De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 4 augustus pagina 12

4 augustus 1917 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

12 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 4 Aug. '17. No. 2093 Die -wei^ze Frau" (Een Hohenïolletn-legende) Het is nu ruim vierhonderd jaar ge leden, dat de eerste verschijning plaats had van de z.g. Weisze Frau" die, volgens de legende, zich altijd vertoont, wanneer Duitschland of het regeerende vorstenhuis moeilijke tijden doormak'en. 't Is nu juist dertig jaar geleden, dat zij zich voor 't laatst vertoonde in een der paleizen, welke aan de Hohenzollerns behooren en waar naar men zegt in die dagen de grootvader van den tegen woordigen Keizer verbleef; kort daarna stierf hij, en nog geen jaar later de troonsopvolger, vader van Keizer Wilhelm II. Volgens die legende is de verschijning van die Weisze Frau altijd het voorteeken van ernstige gebeurtenissen. Het is ons niet be kend, althans de Duitsche pers heeft er geen melding van gemaakt, of die Ahnfrau" den laatsten tijd nog van zich heeft doen spreken, wat natuurlijk aanleiding zou geven tot gissingen en voorspellingen, welke nood lottig zouden kunnen werken op den geest van het eenvoudige, goedgeloovige, vaak bijgeloovige volk, vooral ten platten lande. De bijzonderheden, welke wij omtrent deze legendarische schim en hare opeenvolgende verschijningen hebben gevonden bij ver schillende Duitsche schrijvers, lijken ons interessant genoeg om er onzen lezers't een en ander van mee te deelen. Die Weisze Frau der Hohenzollern", zoo als zij door bedoelde schrijvers genoemd wordt, zou niemand anders zijn dan de geest van zekere gravin Kunegonde van Orlamund, die, nadat ze weduwe geworden was, het kasteel Plassenburg betrok in de nabijheid van Bayreuth, waar zij met haar beide kin deren den dood van den welbeminden echt genoot en vader betreurde. Deze rouw scheen echter niet van langen duur geweest te zijn, want bij gelegenheid van een steekspel werd zij smoorlijk verliefd op een jong, schoon ridder, den burggraaf Albert van Nürnberg, die zich naar 't schijnt voor de jonge weduwe allesbehalve onverschillig toonde. Maar toen de schoone Kunegonde ervan sprak het weduwkleed af te leggen om met den ridder te trouwen, scheen deze eerst een ontwijkend antwoord gegeven te hebben. Hij durfde, zooals 't in de legende heet, de heilige banden van het huwelijk niet aanvaarden, zoolang er vier levende oogen waren, die dat zouden aanzien. De zinspeling was intusschen voor de gravin duidelijk genoeg: de beide kinderen uit het huwlijk met haar eersten man waren voor hem een beletsel om een tweede huwlijk aan te gaan. En daar het in dien goeden ouden riddertijd maar een kleinigheid was dergelijke levende hindernissen uit den weg te ruimen, vol voerde zij dit plannetje op zekeren nacht door de arme kleinen, tijdens hun onschul digen slaap, met een gouden haarspeld achter in den hals de levens-zenuw af te steken, zoodat er de dood onmiddellijk op volgde. Toen de burggraaf Albert deze misdaad der gravin vernam, scheen hij daardoor hevig ontsteld. Het was dan.ook zeer moeilijk tegenover dien laffen kindermoord een andere houding aan te nemen, wilde hij niet onmiddellijkvan medeplichtigheid verdacht worden. En openlijk een vrouw trouwen, die zich aan zoo'n ernstig misdrijf had schuldig ge maakt, was zelfs in die dagen strijdig met de eer van een edelman. Hij koos daarom den meer gebruikelijken weg, en verdween onder 't voorwendsel van een krijgstocht tegen een verren vijand" voor eenigentijd van het wereldtooneel, zich voornemende terug te keeren, zoodra de geschiedenis van dien kindermoord half of misschien geheel vergeten was. Maar de gravin scheen zich dat plotselinge vertrek van den uitverkorene haars harten zeer aan te trekken, en in de werkelijke treurdagen, welkje nu voor haar volgden, was zij herhaaldelijk aan de hevig ste aanvallen van wanhoop ten prooi. Het is dan ook niet onwaarschijnlijk, dat zij in dien toestand van hevige neerslachtigheid een einde aan haar leven maakte, al tracht de geschiedenis haar dood toe te schrijven aan een noodlottig toeval, als wilde zij daarmee aan de legende een weinig van het al te griezelige ontnemen. Hoe het zij, , de gravin kon ook na haar dood geen rust vinden. Hoewel haar stoffelijk overschot in een behoorlijk verzegelde, drievoudige kist in den grafkelder der Orlamunds was bijgezet, zag men haar schim bij verschil lende gelegenheden des nachts ronddwalen, nu eens op 't kasteel van Bayreuth, dan weer op andere plaatsen, en telkens bleek die verschijning het voorteeken te zijn van een noodlottige gebeurtenis. Een Duitsch schrijver, die o. a. de historie van Berlijn te boek stelde, Julius von Minutoli, heeft in 1850 een boek doen verschij nen, waarin deze legende zeer uitvoerig wordt behandeld en waarin hij ook op lllllllllMMIIIIIHIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIini Beste 4 cents Sumatra in Kistjes a 100 stuks Q ?4.?Franco ^* ~"* " PerlOOO stuks ? 37.50, franco door het geheele land KRUISWEG 23, Haarlem - Telef. Interc. 1506 Neu-Oriëntierung" (Tragi-comische nacter) .,De gebeurtenissen der laatste dagen en il f muigelegenheden die alle jiolitn'ke kri>/<ieu be~i<i l/u/tden 'werden 'niet, uaiujeroei'd; wel echter werd over gebeurtenissn en feiten die zich in den oorlog hebben voorgedaan gesproken. De gesprekken met de sociaal-democraten waren buitengewoon vrij en ongedwongen Het trof de aanwezigen, dat de keizer zich zoolang met deze beeren onderhield. De liei-cr was in de beste stemmin'i en len/li', 'iiaar de ufgeeaardir/den verklaarden, een vriendelijk/ieiit en een leuemliijheid mm tien dag, die de yesyrekken buitengewoon ycaiutnei'rd maakten." De ..Berliner /.eitucg am MitUig" over bet praatavondje op SO Juli Imperator Rex, komt minzaam glimlachend binnen, wordt door Minister Helfferich begroet. Zijne Majesteit (zeer opgewekt): Ha, Excellentie, guten Abend! Wel, zijn de heeren al present? Ze treffen 't wel; 'k ben in een Stimmung...! (Kiimpf de hand reikend) Bonsoir, mein werter Prasident! Hoe vondt U wel dit nieuwe denk beeld? Zoo recht-gemütlich entre nous. Voor ,de Amsterdammer^ gettekend door J. H. furres spiuag er met" uitgcMuken rapier op af. historische gronden aantoont, dat deze gravin Kunegonde een prinses van Hohenzollern moet geweest zijn, en dat die geestverschij ning sedert den dood der gravin in 1486 op ongeregelde tijden plaats heeft, maar telkens aan den vooravond van belangrijke gebeurtenissen, waarin de familie der Hohen zollerns direct of zijdelings is betrokken. Maar dat de historieschrijver der Pruisische hoofdstad aan deze legende geen meerdere waarde hecht dan aan iedere andere, welke door de volksverbeelding wordt gevormd en vervormd, blijkt wel uit de volgende opmerking, welke h ij geeft,na opsomming van de voornaamste verschijningen, welke zich sedert 1486 hebben voorgedaan: Die schim vertoonde zich in den regel zoo beweert hij wanneer de ridders en hovelingen den tijd gekomen achtten om het sombere en triestige Bayreuth te ver laten en in het vroolijker en bedrijviger hofleven in de hoofdstad terug te keeren." Die geheimzinnige geest liet vooral veel van zich spreken in het begin der negen tiende eeuw, toen Bayreuth door de Franschen was bezet. Van 1800?1806 heeft men, zoo wordt beweerd, die schim herhaaldelijk waargenomen. Zelfs Napoleon zou haar ge zien hebben den 12en Mei 1812, dus toen hij op weg was naar Rusland, waar zijn ondergang zou worden voorbereid. Toen Bonaparte Bayreuth met zijn troepen naderde, werd een koerier van Aschaffenburg vooruit gezonden met de opdracht er zorg voor te dragen, dat de Keizer, die de legende kende, niet zou moeten logeeren in de vertrekken, waar reeds vroeger die geest zich zou vertoond hebben. Toen hij te Bayreuth aankwam, liet hij graaf von Munster ontbieden, en vroeg hem of zijn bevelen betreffende die zaak van la dame blanche" waren opgevolgd, hetgeen door hem werd bevestigd. Of de Keizer die geheimzinnige verschij ning toch heeft gezien, wordt door de ge schiedenis niet vermeld. Wel wordt verze kerd, dat hij 's morgens bleek en opgewonhen uit zijn slaapkamer kwam en dat de personen van zijn gevolg hem duidelijk hoorden zeggen: Nooit zal ik nog een voet in dit spookslot zetten." En toen de Keizer in Augustus te Bay reuth terugkeerde, weigerde hij zijn intrek te nemen in het koninklijk slot, hoewel alles voor zijn verblijf in gereedheid was gebracht. De meergenoemde Berlijnsche historie schrijver vermeldt nog meer interessante bijzonderheden, aan deze legende verbonden. Wij ontleenen daaraan nog het volgende: Toen de markgraaf Albrecht in 1540 op het slot te Bayreuth verbleef, had men hem deze legende verteld en hem op een moge lijke verschijning van die Weisze Frau" voorbereid. En die verschijning scheen ook werkelijk te hebben plaats gehad, maar daar de ridder niet voor zoo'n klein geruchtje ver vaard was, liet hij zich door het nachtelijk spook geen vrees aanjagen, wachtte het kalmpjes af, terwijl de schim haar nachtelijke ronde deed, sprong er met uitgestoken rapier op af en smeet het de trappen af. Den volgenden morgen vertelde men den markgraaf, dat een der vrouwelijke bedien den gevonden was, badende in haar bloed, beneden aan de trap die naar de vertrekken van den markgraaf leidde; waarop de ridder zeer laconiek zou geantwoord hebben : Dan veronderstel ik, dat ik van deze Hohenzollern geen last rneer zal hebben." Men beweert, dat de eerste verschijning der Weisze Frau" te Berlijn plaats had op l Januari 1598; en acht dagen later stierf de keurvorst Joachim Sigismund. In 1619, den len December, vertoonde de geest zich opnieuw te Berlijn, evenals ook in 1667 en 1668, en telkens werd de verschijning gevolgd door den dood van een der Hohenzollerns, in 1668 door het overlijden van den grooten keurvorst." De genoemde Julius von Minutoli heeft zich in zijn boek zooveel mogelijk beijverd om de geloofwaardigheid der aan deze legende verbonden feiten te verminderen. Zoo be weert hij, dat bij de herhaalde nachte lijke verschijningen, welke van 1799 tot 1802 de Berlijners verontrustten, meer dan eens kon worden geconstateerd, dat men te doen had met een hallucinatie, waarvan een der hovelingen het slachtoffer was. Nu eens bleek het geweest te zijn een gordijn, dat voor het geopende raam in den wind flad derde, dan weer een mantel of een damesrok, soms ook maar een eenvoudige zakdoek. Eenmaal moest zelfs erkend worden dat wat men hield voor een schim, die langs de galerij van een der hoektorens aan de Spree dwaalde, niets anders was dan een lichtweerkaatsing van den maneschijn in het door een zacht briesje gerimpelde water van de rivier. Op een avond ontmoette een luitenant van 't garde-regiment de Weisze Frau" in een der gangen van 't slot. De luitenant, die vermoedelijk de geschiedenis van den dap peren markgraaf Albrecht kende, scheen voor hem niet te willen onderdoen. Maar hij gedroeg zich op een meer galante wijze tegenover de nachtwandelaarster, en toen bleek hij te doen te hebben met een jonge hofdame, die op dit gevorderde nachtelijk uur in haar eigen slaapkamer had behooren te zijn. Een meer tragischen afloop had een ander avontuur, waarvan een der schildwachts van het koninklijk slot de held was. Hij zag ook de spookverschijning, en toen deze niét op zijn driemaal herhaald werda" reageerde, stak hij haar eenvoudig met zijn bajonet door het in den wind fladderend nachtgewaad, zoodat het spook dood aan zijn voeten neerviel. Een komisch tintje had het volgende voor val, dat eenigen tijd later plaats had. Een onderofficier zag duidelijk de Weisze Frau", die zich langzaam bewoog in de richting van een der tuinpoorten. Hoewel hij aan vankelijk niet zeer op zijn gemak was bij die nachtelijke verschijning, besloot hij toch de schim te volgen, en toen bleek 't hem dat hij werkelijk te doen had met een slaapwandelaarster, hoewel van ongevaar lijke soort: het was een bejaarde, doof stomme keukenmeid van het hof, bijgenaamd die Schwarze Mine", bij wie men reeds herhaaldelijk gevallen van somnambulisme had waargenomen. Een der laatste verschijningen der Weisze Frau" had plaats in 1873, maar ditmaal heette zij waargenomen te zijn in den Hofburg van Weenen. 't Was ook alweer een schildwacht, die bij dit avonluur de hoofdrol speelde. Maar toen deze den invloed van zijn bajonet op de schim wilde beproeven, rolde er plotseling een goedgevulde beurs voor de voeten van den soldaat, hetgeen dezen de ontboezeming ontlokte: Oespenster haben halt doch auch was gutes an sich". En hij liet het spook kalmpjes zijn weg vervolgen, denkende: Werde ruhig warten hier; vielleicht nat sie noch 'ne zweite Borse, wenn sie vom Stelldichein heimkehrt und mich wieder passiert". Het blijkt ook hier alweer: wanneer men dergelijke legenden losmaakt van al de roman tiek, waarmee de volksverbeelding haar zoo gaarne omringt, dan blijft er niet veel over van die zoogenaamde spookverschijningen. Maar niettegenstaande alle natuurlijke ver klaringen, welke aan die schijnbaar boven natuurlijke verschijnselen worden gegeven, blijft de legende toch voortleven onder 't goed geloovige volk, dat in alles wat buiten de sfeer van het gewone menschenbegrip gaat, den invloed meent te moeten zien van een hoogere, geheimzinnige macht. En zoo is het ook met de legende van Die Weisze Frau der Hohenzollern." SAM TKII't Begint me nu al te bevallen, en 'k denk dat ik het vaker doe. (Terzijde) Maar heeren, denk er om, geen praatjes over de politiek en zoo. Alleen de oorlog op 't chapiter, van Qott-mit-uns" en frisch und froh"! (Z. M. ^tapt op den Rijkskanselier toe, die bij 't open venster staat) Wel, Michaëlis, hoe bevalt je je nieuwe ambt? Ja, 't weer is mooi, maar 'k zie de lucht al weer be trekken. 'n Lekkre lucht, dat versche hooi! Ach, 'n Augenblick, 'k zie daar mijn vrinden Karl Scheidemann en S dekomm (tot de soc. dem. groep) Zoo, heeren, 't is me 'n groot genoegen. Wat gaat daar toch in Stockholm om? Kan 'k niet die heeren hier eens krijgen? 't Was toch wel aardig als Berlijn, waar eens de Weltkrieg werd ontketend, ook weer de Frledens-stadt kon zijn! (Z. M. schrijdt naar de conser vatieven die naast de socialisten staan te keuvelen) Wat een succes weer op het Oostfront! Wir halten durch, wat ik je brom! Hoe kan zoo'n volk in opstand komen in oorlogstijd, 't Is meer dan stom! Geloof je als ze 't hier probeerden (Westarp, Z. M. in de rede vallend, vurig) Oh! Majestat! was denken Sie ! Das ist ja ber haupt unmöglich ! (Z. M. goedkeurend knik kend, gaat verder) Dag, Heydebrand, blij dat 'k je zie. Nou moet 'k nog even naar het Centrum (terzijde), 't Is wel vermoeiend, dat gesjouw om z' allemaal te vrind te houen ! En, Fehrenbad, hoe gaat het jou? Groszartlg, hè, die U-boot actie. Ach, 'k heb het altijd wel gezeid: die su prematie van de Britten op zee was niks dan malligheid. (En passant tot den Elzasser afgevaardigde). Herr Richlin auch, da's liebenswürdig. Und macht's die gnad'ge Frau noch gut ? Wat weert ons leger zich toch dapper mit rechtem deutschem Heldenmut! Entschüld'gen, ja? die heeren wachten (Z.M. naar de nationaal-liberalen) 'n Schone Zeit, Prinz Carolath l (fluistrend). Zeg, hoe vin jij die Witz vanavond ? Ben 'k niet je Kaiser-Demokrat ?! Dat is nou mijn neu-oriëntierung. Let op of ik ze niet verlak. Vanavond past 't gekleede jasje, en morgen weer het maarschalkspak. (Z. M. tot allen, luid, en met trillende stem). Nu Heeren, 't was m' een waar genoegen. Ik hoop u spoedig weer te zien op nog zoo'n prettige bespreking, 'k Moet nu wel naar de Kaiserin (onderdrukte kreten: Hort! Hort! Hoch! Hoch !) 'k zou anders graag nog verder pra ten: 't sterkt zoo den onderlingen band, en welk een zegen moet dit dragen voor 't wel zijn van het Vaderland! (Beschaafd applaus. Sommigen bezigen hun zakdoek. Z. M. af. Velen tot elkander:) Wat was Z'nMajesteit toch vriend'lijk! En zoo uitstekend ge humeurd! Ik kon m'n oogen niet gelooven... Zoo iets is ons nog nooit gebeurd! (Enkelen, schuchter): Toch jammer, dat de nieuwe strooming"... (De overigen heftig.) Wat jammer! Pfui! De schoonste dag dien w' ooit beleefden. Welk een Keizer! En welk een Kaiserlichen lach! In zulke tijden zulk een stemminer! Entzückend, wat een gees teskracht, 's War herrlich t Nun, auf wiedersehenl Schlaf wohl! Gegrüszt! 'ne Guten Nacht! (Allen af. Michaëlis ziet Helfferich aan. Beiden glimlachen, als weleer de Romeinsche wichelaars, als zij elkander passeerden...) Doek. V. D. Viervoetige Vlinders Naar aanleiding van het artikel van Sander, onder Koloniën in de Amsterdammer" opgenomen nog het volgende. De haan, die twee pooten teveel heeft en de vlinder, die er twee te kort komt", zijn geen gelijken in merkwaardigheid. Immeis, wat bij de vogels een abnormale afwijking is, is bij de vlinders een uitzondering. Een bizonderheid blijft ze wel, deze uitzonde ring op den zespoot-regel, echter niet alleen een Indische bizonderheid. Ook Europa, ook Holland zelfs, kent den viervoetigen vlinder. Bij ons zijn het de afstammelingen van de legendarische snelvoetige Atalanta, die tot straf in een trage rups veranderde, maar van de brandnetels waarvan ze leven moest, als een wonderschoone vlinder weer omhoog fladderde. De vlinder kreeg haar naam, en behalve dien nog n, n.l. dien van nommervlinder, omdat de onderkanten van zijn vleugels het geheimzinnige jaartal 1881 dragen, een jaartal, helaas te hoog om er beschouwingen aan vast te knoopen omtrent den tijd waarin de prinses betooverd werd. Met zijn snelvoetige stammoeder heeft de atalante dit gemeen, dat hij wel de vlugste van de Nederlandsche vlinders is, en ik kan iedereen aanraden met beleid te werk te gaan als hij een exemplaar vangen wil om zich persoonlijk van het vierpootige te over tuigen. Mocht iemand op den een of anderen zonnigen dag een Atalanta bemachtigen en zich bij het onderzoeken verwonderen over de twee gele stompjes aan de onderzijde, vlak bij den kop, laat hij dan niet denken aan rudimentaire of verschrompelde pooten. Die stompjes gebruikt de vlinder bij enkele bloemsoorten om tijdens het zuigen de kelk open te houden. Wie met deze schoonheid verder kennis wil maken doet het beste te wachten tot het voorjaar en dan op de brandnetels te zoeken naar alleenkruipende zwarte rupsen met bleekgele, soms heel onduidelijken zijstreep. De zwarte rupsen, die in troepen leven zijn die van den dagpauwoog. De rups laat zich gemakkelijk kweeken en verpopt zich op werkelijk schitterende wijze, waarbij in de meeste gevallen na korten tijd de vlinder te voorschijn komt. K. «en

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl