De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 23 juni pagina 7

23 juni 1917 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

23 Juni '17. - No. 2087 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND DE NIEUWE OPPERRABBIJN DER NEDERL. ISRAËL. HOOFDSYNAGOGE TE AMSTERDAM EN DE OVERIGE GEMEENTEN VAN HET SYNAGOGAAL RESSORT NOORDHOLLAND, EN ZIJN WERK1) door Dr. D. M. SLUYS Secretaris der Hoofdsynagoge ABRAHAM SAMSON ONDERWIJZER Is den 24 Juli 1862 te Muiden geboren uit een Amsterdamsche Joodsche familie die laat ik mijzelf citeeren 2) haar bestaan thans meer dan twee eeuwen aan de Hoogduitsche Joodsche gemeente te Amsterdam verbonden ziet en deze waardige geleerden en trouwe dienaren heeft geschonken. In het jaar 1708 toch werd R. Simon Hartog Cohen uit Schwerin benoemd tot opperkoster der gemeente. Het ambt van opperkoster was In die dagen een aanzien lijk ambt. Behalve toch voor de bedieningen in de kerk waren de opperkosters aange wezen als gecommitteerden, te wier overstaan alle kerkelijke acten, en die waren er vele, moeten worden gepasseerd. De door hen opgemaakte akten en protocollen leveren een belangrijke bijdrage tot de kennis der gemeente uit vroegere jaren. R. Simon, dien ook de hoogste kerkelijke titel, die van More (leeraar) sierde, overleed in April 1736. Een zijner zonen volgde hem in zijn ambt op. De heer Onderwijzer is de afstammeling van een andere linie, van wie eenigen aan de leerschool der gemeente, het BethHammidrasch in 1740 door den opperrabbijn R. ArjéLeb gesticht, als leeraren waren verbonden. Den 26 Augustus 1827 werd Abraham J. Onderwijzer, toenmaals voor zanger bij de waarschijnlijk evenals thans kleine gemeente Blokzijl, met meerderheid van stemmen benoemd tot voorzanger voor de Groote en de Nieuwe Synagogen alhier, welk ambt hij eenige dagen later aan vaardden tot zijn overlijden op 13 Augustus 1873 bekleedde. De vader des heeren Onderwijzer was van beroep diamantbewerker, doch daar naast evenals zoovele van zijn tijdgenooten en in mindere mate zoovele van het tegenwoordig geslacht een ijverig betoefenaar van de Thora, die zijn hartewensch vervuld zag toen zijn zoon getooid werd met de kroon der Joodsche wijsheid, en na een korten tijd met ingang van l Augustus 1888 bij het vertrek van den heer A. van Loen wegens diens benoeming tot opper rabbijn te Groningen, tot rabbijn der Hoofd synagoge werd benoemd. Het curriculum vitae van den nieuwen opperrabbijn is als van zoovelen, wlen na een voorspoedigen studietijd weldra een gewichtig ambt ten deel valt en die dank baar dat hun levenshulkje kalm voortdobbert, aan den huiselijken haard te midden van hun gezin rust zoeken en vinden van de bemoeiingen en beslommeringen aan een plichtsgetrouwe op vatting en waarneming van het ambt verbonden. Hij heeft zijn vrijen tijd echter niet alleen aan zijn gezin gewijd en niet vergeten, dat ook de wetenschap aanspraak op zijn diensten. Naast den tijd voor de mondelinge verkondiging van de Thora bestemd, vond hij nog gelegen heid voor de bewerking van een ver taling en verklaring van Raschi's beroem den Pentateuch- commentaar. Alleen de erervaring van den geleerde, die op de Talmudzee (zooals met een treffend beeld de Talmud bij de Joodsche schrijvers wordt genoemd) zijn weg weet te bepalen en in de geheimen der aggadische litteratuur is doorgedrongen, stelt iemand in staat het begrip van dien commentaar niet viva voce den ,studeerende bij te brengen. Als rabbijn hield de heer Onderwijzer zijn oog ook niet gesloten voor de beteekenis van de tijdsstroomingen. Toen als een soort tegenwicht tegen de politieke inzichten, die in het begin van de oprichting van den A. N. D. B. daarin in sterke mate tot uiting kwamen, de Joodsche werkliedenvereeniging Betsalel werd opgericht, werd hij bereid ge 1) Zie ook De Amsterdammer" van 16 Juni 11. pag. 7: De Joden te Amsterdam, door A. S. Onderwijzer. 2) De arhbtsdald der oudste opperrabbijnen bij de Hoogduitsche Joodsche Gemeente te Amsterdam (van ongeveer 1640 tot 1706) blz. 3. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIMIIIIIIII Het Drama van Morgen IV Terwijl de heeren potentaatjes het vreeselijk druk gehad hebben over hun positie en onderlinge verhoudinkjes, over fusie en eventueele bloei van tooneelgezelschappen, over commissies, tonnen gouds en de baas Spelen, zou ik mij nog een enkel woord willen veroorloven over het tot benauwens toe vertroetelde kind, de tooneelkunst zelve. Helaas, zij schijnt deerlijk in het nauw te komen tusschen persoonlijke kunstzinnigheid en bedilzucht, eerzucht, naijver en machte loosheid. De moderne mensch in den tooneeldirecteur heeft het leelijk aan den stok met zijn ander ik, den ijdeltuit, de Striese-allure be strijdt vinnig het Hissinksche gebaar. En wat er over schijnt te blijven, is niet veel anders dan een administrateur op een kantoorkruk. Van den modernen mensch gesproken, (want daar gaat het ten slotte om bij het drama van morgen, zooals het bij het drama van heden om den mensch van gisteren gaat) in den kunstenaar in het algemeen, in den tooneelspeler in het bizonder, open baart die zich als het alles, dat is al wat er in de krant staat, omvattende valsche pathos. Zoo denkt de dramatoergos erover en natuurlijk ook het tragi-comische beest Publiek, dat hoofdelijk modern wil zijn, maar en bloc nog een paar eeuwen voor den boeg heeft. (Ik sprak niet zonder reden van tragi-comisch!) Ze houden niet meer van de classieken, niet meer van de historische drama's, goed. Maar in Maeterlinck beleven ze hun moderne symbolische sentimentaliteiten, in Hauptmann, Heyermans, Bourget hun moderne sociale opgewondenheden, in Ibsen, en Strindberg hun moderne psychische ont sporingen, heel goed. Ik zie hetzelfde wat ik voor eeuwen zag gebeuren, toen de men schen naar de allegorieën en Sinnespelen der Rederijkers togen, om de wijsheid van den dag tot zich te nemen. Dat schijnt dus nog het doel van het schouwtooneel. En vonden deze als adviseur ter zijde te staan. Als secretaris van de commissie belast met het beheer van de in Europa ontvangen gelden ten behoeve van de geloofsgenooten in het Heilige Land, werkte hij mede tot het scheppen van nieuwe banen, toen het inzicht zich begon baan te breken, dat die gelden nuttiger zouden worden besteed als zij hoofd zakelijk tot de sociale verheffing van de geloofsbroeders aldaar zouden worden aan gewend. Een gewichtig tijdstip brak voor den heer Onderwijzer aan, tuen na het overlijden van den opperrabbijn, Dr. J. H. Dunner, op 16 Oct. 1911, de tijdelijke waarneming van het opperrabbinaat gelegd werd in zijne handen en in die van zijn ambtgenoot den heer J. Vredenburg. De op hen rustende verantwoordelijkheid, het onderkennen van leemten in de middelen door hun leermeester, wiens erfenis zij hadden aanvaard, aangewend tot bevestiging van de instellingen der gemeente, deden ook hen een ander inzicht over het practisch nut van sommige dier middelen opvatten; laat ik slechts noemen het leerplan van het lager godsdienstonderwijs, de wijze van verzorging van ritueel geoorloofd vleesch, in iedere Joodsche gemeente twee van de meest ge wichtige belangen. Het groote wereldge beuren in Augustus 1914 ingetreden, ver zwaarde de taak der rabbijnen. Nieuwe zorgen werden hun deel: de zorg voor den gemobiliseerden Joodschen soldaat, voor den minder bedeelden geloofsbroeder onderden druk der tijden zuchtend. Later hadden zij ook onder de oogen te zien de moeilijkheden die het distributievraagstuk in verband met rituCel geoorloofde voedselvoorziening den Jood stelt. Het vraagstuk van de. bezetting van het opperrabbinaat, dat in den zomer van 1914 zijn beslag scheen te zullen krijgen, nadat de strubbelingen, die de oplossing het laatst hadden tegengehouden door de bemoeiingen van het hoogst kerkgenootschappelijk lichaam schenen te zijn uit den weg geruimd, was op den achtergrond getreden, toen het groote wereldconflict uitbrak. Zwaar immers was de Hoofdsynagoge, wier financiën onder de voorafgaande depres sie in zaken reeds eenigermate geleden had den en nu juist op het punt waren zich te her stellen, door de crisis, die toen ontstond, getroffen. Teneinde solvabel te blijven, was de gemeente zelfs gedwongen subsidiën van in stellingen, die voor haar bestaan in hooge mate op haar waren aangewezen, te bekrimpen. De herinnering aan die dagen, toen de vrees voor de toekomst der gemeente, wier financiën een geduchten klap hadden ontvan gen, en van wie vele leden werkzaam in het diamantbedrijf plotseling hun bronnen van inkomsten zagen stilstaan, is nu nog levendig nu haar financiewezen zich weder in gunstige richting ontwikkelt, dank ook aan een groeiende belangstelling van de leden in het wel en wee der gemeente, waarvan een onlangs door haren Kerkeraad in de grondslagen van het stelsel van heffing der kerkelijke bijdrage gebrachte belangrijke wijziging, een der vruchten is. Met de verbetering der financiën der Hoofdsynagoge werd het vraagstuk van de bezetting van den opperrabbinalen zetel weder actueel. Er werd in de Commissie tot voorbereiding dier aangelegenheid over eenstemming verkregen aangaande de meer dere medezeggenschap van Amsterdam bij de benoeming van den opperrabbijn. De Ressortale Vergadering verleende in haar vergadering van 11 Maart 1.1. haar goed keuring aan de ontworpen regeling. Dienzelfden dag nog werd de heer Onderwijzer tot opperrabijn benoemd. Of van die benoeming voor de Hoofdsy nagoge en de andere gemeenten van het ressort groote verwachtingen mogen worden gekoesterd? Ik beantwoord die vraag met een volmondig ja! Bij geen volk of ras is de gehechtheid aan de overlevering door het voorgeslacht voortgeplant sterker ontwikkeld dan bij het Joodsche. Zeer sterk uit zich die gehechtheid in onze Amsterdamsche met haar veelvuldige ik weet ze niet alle op te noemen-pieuse en humanitaire instellingen. Zij weet tot zich de aandacht van al haar leden zelfs van de meest vooruitstrevende te concentreeren. Haar geschiedenis, haar eerbied waardig ver leden, vormen een aantrekkingspunt voor allen, die tot haar behooren, en verleenen wie het meest moderne op de meest moderne manier weet voor te dragen, is de groote man! Hoe zalig dat dit niet waar is, wat ik daar beweer. Want de menschen stormen gewoonweg naar Shakespeare, Driekoningen avond en Hamlet, Macbeth en Romeo. En wat beteekent dat ? De pure vreugde aan het vèrafzijnde schouwspel ? Aan de voor moderne zielen vreemde smarten, vreemde zonden ? En toch... ja, maar hier zijn twee factoren werkzaam, die veel verklaren: die Shakespeare heeft nu eenmaal het-bewijsvan-de-verste-strekking omtrent de gemeen heid en de speelschheid van het menschengeslacht en daar kun je niet tegen op, ook al ben je van een heel andere eeuw. Maar buitendien treedt hier de tooneeldirecteur (c. q. regisseur) op als moderne mensch: kleeren en kleuren, versiering en verlichting, en dat is een blik van moderne verstand houding met zijn publiek en die beteekent: kijk, wij voelen gelijk, wij zijn het eens, wij zijn vrienden, het kost 4 gulden entree. En het publiek, dat nu niet hoeft mee te doen, kan alleen maar kijken en zijn belangstelling (= zijn nieuwsgierigheid) toonen en modern zijn en mee-voelen" de kleuren en kleeren en alles. Zoo wordt dus, wat ik straks zei, niet gelogenstraft door de Shakespearecult. Maar integendeel daardoor versterkt. Wat nieuws, wat modern, wat inte ressants (dat is dus van Skakespeare de moderne aankleeding!) of iets van de moderne denkbeelden die ik koester over leven, vrouw en maatschappij! Dus is het moderne tooneel gansch zeer ouderwetsch en dienen we voor het drama van morgen iets anders te zoeken. Of liever, niet zoeken. Het ligt werkelijk wel voor de hand, namelijk nu eens niet menschelijkheid en en detail n in de be trekkelijkheid n de gemeenschappelijkheid, maar dat wat daar boven uit gaat, het tra gische engros, niet gebonden aan een traan of een glimlach, maar de hemelen bestor mend en de aarde bindend en de menschen bevelend het goddelijke te zien. De schoon heid en de volstrekte smart. haar een glans, die haar heinde en verre doet schitteren. Er is niemand in deze gemeente in wien de kiem van het Jood-zijn, zij het ook nog zoo verborgen, sluimert, of hij draagt roem op haar. Haar instellingen zijn sacrosanct. Niemand is het tot dusver gelukt afbreuk te doen aan haar karakter als bewaarster van oude instituten en traditiën. Alle po gingen op onderscheiden tijdstippen daartoe ondernomen, zij zijn de een na de ander mislukt. In hare besturen zitten mannen van de meest liberale levensbeschouwing, en zij waken voor haar belangen krachtens afstamming en traditie met hetzelfde vuur als zij, wien het overgeleverde uit den aard hunner levensbeschouwing heilig is. De nieuwe opperrabbijn, wien de bewa king der instellingen mede is opgedragen, behoeft voor geenerlei tegenkanting te vree zen. Integendeel hij zal zijn strijdbaarheid niet behoeven te toonen; hij kan rustig voortgaan de oude instellingen te verzorgen, en als hij medelevende met zijn gemeente leden en de verlangens die hen vervullen, gesierd met de eigenschappen van zijn stamvader den Hoogeprlester Aaron, van wlen de patriarch Hillel in Spreuken der Vaderen getuigt dat hij beminde den vrede en dezen bevorderde, God en de schepselen liefhad en de menschen nader bracht tot Gods leer" zijn hoog ambt zal kunnen waar nemen op een wijze, als hij zich dat gaarne voorstelt, dan is voor hem, de Joodsche gemeente Amsterdam en het geheele ressort Noord-Holland, en ik mag zeggen voor het Nederlandsch Jodendom, een heilrijke toekomst weggelegd. NELLA NOVEEM, Van hetjaloersche hart. Bij L. J. Veen, Amst. Zonder jaartal. De ondertitel van dit boek luidt: Emoties uit een meisjesleven". Als zoodanig is het te aanvaarden. Die emoties zijn echt. Maar de schrijfster wil mér. Op het schutblad liet zij als motto den volgenden verklarenden volzin afdrukken: Van het jaloersche hart, dat te vél eischt in zijn zelfzucht, en daardoor immer opnieuw teleurstellingen lijdt". De roman eindigt in deze samenvatting: ..... hoe schoon en rijk (kon) het leven zijn, zoo wij, menschen, in zelfzuchtige jaloerschheid onszelf, elkander, niet iedere kleine en groote vreugde te niet deden". Dit proza is van louter fraaiigheid en driedubbel gevoel onmogelijk. Het zou noodeloos wreed zijn, deze bejde hulpelooze resultaten van prakkizeeren" aan de publieke spot over te leveren, zonder hun ontstaan te trachten te verklaren. Tout savoir, c'est tout pardonner. Bij het neerschrijven dezer woorden, heeft de schrijfster iets ondervonden, wat ons allen duizendmaal per dag overkomt : zij voelde op een gegeven moment een gemeenplaats als eene openbaring van groote levens wijsheid. Wij kunnen het niet helpen, dat we alleen de gemeenplaats zien, in de woorden, die voor haar, bij het herlezen, de dragers blijven van een zeer oprecht en innig gevoel. Maar men moet een Ruusbroec zijn, om in eenvoudig, stumperig proza groote ge dachten voor anderen begrijpelijk te maken. Romans als deze blijven onbelangrijke navolgingen. Men spreekt wel eens van de tweede waarheid". Deze is niets dan een gemeen plaats, beschenen door het licht eener momenteele bovenzinnelijkheid ; de auteur die niet sterk genoeg is, het effect van dit licht vast te leggen met de weinige technische mid delen, die de schrijfkunst bevat, geeft zijn gemeenplaats als een dood, stumperig ding. En alleen voor hem zelf schijnt het licht nog. Bij voorbeeld: Een man en een boom : en de boom spreidt zijn takken en zingt een diep lied, waarin de eeuwige wachter klaagt. En de man peinst en zijn keel zegt woorden van den eeuwigen Zwerver. En een vrouw komt en wenkt en is in glanzende schoonheid en gaat voorbij. En de man heeft haar spoor verloren en doolt terug. En komt voorbij de dingen van zijn kinderjaren, die vervallen zijn. En die zeggen hem, alles is vergeefsch. En dan zit hij met de hand onder het hoofd en ziet zijn moeder, die hem leert, hoe hij een bal moet vangen. Zij lacht en hij lacht ---- hij wist toen niet, dat het vergeefsch zou zijn Of bij voorbeeld zoo: In het woud houdt het meisje den geliefde in hare armen. Hij glimlacht vaag en in zijn oogen is de groote eenzaamheid, die alle menschen in zich dragen. Zij ziet het en vlucht, want woorden zijn hier als het vallen van steentjes op een dak. Hij laat haar en heft zijn handen naar het licht. Een schoon ding komt in zijn hart, maar dat is droevig en doet teeder pijn. En zij ontmoet soldaten, die lachen haar toe. En zij is vroolijk met hen. Maar door iets bleeks en droevigs in haar wezen is zij mér dan andere meisjes in hun oordeel. En zij vechten om haar. En de sterkste neemt haar en zij is verloren, weent en droomt en lacht hem toe, zijn vrouw... Waarom moet een drama gepraat zijn en vertoon van alledaagsche overbodlgheden? Waarom moet een drama een intrigue hebben, een geval zijn, een toevallig ge beuren, dat evengoed andersom vertoond kon worden? Hoe weinig heeft het nageslacht van de Grieksche meesters begrepen, en van de Middeleeuwers! Waar de Godheid sprak, de Heilige Geest, die zich in Liefde of Noodlot had geopen baard, zonder overbodigheden den mensch grijpend, hem vernederend of verheffend' zoodat het schoon was in den hoogsten zin en wezenlijk en ____ eenvoudig. DE DUITSCHE VREDESACTIE (Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaan) Zou je niet eens naar m'n vredes-pijpjes dansen, Bruintje?" lllllllllllltlllllllllllllllllllllllllllllltlltUlUllllllllltllllllllllltlllllUIIIIUIllllltlllllUlllllUlllllUltllltUtllUlMlIUIItlllllllltlllUIIIIUIIIIItlIlllllttlltllittlItU Voor de schrijfster, Nella Noveem, blijft het licht in dit boek schijnen; voor ons is het, als zedekundig en psychologisch betoog, onbelangrijk. De stijl is te onzuiver en de conceptie wel heel naief. Maar, al Is een roman qua kunstwerk van geen beteekenis, in een ander opzicht kan zfl nog van dienst zijn. Namelijk als mate riaal voor psycho-analytici. Het is een merkwaardig feit, dat ziekte-verslagen van moderne psycho-therapeuten, en romans van intuïtief werkende auteurs, elkander zeer dicht genaderd zijn. Een Nederlandsch hoogleeraar heeft, niet lang geleden, zijn auditorium de lezing aan bevolen van een aantal moderne romans... en hij gaf ze het F r e u d 'sche ontleedmes in de hand, bij wijze van papiersnijder! l! Het klinkt alweer wreed... maar een roman als deze zou vervangen kunnen wor den door een nummer... verwijzende naar het desbetreffende geval" in eene verza meling verslagen van zielsziekteprocessen. De ondertitel: Emoties uit een meisjesleven, zou vervangen kunnen worden door symptomen. Deze hebben n.l. waarde door de treffende eerlijkheid waarmede ze ge geven worden... dezelfde eerlijkheid, waarin een moderne jonge vrouw hare geheime ge dachten en onbeheerschte droomen een medi cus voorlegt, als materiaal, waaruit hij zijn geestelijk drankje brouwt. Dit naar aanleiding van het merkwaardig zielsconflict, van een meisje, waaromheen het wankel gebouw van dit verhaal is getimmerd. Zoodra echter de schrijfster buiten de gedachtensfeer van haar hoofdpersoon komt, vervalt ze in een betoogtrant, waartoe zij nog niet sterk genoeg is. De analyse harer overige personen Is vaag en machteloos; hier en daar zelfs zóó smar telijk grof-reëel, dat enkele termen in dit boek klinken als bittere, zelf niet begrepen vloeken. Strindberg is bitter, maar beheerschtbitter; hfl is boven het vloeken uit; in zijn wrange Beichte eines Toren is hij hoogstens cynisch. Maar hij blijft eenvoudig. Deze schrijfster Het drama kan niet uit ons leven ge bannen worden. Het heeft een grootsche taak: den mensch aan zich en aan zijn makker openbaren. Want de zeer velen kennen hoogstens een deel van hun zondigheden en een grooter deel van de zondigheden hunner vrienden. Hun verhouding tot de menschheid, tot de natuur, tot God, daarvan beseffen zij nauwelijks iets. Nu wilt ge zeggen: het drama moet niet didaktisch worden. En dat ben ik met U eens. Maar dat berust op een vergissing van vroegere geleerden: die onderscheidden lyrisch - dramatisch - didactisch- episch. Dat geldt alleen voor de minder waardige kunst. De hoogste kunst, dat is de eenige kunst is alles tezamen. Een kunstwerk kan niet episch zijn, wanneer het ons niets leert omtrent hoogheid van gevoel. Een kunst werk kan niet dramatisch zijn, wanneer het niets leert omtrent diepere gevoelswaarden. Een kunstwerk kan niet lyrisch zijn, wan neer het niet ook tragisch is, en dat be duidt, beleerend omtrent de smartelijke be wogenheid der ziel. En zie: een drama zij bewogenheid des geestes omtrent de verschijningen, waar binnen wij geoordeeld zijn te leven. Tot nog toe wijdde men te veel aandacht aan de verschijningen, maar de hoofdzaak is de bewogenheid. Wij moeten geen tranen storten bij een drama, want dat beteekent, alleen maar, dat er een vaas gebroken is, of een been of als u wilt een hart. En dat is bijkomstig. Wij moeten stil worden bij het aanschouwen van een drama en de be hoefte gevoelen, elkander een hand te reiken. Dan heeft het zijn doel gedeeltelijk vervuld. En zegt nu niet: die is al gauw tevreden, want ik weet zeker, dat het een heele toer zal zijn, u stil te krijgen, u/die gewoon bent, zoo licht en gaarne den staf te breken over die heldjes en heldinnetjes als gij zelf, die achter het voetlicht tusschen acht en elf uur een aantal dwaasheden begaan, praten, praten en voortdurend aan den in druk denken, die hun toilet op de stalleskoppen maken zal. Neem nu eens Ibsen en Strindberg, ten is niet eenvoudig; zij tracht, in haar hef tigen drang anderen te overtuigen, mooi en pro fetisch te doen. Daardoor doet het conflict harervolwassen personen aan als een groteske kinderkamer-ruzie. Hat herhaald gebruik van een woord als ,temee" en de ontmoeting met zinnen als: zijdroomdedodderigedroomen" en Jezus was zoo ontzettend-lief", zijn hin derlijk. En, wanneer wij (op blz. 41) voor het eerst den heer Nolding leeren kennen uit deze gedachte van mevr. Verschopre: Heerlijke man (dacht zij) heerlijke man. O! Hem te hebben in haar armen, aan haar borst, (om de rest dezer puur-zinnelijke over wegingen maar niet te citeeren)... dan be kruipt ons de lust, op vaderlijk vermanende wijze den vinger op te heffen en ernstig te zeggen: weet ge wel, dat zulke middelen al te grof zijn? De schrijfster zal mij tegenwerpen, dat eene minderwaardige vrouw, ais haar object, die gedachten toch zóó koesterde. Maar dan bedriegt ze zichzelf. Dit is een noodkreet van haarzelf, de schrijvende vrouw, die al dit zinnen-leed niet begrijpend aanziet, en on-geanalyseerd weer geeft, als grof middel tot overtuiging van het verderfelijke ervan. Opzettelijk noemde ik zooeven Strindberg's Beichte eines Toren; dit toch is het boek, dat de vernietigende werking van het zinnenleven exposeert. Maar dan door smartelijke, koude analyse, veel kouder en bitterder nog dan Rousseau's Confessions. Het boek van Nella Noveem is de smartkreet eener innig-voelende vrouw. Alleen haar intuitie leidt haar, en haar betoog klinkt warm en onzeker-klagelijk. Zij vergeve mij de persoonlijkheid dezer laatste overweging: dit boek is eene mis lukking voor de vrouw-schrijfster, maareen lief-smartelijk pleidooi voor hare intuitiefinnige vrouwelijkheid. Wat vele vrouwen zoo overtuigend duide lijk zwijgen, is hier in stamelende woor den door eene vrouw benaderd. H. SALOMONSON onzent vooralsnog de meest modernen. Zij hebben een denkbeeld, een critiek op uw nicht of uw vrouw. Snijden dat denk beeld in stukjes, zoo fijn, drie bedrijven lang, als men voor een zieke een stukje kip of kalfsvleesch fijnsnijdt en dienen het u op, u, zieke, u, publiek, dat slikken moet, begrijpen, en ja zeggen tegen die min of meer gewichtige geniepigheidjes van vrijwel inferieure menschen. Zoo komt ge nooit tot het wezen van een kunstwerk, maar hoogstens van u zelf. En gij zijt nog geen kunstwerk. Vandaar dat noch Ibsen, noch Strindberg in dit opzicht het hoogste of zelfs iets hoogs hebben bereikt. Maar Strindberg gaat verder. Ibsen soms ook, in zijn Brand, in zijn Peer Gynt. Strindbergs ontwikkeling van Freule Julie tot de Spokensonate bijvoor* beeld is slaande! In Freule Julie no? verhoudingen, denk beelden, betrekkelijkheden, in Spokensonate volstrektheid, de zonde, de misdadigheid als verschijning, het booze op zich-zelf. En vandaar, dat onze tooneelgezelschappen, wien ik de Spokensonate ter opvoering aanbood, er niet aandurfden: onze acteurs kunnen dat nog niet spelen! Mooi zoo. Daar gaat het heen. Dat is het drama van morgen. Het publiek zou er niets van snappen, de acteurs zouden het niet kunnen. Juist. Maar Strindberg is al een heelen tijd dood en nu begint het pas voor hem. Maar Strindberg vertegenwoordigt het Booze, zooals de Russen Andrej?f en Ssologoeb de ontbinding, -en het Andere hebben we meer noodig. Daarom een enkel ding van Hofmannsthal en voor het heel groote, waar tegen wij zouden zitten als heel kleine beestjes op een stierenrug: Shelly, Prometheus Unbound. Zoodra de heeren potentaatjes de ton goud bij elkaar hebben, laten ze dan gaan zoeken naar dat andere goud des geestes, dat ons reinigen zal en verheffen en ons het ware leeren over het drama! ARNOI.D SAAI.UORN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl