De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 21 juli pagina 2

21 juli 1917 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND21 juli '17. No. 2091 AMERIKA's TOEBEREIDSELEN Teekening voor De Amsterdammer" van Jordaan De Lange Arm Prof. G. VON SCHMOLLER f door Mr. H. J. TASMAN De vorige maand is een man gestorven, wiens overlijden in rustiger tijden zeker niet zoo vrijwel onopgemerkt zou zijn voorbij gegaan. Op bijna tachtlgjarigen leeftijd is heen gegaan Qustaaf von Schmoller. De redactie verzocht mij in populairen vorm de beteekenis van dezen man te wil len schetsen. Gaarne wil ik dit beproeven, al valt de beteekenis van Schmoller op een gebied, dat nu juist niet gemakkelijk zich leent tot populaire behandeling. Allereerst enkele feiten uit zijn leven. Hij ?werd in 1838 geboren te Heilbronn en werd reeds in 1864 buitengewoon, het volgend jaar gewoon professor te Halle, ging in 1872 naar Straatsburg en kwam in 1882 naar Berlijn, waar hij sedert werkzaam is ge bleven. De Militaire kracht van Amerika (Volgens onverdacht Oostenrijksch en Düitsch oordeel) Amerika kan niets doen", klonk het in Duitschland en ook wel daarbuiten, toen het felle besluit, omtrent den onbeperkten duikbootenoorlog gevallen was. Amerika heeft immers eigenlijk geen leger en betrek kelijk een kleine oorlogsvloot;'t kan ammunitie leveren en geld, maar dat doet het immers toch al naar hartelust. Zij, die dit zoo luid uitriepen, hadden beter kunnen weten. In Duitschland en in Oostenrijk beide was door kundige mannen reeds lang vóór den oorlog een gansch ander oordeel uit gesproken. Waarschijnlijk is er te weinig aan gehecht en wellicht is de indruk, die er nog was, geheel weggenomen door de opwinding van den oorlog. Maar men zal dat te laat berouwen; men heeft zich, al zoo dikwijls, geducht vergist te Berlijn en te Weenen en vooral de regeeringspersonen zullen niet kunnen aankomen met de veront schuldiging, dat ze niet ingelicht konden zijn. Immers, de verrassende onthullingen, zoo zou men ze haast kunnen noemen, waarvan wij willen spreken, zijn grootendeels gedaan in officiëele rapporten aan de Regeeringen en voor de rest geschreven door een vriend van Bethmann Hollweg. Ze zullen ook menig Nederlander verbazen en mogen daarom hier een plaats vinden. Het Oostenrijksche oordeel is te vinden in een boekwerk van prof. Heinrich Leobner, Inspector für das gewerbliche Bildungswesen im k.k. Ministerium für kultus und Unterricht, dat geschreven is naar aanleiding van een rapport over eene dienstreis van eenige maanden naar en door Amerika. Bij de samenstelling werd o a. ook gebruik ge maakt van veertien officiëele Duitsche ver slagen, door eene studie-commissie van hervorragende Duitsche onderwijsmannen bij den Pruisischen minister voor handel en Wanneer wij nu naar zijne beteekenis vragen, dan kunnen wij dat aangeven met de zinsnede: hij was het hoofd der jongere historische school in de economie. Wat wil dat zeggen ? De staathuishoudkunde is als wetenschap nog niet zoo heel oud. Wel zijn er ook .reeds in de oudheid en in de middeleeuwen economische geschriften aan te wijzen, maar systematische economie dateert toch eigenlijk van het eind der 18e eeuw. En terecht dateeren de meeste schrijvers den aanvang der staathuishoudkunde van het bekende werk van ADAM SMITH, de Wealth of Nati ons, dat in 1776 verscheen. Al weder niet omdat dit werk de eerste systematische samen vatting op dit gebied is geweest (de physiocraten waren hem voorgegaan) maar omdat het Smith gelukt is voor langen tijd aan de opkomende nieuwe wetenschap zijn stempel te geven, waardoor het den schtjn had alsof er vóór hem niets geweest was. In den vorm door Smith aan deze nieuwe wetenschap gegeven en door Malthus en Ricardo nader ontwikkeld, is de wetenschap der staathuishoudkunde haar loop door de wereld begonnen. De Engelsche economie was een open baring, die overal als evangelie werd aan vaard. Verscherpt zooals wij zeiden bij de volgers van Smith, die de beginselen bij hem in kiem te vinden tot volle ontwikkeling brachten. Met 'den ijver van alle nieuwelingen werden de verkregen resultaten overschat en te veel gegeneraliseerd. De wetenschap ging uit van de opvatting, dat in economische zaken het eigenbelang de menschen beheerschte en dat het in het algemeen belang gewenscht was, dat dit eigenbelang zoo sterk mogelijk tot uiting kwam. Daaruit zou van zelf het bevorderen van het algemeen belang voortkomen. Lo gisch volgde daaruit, dat de staat zich van het terrein van het economische leven moest terugtrekken en zich, al werd dit niet nader gemotiveerd tot de handhaving van de rechts orde bepalen. De liberale leer der staatsIUIIIII1IIIIHIIIIIIIIIIIMIIIIIIIUII IHIIIIIIIMIIIIIIMII l llllmlllll nijverheid ingediend. Het boek van Leobner, zeer belangrijk voor ieder, die kennis wil maken met het Amerikaanschen onderwijs, verscheen in 1907 bij Franz Deuticher te Weenen en Leipzig, onder den titel: Die Grundzüge des Unterrichts und Erziehungswesens in den V. St. von Nord-Amerika". Op blz. 66 wordt gesproken (in het hoofd stuk over technisch hooger onderwijs) van de Purduc-University te Lafayette in Indiana en daar zegt de schrijver het volgende: Aan vele inrichtingen van Hooger Onder wijs in de Unie wordt op groote schaal voor militaire oefening en militair onderwijs gezorgd. De officieren van het betrekkelijk kleine staande leger en die der marine, welke laatste tegenwoordig met groote in spanning belangrijk versterkt wordt, krijgen hunne vakopleiding in eigen militaire scholen als die te West Point en te Annapolis. Het grootsche opvoedingsstelsel der Unie vormt echter zelf met volle bewustzijn een vader landslievend, weerbaar geslacht, waarop in geval van nood steeds met succes een beroep gedaan kan worden. *) Meermalen is met nadruk gewezen op het feit, dat de syste matische, ijverige zorg voor lichaamsoefe ningen en voor een goede gezondheid op alle soorten van scholen een gehard en werkzaam geslacht waarborgen. Een voorbeeld ! Het militaire departement der Purduc University bezit een hal voor militaire oefeningen met een volledig hriegsmassigë' uitrusting van vele honderden Springfield-geweren en eenige snelvuurkanonnen. Alle mannelijke studenten (met zeldzame uitzonderingen) worden in hun eerste studiejaren ingedeeld bij het militiare oefencorps (kadettencorps) en daarin twee jaren tweemaal per week militair gedrild. Zij, die zich bijzonder geschikt toonen, worden op verlangen opgegeven aan het legerbestuur, dat zich voor deze dingen zeer interesseert. Menige vrijwilliger, die zich in den laatsten oorlog met Spanje 1) Deze cursiveering is van mij. t. L. Beste 4centsSumatra In Kistjes a 1OO stuks ?4.?c\ _ Franco Per 100O stuks ? 37.5O, franco door het geheele land KRUISWEG 23, Haarlem Telef. Interc. 15O6 onthouding was aldus het product der nieuwe teer. Deze leer veroverde in de eerste helft der 19e eeuw bijna geheel Europa en heeft waar zij samenviel met de opkomst en ontwikke ling van het moderne industrialisme met vrouwen en kinderarbeid op groote schaal ontzettend veel ellende veroorzaakt. Het is bekend hoe langzamerhand van allerlei kanten tegen deze leer verzet is opgekomen. Een der uitingen van dit verzet is nu ge weest het verzet der historische school in Duitschland. Omstreeks het midden der vorige eeuw formuleerden ongeveer gelijktijdig drie profes soren hunne bedenkingen hiertegen. Knies, Hildebrand en Roscher traden op als vaders der oudere historische school. Zij kwamen op tegen het universale karakter, dat de economie trachtte door te zetten, alsof haarleersrellingen zoo absolute algemeene geldigheid hadden, dat over de gansche wereld maar ne economie kon geleerd worden. Daartegenover stelden deze oppo santen, dat evenals in het recht ook in de ecomische ontwikkeling van ieder volk zijne eigenaardige individueele karaktertrekken te voorschijn kwamen en dus de geschiedenis van ieder volk afzonderlijke trekken aanwees, wier bestudeering en in .het oog houding wenschelijk en noodzakelijk was. Nationale economie werd gesteld tegenover de Univer sale economie en daarmede ging gepaard, dat meer nadruk werd gelegd op de wenschelijkheid van inductief onderzoek en op be schrijving, dan op het afleiden van gevolg trekkingen uit een betrekkelijk klein aantal algemeene stellingen. Intusschen ging dit gepaard met grooten eerbied voor de klassieke voorgangers en was van een principieel breken met hunne methode geen sprake. Zooals het meer gaat, zoo ging het ook hier. Evengoed als de opvolgers van A. Smith verder waren gegaan dan hij, gingen de opvolgers dezer historische opposanten verder dan zij. De jongere historische school ging verder en beweerde, dat het noodig was geheel nieuwe banen in te slaan. Onze kennis van economische feiten was te gering om reeds nu toe te laten het op trekken van een geheel nieuw economisch laerstelsel. Onderzoekingen op het gebied der economische geschiedenis moesten ons den onderbouw leveren, waarop dit nieuwe gebouw mettertijd zou kunnen worden op gericht. Deze richting als wier vertegenwoordiger Schmoller in de eerste plaats optrad, heeft een doorslaanden en niet altijd gunstigen invloed op de ontwikkeling der economie in Duitschland gehad. Ongetwijfeld heeft zij het licht gegeven aan tal van voortreffelijke monografieën, maar het terrein der econo mische theorieën bleef dientengevolge vrij%wel onontgonnen. Zoo herinner ik mij van een college van Schmoller, dat hij uitvoerig besprak de positie der slaven in de OudRomeinsche familie en de theorie van Malthus in een half uur afhandelde. De kracht van Schmoller ligt dan ook naar mijne meening veel meer in deze richting van monografieën dan in die van beïnvloeding der algemeene staathuishoudkunde. Hij was eigenlijk meer historicus dan econoom. Hij zelf beschouwt de Acta Borussiana, die hij als officieel ge schiedschrijver van Brandenburg, waarto hij in 1887 werd benoemd, uitgaf ais het gewichtigste deel zijner werkzaamheid. Zijn Straszburger Tucher and Weberzunft is naar ons oordeel heel wat degelijker en grondiger werk, dan de meer bekende Grundrisz der Volkswirtschaftslehre. Voor theoretische economie, zooals zij met zoo schitterend succes door de school van Carl Menger in Weenen weder opkwam heeft Schmoller nooit veel gevoeld en wij iiiiiiiiiitiuiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiniiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiii onderscheidde, had zijne eerste militaire opleiding gehad tijdens zijne studiën aan de universiteit. An manchen höheren Lehranstalten", zegt de schrijver, d. i. dus aan vele, niet aan alle. Maar als men weet, dat volgens de officiëele statistiek van het Bureau of Education" te Washington er alleen aan de universiteiten, colleges en schools of technology" al ruim 173,000 mannelijke studenten waren, terwijl de professional schools (voor theologen, juristen, medicijnen) en de handelsscholen er nog bijna 160,000 telden, dan kan men zich toch voorstellen, welk een geweldige ruime keuze daar moet zijn voor wat men elders zou noemen reserve-onderofficieren en ook reserve officieren. Merkwaardige tegenstelling! Terwijl men in Duitschland met veel beweging, reclame en schittering den gewonen man minitieus drilt en den meer ontwikkelde als Einjahriger het minst oefende, heeft men in Amerika in alle kalmte en zonder beweging juist aan de meest ontwikkelden de beste voorbereiding gegeven. Wie dit weet zal zich kunnen voorstellen, dat Amerika in heel wat korter tijd groote legers op de been zal kunnen brengen dan Engeland gedaan heeft. Reeds nu heeft het de wereld verbaasd door al dadelijk een paar contingenten al zijn ze dan nog niet reusachtig te zen den naar Frankrijk, het zal nog wel heel andere dingen te zien geven, indien dit tenminste nog noodig is, indien namelijk de val der Duitsche autocratie niet voor dien tijd den weg tot den vrede baant... Mocht dit laatste spoedig gebeu ren naar den wensen van bijna gansch de wereld, dan zal toch al wel duidelijk gewor den zijn, dat Leobner gelijk heeft gehad, waar hij van de militaire kracht der Ver. Staten in geval van nood" sprak. En dit zal goed zijn, want het zal den invloed en het aan zien der Groote Republiek, den besten wachter van vrede en vrijheid helpen vergrooten in den raad der mogendheden. mogen er wel bijvoegen, hij heeft zich ook niet de moeite gegeven haar te begrijpen. Daartoe zal ook wel medegewerkt hebben, dat toen in 1882 en 1883 Menger zijne be denkingen vooral tegen de jongere histori sche school uitte, dit geschiedde in een zoodanig persoonlijken vorm, dat daaruit wel persoonlijke verwijdering bij Schmoller moesT volgen. Aan den eenen kant detail^ onderzoekingen, aan den anderen kant alge meen gehouden beschouwingen van meer hlstorischen en sociologischen, dan van econpmischen aard waren het fort van dezen ijverigen werker. Zoo is van blijvende beteekenis zijn in 1875 verschenen Offenes Sendschreiben an IJerrn Professor Dr, Heinrich von Treitscke ueber cinige Orund/ragen des Rechts und der Volkswirthschaft. Hierin komt hij met groote kracht op voor de noodzakelijkheid in de economie te rekenen met recht en moraal. Het was volkomen in zijn lijn, dat opge richt werd de Verein fuer Sozialpolitik. Hij was een dergenen die de oprichting van deze vereeniging hebben voorbereid. Hij was en is steeds gebleven een warm voorstander van de stelling, tegen de oudliberale staats onthouding gericht, dat de staat te zorgen had inzonderheid voor de lagere klassenen dat in het .algemeen de staat principieel zich wel had in te laten met het economische leven. In de praktijk kwam dit,'zooals het met meer Duitsche geleerden het geval is geweest, neer op een verheerlijking van datgene, wat toevallig in Duitschland, res pectievelijk Pruisen, regel was. In hoe sterke mate bij hen de staatsidee overheerschend was blijkt hieruit, dat hij bij zijne schets der maatschappelijke ontwikkeltng aan de politieke ontwikkeling aanknoopt. Hij ziet de ontwikkeling der maatschappij als eene ontwikkeling van Dorfwlrtschaft tot Stadtwirthschaft van deze tot Territorialwirthscha/t en eindelijk tot Staatswirtschaft. Met deze opvolgende wijzigingen van het politieke gezag gaan z.i. telkens groote economische veranderingen gepaard. Het is hier natuurlijk niet de plaats op deze opvat ting nader in te gaan. Zij wordt hier slechts vermeld om den schrijver te typeeren. Merkwaardig is bij dezen man, dat hij tot het eind van zijn leven werkzaam is geweest en ook voortdurend zijn eigen inzichten heeft herzien. Zijn laatste grooter werk is daarvan het voorbeeld. Bij den derden herdruk van het bekende Handwörterbuch der Staatwis senschaften, dat monument van Duitsche we tenschap, heeft Schmoller opnieuw het artikel over Voikswirthschaftslehre bewerkt en merk waardig feit voor iemand, die in den strijd tegen de klassieke economie zulk een voor aanstaande plaats heeft ingenomen, op ver schillende punten zijne oorspronkelijke mee ning herzien en bijv. over A. Smith een veel billijker oordeel geveld. Dit eert zoo wel dezen als den schrijver en toont dat Schmoller, hij moge de man van groote heftigheid en scherpte zijn gebleven, die hij zijn leven lang is geweest, toch in hooge mate heeft bezeten de eigenschap, die voor een wetenschappelijk msnsch het eerste vereischte is, de zucht om waar noodig umzulernen. De dood van Schmoller is ongetwijfeld voor de Duitsche wetenschap een verlies van beteekenis. De Ouders en het Onderwijs aan de Rijks Hoogere Burgerscholen De leerlingen aan onze Rijks Hoogere Burgerscholen zullen de gelegenheid hebben, even deugdelijk en even geregeld loopend onderwijs te ontvangen als hun gelijken, die de scholen van denzelfden graad be zoeken in de groote gemeenten des lands. Het gaat hiermede als met zoo menige zaak, welke zoo zijn moest. Zij is niet zoo. Het onderwijs toch aan de R. H. B. S. wordt inderdaad minder van waarde dan dat aan de H. B. S. der groote gemeenten. Voor deze is geen verbetering te kostbaar; voor gene is geen penning over. Het mag daarom niet langer worden verbloemd, dat een zeer aan zienlijk deel van onze aankomende jonge lingschap op het stuk van onderwijs en van opvoeding achteraankomt bij het andere deel. En het wordt tijd te bekennen, dat de kanEn nu het Duitsche oordeel. We bedoelen niet dat der heworragende" rapporten boven genoemd, die ons immers niet zelf onder de oogen kwamen, maar we meenen het oordeel van een man, die, niettegenstaande zijn verwarring in dit droombeeld der Hochkultur", toch tot aan zijn dood een der minstbevooroordeelde Duitschers gebleven is: Prof. Karl Lamprecht. Hij had in 1904, naar aanleiding van het 850-jarig bestaan der Columbia-University, waar hem het eere-doctoraat zou aangeboden worden, een vrij langdurige reis doorAmerika gemaakt, en gaf in 1906 zijne reisherinne ringen en bespiegelingen uit onder den titel van Amerlcana (Heyfelder, Freiburg ijB.) Daarin wijdt hij op blz. 75 vlg. een afzon derlijk stuk aan den Kriegerlschen Sinn", die het klinkt haast als kritiek in Duitschland zoo wijd verbreid is. Niet het drillen op het exereitie-veld of de parades en maneuvres, ofschoon Lamprecht van de exercities der kleurlingen cavalerie in Californiëgar nicht wider loskommen" kon en ze in vervoering vergelijkt met de voor-_ stelling der centauren in de Grieksche my " thologie. Niet dus het beroepsmilitaire, in het leger van huurlingen", dat den Duitscher zoozeer tegen den borst stuit, al zit de zuurdesem van het oude lands knechten stelsel nog mér dan sterk in zijn eigen volksarmee". Lamprecht bedoelt met zijn, Krigerischen Sinn" vooral wat in 't volk leeft, namelijk groote waardeering voor de generaals uit den Burgeroorlog, die zoovele standbeelden hebben, en het Gefütil körperlicher Leistungsfahigkeit," dat in een groot deel der bevolking zit, niet enkel van de plattelan ders, maar ook van de hoogere klassen uit de steden, bij wie het door het camping, fishing, hunting-life" des zomers telkens nieuw opgewekt wordt. Dat gevoel is ten slotte de uitdrukking van het feit, dat in den Amerikaner ein geborenen Krieger steekt dessen Potenzen in kurzen Zeit zu soldatischen entwikelt werden können. Karl Schurg, een JAN SALIE IN DOODSNOOD Juli 1917 Hij spreekt: X Nu we uitgehongerd worden Dwingfmen ons tot vechterij, Nu ze onze kust beschieten Zijn we eindelijk er bij. Moeten we partij gaan kiezen Moeten we den oorlog in; Moeten we als bloode jongens Vechten tegen onzen zin? Moeten we den held gaan spelen Voor ons arme Vaderland; Moeten we ons laten worgen Door een harde vriendenhand ? Wie zal wel de vijand wezen Waar we&tegen vechten gaan ? En wie zal ons komen helpen Om ons eerlijk bij te staan? Is 't Engeland of Duitschland Is 't Frankrijk of Japan ? Wijst ons, groote Mogendheden Even onzen vijand an! Als we tegen Duitschland vechten Zijn we, na een korten strijd, Net als Serviëvermorseld En met-een Oost-Inje kwijt! Gaan we, om ons te verzetten, Vechten tegen Engeland Dan gaat onze pracht-kolonie Even goed in andre hand. Als we tegen niemand vechten Gaan we van den honger dood.' Goedgezinde Mogendheden Redt ons, helpt ons uit den nood! Hoedt ons voor het lot der Serven En voor dat van Griekenland/ Laat ons rustig, zoetjes leven Maakt oris volkje niet van kant! Moet 't net als met de Belgen Even treurig en brutaal, Als met Perzen en Ramenen Moet 't net als met Transvaal? Zelfs het groote, rijke Rusland Is, na naamloos oorlogswee, Door: verdeel en heefsch!" vernietigd En telt eeuwen niet meer mee. Vele kleine Mogendheden Zijn voor jaren naar de maan. Moet 't met ons vrije Landje Net als met Egypte gaan ? Moet soms net als Koning Albert En als Koning Constantijn Onze Koningin gaan vluchten, En waarheen moet dat dan zijn? Schenkt genade, groote volken Hebt een beetje nog geduld ; Heusch, we zullen meebetalen Aan de wereld-oorlogschuld! Kwelt ons, tart ons, laat ons dokken Anexeer ons, als 't moet Maar dwingt ons niet mee te vechten Zijn wij daarvoor niet te goed?" Jv H. SPEENHOFF IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIKIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII N. VAN GOOREN i Cie. DEN KAAG AMSTERDAM UTRECHT Dames Hoeden en Bontwerken sen, die men biedt aan onze opgroeiende jeugd om te worden toegerust voor het maatschappelijk leven, met elk jaar ongelijker uitvallen ten nadeele van de -scholieren der R. H. B. S. De regeering kent dezen scheeven toestand wel en zij draagt er de aansprakelijkheid der oudste en meesten geziene Duitsch-Amerikanen, heeft dit ook aan Lamprecht beves tigd; h^ had het, als zoovele anderen, ge constateerd tijdens den grooten Burgeroorlog. Dus ook hier dezelfde conclusie: Amerika kan in korten tijd groote legers vormen. Zou Bethmann Hollweg dit|niet gelezen heb ben ? Dan heeft hij het toch licht op andere wijze van Lamprecht vernomen, want Lamp recht was immers zijn vriend? Of hebben de Scharfmacher hem wijs gemaakt, dat de duikbooten alles wel zouden tegenhouden? Dan is er gerekend buiten de Amerikaansche marine, die eveneens wel spoedig de uitwerking van den kriegerischen, Sinn" zal vertoonen. Bethmann Hollweg heeft het wel geweten, maar er niet altijd naar gehandeld. Zijn naam zal nog lang genoemd worden, evenzeer als die van Pilatus. Dr. C. TE LINTUM ROBBERT KALFF&C' AM5TEDDAM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl