Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
21 [uli '17. No. 2091
Oproerig Amsterdam
Het aardappelen-oproer zal ongetwijfeld
niet de laatste bladzijde vullen van de ge
schiedenis der onlusten in onze goede stad,
eene geschiedenis die vele bladzijden telt.
Reeds uit de Middeleeuwen is ons overge
leverd, hoe de Hoeksche en Kabeljauwsche
twisten, die Holland meer dan anderhalve
eeuw hebben verontrust, ook nu en dan
Amsterdam in beroering hebben gebracht.
Zoo is oggeteekend dat in den vroegen
morgen van den 16den Juli 1404 een priester
Willem Bruinszoon op het kerkhof
der Oude Kerk door een groep Kabeljauwsch
gezinden werd mishandeld en vermoord;
een misdaad, die eenige aanzienlijke Amster
dammers met hun leven moesten boeten.
En 40 jaren later, 31 Januari 1444, stonden
de partijen weer gewapend tegenover elkaar;
toen was het echter een priester, die als
bemiddelaar optrad. In 1477 washetnoodig
een verbod af te kondigen om van pet tyelljcke
saken" te spreken of elkander spylige
woirden" toe te voegen; doch tot oproi rlge
bewegingen ishet toen gelukkigniet gekomen.
In de 16e eeuw deden de religieuse twisten
zich ook te Amsterdam gelden. In Mei 1535
werd de stad in rep en roer gebracht door
de aanslag der Wederdoopers, waarbij twintig
burgers het leven verloren, en die door het
beleid van burgemeester Reecalf werd ver
ijdeld. Ruim 30 jaren later woedde hier de
beeldenstorm; eerst op 23 Augustus 1566
in de Oude Kerk, terwijl een maand daarna
een tweetal kloosters werd geplunderd. In
Februari 1567 kwam het bijna tot een treffen
tusschen de belijders van de nieuwe" en
de aanhangers van de oude" leer. Gelukkig
kwam een accoord tot stand, waarbij den
Gereformeerden eenige vrijheden werden
vergund. De komst van Alva deed echter
het Katholicisme weder geheel triumfeeren,
totdat 26 Mei 1578 Amsterdam zich, onder
leiding van Willem Bardes van het
Spaansche juk bevrijdde. De Magistraat en de
geestelijkheid werd in twee schepen uit de
stad gevoerd en aan den Diemerdijk weer
aan land gezet, waarna eene nieuwe regee
ring werd verkozen. Bloed heeft er bij deze
Alteratie" niet gevloeid.
Aansprekersoproer
Uit de 17e eeuw valt in de eerste plaats
te vermelden de plundering van de woning
van Rem Egbertsz. Bisschop, het zesde huis
benoorden de Bergstraat, op den Singel, op
Zondag 19 Februari 1617. De aanleiding
daartoe was het houden van heimelijke
godsdienstoefeningen door de
Remonstrantschgezinden; men meende ten onrechte
In 1624 was de belasting op de boter ver
hoogd, en dit gaf in verschillende steden, en
ook hier, aanleiding tot onlusten. Op den Dam,
waar de botermarkt werd gehouden, werd
tegen de pachters van den import op de boter
een zeer dreigende houdingaangenomen, doch
alles liep ten slotte met een sisser af. Terwijl
Het ophangen van twee plunderaars uit een der vensters van de Waag
Nieuwe Nederlandsche Gedichten
II
GEERTEN GOSSAERT ; Experimenten,
(Bussum, Van Dishoeck, 1916).
AART VAN DER LEEUW, Herscheppingen,
(Amsterdam, W. Versluys, 1916).
Wie nog nooit iets van Gossaert heeft
gelezen, en dan deze Experimenten door
bladert, zal, dunkt mij, het eerst getroffen
worden door den stijl van deze gedichten,
misschien zou men zelfs mogen zeggen:
het gestyleerde. Hij zal waarschijnlijk be
ginnen met een vers te herkennen, zooals
wij sinds de 18de eeuw niet meer hebben
gehad. Nauwkeuriger lezend, zullen hem
evenwel ook modernen voor den geest ko
men als Swinburne en Boutens. En ten
slotte, wanneer hij zich niet tot het door
bladeren heeft bepaald, maar de moeite
genomen heeft om werkelijk te lezen, zal
hrj zich moeten bekennen, dat in hoogste
instantie al dergelijke opmerkingen toch het
wezen der poëzie van een belangrijk dichter,
als Gossaert is, niet raken, dat dit wezen
wel degelijk geheel eigen is hetgeen
trouwens niet anders zou kunnen zijn bij
een inderdaad belangrijk dichter.
Aan den anderen kant is in de kunst
natuurlijk geen enkele vorm zonder reden,
zonder innerlijke noodzaak, en dit geldt
misschien nog meer dan bij vele andere in
dit geval, waar die vorm zoo geserreerd,
zoo weloverwogen en volmaakt is. Welke
nu die reden is? Met het stellen van deze
vraag beroeren wij, dóór den vorm heen,
het diepste wezen van Gossaert's poëzie.
Boutens heeft het zingen eens genoemd
het zich versteeken in een schoone vind
baarheid," en ik weet geen dichter, voor
wien dit meer geldt dan Gossaert. In vele
gedichten zijn het personen, algemeenéof
bizondere, uit mythologie of sage, uit oud
heid of hedendaagschen tijd, die inplaats
van den dichter moeten optreden. En zelfs
bij de in engeren zin lyrische gedichten is
het te direct persoonlijke onmiddellijk verhuld
achter vormgeving, die ze als in den mond
van een ander- gelegd doen schijnen.
Hij bekent het trouwens zelf:
De dichter, met een wijle uit woorden saamgeweven,
En rond ?ich als een waas van weemoed uitgespreid,
Verbergt, voor het gemeen, de waarheid van zijn leven,
Het smartelijk gelaat van eige' ellendigheid,
Dit is evenwel niets anders dan een zeer
ver doorvoeren van een principe, dat waar
schijnlijk voor alle kunst van alle tijden zal
gelden, dat n.l. hoezeer men ook in een
gedicht vóór alles den cri du coeur mege
wenschen en onvoorwaardelijk schaar ik
mij bij dezulken het een onafwijsbaar
vereischte is, dat die kreet tot schoonheid
worde. (Men zal mij dan ook wel gereedelijk
willen toegeven, dat de meest directe ge
dichten lang niet altijd de mooiste zijn,
meestal zelfs het tegendeel daarvan),
Gossaert's poëzie, ik herhaal het, is in
dit opzicht slechts merkwaardig door een
sterker accentueeren van deze algemeen
eigenschap. En dit hangt samen met hét
innigste wezen van die poëzie. Uiterlijk is
deze streng klassiek, sterk en van breeden
zwaai, rijp en rijk van fonkeling en grootsche
statigheid, maar daaronder schuilt een zwak
menschenhart, vol romantische verlangens
en onvervulde teederheden, als een koning
die zich onder 't gloeiend purper een arm
en verlaten mensen weet.
Dit verklaart ook den zoo wel gekozen
titel Experimenten", die voor deze volmaakte
gedichten in 't eerst slechts een verwaande
nederigheid lijkt. Toch is niets juister dan
die titel. Deze gedichten zijn experimenten,
niet op het gebied der poëzie, dat Gossaert
beheerscht als de beste, maar op dat van
het leven: zij zijn het aarzelende naar buiten
tasten van een schuwe ziel.
Behalve de reeds aangeduide eigenschap
pen valt nog een qualiteit in deze gedichten
op: de liefde tot de Zee.
Want, nis op 't strand geslagen d ior de drift n*er branding
l'(in kinktioor». draagt mijn 7,ie,i uit dit mijn leven mee
De eene onzegbre vreugd, die Gij mij heht gegeven:
Hetlïuischen van den Wind: het Khytme van de/ee!
Ook dit is, als in iedere complete
menschennatuur, geheel in overeenstemming met Gos
saert's wezen. Want zijn wind en zee niet
de oneindigheden, waarin die andere on
eindigheid, het menschenhart, zich uitstort
als het hier nergens vervuld wordt ?
Het is moeilijk uit de bundel Experimen
ten" een keus te doen. Bijna alle gedichten
behooren tot de schoonste der nieuwe Neder
landsche dichtkunst. Al zijn er dan ook
verscheidene, die met evenveel recht gekozen
zouden kunnen worden, ik wil eindigen met
te citeeren:
DE CKNTAUH EN DE OCEAAN
Soms in den hoogen noen der hecte zomerdagen
Ontspant de vissehersknaap. die loom zijn leden baadt,
Half scherts, half medelij, het paard der sebelpewagen
Dat hinnikt van genot'en wüd de hoeven slaat.
Doch hij, met kalmen lach, grijpt onvertsaagd. sterk
handig,
7,ijn ruige manen vast, bedwingt zijn drift en. vlug.
Met eenen breeden zwaai bespringt hij, naakt, 't
stilstandig
Nu lijdzaam wachtend dier den breede'en naakten rug ,
Dan stuurt hij zeewnarts in. Kn wnnr, in lage reven,
De latfe branding hreekt, blijft hij, uitdagend, staan,
En machtig, brons op bruin, tot óéue leest verheven,
Bespot hij, een centaur, den maehtlooze' oceaan.
We] ziet hij, diep in zee, uit de even watcrwellen,
Een kleine spitse golf, al naar zij nader rent.
Gestaag verkli-urend tot een machtgen breker zwellen
Al grommelende in zijn dorst een duister dreigement*
Maar hij. met strak gelaat, wacht, schrap zich stellend'
zonder
Ontroering, tot de golf, schijnwoedend,
?et'uimverbleekt,
In nen langgerekt-traagsidderenden donder
/ijn tuimelende overmacht aan 't roerloos tarten
wreekt. .
En daïl, uitbundig, barst het hoog gegier van 't water.
Kn 't brleschen van den hengst, die worstelt om ee n
stee,
Met zijn' metalen Inch saam Dit in een geschater
Dat opklimt uit het schuim, en uitschalt over zee!
men op den Dam bezig was, had een andere
troep onruststokers eene arme oude vrouw,
die van tooverij werd verdacht, op de
Nieuwmarkt herhaaldelijk lin het water ge
worpen en zoo van het leven beroofd.
Zonder bloedstorting werd eveneens in
1629 een aanslag van ontevreden matrozen
op het West-Indische Huis thans het
Weeshuis der Hersteld Evang. Luth. Ge
meente op de Heerenmarkt waar de buit
der Zilvervloot werd bewaard, verijdeld.
Treuriger gevolgen had een ander
matrozenopstootje bij het begin van den eersten
Engelschen oorlog.
Een ernstiger karakter dan alle vroegere
onlusten droeg het zoogenaamde Aanspre
kers-oproer van 1696. De regeering had
toenmaals een omvangrijke keur op het
begraven uitgevaardigd, waarbij onder
anderen de aanstelling van aansprekers aan
Burgemeesteren werd voorbehouden. Op
31 Januari, den dag, waarop de nieuwe
regeling in werking zou treden, trok het
gepeupel, waaronder vele vrouwen naar
den Dam. Onderweg werden begrafenissen
in caricatuur vertoond. Een en ander be
woog het stedelijk bestuur de keur voor
zes weken op te schorten. Doch het was
te laat. In een gevecht bij het Aalmoeze
niersweeshuis (thans het Gerechtshof) op
de Prinsengracht werden de stadssoldaten
op de vlucht gejaagd, en nu had het volk
vrij spel. De huizen van burgemeester
Boreel, op de Heerengracht, van kapitein
Spaarweg op de Reguliersgracht, van den
Engelschen zaakgelastigde Kerby op de
Keizersgracht (dezen hield men voor den
raadsman der regeering op dit punt), en
ten slotte van den schatrijken Jood De Pinto
op de Joden Breestraat, werden geplunderd
en totaal verwoest. Eindelijk, op den derden
dag, gelukte het de schutterij den toestand
meester te worden. Een dertigtal plunderaars
werd gevat, waarvan er twee onmiddellijk
werden gevonnisd en opgeknoopt. Later
ondergingen nog tien gevangenen hetzelfde
lot. Een keur op het begraven intüsschen
werd niet ingevoerd. Burgemeester Boreel
en kapitein Spaarweg kregen schadevergoe
ding, terwijl de schutters met gedenkpen
ningen werden begiftigd.
Dit oproer werd echter verre overtroffen,
door wat in 1747 en 1748 voorviel. De in
val der Franschen in 1747 leidde tot de
verheffing van prins Willem IV tot de
stadhouderlijke waardigheid; te Amsterdam
geschiedde dit den 2den Mei, enkel op den
vreedzamen aandrang van het volk. In Sep
tember, toen Bergen op Zoom door den
vijand was veroverd, werden eenige huizen
van Roomsche ingezetenen, die, onvoor
zichtig genoeg hunne vreugde daarover niet
hadden verborgen, geplunderd. Inmiddels
begonnen, onder leiding ook van Daniel
Raap, de democratische bewegingen, tot
het verkoopen der ambten, het brengen der
posterijen van het land, enz. Den 9den
November 1747 werd zelfs het Stadhuis
gedurende eenige uren door een
brooddronken bende bezet! In Juni 1748 volgde,
in verband met den eisen tot het niet lan
ger verpachten der belastingen het ver
schrikkelijke Pachters-oproer.
De hierbij gevoegde afbeelding doet zien
hoe de menigte huishield bij den Wijnkooper
van Aarssen op den Singel bij de
Huisz'ttensteeg. 's Woensdag had de plunderzucht
uitgewoed, waartoe medewerkte eene pro
clamatie van Burgemeesteren, waarbij zij
zich bereid verklaarden aan den volkswensch
toe te geven en de verpachting af te schaffen.
Des Vrijdags werd eene vrouw, Mat van den
Nieuwendijk, en een tuinman met den bij
naam de Burgemeester, die beiden bij de plun
dering op den voorgrond waren getreden,uit de
vensters dei Waag opgehangen. Bij deze
exe:: VERHUIZEN ::
MEUBELS BEWAREN
E. J. VflN 5CHA1CK
BOOTHSTRRHT
UTRECHT
Indien er n dichter is onder de jongeren"
(een vage aanduiding, waarmee men gemeen
lijk schijnt te bedoelen een groep van kunste
naars, die over't algemeen niet zoo heel jong
meer zijn) die nog bij lange na niet die waar
deering heeft gevonden, die hem krachtens
zijn werk toekomt, dan is dit voorzeker Aart
van der Leeuw. Maar het verzen-lezend
publiek is hier (voorzoover domheid ooit
excusabel is) meer te verontschuldigen dan
elders. Want het geluid, dat deze dichter
in onze literatuur heeft doen hooren, is zóó
nieuw hij is zoo absoluut zonder voor
gangers (althans in Nederland) dat zijn mis
kenning nog minder verwondert dan die,
waaraan de meeste waarlijk supérieure dich
ters in den beginne bloot staan, en van
oudsher hebben blootgestaan.
Toch kan men niet van van der Leeuw
zeggen, dat hij een geheel op zich zelf staand
genie is, zooals er trouwens in onze letteren
slechts den is: J. H. Leopold. Hij heeft
zijn meesters, en dat zijn het blijkt op
bijna elke bladzijde van zijn werk de
Duitsche romantische dichters. Maar hier
is geen schijn of schaduw van navolging:
het is slechts een diepe verwantschap van
wezen.
Wat wij in dichters als Novalis, Hölderlin,
Brentano, Mörike e.a. zoo bewonderen, is ten
slotte: hun diepte, hun voortdurend tasten
naar het uitspreken van het onuitsprekelijke.
Dit is misschien wel het hoogste kenmerk
van den Duitschen geest, en de walgelijke
depravatie daarvan, die zich thans aan de
wereld openbaart, mag ons dit niet doen
vergeten, 't Is zooals Novalis zelf zegt :
Vuerhbrte, gewaltige,
Keinen sterl'iieben Kippen entfallenen
Dinge wil] ieh sagen.
Ditzelfde tasten is er ook in de gedichten
van Aart van der Leeuw. En waar zal zich
dat duidelijker vertoonen als wanneer hij het
heeft over het grootste mysterie van het
leven, over den dood ?
VKiivrLUNG.
Ite moeder schuift het venster op en weent.
De knlme kamer ligt van zon doorspoeld
l'n. op den rnnd der stervensspund'1. leent
De ziet vies d»o<len over tut zijn beeld.
Hij kan niet scheiden, want hij ziet zijn mond
I)je. als een sikkel door liet koren zwaait.
Oogsten deed zinken, zoet-genjpt m hl ;nd :
Muar nu zijn alle velden afgemaaid.
Bleek rust liet voorhoofd, dut rijk bijenhuis.
Waarin gedachten vlogen /waar-bevrucht,
(>m ledig uit te gaan, met licitt geniisch.
Den laattten last te zaamlen voor den nacht.
Hij 7.iet zijn hand, en 't lijkt hem rif haar greep
Die zich gekromd had vast om t klinkend gnud
cutie ontstond een
schrikkelijk gedrang op
den Dam. Er werd door
de schutterij geschoten,
waardoor eene paniek
ontstond, die aan tien
tallen slachtoffers het
leven kostte. Het juiste
aantal is nimmer be
kend geworden, in Sep
tember werd de Stede
lijke regeering door den
Prins veranderd, doch
het is bekend hoe (de
democratischebeweging
weldra doodliep. De on
geregeldheden bij de
begrafenis van Raap in
Januari 1754 gaven ook
daarvan getuigenis.
De partijstrijd tus
schen Pruisgezinden en
Patriotten heeft
eve-1eens in onze stad tot
treurige tooneelen ge
leid. In de Pinksterweek
van 1787 werden niet
minder dan 43 huizen
geplunderd, waaronder
die van de
antlpatriottische burgemeesters
Beels en Rendorp.
Kattenburg, de woonplaats
van de (Pruisgezlnde
Bijltjes" werd door den
Patriotten met geschut
veroverd. Een der ge
sneuvelde verdedigers
werd bij de beenenaan
de galg gehangen; na de
tegenomwenteling in
Octpber kreeg hij eene
eerlijke begrafenis.
Acht jaren later brak
de Revolutie uit, een
feit dat te Amsterdam
tot geene ernstige onge
regeldheden aanleiding
gaf. Daarmede ving de
Fransche tijd" aan, die
eindigen zou door de
volksbeweging van No
vember 1813, voor en
kele jaren dankbaardoor
het nageslacht herdacht.
Ook de 19de eeuw
heef t hare relletjes
gehad, doch geene
daarvan heeft ge
lukkig de gebeur
tenissen van 1748
en 1787 geëven
aard. Ik noem
slechts het
belastingoproer van
1835, waarbij de
soeploods" op de
Heerenmarkt in
vlammen opging,
de oploopjes in
1848 tot onder
steuning van den
wensen der bour
geoisie naar eene
grondwetsherzie,ning in
liberalistischen geest, het
kermisoproer van
1876, en, last not
least, het
palingoproer van 1886,
dat nog in de her
innering voort
leeft.
Dr. JOH. C. BREEN
SCHOONMAAK
Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck
Naamsverandering van het koninklijk huis. LONDEN,
16 Juli. (Reuter). De koning heeft tegen morgen een
buitengewone vergadering van den Piivy Council"
bijeengeroepen, teneinde gevolg te geven aan zijn
voornemen om den naam van het koninklijk huis te
veranderen.
Het plunderen van het huis van den wijnkooper van Aarssen
IIIIIIIIIIHIIIIMMIIII
Kn kostlijk sap uit alle vruchten neep,
Nu ook in starre kramp zijn vlucht weerhoudt.
Do wind beweegt een gouden-regentrns,
Doorgolft de kamer met oneindigheid,
Kn maakt liet lichaam tot den ijdlen dos.
Die graag wordt afgelegd voor slapenstijd ;
Dan, gloeiend, voelt de jonge vreemdeling
Hoe t binnendringend koeltje in knf verwaait
Wat eens air paarlen om die vingers hing,
Doch dat nu 't u-are graan werd uitgezaaid.
Kn ook dil voorhoofd, als heur geur de roos,
/ijn vroom vermoeden koestrend diep verlmld.
Die mond. zoo veel-begeerend en zoo broos,
Het beiden liefst-beloufde is hier vervuld.
Ken stem roept drangvol m ;t een nieuwen naam,
De tweede wereld breidt haar bloecemgouw
Kn, luchtig zwevend door 't omrankte raarn,
Verliest de schim zich in het wenkend blauw.
Bijna al de gedichten uit deze afdeeling
Van de Tweede Wereld": Thanatos, Op
een gestorven hovenier, De boodschap van
den^lood, Mijns vaders tuinen, en ten slotte
het sublieme Heer, waarheen drijft gij mij ?"
behooren tot de schoonste, die ik in eenige
literatuur ken.
Maar er is nog een tweede wezenstrek,
die van der Leeuw en de Duitsche roman
tici gemeen hebben, dat is hun liefde voor
de natuur. Dit is een begrip, dat veel vager
is dan het op het eerste gezicht schijnt,
want men zal verscheidene menschen kun
nen vinden, die allen zeggen de natuur lief
te hebben, en daarmee toch iets volslagen
anders bedoelen.
Voor de meesten is de natuur een decor
voor hun stemmingen, of een plaats van
verademing na moeite en leed. Dit nu is
zij voor van der Leeuw geen van beide.
Voor hem is zij die stemmingen, die moeite
en dat leed, maar vaker nog blijdschap en
geluk zelve. Ik kan dit niet beter uitdrukken.
Het is een zoo innig een zijn met de natuur,
als in geen enkel ander hedendaagsch Neder
landsen dichter wordt gevonden.
Van daar ook en hiermee is de titel
van het boekje veiklaard dat er aen
gestadige wisselwerking is tusschen den
dichter en de natuur, een voortdurende
herschepping van den een in den ander.
(Men leze bijv. het prachtige De bloesem
boom"). Trouwens, evenmin als de dichter
buiten de natuur zou kunnen bestaan, even
min kan de natuur den dichter derven om
haar woordenlooze wezen te vertolken. (De
twee stemmen).
Ik noemde zooeven de woorden blijd
schap en geluk". Ook in dit opzicht onder
scheidt Aart van der Leeuw zich van de
meeste moderne dichters en ditmaal ook
van de romantici dat deze elementen
den grondtoon zijner poëzie vormen. Wie
kan met een zoo voorkeurlooze sereniteit
de twee bestaansmogelijkheden van het
leven overwegen als hij dat doet in De
Grijsaards" of in
BALSPF.K
Twee kindren spelen bal
Aan de einder van een weide;
De hemel tusschen beide
Omspant de vlucht en val
Van de opgeworpen bal.
Kón speelster schiet fel uit,
Springt, strekt zi'-h naar dien kogel.
Gelijk een Uugge vogel
Die vliegend grijpt zijn buit,
Kn viert haar zege luid.
Haar zuster, voo'- de nuk
Vau kans en wind zoo zeker
Jleikt knlrn der handen bekei,
Dat daar 't veiwacht geluk
Vanzelf zijn loon in dnikk'.
Twee kindren spelen bal.
!>}or golvend groen gescheiden,
Wnt moet ik njee.st benijden,
Den bergtop of het dal,
Waar elk eeos wonen zal.
Zoo zou ik wel willen doorgaan met te
citeeren. Daar is nog het
verrukkelijkgerhytmeerde Roepen over het water," het
langoureuze Droomen in het lommer," daar
is het Lied van den waterzoeker" dat geen
Mörike hem zou verbeteren. Maar bijna heel
de bundel is zoo schoon dat men niet weet,
wat te kiezen. Ik wil daarom eindigen met
het overschrijven van het laatste gedicht,
dat tevens misschien wel het schoonste is,
een lied welks mystieke zoetheid gerust
naast de beste Middeleeuwsche liederen
kan gehouden worden:
H IC K K. WAARIIICKX DRIJFT GIJ MIJ .'
Heer, waarheen drijft gij mij .'
Gij stoodt slechts aan mijn zij
Kón bülle dr..m'nseoon<ie.
I-n sedert bloedt mij-i wonde
Heer, waarheen drijft gij mij .'
Schroeiende hetto zengt,
Ik heb mijn dorst geplengd
Ken dronk uit koele beken;
Die dorst is niet geweken,
D;iar zij U\v sneeuxv gedenkt.
Yoldruikers, zoet en bont,
Toen ik U snmen wond.
Boodt gij, in kleur en wadem.
Den geur slechts van /ijn adem,
Den vorm van /.ijnen mond.
Ac,h. waarheen wenkt gij mij '
Moe kom ik C nabij '
(k volg uw bleeke sporen,
In stof en zand verloren,
Wijt ik van liefde lij,
Soms lig ik pijnenvrij
Te ruste' in mijmerij ;
Dan zie ik statig glijden
Uw schaduw langs de weide.
Heer, wanneer redt gij mij .'
J. C. BLOEM
immHiHiiliiiiiiiiiminiiiiMiiiiiiMiiiiiifinmiiiiimnmimimini
Uit voorraad leverbaar;
A tl Ier,
Oakland,
WMte-Auto's
Garage NEFKENS
Jacob Obrechtstraat 26
AMSTERDAM