De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 21 juli pagina 8

21 juli 1917 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 21 [uli '17. No. 2091 Oproerig Amsterdam Het aardappelen-oproer zal ongetwijfeld niet de laatste bladzijde vullen van de ge schiedenis der onlusten in onze goede stad, eene geschiedenis die vele bladzijden telt. Reeds uit de Middeleeuwen is ons overge leverd, hoe de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten, die Holland meer dan anderhalve eeuw hebben verontrust, ook nu en dan Amsterdam in beroering hebben gebracht. Zoo is oggeteekend dat in den vroegen morgen van den 16den Juli 1404 een priester Willem Bruinszoon op het kerkhof der Oude Kerk door een groep Kabeljauwsch gezinden werd mishandeld en vermoord; een misdaad, die eenige aanzienlijke Amster dammers met hun leven moesten boeten. En 40 jaren later, 31 Januari 1444, stonden de partijen weer gewapend tegenover elkaar; toen was het echter een priester, die als bemiddelaar optrad. In 1477 washetnoodig een verbod af te kondigen om van pet tyelljcke saken" te spreken of elkander spylige woirden" toe te voegen; doch tot oproi rlge bewegingen ishet toen gelukkigniet gekomen. In de 16e eeuw deden de religieuse twisten zich ook te Amsterdam gelden. In Mei 1535 werd de stad in rep en roer gebracht door de aanslag der Wederdoopers, waarbij twintig burgers het leven verloren, en die door het beleid van burgemeester Reecalf werd ver ijdeld. Ruim 30 jaren later woedde hier de beeldenstorm; eerst op 23 Augustus 1566 in de Oude Kerk, terwijl een maand daarna een tweetal kloosters werd geplunderd. In Februari 1567 kwam het bijna tot een treffen tusschen de belijders van de nieuwe" en de aanhangers van de oude" leer. Gelukkig kwam een accoord tot stand, waarbij den Gereformeerden eenige vrijheden werden vergund. De komst van Alva deed echter het Katholicisme weder geheel triumfeeren, totdat 26 Mei 1578 Amsterdam zich, onder leiding van Willem Bardes van het Spaansche juk bevrijdde. De Magistraat en de geestelijkheid werd in twee schepen uit de stad gevoerd en aan den Diemerdijk weer aan land gezet, waarna eene nieuwe regee ring werd verkozen. Bloed heeft er bij deze Alteratie" niet gevloeid. Aansprekersoproer Uit de 17e eeuw valt in de eerste plaats te vermelden de plundering van de woning van Rem Egbertsz. Bisschop, het zesde huis benoorden de Bergstraat, op den Singel, op Zondag 19 Februari 1617. De aanleiding daartoe was het houden van heimelijke godsdienstoefeningen door de Remonstrantschgezinden; men meende ten onrechte In 1624 was de belasting op de boter ver hoogd, en dit gaf in verschillende steden, en ook hier, aanleiding tot onlusten. Op den Dam, waar de botermarkt werd gehouden, werd tegen de pachters van den import op de boter een zeer dreigende houdingaangenomen, doch alles liep ten slotte met een sisser af. Terwijl Het ophangen van twee plunderaars uit een der vensters van de Waag Nieuwe Nederlandsche Gedichten II GEERTEN GOSSAERT ; Experimenten, (Bussum, Van Dishoeck, 1916). AART VAN DER LEEUW, Herscheppingen, (Amsterdam, W. Versluys, 1916). Wie nog nooit iets van Gossaert heeft gelezen, en dan deze Experimenten door bladert, zal, dunkt mij, het eerst getroffen worden door den stijl van deze gedichten, misschien zou men zelfs mogen zeggen: het gestyleerde. Hij zal waarschijnlijk be ginnen met een vers te herkennen, zooals wij sinds de 18de eeuw niet meer hebben gehad. Nauwkeuriger lezend, zullen hem evenwel ook modernen voor den geest ko men als Swinburne en Boutens. En ten slotte, wanneer hij zich niet tot het door bladeren heeft bepaald, maar de moeite genomen heeft om werkelijk te lezen, zal hrj zich moeten bekennen, dat in hoogste instantie al dergelijke opmerkingen toch het wezen der poëzie van een belangrijk dichter, als Gossaert is, niet raken, dat dit wezen wel degelijk geheel eigen is hetgeen trouwens niet anders zou kunnen zijn bij een inderdaad belangrijk dichter. Aan den anderen kant is in de kunst natuurlijk geen enkele vorm zonder reden, zonder innerlijke noodzaak, en dit geldt misschien nog meer dan bij vele andere in dit geval, waar die vorm zoo geserreerd, zoo weloverwogen en volmaakt is. Welke nu die reden is? Met het stellen van deze vraag beroeren wij, dóór den vorm heen, het diepste wezen van Gossaert's poëzie. Boutens heeft het zingen eens genoemd het zich versteeken in een schoone vind baarheid," en ik weet geen dichter, voor wien dit meer geldt dan Gossaert. In vele gedichten zijn het personen, algemeenéof bizondere, uit mythologie of sage, uit oud heid of hedendaagschen tijd, die inplaats van den dichter moeten optreden. En zelfs bij de in engeren zin lyrische gedichten is het te direct persoonlijke onmiddellijk verhuld achter vormgeving, die ze als in den mond van een ander- gelegd doen schijnen. Hij bekent het trouwens zelf: De dichter, met een wijle uit woorden saamgeweven, En rond ?ich als een waas van weemoed uitgespreid, Verbergt, voor het gemeen, de waarheid van zijn leven, Het smartelijk gelaat van eige' ellendigheid, Dit is evenwel niets anders dan een zeer ver doorvoeren van een principe, dat waar schijnlijk voor alle kunst van alle tijden zal gelden, dat n.l. hoezeer men ook in een gedicht vóór alles den cri du coeur mege wenschen en onvoorwaardelijk schaar ik mij bij dezulken het een onafwijsbaar vereischte is, dat die kreet tot schoonheid worde. (Men zal mij dan ook wel gereedelijk willen toegeven, dat de meest directe ge dichten lang niet altijd de mooiste zijn, meestal zelfs het tegendeel daarvan), Gossaert's poëzie, ik herhaal het, is in dit opzicht slechts merkwaardig door een sterker accentueeren van deze algemeen eigenschap. En dit hangt samen met hét innigste wezen van die poëzie. Uiterlijk is deze streng klassiek, sterk en van breeden zwaai, rijp en rijk van fonkeling en grootsche statigheid, maar daaronder schuilt een zwak menschenhart, vol romantische verlangens en onvervulde teederheden, als een koning die zich onder 't gloeiend purper een arm en verlaten mensen weet. Dit verklaart ook den zoo wel gekozen titel Experimenten", die voor deze volmaakte gedichten in 't eerst slechts een verwaande nederigheid lijkt. Toch is niets juister dan die titel. Deze gedichten zijn experimenten, niet op het gebied der poëzie, dat Gossaert beheerscht als de beste, maar op dat van het leven: zij zijn het aarzelende naar buiten tasten van een schuwe ziel. Behalve de reeds aangeduide eigenschap pen valt nog een qualiteit in deze gedichten op: de liefde tot de Zee. Want, nis op 't strand geslagen d ior de drift n*er branding l'(in kinktioor». draagt mijn 7,ie,i uit dit mijn leven mee De eene onzegbre vreugd, die Gij mij heht gegeven: Hetlïuischen van den Wind: het Khytme van de/ee! Ook dit is, als in iedere complete menschennatuur, geheel in overeenstemming met Gos saert's wezen. Want zijn wind en zee niet de oneindigheden, waarin die andere on eindigheid, het menschenhart, zich uitstort als het hier nergens vervuld wordt ? Het is moeilijk uit de bundel Experimen ten" een keus te doen. Bijna alle gedichten behooren tot de schoonste der nieuwe Neder landsche dichtkunst. Al zijn er dan ook verscheidene, die met evenveel recht gekozen zouden kunnen worden, ik wil eindigen met te citeeren: DE CKNTAUH EN DE OCEAAN Soms in den hoogen noen der hecte zomerdagen Ontspant de vissehersknaap. die loom zijn leden baadt, Half scherts, half medelij, het paard der sebelpewagen Dat hinnikt van genot'en wüd de hoeven slaat. Doch hij, met kalmen lach, grijpt onvertsaagd. sterk handig, 7,ijn ruige manen vast, bedwingt zijn drift en. vlug. Met eenen breeden zwaai bespringt hij, naakt, 't stilstandig Nu lijdzaam wachtend dier den breede'en naakten rug , Dan stuurt hij zeewnarts in. Kn wnnr, in lage reven, De latfe branding hreekt, blijft hij, uitdagend, staan, En machtig, brons op bruin, tot óéue leest verheven, Bespot hij, een centaur, den maehtlooze' oceaan. We] ziet hij, diep in zee, uit de even watcrwellen, Een kleine spitse golf, al naar zij nader rent. Gestaag verkli-urend tot een machtgen breker zwellen Al grommelende in zijn dorst een duister dreigement* Maar hij. met strak gelaat, wacht, schrap zich stellend' zonder Ontroering, tot de golf, schijnwoedend, ?et'uimverbleekt, In nen langgerekt-traagsidderenden donder /ijn tuimelende overmacht aan 't roerloos tarten wreekt. . En daïl, uitbundig, barst het hoog gegier van 't water. Kn 't brleschen van den hengst, die worstelt om ee n stee, Met zijn' metalen Inch saam Dit in een geschater Dat opklimt uit het schuim, en uitschalt over zee! men op den Dam bezig was, had een andere troep onruststokers eene arme oude vrouw, die van tooverij werd verdacht, op de Nieuwmarkt herhaaldelijk lin het water ge worpen en zoo van het leven beroofd. Zonder bloedstorting werd eveneens in 1629 een aanslag van ontevreden matrozen op het West-Indische Huis thans het Weeshuis der Hersteld Evang. Luth. Ge meente op de Heerenmarkt waar de buit der Zilvervloot werd bewaard, verijdeld. Treuriger gevolgen had een ander matrozenopstootje bij het begin van den eersten Engelschen oorlog. Een ernstiger karakter dan alle vroegere onlusten droeg het zoogenaamde Aanspre kers-oproer van 1696. De regeering had toenmaals een omvangrijke keur op het begraven uitgevaardigd, waarbij onder anderen de aanstelling van aansprekers aan Burgemeesteren werd voorbehouden. Op 31 Januari, den dag, waarop de nieuwe regeling in werking zou treden, trok het gepeupel, waaronder vele vrouwen naar den Dam. Onderweg werden begrafenissen in caricatuur vertoond. Een en ander be woog het stedelijk bestuur de keur voor zes weken op te schorten. Doch het was te laat. In een gevecht bij het Aalmoeze niersweeshuis (thans het Gerechtshof) op de Prinsengracht werden de stadssoldaten op de vlucht gejaagd, en nu had het volk vrij spel. De huizen van burgemeester Boreel, op de Heerengracht, van kapitein Spaarweg op de Reguliersgracht, van den Engelschen zaakgelastigde Kerby op de Keizersgracht (dezen hield men voor den raadsman der regeering op dit punt), en ten slotte van den schatrijken Jood De Pinto op de Joden Breestraat, werden geplunderd en totaal verwoest. Eindelijk, op den derden dag, gelukte het de schutterij den toestand meester te worden. Een dertigtal plunderaars werd gevat, waarvan er twee onmiddellijk werden gevonnisd en opgeknoopt. Later ondergingen nog tien gevangenen hetzelfde lot. Een keur op het begraven intüsschen werd niet ingevoerd. Burgemeester Boreel en kapitein Spaarweg kregen schadevergoe ding, terwijl de schutters met gedenkpen ningen werden begiftigd. Dit oproer werd echter verre overtroffen, door wat in 1747 en 1748 voorviel. De in val der Franschen in 1747 leidde tot de verheffing van prins Willem IV tot de stadhouderlijke waardigheid; te Amsterdam geschiedde dit den 2den Mei, enkel op den vreedzamen aandrang van het volk. In Sep tember, toen Bergen op Zoom door den vijand was veroverd, werden eenige huizen van Roomsche ingezetenen, die, onvoor zichtig genoeg hunne vreugde daarover niet hadden verborgen, geplunderd. Inmiddels begonnen, onder leiding ook van Daniel Raap, de democratische bewegingen, tot het verkoopen der ambten, het brengen der posterijen van het land, enz. Den 9den November 1747 werd zelfs het Stadhuis gedurende eenige uren door een brooddronken bende bezet! In Juni 1748 volgde, in verband met den eisen tot het niet lan ger verpachten der belastingen het ver schrikkelijke Pachters-oproer. De hierbij gevoegde afbeelding doet zien hoe de menigte huishield bij den Wijnkooper van Aarssen op den Singel bij de Huisz'ttensteeg. 's Woensdag had de plunderzucht uitgewoed, waartoe medewerkte eene pro clamatie van Burgemeesteren, waarbij zij zich bereid verklaarden aan den volkswensch toe te geven en de verpachting af te schaffen. Des Vrijdags werd eene vrouw, Mat van den Nieuwendijk, en een tuinman met den bij naam de Burgemeester, die beiden bij de plun dering op den voorgrond waren getreden,uit de vensters dei Waag opgehangen. Bij deze exe:: VERHUIZEN :: MEUBELS BEWAREN E. J. VflN 5CHA1CK BOOTHSTRRHT UTRECHT Indien er n dichter is onder de jongeren" (een vage aanduiding, waarmee men gemeen lijk schijnt te bedoelen een groep van kunste naars, die over't algemeen niet zoo heel jong meer zijn) die nog bij lange na niet die waar deering heeft gevonden, die hem krachtens zijn werk toekomt, dan is dit voorzeker Aart van der Leeuw. Maar het verzen-lezend publiek is hier (voorzoover domheid ooit excusabel is) meer te verontschuldigen dan elders. Want het geluid, dat deze dichter in onze literatuur heeft doen hooren, is zóó nieuw hij is zoo absoluut zonder voor gangers (althans in Nederland) dat zijn mis kenning nog minder verwondert dan die, waaraan de meeste waarlijk supérieure dich ters in den beginne bloot staan, en van oudsher hebben blootgestaan. Toch kan men niet van van der Leeuw zeggen, dat hij een geheel op zich zelf staand genie is, zooals er trouwens in onze letteren slechts den is: J. H. Leopold. Hij heeft zijn meesters, en dat zijn het blijkt op bijna elke bladzijde van zijn werk de Duitsche romantische dichters. Maar hier is geen schijn of schaduw van navolging: het is slechts een diepe verwantschap van wezen. Wat wij in dichters als Novalis, Hölderlin, Brentano, Mörike e.a. zoo bewonderen, is ten slotte: hun diepte, hun voortdurend tasten naar het uitspreken van het onuitsprekelijke. Dit is misschien wel het hoogste kenmerk van den Duitschen geest, en de walgelijke depravatie daarvan, die zich thans aan de wereld openbaart, mag ons dit niet doen vergeten, 't Is zooals Novalis zelf zegt : Vuerhbrte, gewaltige, Keinen sterl'iieben Kippen entfallenen Dinge wil] ieh sagen. Ditzelfde tasten is er ook in de gedichten van Aart van der Leeuw. En waar zal zich dat duidelijker vertoonen als wanneer hij het heeft over het grootste mysterie van het leven, over den dood ? VKiivrLUNG. Ite moeder schuift het venster op en weent. De knlme kamer ligt van zon doorspoeld l'n. op den rnnd der stervensspund'1. leent De ziet vies d»o<len over tut zijn beeld. Hij kan niet scheiden, want hij ziet zijn mond I)je. als een sikkel door liet koren zwaait. Oogsten deed zinken, zoet-genjpt m hl ;nd : Muar nu zijn alle velden afgemaaid. Bleek rust liet voorhoofd, dut rijk bijenhuis. Waarin gedachten vlogen /waar-bevrucht, (>m ledig uit te gaan, met licitt geniisch. Den laattten last te zaamlen voor den nacht. Hij 7.iet zijn hand, en 't lijkt hem rif haar greep Die zich gekromd had vast om t klinkend gnud cutie ontstond een schrikkelijk gedrang op den Dam. Er werd door de schutterij geschoten, waardoor eene paniek ontstond, die aan tien tallen slachtoffers het leven kostte. Het juiste aantal is nimmer be kend geworden, in Sep tember werd de Stede lijke regeering door den Prins veranderd, doch het is bekend hoe (de democratischebeweging weldra doodliep. De on geregeldheden bij de begrafenis van Raap in Januari 1754 gaven ook daarvan getuigenis. De partijstrijd tus schen Pruisgezinden en Patriotten heeft eve-1eens in onze stad tot treurige tooneelen ge leid. In de Pinksterweek van 1787 werden niet minder dan 43 huizen geplunderd, waaronder die van de antlpatriottische burgemeesters Beels en Rendorp. Kattenburg, de woonplaats van de (Pruisgezlnde Bijltjes" werd door den Patriotten met geschut veroverd. Een der ge sneuvelde verdedigers werd bij de beenenaan de galg gehangen; na de tegenomwenteling in Octpber kreeg hij eene eerlijke begrafenis. Acht jaren later brak de Revolutie uit, een feit dat te Amsterdam tot geene ernstige onge regeldheden aanleiding gaf. Daarmede ving de Fransche tijd" aan, die eindigen zou door de volksbeweging van No vember 1813, voor en kele jaren dankbaardoor het nageslacht herdacht. Ook de 19de eeuw heef t hare relletjes gehad, doch geene daarvan heeft ge lukkig de gebeur tenissen van 1748 en 1787 geëven aard. Ik noem slechts het belastingoproer van 1835, waarbij de soeploods" op de Heerenmarkt in vlammen opging, de oploopjes in 1848 tot onder steuning van den wensen der bour geoisie naar eene grondwetsherzie,ning in liberalistischen geest, het kermisoproer van 1876, en, last not least, het palingoproer van 1886, dat nog in de her innering voort leeft. Dr. JOH. C. BREEN SCHOONMAAK Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck Naamsverandering van het koninklijk huis. LONDEN, 16 Juli. (Reuter). De koning heeft tegen morgen een buitengewone vergadering van den Piivy Council" bijeengeroepen, teneinde gevolg te geven aan zijn voornemen om den naam van het koninklijk huis te veranderen. Het plunderen van het huis van den wijnkooper van Aarssen IIIIIIIIIIHIIIIMMIIII Kn kostlijk sap uit alle vruchten neep, Nu ook in starre kramp zijn vlucht weerhoudt. Do wind beweegt een gouden-regentrns, Doorgolft de kamer met oneindigheid, Kn maakt liet lichaam tot den ijdlen dos. Die graag wordt afgelegd voor slapenstijd ; Dan, gloeiend, voelt de jonge vreemdeling Hoe t binnendringend koeltje in knf verwaait Wat eens air paarlen om die vingers hing, Doch dat nu 't u-are graan werd uitgezaaid. Kn ook dil voorhoofd, als heur geur de roos, /ijn vroom vermoeden koestrend diep verlmld. Die mond. zoo veel-begeerend en zoo broos, Het beiden liefst-beloufde is hier vervuld. Ken stem roept drangvol m ;t een nieuwen naam, De tweede wereld breidt haar bloecemgouw Kn, luchtig zwevend door 't omrankte raarn, Verliest de schim zich in het wenkend blauw. Bijna al de gedichten uit deze afdeeling Van de Tweede Wereld": Thanatos, Op een gestorven hovenier, De boodschap van den^lood, Mijns vaders tuinen, en ten slotte het sublieme Heer, waarheen drijft gij mij ?" behooren tot de schoonste, die ik in eenige literatuur ken. Maar er is nog een tweede wezenstrek, die van der Leeuw en de Duitsche roman tici gemeen hebben, dat is hun liefde voor de natuur. Dit is een begrip, dat veel vager is dan het op het eerste gezicht schijnt, want men zal verscheidene menschen kun nen vinden, die allen zeggen de natuur lief te hebben, en daarmee toch iets volslagen anders bedoelen. Voor de meesten is de natuur een decor voor hun stemmingen, of een plaats van verademing na moeite en leed. Dit nu is zij voor van der Leeuw geen van beide. Voor hem is zij die stemmingen, die moeite en dat leed, maar vaker nog blijdschap en geluk zelve. Ik kan dit niet beter uitdrukken. Het is een zoo innig een zijn met de natuur, als in geen enkel ander hedendaagsch Neder landsen dichter wordt gevonden. Van daar ook en hiermee is de titel van het boekje veiklaard dat er aen gestadige wisselwerking is tusschen den dichter en de natuur, een voortdurende herschepping van den een in den ander. (Men leze bijv. het prachtige De bloesem boom"). Trouwens, evenmin als de dichter buiten de natuur zou kunnen bestaan, even min kan de natuur den dichter derven om haar woordenlooze wezen te vertolken. (De twee stemmen). Ik noemde zooeven de woorden blijd schap en geluk". Ook in dit opzicht onder scheidt Aart van der Leeuw zich van de meeste moderne dichters en ditmaal ook van de romantici dat deze elementen den grondtoon zijner poëzie vormen. Wie kan met een zoo voorkeurlooze sereniteit de twee bestaansmogelijkheden van het leven overwegen als hij dat doet in De Grijsaards" of in BALSPF.K Twee kindren spelen bal Aan de einder van een weide; De hemel tusschen beide Omspant de vlucht en val Van de opgeworpen bal. Kón speelster schiet fel uit, Springt, strekt zi'-h naar dien kogel. Gelijk een Uugge vogel Die vliegend grijpt zijn buit, Kn viert haar zege luid. Haar zuster, voo'- de nuk Vau kans en wind zoo zeker Jleikt knlrn der handen bekei, Dat daar 't veiwacht geluk Vanzelf zijn loon in dnikk'. Twee kindren spelen bal. !>}or golvend groen gescheiden, Wnt moet ik njee.st benijden, Den bergtop of het dal, Waar elk eeos wonen zal. Zoo zou ik wel willen doorgaan met te citeeren. Daar is nog het verrukkelijkgerhytmeerde Roepen over het water," het langoureuze Droomen in het lommer," daar is het Lied van den waterzoeker" dat geen Mörike hem zou verbeteren. Maar bijna heel de bundel is zoo schoon dat men niet weet, wat te kiezen. Ik wil daarom eindigen met het overschrijven van het laatste gedicht, dat tevens misschien wel het schoonste is, een lied welks mystieke zoetheid gerust naast de beste Middeleeuwsche liederen kan gehouden worden: H IC K K. WAARIIICKX DRIJFT GIJ MIJ .' Heer, waarheen drijft gij mij .' Gij stoodt slechts aan mijn zij Kón bülle dr..m'nseoon<ie. I-n sedert bloedt mij-i wonde Heer, waarheen drijft gij mij .' Schroeiende hetto zengt, Ik heb mijn dorst geplengd Ken dronk uit koele beken; Die dorst is niet geweken, D;iar zij U\v sneeuxv gedenkt. Yoldruikers, zoet en bont, Toen ik U snmen wond. Boodt gij, in kleur en wadem. Den geur slechts van /ijn adem, Den vorm van /.ijnen mond. Ac,h. waarheen wenkt gij mij ' Moe kom ik C nabij ' (k volg uw bleeke sporen, In stof en zand verloren, Wijt ik van liefde lij, Soms lig ik pijnenvrij Te ruste' in mijmerij ; Dan zie ik statig glijden Uw schaduw langs de weide. Heer, wanneer redt gij mij .' J. C. BLOEM immHiHiiliiiiiiiiiminiiiiMiiiiiiMiiiiiifinmiiiiimnmimimini Uit voorraad leverbaar; A tl Ier, Oakland, WMte-Auto's Garage NEFKENS Jacob Obrechtstraat 26 AMSTERDAM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl