De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 4 augustus pagina 9

4 augustus 1917 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

4 Aug. '17. - No. 2093 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD V O,O R NEDERLAND 9 :: VERHUIZEN :: MEUBELS BEWflREN E. J. VAN SCHflICK BOOTHSTRflflT UTRECHT Wy hebben het genoegen [hieronder een beschouwing over boksen tel plaatsen van den heer A. P. Af. Moussault, oud-voorzitter van den Nederlandschen Boksbond, lid van de Technische Commissie voor de vaardigheidsproeven. BOKS" door A. P. M. MoussAULTi Men moet wel zienderooge blind zijn, om niet te kunnen constateeren.dat het bok sen in (Holland is vooruitgegaan. Wie zich herinnert, hoe weinig er Rebokst werd vóór 1909 en 1910 behalvegedurende een korte, periode, toen door het op treden van Plack de bokssport hier wat aanhangers had wie dat aantal vergelijkt met de hon derden en honderden, die thans in hun clubs, in kazernes, kampen en op de schepen deze sport beoefenen als middel van ontspanning, als middel tot verbetering van het physiek, zal de vooruitgang niet willen ontkennen en de duidelijkste demonstratie van dezen -groei was wel het aantal inschrijvers voor de laatst gehouden Amsterdamsche kam pioenschappen, dat bijna 40 Dedroeg. Toch bestaat er bij een groot aantal per sonen een zekere schroom om over te gaan De schrijver van dit artikel. tot de beoefening van «the manly art", the noble art", zooals de Engelschman, wien men zal moeten toegeven, dat hij wel weet wat sport is, het boksen noemt. Nu ja, men geeft toe, dat het boksen is een uit stekend systeem van zelfverdediging en men geeft dat toe op autoriteit van anderen; men wil het niet ontkennen omdat van den bokser nu eenmaal de roep uitgaat dat hij onverslaanbaar" is. Inderdaad het boksen is een uitstekend en zelden falend systeem van zelfverde diging, dat den gebruiker er van voordeelen biedt boven iemand, die deze kunst van verdediging niet machtig is, maar bovendien en in deze gaat de doorsnee Hollander niet gaarne af op het beweren van anderen het boksen heeft een buitengewone waarde als middel van lichamelijke op voeding, schenkt den beoefenaar van het boksen als sport groote? ontspanning, en brengt hem lichamelijke en geestelijke ge schiktheid bij op een wijze, die de boks sport allerminst doet achterstaan bij andere zeer gewaardeerde takken van sport. Ik wil hier het boksen niet uitvoerig be spreken. Niet gaan bewijzen dat boksen heilzaam is voor het corpus; niet het tegen bewijs leveren van de vreemde bewering, dat boksen ruw zou zijn of gevaarlijk; niet gaan aantoonen, welke deugden het boksen bijbrengt, welke menschelijke fouten in deze sport een heftigen en sterken bestrijder vinden; niet gaan vertellen hoe weinig ruw zelfs de wedstrijden zijn, noch gaan theoretiseeren over de waarde van den knock out of de moeilijkheden verbonden aan het beoordeelen van een bokspartij. Ik wil geen voorbeelden gaan aanhalen van bleeke, bedeesde, bange jongelieden, die door het boksen stevige knapen werden, vol zelfvertrouwen en met een durf, die de beste opvoeder te voren nooit in hem had kunnen veronderstellen. Ik wil niet gaan wijzen op tientallen van andere goede eigen schappen, die de bokssport kenmerken... ... Ik zou alleen willen zeggen tot den jurist, den student, den zakenman, kortom tot den modernen mensch, die eeuwig in a hurry verkeert: Boks, trek je gewone kleeren uit, doe handschoenen aan en boks! Eén man is voldoende om het spel te be oefenen en je de afleiding te bezorgen, die je zoo ernstig noodig hebt, teneinde je gezond heid, goed humeur en frischheld van geest te bewaren, die je straks te stade zullen komen, als je weer naar je bureau, je klan ten, je zaken gaat!" Nieuwe .Fransche Boeken HENRI BARBUSSE, Le feu (Journal d'une escouade). Roman, Paris, E. Flammarion, 1916. Een goede boekwinkel in Amsterdam of Den Haag was vóór den oorlog een klein paradijs. Welk een geestelijk leven het mooiste leven dat er is! De naties schenen elkaar te waardeeren. Zij vertaalden en be spraken elkaar; elkanders groote schilders reproduceerden zij weelderig, eikaars groote wijsgeeren condenseerden zij in serie-num mers van uren met..." of denkers der wereld." Duitschland vooral stuurde zulke denkers; en het vertoonde zijn jonge bouw kunst, die grof en log was, maar nieuw: het nieuwe is altijd vol prikkelende belof ten, al bekoort het zelf nog niet. Frankrijk zond zijn gele bandjes, als steeds, en zij bleven de aristocraten onder de boeken, met hun uniformen eenvoud, hun evenwich tige gedachten, hun waardige en niettemin innige gevoeligheid, hun schrijfwijze, haast onveranderlijk kalm en zwierig te gelijk. Aristociaten bleven zij, als sinds vele ge slachten gearriveerden, die geen inspanning noodig hebben om zich te doen gelden, en voor wie alleen dit het vraagstuk is: hoe zal ik het goede van den nieuwen tijd tot een harmonische eenheid doen samensmelten met het onaanvcchtbaar schoone en ware dat ik mij reeds heb verworven ? Als wij in zoo'n boekwinkel gretig rondliepen en keken, voelden wij het meest voor de Franschen, hoopten veel van andere vreemden, en het gaf ons toch ook telkens een schokje van genoegen, als wij zagen hoe ons eigen land een nieuwe bouwkunst had geschapen, hoe het zijn gedachten en zijn levensvisie had verbeeld in gedichten en romans, voor taan gelijkwaardig aan de beste van Europa, hoe het voortging zijn luchten en zijn steden te verheerlijken in schilderijen waardoor ge heel Europa werd geboeid. Het goede lief te hebben in onze gansche Westersche maatschappij, met een stillen trots als dat goede Hollandsch was, en een sterk vermoeden a priori, dat het bijzonder goed zou zijn als het uit Frankrijk kwam, ziedaar onze neiging en onze men'aliteit, althans die, geloof ik, van velen onzer. Het be vredigde ons verstand zoo volkomen, de heele beschaafde menschheid, op landsgren zen niet lettend, heimelijk te verdeelen in lagen: de boven liggende gevormd door de hoogst bewusten, kunstenaars en denkers; de onderste door de vrijwel onbewuste massa, wier gemoedsrijkdom nog latent is. Daartusschen ... maar waartoe zou ik aan een ieder hier zijn plaats aanwijzen ? Ook Henri Barbusse nu moet ongeveer zoo gedacht hebben. Hij moet het meest hebben gehouden van Frankrijk, maar sterk geneigd zijn geweest de Europeesche maat schappij ... horizontaal te verdeelen. Tel kens leest men het lusschen de regels van Le Feu, dat toch,' als oorlogsboe k, iets anders had kunnen doen verwachten. Bar busse zal, gelijk bijna ieder beschaafd man, waar ook, vele zijner landgenooten hoogst betreurenswaardig gevonden hebben en vele vreemden hebben beschouwd als zijn ge lijken of geëerd als zijn meerderen. Hij zal verheugd zijn geweest als ergens werd ge tuigd voor de groote beginselen van gelijk heid, democratie, vrije gedachte al was het buiten Frankrijk. En reactie of obscurantisme zullen hem als een verwoed vijand tegenover zich gevonden hebben al was het binnen Frankrijk's grenzen. Toen kwam het groote conflict. Als ge volg van de achterlijke kwaadwilligheid der openlijke en occulte regeerders van Duitsch land, werden de naties opgeroepen om elkaar te beschietende verdrinken of uit te hongeien. Vervolgens sommeerden thuiszittende publi cisten deie naties elkaar te verachten en te haten. Of iemand ook binnen de grenzen vijanden zagen vrienden daarbuiten.werd niet meer gevraagd. Een horizontale indeeling der menschheid werd voor landsverraderlijk of minstens verdacht, voor anarchistisch, utopistisch en onnoozel uitgemaakt; voortaan bestonden alleen verticale staketsels. Alle Franschen vijanden van alle Duitschers", schreeuwden de goedgeborgen rhetoren. Wij hebben het monopolie van beschaving, van goeden smaak, van waarheidsliefde en goede trouw; zij alleen zijn dom en slecht." In werkelijkheid verdienden slechts een be perkt aantal lieden de qualificatie dom of slecht: zij nl. die den oorlog gewild hebben en hem daarna op barbaarsche wijze hebben gevoerd. De anderen in hun kamp zijn zwakkelingen, misleiden, verblinden. Evenwel, die verblinden bedreigen ons nu eenmaal, moeten Barbusse en, met hem, dui zenden zijner landgenooten hebben gedacht. De oorlog is verfoeilijk en dom; maar wij kunnen ons toch niet overgeven zonder meer. Wij willen wel trachten onze buren te be grijpen en te waardeeren, maar niet als zij komen om onze dorpen plat te schieten, onze bevolking te deporteeren, onze kunst schatten te stelen of te vernietigen, ons land te bezetten, niet als zij hun vaste voornemen te kennen geven, ons blijvend te vernede ren en ons grïmdlich te brandschatten. Dat is niet de ware manier voor een vreemde ling om zich in het buitenland bemind te maken; op die wijze geraken wij niet tot een verbond van vrije en gelijke volkeren. Als onze buren het zoo met ons meenen, zullen wij hen eerst met de daad lot rede zien te brengen; daarna valt er misschien te praten. Tot zoolang zullen ook wij, uit liefde voor ons eigen land, doen alsof wij hen allen haten. Zoo volvoeren thans duizenden en duizenden jonge Franschen met opeengeklemde tanden vastberaden hun plicht in het leger, omdat het moet. Zoo trotseeren zij telkens opnieuw een obscuren dood, verdragen zij vermin king, honger, dorst, vuilheid en verveling. Want de oorlog is niet alleen gevaarlijk, hij is ook vervelend eti vies, letlijk en walge lijk. Niets leert men beter dan dat uit Le Feu. Als ik de oogen sluit en aan dit boek Le Feu denk, zie ik n brok grijze en grauwe vuilheid: klei en regen, regen en klei. Zij die over de schitterende" wapenfeiten der poilus, over hun prachtige" charges schrij ven; zij die altijd den mond vol hebben van de goedgeluimde, blagueerende helden," die er onstuimig op lostrekken," zij die maar geen afstand kunnen doen van gewildopgeruimde en vermeend-grappige uitdruk kingen als Rosalie in plaats van bajonet... het zijn nooit degenen die meegedaan heb ben. Zij moesten eens een tijdje meedoen! Zij zouden inzien dat ieder die den oorlog verheerlijkt, die er de mooie kanten" van wil laten zien, bewust of onbewust een misdrijf begaat. De soldaten zelf weten dat wel! Zij doen hun plicht, maar die plicht is soms wreed en leelijk, en geen soldaat, geloof ik, vindt den oorlog mooi. Marok kanen, ja, die zijn soldaten van roeping, laat Barbusse zijn kameraden zeggen; maar Fransche jonge mannen leenen zich uit aan het leger, tijdelijk, omdat het niet anders kan. Het staat er meer dan eens, in Le Feu. Zoo op p. 263: Ce ne sont pas des soldats: ce sont des hommes. Ce ne sont pas des aventuriers, des guerriers, faits pour la boucher e humaine bouchers ou bétail. Ce sont des laboureurs et des ouvriers qu'on reconnait dans leurs uniformes. Ce sont des civils déracinës. lis sont préts. lis attendent Ie signal de la mott et du meurtre; maison voit, en contemplant leurs h'gures entre les rayons verticaux des baïonnettes, que ce sont simplement des hommes. Chacun sait qu'üva apporter sa tête, sa poitrine, son ventre, son GRENS-INCIDENT Teefcening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck J corps tout entier, tout nu.aux fusils braqués d'avance, aux obus, aux grenades accumulées et piêtes, et surtout a la méthodique et presque infaillible mitrailleuse a tout ce qui attend et se tait effroyablement la-bas avant de trouver les autres soldats qu'il faudra tuer. lis ne sont pas insouclants de leur vie comme des bandits, aveuglés de colère comme des sauvages. Malgréla propagande dont on les travaille, ils ne sont pas excités. lis sont au-dessus de tout emportement instinctif. Ils ne sont pas ivres, ni matcriellement, ni moralement. C'est en pleine conscience, com me en pleine force et en pleine santé, qu'ils se massent la, pour se jeter une fois de plus dans cette espèce de róle de fou imposéa tout homme par Ia folie du genre humain. On voit ce qu'il y a de songe et de peur, et d'adieu dans leur silence, leur immobilité, dans Ie masque de calme qui leur treint surhumainement Ie visage. Ce ne sont pas Ie genre de héros qu'on croit, mais leur sacrih'ce a plus de valeur que ceux qui ne les ont pas vus ne seront jamais capables de Ie comprendre". Neen, het zijn niet de banale helden die men kent uit patriottisch geschrijf, het zijn menschen. En welk een dappere, goede, fijngevoelige, intelligente menschen. meestal! Wie Le Feu gelezen heeft, deelt niet alleen het prachtig, mannelijk medelijden dat Bar busse zelf blijkbaar bezield heef', hij houdt ook van die Fransche mannen, die zich offeren deels voor een ideaal, deels uit soli dariteit, deels uit eenvoudig-redeljjke resig natie. Daar zijn Volpalte en Fouillade, die vier dagen en vier nachten, ondanks honger, dorst en doodsgevaar, lijdzaam blijven zitten in een granaatgat, waar men hen vergeten heeft: ze hebben order gekregen er heen te gaan en te schieten. Ben, nous tirons: on nous a dit d'tirer; on tire, qu'on a dit. Pisqu'on nous l'a dit, i' doit y avoir une raison d'ssous" (p. 58). Die Volpatte is een flinke kerel, redelijk en onbevreesd; maar hij is toch heel blij, wegens een verwonding tijdelijk geëvacueerd te worden. Hij en Fouillade zijn overigens geen typen van den Franschen soldaat; deze stelt er over het algemeen, naar men zegt, wel prijs op dat de officieren hem rekenschap geven van de motieven hunner bevelen. Ik zou uit Le Feu zooveel sympathieks over den Franschen soldaat kunnen navertellen, maar men leze het zelf. Eén anecdote wil ik nog vermelden: het aandoenlijke verhaal van eenige soldaten, door allerlei omstandig heden genoodzaakt den heelen nacht door te brengen ten huize van een kameraad die pas den avond zelf zijn vrouw heeft weer gevonden en nog maar n nacht permissie over heeft. Het huis bestaat uit n enkele kamer, vu qu' c'est pas un palais" (de echtgenoot vertelt het zelf). De kameraden storen man en vrouw wel erg Maar deze willen het niet laten merken; de kameraden weten het trouwens wel. On s'approche de Mariette (de vrouw) pour lui dire adieu. i's savaient bien qu'ils avaient f bougrement de trop cette nuit; mais j'voyais bien qu'i's n'savaient pas s'il tait convenable de parier de c't'affaire-ia ou de n'pas en parier du tout. Le gros-Macédonien s'y est décidé: On vous a bien emmerdés, hein, ma p'tite dame?" I'disait <;a pour montrer qu'il tait bien levé, l'vieux fiere." (p. 116). Menschen zijn het, en geen krijgslieden. Redelijke menschen die wel weten dat het in het leger toch altijd eenigszins toegaat als in het gewone leven, dat er ook in oor logstijd wel iets afhangt van relaties en voorspraak, dat ook dan de maatschappelijke ongelijkheid groot is. 1) Juist omdat ze dit inzien, zijn zij b.v. over crnbusqucs maar zelden hevig verontwaardigd. Alleen Volpatte maakt zich bepaald woedend; zie het amu sante hoofdstuk La Grands Colère. Wat hij vooral niet kan uitstaan, is dat sommige Juist toen de Rus de grens tusschen Nederland en Duitschland wilde oversteken, werd hij door een Duitschen grenswachtsoldaat vastgegrepen. Er ontstond een worsteling. De Rus wierp zich op den grond en lag nu met het bovendeel van zijn lichaam in Neder land en met het andere gedeelte in Duitschland. Dit zag een Nederlandsche grenswachter. Hij snelde den Rus ter hulp, vatte hem bij de armen en trok. De Duitsche soldaat trok ook, maar aan de beenen en in tegenovergestelde richting. De Rus was daardoor in een alles behalve benijdenswaardige positie gekomen. Maar de welkome hulp van den Ollander" bemerkende, begon hij uit alle macht te trappen met het gevolg dat de Nederlandsche grenswacht hem buiten de gevaarlijke zone' kon trekken" (Dagbladberichf). embusqucs zich aanstellen of ze gevaar loopen en zich, bij het bespreken van hun toekomstplannen, zinnetjes permitteeren als: Plus tard, quand on r'viendra, si on r'vient"... J' veux bien qu'on filoche", zegt Volpatte, mais pas qu'on joue a l'homme exposéquand ou a foutu l'camp, avant d'partir". Maar de anderen praten erover met veel rustiger ontevreden heid. Alleen zij die beter denken en heviger voelen dan de meesten, zooals de schrijver blijkbaar zelf, komen soms in opstand, als zij zien hoeveel verschil er zelfs in oorlogs tijd tusschen den eenen burger en den ande ren blijft bestaan. Nous errons sur les pavés de la rue, Ie long du crépuscule, qui commence a se dorer d'illuminations dans les villes, la nuit se pare de bijoux. Le spectacle de ce monde nous a enfin donné, sans que nous puissions nous en défendre, la révélation de la grande réalité: une Diff rence qui se dessine entre les ires, une Différence bien plus profonde et avec des fossés plus infranchissables que celie des races: la division nette, tranchée et vraimentirrémissible, celle-l.i qu'ilyaparmi la foule d'uu pays, entre ceux qui profitent et ceux qui peinent..., ceux a qui on a demandéde tout sacrih'er, tout, qui apportent jusqu'au bout leur tiombre, leur force, et leur martyre, et sur lesquels roarchent, avancerit, sourient et réussissent les autres." (pp. 327-8.) Dat zou een bladzijde van vóór den oor log kunnen zijn. Ja, de mentaliteit van den Franschen soldaat verschilt, volgens Bar busse, niet zooveel van zijn denkwijze in vredestijd. Hij keurt niet stelselmatig alles af wat de Duitschers doen, hij weet ook wel dat de meeste zijner vijanden, even graag als hij, thuis gebleven zouden zijn, en dat een volksmassa, vooral buiten Frankrijk's gren zen, maar toch ook nog daarbinnen, soms het slachtoffer kan worden van militaristen, belanghebbenden, en onvoorzichtige theo retici. Zóó schijnt wel de geestestoestand van vele Fransche soldaten te zijn: zij' zijn vastbesloten alles te verdragen om de vij anden van hun land te verdrijven, maar zij haten die vijanden niet allen, en evenmin houden zij van al hun landgenooten. Hun geest blijft misschien vrijer dan die van de burgers achter het front. En men kan Barbusse.dunkt mij,in hoofdzaak wel gelooven. Zijn boek klinkt waar. Er zijn enkele romantische buitensporigheden, zoo als het verhaal over de geheimzinnige vrouw Eudoxie, die het leger volgt, verliefd op een der soldaten, of de onmogelijke geschiedenis van den soldaat Poterloo, die, dank zij de hulp van Elzasser vijanden", een bezoek in het bezette gebied brengt, waar hij, buiten staande voor een venster, zijn vrouw aan tafel ziet zitten. Maar wie zou een realist of naturalist als Barbusse blijkbaar is, niet graag eenige romantische excessen vergeven ? Geen romantischer naturen dan de mannen van den wetenschappelijken" roman en van het document humain, men denke maar aan Zola zelf! En dan, het verhaal van Poterloo's excursie, op zichzelf onzinnig, geeft aan leiding tot een gesprek tusschen Poterloo en zijn krijgsmakker Barbusse, waar weer prachtige gedeelten in zijn. Ik heb ook wel bezwaar tegen de laatste bladzijden, die lange, tamelijk diepgaande beschouwingen brengen, in den mond gelegd aan ongelet terde soldaten. Htt was misschien beter geweest, als de auteur hier zelf het woord had genomen en niet zijn soldaten een soort volkstaaltje, vermengd met groote woorden, had laten spreken. En misschien had hij zijn ietwat hol klinkende conclusies welheelemaal achterwege kunnen laten: wij zouden zelf wel geconcludeerd hebben. Maar die paar plaatsen zijn dan ook nagenoeg de eenige waar het boek mij minder echt schijnt. Overigens is het een waar en sterk boek. Waar in de teekening van sommige karak ters, als Volpatte, als Lamuse, als l'hommechiffre, als de naïeve, hoogdravende socialist Bertrand, met zijn nobele opvatting van plicht. Waar en oprecht in den humoristischen verteltrant en de onvervaarde weer gave van de spreekwijze der goedige, maar ruwe poilus. Men zal hem misschien hier en daar grof en vuil vinden, omdat zijn per sonen een ontzaglijk aantal vuile en grove woorden gebruiken. Barbusse heeft den moed gehad die blaam te trotseeren: een moed waarvan hij zichzelf trouwens akte verleent (hoofdstuk Les gros mats). Waar en sterk is het boek ook in het grootsche hoofdstuk Le feu, dat een aanval beschrijft waaraan zijn escooade deelneemt. Sterk door de talrijke, oorspronkelijke beelden: On voit chaque nation dont Ie bord est rpngéde massacres" (p. 3). Sterk en aangrijpend in talrijke kleine tafereelen, vaak van Danteske hevigheid. Men moet hem wel gelooven. Op het slagveld zelf heeft hij het boek geconci pieerd. Het is opgedragen a la mémoire des camarades tombes a có'.éde moi a Crouy et sur la cóte 119." Zijn ideaal is niet het nationalistisch ideaal, het is veel wijder, veel grootscher dan dat, en toch heeft hij zijn plicht gedaan jegens zijn natie: men zegt dat zijn gedrag in den oorlog voortreffelijk is geweest. En in de uren van rust heeft hij zijn kameraden willen leeren kennen, bijna alle arme en onontwikkelde mannen. Met genegenheid is hij hun tegemoet eekomen, en nu toont hij ze ons in een goed, een sterk boek, dat terecht den prix Goncourt verwierf en dat, ondanks zijn tekortkomin gen, den oorlog lang zal overleven. Een boek dat mij lief is. Omdat het waar is. Omdat het geen opzettelijk strijdmiddel is, maar een oprechte getuigenis. Omdat het laat zien hoe de mensch steeds... een mensch blijft, ook in den oorlog, maar hoe zelfs de eenvoudigste mensch in staat is voor idealen of schoone gevoelens de grootste verschrikkingen te verdragen, en toch zijn vrijheid van geest te bewaren. En ook laat ik oprecht zijn omdat het mij een verlichting is geweest. Ik ksn niet zeggen hoe smartelijk ik de scheiding voel; die deze oorlog heeft teweeggebracht tusschen hen die lijden en offeren, en ons, geheel onverdiend door het lot begunstigden, die ons maar zelden schamen over ons geluk. Dit boek brengt ons nader. Men be hoeft dus noch een held", noch een ver dwaasde te zijn, om zijn plicht te doen in den oorlog? Het is dus voldoende een funk en goed mensch te zijn ? Wie weet of wij dan ook niet zouden handelen als zij, wan neer het moest! En vooral houd ik van dit boek omdat het de getuigenis van een dapper soldaat is tegen den oorlog. Er moet na dezen geen oorlog meer zijn. De oorlog is dom en leelijk. En er zal geen oorlog meer zijn, zoodra gelijkheid en democratie overal hebben ge zegevierd. Want de volkeren willen geen oorlog; gén volk wil hem. Zoodra de volkswil tot uiting komt, overal, is het met oorlog gedaan. Deze gedachten wekt Le Feu van Barbusse, een boek dat men over de geheele wereld zal lezen, en dat daardoor de geheele wereld, ook Duitschland, zal helpen bevrijden. Nu, daarvoor is het dan ook een Fransch boek. Handelen, denken, dichten voor zichzelf en daardoor tegelijk voor de menschheid dat heeft Frankrijk altijd gedaan. JOMANNES TlELROOY 1) De schrijver overdrijf t echter in dit op zicht. Het is volstekt onjuist dat ,,il n'y a presque pas d'intellectuels, d'artistes ou de riches qui, pendant cette guerre, auront risquéleurs figures aux créneaux, stnon en passant, ou sous des képis galonnés". (p. 19;. Presque pas!'' Er zijn er zeer vele.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl