b.v. door ad verteeren, het voordeel der nieuwe soorten onder de oogen van het groote publiek gebracht wordt. Genoemd bureau stelt voor de voordeden van de metaaldraadlampen te doen publiceeren op groote schaaf en wettelijke be palingen in te voeren om de maatschappijen te dwingen de afnemers te helpen bij het koopen van de beste soorten van lampen en die firma's, die lampen gratis geven aan hun afnemers van stroom, te noodzaken óók de beste te geven. Dat al deze dingen van hoogerhand geregeld moeten worden wijst wel op een sterken achterstand in dezen, vergeleken b.v. met ons land. Een der redenen hiervan is de hooge levensstandaard van Amerika, die de in woners heel wat minder om een Amerikaanschen cent (=2% Holl. cent) doen geven dan wij om een cent of zelfs om een halfje. De oorzaak van het niet in gebruik komen der halfwatt-soorten ligt echter in hoofdzaak aan de enorme invoerrechten, waardoor het buitenlandsch fabrikaat niet gemakkelijk kan concurreeren (zeker niet tijdens den oorlog, nu de vrachten zoo enorm veel hooger zijn en het vervoer zoolllllMNIMIIIUIUIltl HET VADERLAND GETROUW DOOR ANDRÈSCHILLINGS In een kleine stad van het Belgenland klonk de alarmklok, in onregelmatige klan ken de mare verkondigend, dat de vijand aanrukte. De burgemeester, lang en stevig van bouw, zat op 't raadhuis met zijn sche penen in druk gesprek te overleggen wat er gedaan moest worden. De burgerwacht was reeds opgeroepen en stond op 't marktplein te wachten. Van Brussel geen bericht nog," zei de burgemeester en de schepenen zwe gen, vol angst voor het besluit, dat Meester Roeselaere nemen ging. Plotseling klonken er kreten : Vliegt de Blauwvoet" Storm op zee!" en de burgemeester herhaalde uit volle botst: Storm op zee !" Toen wendde hij zich met een uitdrukking van woede en haat op zijn bleek gezicht, waaraan de zwarte baard een indrukwekkende kracht gaf, tot zijn schepenen: Ge hoort 't mannen! Wat zullen wij zijn, lafaards of Belgen ?" En weer galmde't daar buiten: Storm op zee!" Toen richtte mr. Roeselaere zich op uit zijn zetel: Wij zijn Belgen en zullen onzen plicht weten te doen!" Hij opende de ramen van de raadszaal en sprak met forsche stem de in 't gelid geschaarde burgerwacht toe. En een stormachtig gejuich antwoordde hem. Hij wenkte de zes gendarmen, die op een afstand stonden en nu snel naderbij kwamen. Na eenige oogenblikken voegden zij zich bij den troep. Zelf verliet hij het raadhuis en keerde weinige minuten later uit zijn woning terug, gekleed als luitenant der burgerwacht. Ter wijl hij bezig was, zün mannen toe te spre ken in naam des Konings" stormden een TJIT HET T V-A-HST veel lastiger is) waardoor het monopolie der Amerlkaansche trusts gehandhaafd blijft. Deze hebben nu eenmaal hunne inrichtingen kant en klaar voor de fabricage van de oudere soort lampen en wenschen die niet te vernieuwen, daar ze dan weer last hebben met het aanleeren der werklui en de klanten toch hun fabrikaat moeten koppen. Dit laatste werd beweerd door Amerikanen, die het konden weten. Het besproken feit is dus voor ons land een aanwijzing hoe voorzichtig wij moeten zijn vóór tot verhooging van invoerrechten besloten mag worden en hoe in elk geval gewaakt dient te worden tegen invoerrechten, die trustvorming in de hand werken. v. O. VERZEN Nevelavond Van verre reeg'nen loom de witte waden aan Die zacht zich leeg'ren op de lage landen. In 't Westen sterft het laatste zpnnebrande, De dieren in den nevel schuilen gaan. Doodstil is 't in de lange olmenlaan Waardoor wij gaan als tusschen waaz'ge wanden, Waarboven donk'ren vaage boomenranden. 't Is of we door een wond're wereld gaan. Dan, plots, gaat uit die wijde, witte zee Een late leeuw'rik zingende nog stijgen Alsof e zon niet lang al henenglee En dag stil naar den nacht gaat neigen. En 'k voel mijn hart bevangen van een vree Alsof geen onrust 't ooit meer kon bedreigen. JOHAN VAN GALEN LAST honderdtal vrouwen en kinderen het markt plein op, huilend en angstkreten uitstootend: Ze komen, ze komen !" Een zinnelooze angst had de menschen bevangen en 't was hun niet mogelijk op de vragen die hun gesteld werden te antwoorden, ook over de man nen kwam eene huivering en hun knieën knikten. Toen zette mr. Roeselaere in: Zij zullen hem niet temmen den fieren Vlaamschen leeuw" en allen vielen hem bij, zoodat het marktplein weergalmde van de ge luiden en de klank der hoeven onderdrukt werd, die de zes man sterke lancierspatrouille vergezelde. Overmoedig kwamen zij aan rijden, hunne lange lansen gedrild. Maar zoodra zij de opgestelde wacht ontwaarden keerden zij hunne paarden en met luid ge rucht galloppeerden ze weg door de ver laten straten. In een oogwenk was dat alles geschied, maar nog suisde 't vreemde ge luid in de ooren der verzamelde schare: Wir kommen wieder." Zij zullen versterking halen," verbrak mr. Roeselaere de stilte, die de vijandelijke verschijning verwekt had. Zullen wij ze tegemoet trekken of de wapenen afleggen V donderde hij den nauwelijks van hun schrik bekomen wachten tegen. Allons, enfants de la patrie," was het antwoord. Toen kwam er eene groote bedrijvigheid op het marktplein. De burgemeester gaf zijne bevelen, kort en bondig. De saamgestroomde menigte moest terug het huis in, deuren en ramen sluiten en zoo mogelijk in den kelder vluch ten. De zes gendarmen met tien mannen van de burgerwacht zouden den weg op gaan, die naar de stad leidde en zich op stellen achter de bermen, langs de sloot, waarachter 't weiland en de akkers verborgen lagen. Ge laat niets voorbij," riep de burge meester hun na, toen ze vol moed den hoek van 't marktplein ommarcheerden. Tot de nog overgeblevenen richtte hij eenige woorden, vol doodsverachting en beraden volgden zij hun aanvoerder, die denzelfden weg ging, als de gendarmen genomen hadden. Aan het eind van de straat, waar de huizen ophielden en de blik het verre land overschouwen kon, hield hij halt Noar de Karke Elke Zundag stapte Wolter Gewichtig op d' Karke an De biebel had hie nooit e'Iêzen Doar begreep hie toch niks van In zien zwarte ves en jasse Lege schoenen, zwarte broek, In de zak wat um te kauwen 't Halosie en ... 't karkenboek. Refrein: En hie doch an zien gedoe Het land, de varkens en de koe. .d' Deure gonk hie langzaam binnen Namp de pette van de kop, Keek dan effen noar een burdtien, Doar stond: verboden spuwen" op. Bie de deure onder 't orgel Was de plaas" woar hie steeds stond. Keek noar domenee en 't burdtien, En spiejen dan gauw op d' grond. Refrein. Domenee kon heel bes preken Dat was 'n kerel in zien vak. Noa veloop van een half uurtien, Was Wolter in de sloap e'zak. Moar as 't orgel weer gonk speulen, Dan was hie voort weer present. En hie gooiden onder 't zingen, In de mutze 'n halve cent. Refrein. Hie liet d' anderen moar zingen, Zoowat kon hie biester slech. Hie liet 't karkenboek moar dichte, Doarin wos hie toch geen weg. Domenee gonk dan weer pieken, Woar 't van was, dat wos hie niet. Hie keek stiekem op 't halosie En dach, noe wordt 't zachgies lied! Refrein. en wees hun zwijgend den molen, die op een heuvel lag en geheel verlaten scheen stil hingen de wieken, waarvan het zeil doek was afgenomen Allen naar boven," beval mr. Roeselaere en in een ommezien stonden ze op den heuvel, die hun het uit zicht vrijer maakte. Geen gerucht stoorde de wijde stilte, die over het groen gele land lag, waarop de oogst rijpte in den witten zonnegloed. De boomen, in twee reken langs den w,eg gesteld, stonden stom zonder bladerengeritsel en geen levend wezen ver toonde zich op den weg, dien men heel in de verte bij een kromming uit het oog verloor. De mannen, vermoeid door de warmte en den plots en ongewonen arbeid, vlijden zich neer in 't koele gras, waarover de breede schaduw van den molen zich uit strekte en alleen mr. Roeselaere stond nog recht, starend naar de verte en luisterend met haast ingehouden adem. Een diepe weemoed lag in zijne trekken, die gespannen stonden door de kracht van zijn wil. Nu hij afwachtte geheel gereed wat binnen een korte wijle gebeuren ging, kwam een lichte aarzeling zijn standvastig gemoed beroeren. Niet ver van deze plaats toefden de vrouwen en kinderen dezer mannen en ook de zijne met bange harten elk geluid opvangend, dat in hare nabijheid gehoord werd, onzeker omtrent de komende dingen, maar met huivering vervuld door de verhalen, die 't stille stadje waren binnen gekomen van brand en verwoesting, mis handeling en dood. Zelf kwamen hem een oogenblik de tooneelen voor den geest, die de menschen, van Visékomend, verteld hadden en hij dacht, of't niet beter zou zijn, de mannen daarginds naar hier terug te roepen en geen verzet te plegen. Zijn trouw Belgenhart, zijn groote gehechtheid aan den vaderlandschen grond prikkelden hem tot verzet. Een traan echter verduisterde zijn oog hoe zou 't haar gaan en den kin deren, als de legerafdeeling, die hun beloofd was, eens niet kwam want zij met hun vijftigen konden den vijand niet keeren. Een schot in de verte schrikte hem op uit zijn mijmering en verdreef de aarzeling uit zijn ziel. Het vroolijke rad der Centralen Teekenïng voor de Amsterdammer" van Feüx Hess As de diens was oaf e loopen, Gonk hie voort op huus weer an. d' Vrouwe schonk veur hem dan koftie Doar dronk hie vier kommen van. Doarnoa gonk hie noar de dele, Mannen hebt ge 't gehoord," sprak hij bedaard, terwijl hij zich liet neervallen op den grond in het lange gras, dat henr en zijn manschappen bijna geheel verborg. Helder schalden een paar trompetstooten over de stille velden en snel volgden de schoten der mausers elkaar op. Duidelijk hoorbaar werd het neerploffen van paarden, het steunen, en vloeken hunner afgeworpen berijders. Fluisterend gaf mr. Roeselaere zijne bevelen: Allen 't geweer gereed en zoo stil mogelijk blijven liggen!" Ongeveer een kwartier duurde het gedruisch daarginds en toen het had opge houden, rekten de mannen hunne halzen uit, al konden ze liggend onmogelijk iets ontwaren. Ik hoor voetstappen," zei hun aanvoerder eensklaps; zich oprichtend, het geweer tot schieten gereed in de handen, zag hij vijf van de zestien vooruitgezonden mannen aankomen met lansen gewapend. De anderen?" Liggen dood of zwaar gewond achter den berm," zeiden ze met schorre angst stemmen. Is geen der Pruisen ontsnapt?" Geen enkele!" Bravo, jongens ! Maar ze zullen nog eens weerkomen; hier zullen we ze weerstand bieden, tot 't leger eris. Voeg jullie bij ons." Zij kropen op handen en voeten tegen den heuvel op en vielen uitgeput neer tusschen hunne makkers, die vol nieuwsgierigen angst begonnen te vragen. Toen werd 't een bang wachten, dat zon der einde leek. God weet hoeveel er zullen komen, als de patrouille wegblijft," joegen ze malkander een lichte rilling door 't wezen. Daar hoorden ze getrappel op den eenzamen weg, die heel in de verte reeds gerucht maakte onder de forsch neerkomende hoeven der zwaar bereden dravers. Ze naderden behoedzaam en twee lange eindelooze rijen paarden met hun grijze be rijders werden zichtbaar. Sprakeloos hun oogen spiedend gericht naar alle zijden reden zij aan. Ze kregen allengskens den molen in zicht, waar zelfs En bleef doar een uurtien stoan, Alles gonk bes noa zien wenschen, En hie had weer, zien plich e'doan. Refrein. J. G. VAN RIEMSDIJK. geen zacht geritsel aanwezigheid van men schen verried. Toch werden zij nog behoedzamer en stappend kwamen de paarden onder 't bereik der geweren . . . Een salvo klonk uit het opgeschoten gras en een hoog opwervelende stof wolk verborg de steigerende paarden, die niet meer voort wilden en telkens als ze optrok, volgde een nieuw salvo der door kruitdamp razend geworden mannen, tot plotseling een roode gloed, uit den molen opstijgend de handen der strijders verlamde. Daverend stortte het gevaarte ineen en de steenbrokken vlogen naar alle zijden. Mr. Roeselaere had zich opgeheven uit zijn liggende houding en met hem de weinigen, die niet bedolven waren onder het puin. Zij volgden hem, toen hij zich van den heuvel naar beneden stortte recht op den vijand in. In den vallenden avond trok de Duitsche patrouille af met twintig dooden en gewon den, nadat zij eenige hoeven in brand had den geschoten en de machinegeweren een twintigtal kogels hadden geworpen op het verlaten stadje. Morgen kommen wir wieder," dreigden de heentrekkenden met angstwekkende ge baren. Den volgenden ochtend marcheerde een regiment infanterie onder 't zingen der Brabanyonne yoorbij de plek, waar een zoo harde strijd gestreden was en de soldaten aanschouwden met huiverende verbazing de lijken om den molen en op den weg. Plots zag de kolonel vanaf zijn paard den luitenant der burgerwacht, die roerloos neerlag langs den weg met een diepe wond vlak in de horst. Hij beval halt te houden en afgestegen toefde hij even met gebogen hoofd bij het lijk van den aanvoerder, wiens kleinen troep hij ter hulp gezonden was. Ontroerd strekte hij zijn hand uit naar den doode als ten afscheid en met plech tige stem sprak hij: Heb dank... in naam van vorst en Vaderland!" ? ft *

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl