Historisch Archief 1877-1940
4 Aug. '17. - No. 2093
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD V O,O R NEDERLAND
9
:: VERHUIZEN ::
MEUBELS BEWflREN
E. J. VAN SCHflICK
BOOTHSTRflflT
UTRECHT
Wy hebben het genoegen [hieronder een
beschouwing over boksen tel plaatsen van
den heer A. P. Af. Moussault, oud-voorzitter
van den Nederlandschen Boksbond, lid van de
Technische Commissie voor de
vaardigheidsproeven.
BOKS"
door A. P. M. MoussAULTi
Men moet wel
zienderooge blind
zijn, om niet te
kunnen
constateeren.dat het bok
sen in (Holland
is vooruitgegaan.
Wie zich herinnert,
hoe weinig er
Rebokst werd vóór
1909 en 1910
behalvegedurende
een korte, periode,
toen door het op
treden van Plack
de bokssport hier
wat aanhangers
had wie dat aantal vergelijkt met de hon
derden en honderden, die thans in hun clubs,
in kazernes, kampen en op de schepen deze
sport beoefenen als middel van ontspanning,
als middel tot verbetering van het physiek,
zal de vooruitgang niet willen ontkennen
en de duidelijkste demonstratie van dezen
-groei was wel het aantal inschrijvers voor
de laatst gehouden Amsterdamsche kam
pioenschappen, dat bijna 40 Dedroeg.
Toch bestaat er bij een groot aantal per
sonen een zekere schroom om over te gaan
De schrijver van dit artikel.
tot de beoefening van «the manly art",
the noble art", zooals de Engelschman,
wien men zal moeten toegeven, dat hij wel
weet wat sport is, het boksen noemt. Nu ja,
men geeft toe, dat het boksen is een uit
stekend systeem van zelfverdediging en
men geeft dat toe op autoriteit van anderen;
men wil het niet ontkennen omdat van den
bokser nu eenmaal de roep uitgaat dat hij
onverslaanbaar" is.
Inderdaad het boksen is een uitstekend
en zelden falend systeem van zelfverde
diging, dat den gebruiker er van voordeelen
biedt boven iemand, die deze kunst van
verdediging niet machtig is, maar bovendien
en in deze gaat de doorsnee Hollander
niet gaarne af op het beweren van anderen
het boksen heeft een buitengewone
waarde als middel van lichamelijke op
voeding, schenkt den beoefenaar van het
boksen als sport groote? ontspanning, en
brengt hem lichamelijke en geestelijke ge
schiktheid bij op een wijze, die de boks
sport allerminst doet achterstaan bij andere
zeer gewaardeerde takken van sport.
Ik wil hier het boksen niet uitvoerig be
spreken. Niet gaan bewijzen dat boksen
heilzaam is voor het corpus; niet het tegen
bewijs leveren van de vreemde bewering,
dat boksen ruw zou zijn of gevaarlijk; niet
gaan aantoonen, welke deugden het boksen
bijbrengt, welke menschelijke fouten in deze
sport een heftigen en sterken bestrijder
vinden; niet gaan vertellen hoe weinig ruw
zelfs de wedstrijden zijn, noch gaan
theoretiseeren over de waarde van den knock out
of de moeilijkheden verbonden aan het
beoordeelen van een bokspartij.
Ik wil geen voorbeelden gaan aanhalen
van bleeke, bedeesde, bange jongelieden,
die door het boksen stevige knapen werden,
vol zelfvertrouwen en met een durf, die de
beste opvoeder te voren nooit in hem had
kunnen veronderstellen. Ik wil niet gaan
wijzen op tientallen van andere goede eigen
schappen, die de bokssport kenmerken...
... Ik zou alleen willen zeggen tot den
jurist, den student, den zakenman, kortom
tot den modernen mensch, die eeuwig in
a hurry verkeert: Boks, trek je gewone
kleeren uit, doe handschoenen aan en boks!
Eén man is voldoende om het spel te be
oefenen en je de afleiding te bezorgen, die je
zoo ernstig noodig hebt, teneinde je gezond
heid, goed humeur en frischheld van geest
te bewaren, die je straks te stade zullen
komen, als je weer naar je bureau, je klan
ten, je zaken gaat!"
Nieuwe
.Fransche Boeken
HENRI BARBUSSE, Le feu (Journal d'une
escouade). Roman, Paris, E.
Flammarion, 1916.
Een goede boekwinkel in Amsterdam of
Den Haag was vóór den oorlog een klein
paradijs. Welk een geestelijk leven het
mooiste leven dat er is! De naties schenen
elkaar te waardeeren. Zij vertaalden en be
spraken elkaar; elkanders groote schilders
reproduceerden zij weelderig, eikaars groote
wijsgeeren condenseerden zij in serie-num
mers van uren met..." of denkers der
wereld." Duitschland vooral stuurde zulke
denkers; en het vertoonde zijn jonge bouw
kunst, die grof en log was, maar nieuw:
het nieuwe is altijd vol prikkelende belof
ten, al bekoort het zelf nog niet. Frankrijk
zond zijn gele bandjes, als steeds, en zij
bleven de aristocraten onder de boeken,
met hun uniformen eenvoud, hun evenwich
tige gedachten, hun waardige en niettemin
innige gevoeligheid, hun schrijfwijze, haast
onveranderlijk kalm en zwierig te gelijk.
Aristociaten bleven zij, als sinds vele ge
slachten gearriveerden, die geen inspanning
noodig hebben om zich te doen gelden, en
voor wie alleen dit het vraagstuk is: hoe
zal ik het goede van den nieuwen tijd tot
een harmonische eenheid doen samensmelten
met het onaanvcchtbaar schoone en ware
dat ik mij reeds heb verworven ? Als wij
in zoo'n boekwinkel gretig rondliepen en
keken, voelden wij het meest voor de
Franschen, hoopten veel van andere vreemden,
en het gaf ons toch ook telkens een schokje
van genoegen, als wij zagen hoe ons eigen
land een nieuwe bouwkunst had geschapen,
hoe het zijn gedachten en zijn levensvisie
had verbeeld in gedichten en romans, voor
taan gelijkwaardig aan de beste van Europa,
hoe het voortging zijn luchten en zijn steden
te verheerlijken in schilderijen waardoor ge
heel Europa werd geboeid.
Het goede lief te hebben in onze gansche
Westersche maatschappij, met een stillen
trots als dat goede Hollandsch was, en een
sterk vermoeden a priori, dat het bijzonder
goed zou zijn als het uit Frankrijk kwam,
ziedaar onze neiging en onze men'aliteit,
althans die, geloof ik, van velen onzer. Het be
vredigde ons verstand zoo volkomen, de
heele beschaafde menschheid, op landsgren
zen niet lettend, heimelijk te verdeelen in
lagen: de boven liggende gevormd door de
hoogst bewusten, kunstenaars en denkers;
de onderste door de vrijwel onbewuste
massa, wier gemoedsrijkdom nog latent is.
Daartusschen ... maar waartoe zou ik aan
een ieder hier zijn plaats aanwijzen ?
Ook Henri Barbusse nu moet ongeveer
zoo gedacht hebben. Hij moet het meest
hebben gehouden van Frankrijk, maar sterk
geneigd zijn geweest de Europeesche maat
schappij ... horizontaal te verdeelen. Tel
kens leest men het lusschen de regels van
Le Feu, dat toch,' als oorlogsboe k, iets
anders had kunnen doen verwachten. Bar
busse zal, gelijk bijna ieder beschaafd man,
waar ook, vele zijner landgenooten hoogst
betreurenswaardig gevonden hebben en vele
vreemden hebben beschouwd als zijn ge
lijken of geëerd als zijn meerderen. Hij zal
verheugd zijn geweest als ergens werd ge
tuigd voor de groote beginselen van gelijk
heid, democratie, vrije gedachte al was
het buiten Frankrijk. En reactie of
obscurantisme zullen hem als een verwoed vijand
tegenover zich gevonden hebben al was
het binnen Frankrijk's grenzen.
Toen kwam het groote conflict. Als ge
volg van de achterlijke kwaadwilligheid der
openlijke en occulte regeerders van Duitsch
land, werden de naties opgeroepen om elkaar
te beschietende verdrinken of uit te hongeien.
Vervolgens sommeerden thuiszittende publi
cisten deie naties elkaar te verachten en te
haten. Of iemand ook binnen de grenzen
vijanden zagen vrienden daarbuiten.werd niet
meer gevraagd. Een horizontale indeeling der
menschheid werd voor landsverraderlijk of
minstens verdacht, voor anarchistisch,
utopistisch en onnoozel uitgemaakt; voortaan
bestonden alleen verticale staketsels. Alle
Franschen vijanden van alle Duitschers",
schreeuwden de goedgeborgen rhetoren.
Wij hebben het monopolie van beschaving,
van goeden smaak, van waarheidsliefde en
goede trouw; zij alleen zijn dom en slecht."
In werkelijkheid verdienden slechts een be
perkt aantal lieden de qualificatie dom of
slecht: zij nl. die den oorlog gewild hebben
en hem daarna op barbaarsche wijze hebben
gevoerd. De anderen in hun kamp zijn
zwakkelingen, misleiden, verblinden.
Evenwel, die verblinden bedreigen ons nu
eenmaal, moeten Barbusse en, met hem, dui
zenden zijner landgenooten hebben gedacht.
De oorlog is verfoeilijk en dom; maar wij
kunnen ons toch niet overgeven zonder meer.
Wij willen wel trachten onze buren te be
grijpen en te waardeeren, maar niet als zij
komen om onze dorpen plat te schieten,
onze bevolking te deporteeren, onze kunst
schatten te stelen of te vernietigen, ons land
te bezetten, niet als zij hun vaste voornemen
te kennen geven, ons blijvend te vernede
ren en ons grïmdlich te brandschatten. Dat
is niet de ware manier voor een vreemde
ling om zich in het buitenland bemind te
maken; op die wijze geraken wij niet tot
een verbond van vrije en gelijke volkeren.
Als onze buren het zoo met ons meenen,
zullen wij hen eerst met de daad lot rede
zien te brengen; daarna valt er misschien
te praten. Tot zoolang zullen ook wij, uit
liefde voor ons eigen land, doen alsof wij
hen allen haten.
Zoo volvoeren thans duizenden en duizenden
jonge Franschen met opeengeklemde tanden
vastberaden hun plicht in het leger, omdat
het moet. Zoo trotseeren zij telkens opnieuw
een obscuren dood, verdragen zij vermin
king, honger, dorst, vuilheid en verveling.
Want de oorlog is niet alleen gevaarlijk, hij
is ook vervelend eti vies, letlijk en walge
lijk. Niets leert men beter dan dat uit Le
Feu. Als ik de oogen sluit en aan dit boek
Le Feu denk, zie ik n brok grijze en grauwe
vuilheid: klei en regen, regen en klei. Zij
die over de schitterende" wapenfeiten der
poilus, over hun prachtige" charges schrij
ven; zij die altijd den mond vol hebben van
de goedgeluimde, blagueerende helden,"
die er onstuimig op lostrekken," zij die
maar geen afstand kunnen doen van
gewildopgeruimde en vermeend-grappige uitdruk
kingen als Rosalie in plaats van bajonet...
het zijn nooit degenen die meegedaan heb
ben. Zij moesten eens een tijdje meedoen!
Zij zouden inzien dat ieder die den oorlog
verheerlijkt, die er de mooie kanten" van
wil laten zien, bewust of onbewust een
misdrijf begaat. De soldaten zelf weten dat
wel! Zij doen hun plicht, maar die plicht
is soms wreed en leelijk, en geen soldaat,
geloof ik, vindt den oorlog mooi. Marok
kanen, ja, die zijn soldaten van roeping,
laat Barbusse zijn kameraden zeggen; maar
Fransche jonge mannen leenen zich uit aan
het leger, tijdelijk, omdat het niet anders
kan. Het staat er meer dan eens, in Le Feu.
Zoo op p. 263: Ce ne sont pas des
soldats: ce sont des hommes. Ce ne sont pas
des aventuriers, des guerriers, faits pour la
boucher e humaine bouchers ou bétail.
Ce sont des laboureurs et des ouvriers qu'on
reconnait dans leurs uniformes. Ce sont des
civils déracinës. lis sont préts. lis attendent
Ie signal de la mott et du meurtre; maison
voit, en contemplant leurs h'gures entre les
rayons verticaux des baïonnettes, que ce sont
simplement des hommes. Chacun sait qu'üva
apporter sa tête, sa poitrine, son ventre, son
GRENS-INCIDENT
Teefcening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck
J
corps tout entier, tout nu.aux fusils braqués
d'avance, aux obus, aux grenades accumulées
et piêtes, et surtout a la méthodique et presque
infaillible mitrailleuse a tout ce qui attend
et se tait effroyablement la-bas avant de
trouver les autres soldats qu'il faudra tuer.
lis ne sont pas insouclants de leur vie comme
des bandits, aveuglés de colère comme des
sauvages. Malgréla propagande dont on
les travaille, ils ne sont pas excités. lis
sont au-dessus de tout emportement instinctif.
Ils ne sont pas ivres, ni matcriellement, ni
moralement. C'est en pleine conscience, com
me en pleine force et en pleine santé, qu'ils
se massent la, pour se jeter une fois de plus
dans cette espèce de róle de fou imposéa
tout homme par Ia folie du genre humain.
On voit ce qu'il y a de songe et de peur,
et d'adieu dans leur silence, leur immobilité,
dans Ie masque de calme qui leur treint
surhumainement Ie visage. Ce ne sont pas
Ie genre de héros qu'on croit, mais leur
sacrih'ce a plus de valeur que ceux qui ne
les ont pas vus ne seront jamais capables
de Ie comprendre".
Neen, het zijn niet de banale helden die
men kent uit patriottisch geschrijf, het zijn
menschen. En welk een dappere, goede,
fijngevoelige, intelligente menschen. meestal!
Wie Le Feu gelezen heeft, deelt niet alleen
het prachtig, mannelijk medelijden dat Bar
busse zelf blijkbaar bezield heef', hij houdt
ook van die Fransche mannen, die zich
offeren deels voor een ideaal, deels uit soli
dariteit, deels uit eenvoudig-redeljjke resig
natie. Daar zijn Volpalte en Fouillade, die
vier dagen en vier nachten, ondanks honger,
dorst en doodsgevaar, lijdzaam blijven zitten
in een granaatgat, waar men hen vergeten
heeft: ze hebben order gekregen er heen
te gaan en te schieten. Ben, nous tirons:
on nous a dit d'tirer; on tire, qu'on a dit.
Pisqu'on nous l'a dit, i' doit y avoir une
raison d'ssous" (p. 58). Die Volpatte is een
flinke kerel, redelijk en onbevreesd; maar
hij is toch heel blij, wegens een verwonding
tijdelijk geëvacueerd te worden. Hij en
Fouillade zijn overigens geen typen van den
Franschen soldaat; deze stelt er over het
algemeen, naar men zegt, wel prijs op dat de
officieren hem rekenschap geven van de
motieven hunner bevelen. Ik zou uit Le
Feu zooveel sympathieks over den Franschen
soldaat kunnen navertellen, maar men
leze het zelf. Eén anecdote wil ik nog
vermelden: het aandoenlijke verhaal van
eenige soldaten, door allerlei omstandig
heden genoodzaakt den heelen nacht door
te brengen ten huize van een kameraad die
pas den avond zelf zijn vrouw heeft weer
gevonden en nog maar n nacht permissie
over heeft. Het huis bestaat uit n enkele
kamer, vu qu' c'est pas un palais" (de
echtgenoot vertelt het zelf). De kameraden
storen man en vrouw wel erg Maar deze
willen het niet laten merken; de kameraden
weten het trouwens wel. On s'approche
de Mariette (de vrouw) pour lui dire adieu.
i's savaient bien qu'ils avaient f
bougrement de trop cette nuit; mais j'voyais
bien qu'i's n'savaient pas s'il tait
convenable de parier de c't'affaire-ia ou de
n'pas en parier du tout. Le gros-Macédonien
s'y est décidé: On vous a bien emmerdés,
hein, ma p'tite dame?" I'disait <;a pour
montrer qu'il tait bien levé, l'vieux fiere."
(p. 116).
Menschen zijn het, en geen krijgslieden.
Redelijke menschen die wel weten dat het
in het leger toch altijd eenigszins toegaat
als in het gewone leven, dat er ook in oor
logstijd wel iets afhangt van relaties en
voorspraak, dat ook dan de maatschappelijke
ongelijkheid groot is. 1) Juist omdat ze dit
inzien, zijn zij b.v. over crnbusqucs maar
zelden hevig verontwaardigd. Alleen Volpatte
maakt zich bepaald woedend; zie het amu
sante hoofdstuk La Grands Colère. Wat hij
vooral niet kan uitstaan, is dat sommige
Juist toen de Rus de grens tusschen Nederland en Duitschland
wilde oversteken, werd hij door een Duitschen grenswachtsoldaat
vastgegrepen. Er ontstond een worsteling. De Rus wierp zich op
den grond en lag nu met het bovendeel van zijn lichaam in Neder
land en met het andere gedeelte in Duitschland. Dit zag een
Nederlandsche grenswachter. Hij snelde den Rus ter hulp, vatte hem bij
de armen en trok. De Duitsche soldaat trok ook, maar aan de beenen
en in tegenovergestelde richting. De Rus was daardoor in een alles
behalve benijdenswaardige positie gekomen. Maar de welkome hulp
van den Ollander" bemerkende, begon hij uit alle macht te trappen
met het gevolg dat de Nederlandsche grenswacht hem buiten de
gevaarlijke zone' kon trekken" (Dagbladberichf).
embusqucs zich aanstellen of ze gevaar
loopen en zich, bij het bespreken van
hun toekomstplannen, zinnetjes
permitteeren als: Plus tard, quand on
r'viendra, si on r'vient"... J' veux bien qu'on
filoche", zegt Volpatte, mais pas qu'on
joue a l'homme exposéquand ou a foutu
l'camp, avant d'partir". Maar de anderen
praten erover met veel rustiger ontevreden
heid. Alleen zij die beter denken en heviger
voelen dan de meesten, zooals de schrijver
blijkbaar zelf, komen soms in opstand, als
zij zien hoeveel verschil er zelfs in oorlogs
tijd tusschen den eenen burger en den ande
ren blijft bestaan. Nous errons sur les pavés
de la rue, Ie long du crépuscule, qui
commence a se dorer d'illuminations dans
les villes, la nuit se pare de bijoux. Le
spectacle de ce monde nous a enfin donné,
sans que nous puissions nous en défendre,
la révélation de la grande réalité: une Diff
rence qui se dessine entre les ires, une
Différence bien plus profonde et avec des
fossés plus infranchissables que celie des
races: la division nette, tranchée et
vraimentirrémissible, celle-l.i qu'ilyaparmi
la foule d'uu pays, entre ceux qui profitent
et ceux qui peinent..., ceux a qui on a
demandéde tout sacrih'er, tout, qui
apportent jusqu'au bout leur tiombre, leur force,
et leur martyre, et sur lesquels roarchent,
avancerit, sourient et réussissent les autres."
(pp. 327-8.)
Dat zou een bladzijde van vóór den oor
log kunnen zijn. Ja, de mentaliteit van den
Franschen soldaat verschilt, volgens Bar
busse, niet zooveel van zijn denkwijze in
vredestijd. Hij keurt niet stelselmatig alles
af wat de Duitschers doen, hij weet ook
wel dat de meeste zijner vijanden, even graag
als hij, thuis gebleven zouden zijn, en dat een
volksmassa, vooral buiten Frankrijk's gren
zen, maar toch ook nog daarbinnen, soms
het slachtoffer kan worden van militaristen,
belanghebbenden, en onvoorzichtige theo
retici. Zóó schijnt wel de geestestoestand
van vele Fransche soldaten te zijn: zij' zijn
vastbesloten alles te verdragen om de vij
anden van hun land te verdrijven, maar zij
haten die vijanden niet allen, en evenmin
houden zij van al hun landgenooten. Hun
geest blijft misschien vrijer dan die van de
burgers achter het front.
En men kan Barbusse.dunkt mij,in hoofdzaak
wel gelooven. Zijn boek klinkt waar. Er zijn
enkele romantische buitensporigheden, zoo
als het verhaal over de geheimzinnige vrouw
Eudoxie, die het leger volgt, verliefd op een
der soldaten, of de onmogelijke geschiedenis
van den soldaat Poterloo, die, dank zij de
hulp van Elzasser vijanden", een bezoek in
het bezette gebied brengt, waar hij, buiten
staande voor een venster, zijn vrouw aan
tafel ziet zitten. Maar wie zou een realist
of naturalist als Barbusse blijkbaar is, niet
graag eenige romantische excessen vergeven ?
Geen romantischer naturen dan de mannen
van den wetenschappelijken" roman en van
het document humain, men denke maar aan
Zola zelf! En dan, het verhaal van Poterloo's
excursie, op zichzelf onzinnig, geeft aan
leiding tot een gesprek tusschen Poterloo
en zijn krijgsmakker Barbusse, waar weer
prachtige gedeelten in zijn. Ik heb ook wel
bezwaar tegen de laatste bladzijden, die
lange, tamelijk diepgaande beschouwingen
brengen, in den mond gelegd aan ongelet
terde soldaten. Htt was misschien beter
geweest, als de auteur hier zelf het woord
had genomen en niet zijn soldaten een soort
volkstaaltje, vermengd met groote woorden,
had laten spreken. En misschien had hij zijn
ietwat hol klinkende conclusies welheelemaal
achterwege kunnen laten: wij zouden zelf
wel geconcludeerd hebben. Maar die paar
plaatsen zijn dan ook nagenoeg de eenige
waar het boek mij minder echt schijnt.
Overigens is het een waar en sterk boek.
Waar in de teekening van sommige karak
ters, als Volpatte, als Lamuse, als
l'hommechiffre, als de naïeve, hoogdravende socialist
Bertrand, met zijn nobele opvatting van
plicht. Waar en oprecht in den
humoristischen verteltrant en de onvervaarde weer
gave van de spreekwijze der goedige, maar
ruwe poilus. Men zal hem misschien hier en
daar grof en vuil vinden, omdat zijn per
sonen een ontzaglijk aantal vuile en grove
woorden gebruiken. Barbusse heeft den moed
gehad die blaam te trotseeren: een moed
waarvan hij zichzelf trouwens akte verleent
(hoofdstuk Les gros mats). Waar en sterk
is het boek ook in het grootsche hoofdstuk
Le feu, dat een aanval beschrijft waaraan
zijn escooade deelneemt. Sterk door de
talrijke, oorspronkelijke beelden: On voit
chaque nation dont Ie bord est rpngéde
massacres" (p. 3). Sterk en aangrijpend in
talrijke kleine tafereelen, vaak van Danteske
hevigheid.
Men moet hem wel gelooven. Op het
slagveld zelf heeft hij het boek geconci
pieerd. Het is opgedragen a la mémoire
des camarades tombes a có'.éde moi a
Crouy et sur la cóte 119." Zijn ideaal is niet
het nationalistisch ideaal, het is veel wijder,
veel grootscher dan dat, en toch heeft hij zijn
plicht gedaan jegens zijn natie: men zegt
dat zijn gedrag in den oorlog voortreffelijk
is geweest. En in de uren van rust heeft hij
zijn kameraden willen leeren kennen, bijna
alle arme en onontwikkelde mannen. Met
genegenheid is hij hun tegemoet eekomen,
en nu toont hij ze ons in een goed, een
sterk boek, dat terecht den prix Goncourt
verwierf en dat, ondanks zijn tekortkomin
gen, den oorlog lang zal overleven.
Een boek dat mij lief is. Omdat het waar
is. Omdat het geen opzettelijk strijdmiddel
is, maar een oprechte getuigenis. Omdat het
laat zien hoe de mensch steeds... een
mensch blijft, ook in den oorlog, maar hoe
zelfs de eenvoudigste mensch in staat is
voor idealen of schoone gevoelens de grootste
verschrikkingen te verdragen, en toch zijn
vrijheid van geest te bewaren. En ook
laat ik oprecht zijn omdat het mij een
verlichting is geweest. Ik ksn niet zeggen
hoe smartelijk ik de scheiding voel; die
deze oorlog heeft teweeggebracht tusschen
hen die lijden en offeren, en ons, geheel
onverdiend door het lot begunstigden,
die ons maar zelden schamen over ons
geluk. Dit boek brengt ons nader. Men be
hoeft dus noch een held", noch een ver
dwaasde te zijn, om zijn plicht te doen in
den oorlog? Het is dus voldoende een funk
en goed mensch te zijn ? Wie weet of wij
dan ook niet zouden handelen als zij, wan
neer het moest!
En vooral houd ik van dit boek omdat
het de getuigenis van een dapper soldaat
is tegen den oorlog. Er moet na dezen geen
oorlog meer zijn. De oorlog is dom en leelijk.
En er zal geen oorlog meer zijn, zoodra
gelijkheid en democratie overal hebben ge
zegevierd. Want de volkeren willen geen
oorlog; gén volk wil hem. Zoodra de
volkswil tot uiting komt, overal, is het met
oorlog gedaan.
Deze gedachten wekt Le Feu van Barbusse,
een boek dat men over de geheele wereld
zal lezen, en dat daardoor de geheele wereld,
ook Duitschland, zal helpen bevrijden. Nu,
daarvoor is het dan ook een Fransch boek.
Handelen, denken, dichten voor zichzelf en
daardoor tegelijk voor de menschheid
dat heeft Frankrijk altijd gedaan.
JOMANNES TlELROOY
1) De schrijver overdrijf t echter in dit op
zicht. Het is volstekt onjuist dat ,,il n'y a
presque pas d'intellectuels, d'artistes ou de
riches qui, pendant cette guerre, auront
risquéleurs figures aux créneaux, stnon en
passant, ou sous des képis galonnés". (p. 19;.
Presque pas!'' Er zijn er zeer vele.