Historisch Archief 1877-1940
14 Juli '17. No. 2090
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
In de Zonnebloem"
.De Zonnebloem" waarin ik u een vluchtig
kijkje wil geven, is bij de Hagenaars ver
moedelijk wel, bij de inwoners van Amsterdam
wellicht minder bekend.
De Zonnebloem" in de Bazarstraat is
een inrichting waar sier-, gebruiksvoor
werpen en beeldende kunst worden geëta
leerd en verkocht. De directie, Nederlandsche
Kunstnijveren, houden als kinderen van hun
tijd, daar onze moderne gebrulkskunst hoog,
ze schiften en kiezen deze met takt en
smaak, en zoo staat de betrekkelijk kleine
ruimte gevuld met voorwerpen, die voor
het grootste deel aantrekkelijk zijn door
den gaven vorm, de mooie lijn en het wel
dadig aandoend kleuren-complex.
In de Zonnebloem" worden ook perio
dieke tentoonstellingen gehouden, daar wor
den de werkprestaties getoond van jongen
in de kunst, waarvan het werk iets voor
de toekomst belooft, of van meer gevor
derden, die hun naam hebben gehecht aan
gebruikstukken van nieuwen vorm of nieuw
gehalte. Uiteraard zijn zooals in de meeste
kunstnij verheids-ihrichtingen dergelijke expo
sitie van intiemen aard.
Zoo zijn dan in de maand Juli in de
Zonnebloem" geëxposeerd naast het nieuwe
gebruiksglaswerk van K. P. C. de Bazel, waar
over in dit weekblad door daartoe bevoegde
pen reeds werd geschreven, het werk voor
Typografische Kunst van rnej. A. C. Berlage
en de sieraden en gebruiksvoorwerpen van
mevr. L. de Fremery?Gull.
Het weik van Me j. Berlage mag, naar mij
voorkomt, bekend worden geacht. Op de
tentoonstelling de Vrouw 1813?1913" kwam
het in de zaal voor Kunstnijverheid goed
tot zijn recht. Mej. Berlage verwierf destijds
den tweeden prijs voor. een affiche der ten
toonstelling dat door de krachtige lijn en
forsche compositie in haar fel rood en zwarte
tinten velen die de prijsvraag-ontwerpen
zagen, zeker nog duidelijk voor den geest staat.
Ook thans weer trof ons bij de boekband
versiering, talrijke monogrammen, affiches,
diploma's en ex-libris, de juiste indeeling
van ornament en lettervlak en de zuivere
goed-leesbare letter, iets waarover onze
jonge kunstnijveren nog zoo dikwijls strui
kelen, ten nadeele van de zaak waarom 't
gaat. Ook in kleurgehalte staat de kunst
van Mej. Berlage hoog. Bij sommig werk
hadden wij de lijn iets gevoeliger gewenscht,
waardoor het werkstuk, warmer, aantrek
kelijker had aangedaan.
Mevr. de Fremery beweegt zich op gansch
ander terrein. Haar kunst is: 't maken van
sieraden en gedreven voorwerpen, in goud
en zilver.
Talrijk zijn de ringen, colliers, broches,
pendeloques, in de Zonnebloem" tentoon
gesteld, ten deele te koop,, ten deele als
eigendom tijdelijk ter bezichtiging afgestaan.
't Is mooi werk, nu en dan wellicht iets
log en zwaar van compositie, maar o ver''t
algemeen, oorspronkelijk gedacht en uitge
voerd. Verschillende steenen zijn in de
composities verwerkt, ze doen fraai; hier
verhelderen ze, ginds dempen ze den glans
van 't metaal, overal trekken zij den blik
en markeeren de punten waaromheen de
lijnen spelen, lichtend, als dunne metalen
draden.
Een groote zilveren collier is versierd met
den zargoen, paarsig-lichtende steen; ook
zijn er, ingelegd met den chrysophraas,
blauw-groen van kleur. Bijzonder fraai is
de gouden ketting mefhanger met vijf opalen,
rose en licht-blauwe weerschijn werpend
op 't dof gelen goud. Ook de zilveren broche
met matalolla's (Egyptische schelpen) en
die met goudtopaas, met den Japanschen parel
en met den zeewaterkleurigen glazen steen,
aquamarin, met zijn het bezien waard.
De werkstukken van mevr. de Fremery
passen in onzen tijd; bij onze kleeding, die,
van effen stof, eenvoudig van snit, met de
hand versierd, als verfraaiing vraagt een
sieraad dat er zich harmonisch van kleur
bij aansluit. Het hangt slechts van
individueelen smaak en schoonheidsbegrip af om
voor een bepaald toilet de juiste, vaak
onontbeerlijke metaal-versiering in den
vorm van steekspeld of ketting te kiezen.
Te betreuren is, dat slechts de draagkracht
van enkele beurzen de luxe van den aankoop
Om Amsterdam.
Nu zullen wij als goede staatsburgers in
deze vacantie zoo weinig mogelijk of heele
maal niet op reis gaan, om steenkolen te
sparen tegen den winter. In de beide vorige
jaren hebben wij van het buitenland afgezien
en dat is ons goed bevallen. In September
en October ontmoette je overal menschen,
die Nederland hadden ontdekt en er op zijn
minst even blij mee waren als Qolumbus
met Amerika. Thans echter wordt het ons'
met zachten drang duidelijk gemaakt, dat
we ons binnen nog enger grenzen moeten
vermaken en zijn velen onzer aangewezen
op de onmiddelijke omgeving van onze
woonplaats. Dat kan misschien zijn nut
hebben. En wie weet gaan we ons later
met philosophische gelatenheid nog verge
noegen met een Voyage autour de mon
jardin" of een Voyage autour de ma chambre.
Maar zoover is het nog niet. En wie de
pic-nic stemming er in weet te houden
kannog plezier genoeg beleven van een
vacantiereisje naar zijn woonplaats. Er zijn rondom
Amsterdam prachtige landelijke uitstapjes te
voet en per roeiboot te maken, want met
ons rijwiel moeten we ook al zuinig zijn.
Het kan misschien zijn nut hebben, op
eenige aardige punten in de omgeving van
de hoofdstad de aandacht te vestigen.
Het meeste genoegen heb ik altijd gehad
van het Zuiderstrand. Vijfendertig jaar ge
leden was dat nog heel wat mooier dan
thans. Het Rijnkanaal heeft een leelijke
streep getrokken door de schoonheden van
A.C.BE.RLAGL
Monogrammen van Mej. A. C. Berlage. Tentoonstelling in de Zonnebloem"
ililllMiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiililillllllililllllHllllliiHlifiiiilillillliiiiiiiiiiiii
zal veroorloven. De bezichtiging is echter
een genot dat velen zich kunnen veroor
loven, want de tentoonstelling in de Zonne
bloem" is tot einde Juli geopend.
ELIS M. ROGGE
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiimiiiiimiiMimiii
Haarlemsche Oude Kant
In 't archief te Haarlem bevindt zich een
staalboek van oude kanten, gedateerd van
4 Juli 1782.
't Is getiteld: Echantillons et dentelles pour
Ie Mexique" en bevat 62 stalen.
Ruim anderhalve eeuw zijn deze kanten
dus oud en ze maken naast onze moderne
patronen een schitterend figuur. Ze getuigen
van een uitgezochte smaak en onze oogen
blijven met welgevallen op de prachtige
ontwerpen rusten. Ieder patroon draagt een
eigen naam, als: violettes, treffle, oeuil de
boeuf, lien d'amour, grand cartouche, bal
lons rompus, bride a la francoise, résaux,
tournees etc., en ieder staal geeft wat de
naam aanduidt. Bij elk patroon vermeldt de
fabrikant ook de nummers van het daarvoor
gebruikte garen. Men vindt er van de een
voudigste tot de meest ingewikkelde patronen.
Toentertijd bloeide de kantindustrie !n
Haarlem.
Merkwaardig is wat C. de Koning, die
de kantindustrie in haar laatsten tijd van
bloei en ook in verval gadesloeg, ons daar
omtrent weet te vertellen. 1)
Het is nu ruim 200 jaren geleden, dat
een passementwerker te Altona 't maken
van deze prachtige, ja zelfs verfijnde
kantsoorten uitvond en deze op zijn getouw
bij n stukje tegelijk maakte.
Door een toeval kwam een staal van deze
fijn gestyleerde kant in handen van een onder
nemend Haarlemsch koopman, die op de W.-I.
eilanden handel dreef. Men was daar verrukt
over dit nieuwe artikel van sieraad en
smaak en de meest verwende dame uit
dien tijd wenschte zich in 't bezit van zulke
gedistingeerde kanten.
Groote bestellingen volgden.
Maar de Altonasche werkman kon niet vol
doende op zijn getouw afmaken. De onderne
mingsgeest van den koopman zon op
meerdere productie.
Hij vervoegde zich bij een zekeren Ever
aarts, burger der stad Haarlem. Deze, zeer
ervaren in 't fabriekswezen, zag het staal
met oplettendheid aan en meende dat ook
hij zeer wel dergelijke kant zou kunnen
maken,. waartoe de handelaar alle aanmoe
diging beloofde en spoedig gaf.
Door den hulp van den koopman, bracht
hij 't zóó ver, dat hij een getouw vond,
waarop 12 a 14, ja soms 16 stukjes, naar
dat zij breed waren, tegelijk konden opge
zet worden. Het werk ging Everaarts, den
eenvoudigen Haarlemschen burger van de
Raamgracht zoo vlug van de hand, dat hij
tien, twaalf, ja veertien guldens wekelijks
kon verdienen, wat voor dien tijd een bui
tengewoon hoog loon was. Alles wat hij
maakte, kon de genoemde koopman tegen
dadelijke betaling afnemen, zoo groot was
de vraag. Deze kanten waren zeer gewild
en al grooter en belangrijker werden de
bestellingen, zoodat 's mans vlijt daar niet
tegen op kon.
Het getal der bekwame kantwerkers nam
naar evenredigheid der behoefte toe en voor
dien tijd ontvingen ze een gróót loon, n.l.
van 10-14 gulden per week.
Steeds groeide het aantal bestellingen,
met het gevolg dat 't getal kantfabriqueurs
aanwies tot 60 a 70. Er waren er bij die in
't klein fabriceerden, maar toch telde
Haarin 't geheel 600 getouwen.
Deze werden in 't werk gehouden door
wevers en trekkers; de laatsten waren
jongens van 12 a 14 jaar.
Behalve de wevers en de trekkers waren
er nog wel 300 menschen in de kantindustrie
te Haarlem werkzaam, zoowel om hun garen
te twijnen, de stukken te sorteeren, op te
maken, als tot het verrichten van andere
bezigheden.
Wekelijks werden er nu 20.000 stukken
kant afgeleverd. Niettegenstaande deze
aanimimiiiiitimiiimn
HUiiiiiMimiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiim
houdende werkzaamheid en het weven van
zoo vele duizenden stukken, kon men nog
niet voldoen aan de commissiën, die eiken
postdag binnenkwamen en altoos even talrijk
en aanzienlijk waren. Met de fabriek van
geweven kanten is die van gebloemde
langetten zoo nauw verbonden, dat we alvorens
over het verval der Haarlemsche kant
industrie te spreken, ook daarvan iets wil
len zeggen. Dezelfde Everaarts was ook
uitvinder van een langetmoleti, waarop men
van 12 tot 24 stukken van dat soort van
werk kon maken. Daarenboven was dit
werktuig zoo kunstig in elkaar gesteld, dat
men in alle daarop gestelde stukken dezelfde
of, wilde men, verschillende stukken kon
weven zonder eenige vertraging in de af
werking. Ook die langetten vielen zeer in
den smaak. Ook daarvan nam de vraag meer
en meer toe, en daarmee het aantal molens.
In de beste dagen hadden dan ook 150 a
203 molens volop werk en verdienden de
wevers 12 gulden per week. Die kantindustrie
zoowei als die van langetten bleef bloeien
tot de oorlogen in het laatst der 2de helft
van de 18de eeuw ze tot verval brachten.
Tegelijk dat hier de kantfabricage ging
kwijnen, kwam deze in bloei in de andere
landen, waaronder vooral Rusland, Spanje,
en Pruisen en Nederland kreeg kant uit
het buitenland. Wel trachtte men na 't her
stel van 1813 de oude kantindustrie te doen
herleven. Een gouden medaille werd door de
Oeconomische Tak 2) uitgeloofd aan hem,
die door een nieuwe vinding, verfraaiing
of verbetering, de oude roem der kantfabri
queurs kon doen herleven. Een Haarlemmer,
de heer Joost Daams Pietersz. geheeten,
behaalde door zijne bemoeiingen den
uitgeloofden prijs. Hem was het te danken dat
de kanlfabriek nog eenigen tijd bleef voort
bestaan. Doch tevergeefs, de eertijds bloei
ende industrie bleef kwijnen.
Vreemde kooplieden hadden Haarlem bij
de vroegere afnemers verdrongen, en niet
te vergeten het beschermende stelsel in het
buitenland.
Eenigen tijd later werd de kantfabriek
gesloten. G. J. BETTINK
1) C. de Koning schreef zijn Tafereel der
Geschiedenis van Haarlem in 1805.
2) De Oeconomische Tak was een spruit
van de Hollandsche Maatschappij van Weten
schappen en wilde door het uitschrijven van
prijsvragen den bloei van landbouw, koop
handel en fabrieken bevorderen en aan
moedigen.
iiiiin mmimmiiiiiiii iiiiun umi HUI
Van Vrouwelijk Doen en Denken
xvir
Daar lees ik in de Groene" van 30 Juni
over een Kwartieruurs Club". En de schrijf
ster eindigt met de vraag: Wie richt zoo'n
club in Holland op?" Bijna had ik m'n
vinger opgestoken en geroepen: ik"; maar
ik bedacht me net bijtijds, dat ik alleen in
de kamer zat, en niemand me dus hooren
of zien kon. Ja, een kwartieruurs club",
maar... op een heel andere leest geschoeid.
Ik zou dat kwartier niet willen gebruiken
om nog haastig een beetje werk te doen,
dat we in ons bezig, zenuwachtig, druk
leven heusch best kunnen missen, neen, ik
zou dat kwartier, die kostelijke vijftien mi
nuten willen gebruiken, om stil te zijn, om
te rusten, volkomen te rusten. O, er zijn
genoeg menschen, vrouwen vooral, die haar
duren tijd verlummelen, die de uren
vermorsen met het druk te hebben en toch
niets uitvoeren, en juist voor haar is dat
kwartier uur niets doen en stil zitten zoo
bizonder weldadig en leerzaam.
Weldadig omdat ze genoodzaakt zijn het
jachtige, oppervlakkig gedoe, dat zelden
resultaten geeft, voor een korte pooze na
te laten. Weldadig, omdat ze hun
afgejakkerd lichaam rust moeten gunnen, weldadig
n leerzaam, wijl ze zullen ondervinden hoe
lang vijftien minuten toch wel zijn, omdat
ze zullen leeren begrijpen, dat zij in den
lijd, die haar nu zóó lang" valt.iheel veel
kunnen doen, dat ze vroeger niet konden,
de oevers van het Nieuwe Diep, en wat
daarvan was overgebleven is gaandeweg
overstort met bagger, zoodat al het mooie
onland met zijn berkenboschjes en
orchideeën-moerasjes veranderd is in nuchtere
warmoezerijtjes.
Maar de Zuiderzee zelf is er toch nog
altijd en dit stuk Pampus zal ook blijven
bestaan met vergezicht en al, wanneer een
maal de droogmakingsplannen worden ver
wezenlijkt. De Vechtmond toch blijft vrij
en een strook water van vijf kilometer breed
zal het ongedempte Buiten-IJ en Pampus
verbinden met het IJselmeer. Wij kunnen
dus gerust nu nog een genegenheid gaan
opvatten voor het bij velen nog onbekende
Zuiderzeestrand.
Op 't oogenblik brengt de tram ons nog
niet verder dan het abattoir. Daar stappen
we recht oostwaarts langs den
Zeeburgerdijk en als we goed en wel de bruggen
over het Rijnkanaal zijn gepasseerd bevinden i
we ons op den ouden landelijken Zuider
zeedijk, hier op menige plaats nog mooi,
doordat zijn steile buitenvoet bekleed
is met groote onregelmatige blokken van
natuursteen, meest graniet en kwartsieten.
Verderop heeft de stormvloed van 1915 een
nieuwe kleibekleeding noodlg gemaakt of
een pantsering van betonwerk en het zal
nog wel eenige jaren duren eer de planten
groei en weer en wind die gerepareerde
plekken, behoorlijk hebben bijgewerkt, maar
dat komt wel in orde.
Nu kunnen we ons toch nog verheugen
in de mooie steenblokken begroeid met
kleurige plekken van heldergeel of
blauwgroen korstmos of verborgen onder de kron
kelstengels van de heg groeiende, die hier
's avonds met zijn witte kelken de groote
sphinxvlinders tot zich lokt. In de laagte
wiegelt het kelpwier met den flauwen golf
slag. Het water is hier zelden helder, meest
vaalgroen of geelachtig door al de fijne
kleideelljes die er in zweven maar er liggen
zachte glanzen over en droomerig draagt
het de verre scheepjes. Naar links is de
kust van Waterland te zien met een enkel
rood dak dat over den dijk kijkt, recht voor
uit smelten zee en hemel samen en naar
rechts verloopt de dijk in flauwe bochten
met in de verte de silhouetten van het
Muiderslot en Muiderberg en het witte
Dijkhuisje, dat schijnbaar ver in zee vooruit
steekt. Dit is werkelijk een van de mooiste
wandelingen ter wereld.
En onderhoudend ook. Staat daar niet
het stoere Geenlandshuis, dat in zijn tijdvers
boven den ingang spreekt van den strijd
tegen het woeden der baren ? Even verder
komt het lepesloten sluisje, dat listig bij
lage zee het water uit Amstelland laat weg
vloeien, 't Is een heel oud sluisje, de
Watergeuzen hebben het indertijd nog eens
aan stukken gehakt.
Als ge van vogels houdt moet ge hier
den dijkvoet in 't oog houden, altijd vijfen
twintig of dertig meter meter vooruitzien.
Dan bespeurt ge licht op het slibstrandje
buiten de steenen allerlei hoogbeenige water
vogeltjes, meest tureluurs met roode pooten,
maar ook groenpootruiters en witgatjes, die
als ze opvliegen, hun drastischen naam eer
aandoen. Dit zijn echter nog maar de
voorloopertjes.
We zoeken nu eerst ons pic-nic-terreintje
op. Er ligt een kleiland buitendijks, even
voorbij het vervallen villatje leidt een pad
er heen. Eerst gaan we langs hoog riet,
daartusschen groeit de mooiste plant van
het Zuiderzeestrand, de zachte Heemst, die
wel twee meter hoog kan worden en prykt
met groote bleek lila bloemen, lijkende op
zeer mooie enkelbloemige stokrozen. De
weg leidt nu verder langs een lage kade,
uit de kleisloot opgeworpen en aan zijn
buitenzijde tegen den golfslag beschermd
door zoowat alles wat in de
waterbouwIIHIIMIIMIIIIIIIIIMIIIIIIII HMIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIimi
omdat ze van tijd zelfs niet het minste
begrip hadden. Stel u eens voor: vijftien
minuten zwijgen, vijftien minuten op een
stoel zitten, desnoods in een fauteuil, met
de handen in den schoot, zonder werk, zon
der boek, zonder gezelschap, dat u den
bedoelden rust ontneemt. Alleen denken
moogt ge, denken. En zie, nu kom ik juist
tot datgene, waarheen ik wilde: Als ge die
rustpoozen trouw neemt, komt ge zoo
geheel tot uzelf, keert ge tot uzelf in.
Want een druk, roezig leven vervreemdt
ons van onszelf, we verliezen ons in den
woeligen stroom van 't leven. We roeien
uit al onze macht, om toch maar meer te
te komen, om niet achter te blijven, maar
wat zien we eigenlijk van 'tschoone dat'
de oevers van dien stroom ons biedt, wan
neer we voorbij haasten?
En dan zouden wij elk kwartiertje, dat
ons overblijft ook besteden aan werk? Neen
dat ne kwartier moet onszelf toebehooren,
dat zijn we aan onszelf verplicht. Un quart
d'heure de méditation," zooals de franschman
zegt, moest ieder mensch zich nooit laten
ontglippen. Denk eens aan Tagore, die eiken
dag twee uur besteedt, bijna bewegingloos
gezeten met gekruiste beenen, aan
overpeizingen, aan mijmeringen over al 'thooge,
en goede in dit bestaan. En hoeveel schoons
hebben zijne gepeinzen aan ons geschonken!
Maar, we mogen ons niet door onze ge
dachten laten meevoeren, we moeten niet
denken alleen aan ons eigen belangrijke
ikje, of medelijden met onszelf hebben, of
ons beklagen, doch als we in dit kwartier
van rust denken, en oproepen het aller
beste wat in ons is, dan... zijn we toch
niet geheel werkeloos, dan werken we
ook dit kwartier maar... anders, en...
beter dunkt me, dan het gepruts aan
een sprei of een hemd. Want wij werken
aan onszelf, wij brengen ons bestaan
op een hooger niveau, en naar mate wij
kracht hebben om te groeien, zal er ook
meer van ons uitgaan op onze omgeving.
O, de zalige, zenuwlooze kalmte van een
kwartier rust in deze zenuwschokkende
tijden, de rust van de stilte en de zwijg
zaamheid, tenmidden van hetbarnend bruisen
der ontwrichte wereld om ons heen. Overal
zelfzucht, overal strijd, overal het met elle
bogen voortdringen der menigte, om toch
maar vooruit te komen, de eerste te zijn.
En sta daar eens tusschen rustig en kalm,
zonder drang, zonder hevigheid in u. Is 't
niet alsof ge uitgroeit boven de massa,
alsof de menigte is als een hoop wormen,
die kriewelen en wriemelen aan uwe voeten ?
Een kwartieruurs club, graag l Maar ne
die de strijd aanbindt tegen het
hedendaagsche ontzenuwende leven, eene die ons
terug brengt tot onszelf, eene die niet vraagt
naar overproductie van werk, maar die vraagt
naar kalmte, rust, evenwicht; ik geloof,
deze drie-eenheid hebben we heden ten dage
het allermeest van noode. «
EGB. C. v. D. M.
VAN ALLES WAT
\ Reisbenoodigdheden
Iedere flinke nachtzak kan voor een korte
reis met weinig bagage dienst doen voor
reis-necessaire en nachtzak tegelijk.
Men zet 8 knoopen op de binnenzijde van
de klep en knoopt daarop wit wasdoek 2
maal zoo lang als de klep is. Het middel
stuk past precies op de klep, de beide ein
den (waarvan n op de teekening
duidelijkheidshalve is weggelaten) steken uit en
dienen op hun beurt weer voor de kleppen.
Wit elastiek houdt de toiletbenoodigdheden
op hun plaats.
In de eigenlijke nachtzak is dan plaats
voor een sponzenzakje met spons en het
nachtgoed. E. H.-v. B.
iiuiiiiiiiiimim
iiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiii
Ons Kookboek.
DE INMAAK
Niet ieder heeft een stereliseerketel.
Tuinboonen in zout ingemaakt smaken even
lekker als gestereliseerd. Ik heb dit in mijn
huishouding ondervonden.
Men neme posteleinflesschen; ook kan
men wijn- of bierflesschen gebruiken.
Bierflesschën hebben zelfs al een goede sluiting.
Men dopt de boonen en wascht ze niet.
3 kopjes boonen tegen n kopje zout worden
in de flesschen gedaan, tot elke flesch vol is.
Den volgenden dag is het zout gepekeld
en zijn de boonen gezakt; men vult de flesch
bij, doet wat gesmolten vet boven op en
sluit de flesch met goed passende kurken.
Desverkiezend kan men ze nog lakken;
noodig is dit echter niet.
Op dezelfde wijze behandelt men doperwten.
Doperwtenentuinboonen moeten in donker
bewaard worden om hun kleur te behouden.
Heeft men geen donkere kelder, dan wikkelt
men de flesschen in papier.
Het inmaken van snij-en princesseboonen
is genoeg bekend, echter is het zeer aan te
bevelen om van gewoon katoen een zak te
naaien zoo groot als de pot, waar de boonen
in bewaard worden. Dezen zak kookt men
uit en zet hem in de pot uit. Dan rfloet
men in den zak boonen en zout, laag
op laag. Is de zak vol, dan wordt deze
toegevouwen en er een plankje en een steen
op gelegd. Als men in den winter nakijkt
of op de boonen kim is gekomen, zit de kim
altijd op den zalr en nooit op de boonen.
Met een schoonen natten doek worden zak en
pot van binnen schoongemaakt en er gaat
geen boontje verloren. E. J. R.?S.
iiiitiniiuniiiiiiiiutiiiiiiiivtiiiininittiiiiiutiitiiuiiiiiiiiiiniiiiiunniiiiiiiiiitiniiiiiiiiiiiiinniiiiiiiiiiiiiiutililiiutiitituiiiiiitMiitiivtiiiitiiiniiiiliniii
MEISJES- en DAMEB-COMBINATIONS
kunde als bermbescherming te boek staat,
hier vastgepende rijshorden, daar baksteenen,
ginds veldkeien, elders graszoden, zerken
of betonreepen in bonte afwisseling. Buiten
die omkading liggen nog stukjes kleiland
op velerlei manier ingevreten door het kab
belend Zuiderzeetje dat elders weer zand
en schelpbanken of zelfs kleizoompjes heeft
gedeponeerd, want hier wordt onophoudelijk
land vernield en weer op gebouwd. Die
kleibrokken zijn dicht begroeid met een
laag donkergroen, dichlbebladerd plantje dat
in den voorzomer bloeit met vele rozeroode
bloempjes, zoodat dan elk schiereilandje
een roode bloemkrans draagt. Maar als ge
niet weet dat.ze bestaan zoudt ge ze mis
schien niet eens opmerken. Zoo dicht liggen
ze tegen den grond: een goede bescherming
tegen vloed en golfslag. Binnen de kade
staan hooger planten, meest riet en de
zoutminnende melden, maar ook een forsche
schermbloem met glimmende diepgroene
bladeren en als we die even stuk wrijven
blijken we te doen te hebben met niets
meer of minder dan de echte selderie in
in het wild, want dat is ook al een plant
van den zeekant. Als we die hier zoo weel
derig zien groeien begrijpen we niet, dat
die plant nu als groente zoo duur is.
Voordat wij verder gaan, moet ik u nog
even zeggen, dat na zware regens dit dijkje
zoo goed als onbegaanbaar is, want het
bestaat uit de taaiste, vetste zeeklei en het
manoeuvreeren over het buitenbermpje
vereischt dan ook veel toewijding. Bovendien
staat aan het begin een bordje met ver
boden toegang.', maar ik denk wel, dat ge
na den hooitijd en mits ge geen
stroopersallures aanneemt er vrijelijk kunt wandelen.
Verder dus. We zijn nog geen driehonderd
meter uit den zeedijk, maar gevoelen ons
reeds in een geheel andere wereld, zoo laag
bij de zee en rechts van ons dat vreemd
uitziende vlakke grijs-groene hooiland. Daar
groeien behalve gras nog een aantal planten,
die zich alleen op zilte gronden gelukkig
voelen: het Engelsch gras, dat nu voor de
tweede maal in bloei komt met rose bloemp
jes op hooge stengels en verder
zeeweegbreed, zoutgras allemaal met dikke vleezige
bladeren. Een stuk is afgeplagd, de zoden
zijn zeker voor het dijkje gebruikt en op
de slijkbodem, die nu gelijk ligt met het
grondwater is opgeschoten, de echte plant
van de zilte slikken, de glanzige zeekraal.
Een vreemd plantje zonder bladeren of
merkbare bloemen, alleen ronde sappige
stengels met rondige sappige takken, hier
en daar met een enkel dik schubje, waar
een bloempje verborgen zit. Ook buiten
dijks groeit het op de lage slibbank en dat
is eigenlijk zijn echte groeiplaats, want zoo
vindt ge het ook op de schorren langs de
Zeeuwsche en Zuid-Hollandsche stroomen
en op de Wadden. Daar weet men er ook
gebruik van te maken, het wordt er bij
duizenden en duizenden kilogrammen inge
zameld en als smakelijke groenten verhan
deld. Wie weet wat voor toekomst het nog
heeft als artikel voor export of distributie!
Een paar andere slibgroenten ontbreken hier
tot mijn spijt.
Ons weggetje gaat nu een bocht maken
en daar licht zoowaar een heuveltje, men
zou zeggen een aangespoeld brokje
dijkAlweer hebben we hier te doen met een
stuk historie: we staan hier op een werk
uit een voormalige stelling Amsterdam en
we noemen dit plekje dan ook altijd De
Batterij. Omdat we hier zoo mooi over de
Zuiderzee kunnen heenzien en ons hoog en
droog gevoelen boven al de klevigheid waar
we zooeven doorgeploeterd zijn, willen we
hier wat verpoozen en wachten op de dingen,
die willen komen. Heel wat dagen heb ik
hier vroeger doorgebracht in alle tijden van
het jaar en nooit kwam ik hier te vergeefs.
(Wordt vervolgd) JAC. P. THIJSSE