De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 11 augustus pagina 1

11 augustus 1917 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 2094 Zaterdag 11 Augustus A' 1917 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON l Prijs per No. f 0.15. Per 3 mnd. f 1.90. Abonn. loopen per jaar | | UITGEVERS; VAN HOLKEMA & WARENDORF, AMSTERDAM | | Advertentiën omslag f 0.35 p. regel, Mnnenpag. f 0.40 p. regel | IWHOUD « Bladz. l: Over het vrijlaten van Ubooten door Nederland, door T. H. Bnitenlandsch Overzicht, door G. W. Kernkamp. 2: Het laatste pro jectiel, teekening van E. van Biemsdjjk. Het einde van een sprookje, door prof. J. van Leeuwen Jr. ? Krekelzang, door J. H. Bpeenhoff. Beschouwingen, door dr. F. van Eeden. 3: Feuilleton: Een ver kiezing, door M. Sanders. 5: Voor Trouwen, door Elis. M. Bogge. 7: Menbelen van W. Penaat; door Corns. T. d. Blnis. Ministerieele her vormingen in Duitschland, teekening van George van Baemdonk, De Symbolische beteekenis van die Versünkene Glooke, door J. K. Bensbnrg. S: Kapstootities, door Alb. Plasschaert. Boekbe spreking, door prof. dr. H. Brugmans en A. O. J. J. Dit bet Kladschrift van Jantje. 10: Den Haag van uit een Eendekker, door Haagsohe Tliegenier, met teekeningen van Is. van Hens. De jjzeren tang, teekening van A. Berkhout. Zwemmen, door dr. Merens.,?11: Am tucht moet je wennen, teekening van Joh. Braakensiek. Dit de Natuur, door Jao. P. Th(jsse.?Scbaakrubriek, red. dr. A. Q. Olland. 12: Damrnbriek, red. E. O. de Jonge. Byvoegsel: De D. B. 30 weder ter beschikking van ?de Dnitsehe Marine gesteld, teekening van Joh. Braakenaiek. Over het Vrijlaten van U-Booten door Nederland Niemand zal aan den indruk ontkomen, dat de teruggave van de U. B. 30 aan de Duitsche Regeering eenige overeen komst heeft met deze houding: Geachte vernieler, hierbij geef ik U het werktuig terug, waarmede gij waarschijnlijk zult willen voortgaan, ook mijn toebehooren te vernielen en mijn burgers in doods gevaar te brengen". Hierin ligt een groote strijd met het zedelijke gevoel en het gezonde verstand. Wij zijn dan ook van meening, dat het aanvaarden van de verplichting tot teruggave door de Nederlandsche regee ring, een ernstige fout is. Terwijl wij met genoegen hebben ge zien, dat het officieele standpunt omtrent de Zeemeeuw van hetzelfde goede eigen recht der neutralen is uitgegaan, als de vorige week door ons verdedigd werd, achten we ditmaal dat recht niet krachtig genoeg volgehouden. Niet, dat wij in het standpunt onzer Regeering eenige partijdigheid zien. Het is ongetwijfeld neutraal. Maar het berust op de zwakke, inplaats van op de krachtige opvatting van neu traliteit. Daarom wenschen wij het punt te bespreken, ten einde te doen zien, in welke richting wij, uitsluitend in ons eigen nationaal belang, een andere hou ding mogelijk en beter zouden achten. Indien eens eene Nota van de navol' gende strekking aan de Duitsche regee ring ware gezonden geworden: De Duitsche Regeering zal het aan de Nederlandsche Regeering ten goede moeten houden,'dat deze na den lenFebruari 1917 Duitsche duikbooten, die door welke omstandigheden ook binnen de Nederlandsche territoriale wateren zijn gekomen en daar door de Nederlandsche Marine in hulpbehoevenden toestand worden aangetroffen, niet meer in degelegenheid stelt zee te kiezen. Dit geldt dus voor de U. B. 30, die in den nacht van 22 op 23 Februari 1917 aan de kust van Walcheren is gestrand en daar de hulp heeft aanvaard van Nederlandsche oorlogsvaartuigen, onder wier geleide zij vervolgensnaar Vlissingen is gebracht. Het geldt evenzeer voor de U. B. 6, die in den nacht van 11 op 12 Maart 1917 op de Hinderribbenplaat nabij het zeegat van Goeree is gestrand. Nadat hare bemanning was overgenomen door Nederlandsche torpedobooten, is dit vaartuig zelf door de zorgen der Nederlandsche Marine afgesleept en binnengebracht. De Duitsche Regeering vestigt hare vertoogen, waarin op vrijlating der beide vaartuigen wordt aangedrongen, op de bepalingen van de Neutraliteitsproclamatie, den 4en Augustus 1914 door de Nederlandsche Regeering uitgevaardigd, met name op de artikelen (5, 4, 3 en 17), die hebben vastgesteld: a. dat oorlogsschepen of daarmede gelijkgestelde vaartuigen van eene oorlogvoerende niet binnen deterritoriale wateren van den Nederlaridschen Staat mogen komen, en, daarmede in strijd handelende, niet meer zullen worden vrijgelaten voor het einde van den oorlog; b. terwijl hierop slechts eene uitzondering zal worden gemaakt voor die oorlogsschepen en daarmede gelijkgestelde vaartulgen van eene oorlogvoerende, welke wegens avarij of wegens de gesteldheid der zee, (derhalve buiten eenige schuld hunnerzijds) binnen de Nederlandsche territoriale wateren zijn gekomen. De Nederlandsche Regeering laat in het midden, of voor een der genoemde duikbooten een der gevallen van deze bepaling aanwezig kan worden geacht, en inderdaad slechts verschuldigbare vergissingen van de duikbootcommandanten hen in de verboden vaarwateren gebracht hebben. Zelfs dan nog evenwel meent de Neder landsche Regeering, dat voor deze beide duikbooten geheel ten onrechte een beroep op de genoemde bepalingen harer Neutraliteitsproclamatie wordt gedaan. De Duitsche Regeering ziet namelijk n ding over het hoofd: dat sinds het intreden van den z.g. verscherpten duikbootenoorlog (?rückslchtlosen U-bootkrieg") eene neutrale natie als de Neder landsche, in een Duitsche duikboot niet meer een normaal oorlogsvaartuig kan zien, als waaraan gedacht werd toen bij 't begin van den oorlog de Neutraliteitsproclamatie uitgevaardigd werd. Nederland heeft als neutrale staat zekere verplichtingen op zich genomen tegenover de oorlogsvaartuigen der oorlogvoerende mogenheden. De Nederlandsche Regeering zal die ook tegenover schepen van elke mogendheid blijven naleven. Maar Nederland heeft die slechts op zich genomen tegenover die vaartuigen, welke zich als echte oorlogsschepen gedragen, naar de gevestigde wetten van de menschelijkheid, van het recht en van de zee. In het bijzonder, die voor de vreedzame neutralen het ontzag betoonen, dat ook op en sinds 4 Augustus 1914 eerste eisch gebleven is. De Nederlandsche Regeering behoeft de Duitsche Regeering er' niet aan te herinneren, dat voor de Duitsche duik booten sinds l Februari 1917 met dezen eisch finaal gebroken is. Zij trekken zich van de neutrale vaart niets meer aan. Bewustelijk is verklaard, dat de neutrale schepen geheel eveneens als vijandelijke zouden worden behandeld. De ervaring heeft dit bevestigd. Om den haverklap worden vreedzame Nederlandsche handelsschepen zonder eenige waarschuwing ruwweg in den grond geschoten. Nederlandsche visschersvaartuigen zijn bij tientallen door Duitsche duikbooten getorpedeerd en vernield. Het leven van den Nederlandschen zeeman telt voor de Duitsche duikboot niets. De vreedzame vaart van het Nederlandsche schip, de eer van de Nederlandsche vlag evenmin. Er wordt in het de belangrijkste scheepvaartwegen omvattende gebied, dat de Duitsche Regeering als gevaarlijke zone" heeft meenen te mogen afkondigen, hoewel de Nederlandsche Regeering steeds blijft weigeren dezen maatregel te erkennen, maar op los getor pedeerd of geschoten, en de neutrale wordt eenvoudig als een vijand getracteerd. Van den plicht tot onderzoek, van respect voor de neutrale vlag, van eenig onderscheid is niets overgebleven. Zeven van de schoonste Nederlandsche schepen, in een uur tijds door n enkele Duitsche duikboot tot zinken gebracht, tegen den uitdrukkelijken wil van de Duitsche regeering in, leveren het beste voorbeeld, hoever hier de rechteloosheid gaan kan. De Nederlandsche regeering kan dan ook slechts herhalen, wat zij aanstonds in haar antwoord van 7 Februari 1917 aan de Duitsche regeering, met den meest mogelijken nadruk heeft uttgesproken: dat zij in dusdanige vernietiging van neutrale schepen eene schending van het volkenrecht ziet, maar ook, voorzoover die plaats heeft zonder eenige bekommering om de levens der opvarenden, een inbreuk op de wetten der menschelijkheid. Zou nu de Nederlandsche regeering ooit verplicht zijn te achten, het strijdmiddel, dat voor zoodanige rechtelooze en onheilvolle vernielingen dienst doet, de duikboot, weer af te geven, wanneer er een, zonder eenige daad van geweld van Nederlandsche zijde, binnen het Nederlandsche gebied en onder de Nederlandsche autoriteiten is gekomen? De Duitsche regeering, die er aanspraak op maakt, beantwoorde voor zichzelve deze twee vragen: wat zal de U.-B. 30, wat zal de U.-B. 6 doen, zoodra zij, steeds nog zwanger van torpedo's en granaten, weer 't ruime sop zullen hebben gekozen? Wat zullen de Nederlandsche zeelieden, visschers en matrozen mogen denken, wanneer zij vervolgens, gedwongen misschien door de torpedo van een dier door de Nederlandsche Regeering weer vrijgelaten duikbooten, in een zwak bootje of in zwemgordels aan de golven worden prijsgegeven, of door hare granaten bestookt ? De Duitsche Regeering zal begrijpen, dat Nederland Duitsche duikbooten niet kan bezien en behandelen als oortagsvaartuigen, waarop bij de uitvaardiging van de Neutraliteitsproclamatie is gedoeld en dat de genoemde gunstige bepalingen van deze Neutraliteitsproclamatie hier ,.niet van toepassing zijn. In dit opzicht heeft voor Nederland de Duitsche duikboot opgehouden een oorlogsvaartuig te zijn. Zij is een tegen elk leven en belang gericht vernielingstuig, een verschrikkelijk avontuur van de zee, een mijn, en nog wel: een mijn met hersenen en een wil tot vernieling. Het is derhalve duidelijk, dat het voor de Nederlandsche regeering onverschillig is, door welke oorzaak de genoemde duikbooten onder het toezicht van de Nederlandsche marine mogen zijn gekomen. Dit eenmaal gebeurd zijnde, kan de Nederlandsche staat slechts doen, wat den grondslag vormt van zijn volkenrecht en van zijn recht op zelfbehoud: de voorwerpen onder zich houden, die anders ook verder tegen zijn eigen eer en onschendbaarheid bestemd zijn en tegen het leven zijner burgers zouden worden aangewend. Eerst wanneer de Duitsche Regeering ,.kan verklaren, dat voortaan de Duitsche duikbooten de scheepvaart en de varenslieden van onzijdige, vreedzame landen als Nederland zullen behandelen gelijk oorlogsschepen behooren te doen, zal dit anders worden. Tot zoolang, in de overtuiging hare volkenrechtelijke verplichtingen stipt na te komen en het door haar bij de Neutraliteitsproclamatie eenmaal ingenomen standpunt zonder eenige afwijking vol te houden, vertrouwende, dat ook de Duitsche Regeering tot de erkenning hiervan zal komen, moet dus de Nederlandsche Regeering ten opzichte van de U. B. 30 en de U. B. 6 bezwaar blijven maken, deze vaartuigen weer vrij te laten gaan." Zóó zou het hebben kunnen zijn! In dezen geest immers ware het, naar ons inzien, mogelijk geweest, betreffende de geïnterneerde Duitsche duikbooten, een ander Nederlandsch standpunt in te nemen. De Regeering zou daarmede aan hare neutraliteit meer den grondslag van zelf bewustheid hebben gegeven, welke deze zoo zeer behoeft. Zij zou ook aan de toekomst van het Volkenrecht een beteren dienst hebben bewezen, dan thans is geschied. Men is nu begonnen, met zonder meer de mogelijkheid van teruggave van duik booten te aanvaarden; heeft zich daarna op het pad der betwistbare feiten laten leiden, en vervolgens naar de arbitrage hierover. Sommigecommuniqué'smoesten den indruk wekken als of 't een wóndergroot verschil maakt, dat die arbitrage voornamelijk over de waardeering van feiten geloopen heeft. Ons ontgaat het gewicht van deze beschouwing. Het resultaat is echter in elk geval dat de Commissie n duikboot heeft laten teruggeven, en dat die alweer aan 't werk kan gaan. Wel deelt de Nederlandsche regeering mede, de toezegging ontvangen te hebben, dat dit niet zal gebeuren voordat de duikboot eerst Zeebrugge heeft aange daan. Doch praktisch maakt dit niets ^een verschil, en theoretisch toont het nog maar meer de zwakheid van de aanvaarde oplossing aan. Deze komt neer op een vorm van neu traliteit, die zich zelve noodeloos weg gooit. Zij is daarom zoowel voor de positie van ons volk, als voor de toekomstvan de internationale zaak schadelijk. Die toekomst zal er immers het beste mede gediend zijn, wanneer van neutrale zijde waar het kan ook metterdaad de lijnen getrokken worden van wat ligt buiten de redelijke eischen der mensche lijkheid en het recht der vreedzamen. De geschiedenis wijst meer voorbeel den aan, dat de onzijdigen door hunne houding omtrent bepaalde aangelegen heden in de verdere ontwikkeling van het recht zekere rechtsbeginselen hebben kunnen griffen, en zekere buitensporig heden uit de wereld helpen. Helaas zijn daaronder ook voorbeelden, dat juist Nederland de gelegenheid om hieraan mede te werken tot zijn eigen nadeel ten slotte heeft laten voorbijgaan. Maar de Neutraliteiten" hebben zich aldus in de internationale orde van zaken duurzame merkteekenen gesticht. Daarvoor is ook nog heden ten dage plaats. ledere oorlog maakt zijn eigen oorlogs recht, en daartoe dragen ook de neu tralen bij. Zoo wordt voor de verdere toekomst en voor de beginselen van rechtvaardig heid en menschelijkheid gewerkt. Nederland had in dezeduikbootenkwestie de gelegenheid, in alle kalmte maar dui delijk voor een gezond en eerbiedwaar dig beginsel op te komen. Het zou daarmede naar alle kanten ook de kracht en onafhankelijkheid van zijn eigen neutraal standpunt hebben bevestigd. Dit is verzuimd en het omgekeerde is geschied. v. H. De oude, beproefde methode Of ik over de onthulling van de Times en de tegenspraak daarvan door een offi cieel Wolff-telegram nu niet anders kan schrijven dan ik de vorige ? week deed, vraagt mij een lezer'', klaarblijkelijk iemand, die er niet van houdt, dat in deze rubriek de hand wordt gelicht met het wereld gebeuren. Zeker, geachte lezer, ich kann auch anders" net ais Windthorst, en de heele Centrumpartij. Bijvoorbeeld zoo: Waar komt het in de onthulling en in de tegenspraak op aan? Hierop: dat Duitschland wél, of niet, kennis heeft gedragen van den inhoud van het ultimatum, dat Oostenrijk aan Servi zou zenden. De rest: dat van dien Kroonraad enz., is maar bijzaak. Als de Duitsche regeering tevoren van dat ultimatum heeft geweten, dan heeft zij ook geweten, dat er na de overreiking daar van groote kans bestond op een oorlog van Oostenrijk met Rusland, dat wil zeggen: van Oostenrijk en Duitschland tegen Rus land en Frankrijk. Dan heeft de Duitsche keizer dus ook tevoren overleg gepleegd met zijne politieke en militaire raadgevers, of die kans kon worden aanvaard. Of dit nu gebeurd is in een opzettelijk daarvoor beiegden Kroonraad"' of gemeenschappelijken Kabinetsraad", dan wel op andere wijze, door afzonderlijke besprekin gen van den keizer met zijne voornaamste raadslieden, is van weinig belang. Maar overleg moet er zijn gepleegd indien tenminste Duitschland niet verrast is door Oostenrijk's ultimatum aan Servië. De Duitsche regeering nu neemt den schijn aan, alsof zij van den inhoud van dat ulti matum geheel onkundig was gebleven. In het Woiff-telegram van l Augustus 1.1. constateert zij, dat zij zich heeft onthouden van iedere inmenging bij de opstelling van het Oostenrijksch-Hongaarsche ultimatum aan Serviëen dat de inhoud van het ulti matum haar vóór zijne indiening volkomen onbekend was gebleven." Het is niet de eerste maal, dat door de Duitsche regeering, of door aanzienlijke Duitscrie staatslieden, iets dergelijks wordt beweerd. In een onderhoud, dat op 24 juli 1914 de Fransche gezant te Berlijn met den Staats secretaris vonJagow had,verklaarde de laatste, dat het Kabinet te Berlijn geheel onkundig was gebleven van de Oostenrijksche eischen, voordat deze te Belgrado waren ingediend." (Fransen Qeelboek No. 30). De Duitsche gezant te Petersburg verze kerde hetzelfde aan den Russischen minister van buitenlandsche zaken (Russisch Oranjeboek, bijlage No. 18). En zoo voorts. Maar van Duitsche zijde is ook wel toe gegeven, dat men vooraf kennis droeg van het ultimatum. In September 1914 werd bericht, dat de Duitsche gezant bij de Vereenigde Staten dit zou hebben erkend. Of ik dit bericht destijds in een Nederlandsche of in een buitenlandsche courant heb gelezen, herinner ik mij niet meer. Het doet er ook n et toe, want de herkomst van de tijding is mij later gebleken. In het boek van den Amerikaan James M. Beek over de moreele verantwoor delijkheid voor den oorlog leest men (op blz. 61 en 62 van de Duitsche vertaling, die in 1916 bij Payot en Cie te Lausanne ver scheen onder den titel Der Tatbestand"': de Duitsche gezant bij de Vereenigde Staten, die zich soms, maar met weinig suc ces, aan polemiek waagde om den toenemenden storm van verontwaardiging in dit land tot bedaren te brengen, gaf in een artikel van The Independent van 7 Septem ber !914 uitdrukkelijk toe, dat Duitschland (ik zal den tekst der Duitsche vertaling hier letterlijk citeeren) zum Voraus dem oesterreichischen Ultimatum zugestimmt natte". Dan moet het den inhoud daarvan ook ge kend hebben. Als iemand kan mededeelen, wat er precies heeft gestaan in het aangehaalde nummer van The Independent, zal hij menigeen ver plichten door dit te doen; men zou het artikel van den Duitschen gezant in zijn geheel moeten kennen, om te beoordeelen in hoeverre diens woorden in tegenspraak zijn met de officieele verklaring der Duitsche regeering. Misschien heeft hij alleen gezegd, dat Duitschland met de algemeene strekking van het ultimatum bekend was en deze goed keurde. En dit zou te rijmen zijn met de verklaring der Duitsche regeering,,dat de inhoud van het ultimatum" haar onbekend was gebleven indien men onder inhoud" slechts verstaan wil den letterlijken tekst''! Misschien is de definitieve redactie van het ultimatum juist hierom niet officieel aan de Duitsche regeering medegedeeld, opdat deze zou kunnen loochenen, er vooraf kennis van te hebben gedragen ! Maar dat Oostenrijk met Duitschland ge raadpleegd heeft, voordat het aan Servi de eischen stelde, die tot een oorlog moesten leiden, tenzij Rusland in zijne schulp kroop; dat Oostenrijk tot dezen stap niet is over gegaan, voordat het zeker was van den steun van Duitschland ik zou bijna zeggen: welk verstandig mensch kan dit ontkennen? Het staat toch ook met zooveel woorden te lezen in de inleiding van het Duitsche witboek! En blijkt het ook niet hieruit: op 23 Juli Inzendingen voor deze rubriek gelieve men te adresseeren aan het Redactiebureau, met op den omslag het motto: .ConfettC'. In het ochtendblad van De Telegraaf van 9 Augustus schrijft een officier van gezondheid, dat hij niet weet, hoe hij, zijn sabel die in het vervolg op last van den Opperbevelhebber buiten dienst door officieren van gezondheid moet worden gedragen?bij het veldleger moet medenemen; tot de yelduitrusting be hoort geen sabel. Hij vraagt of hij die soms in een postpakketje achterna moet zenden. Wij zouden den geachten inzender willen aanraden het eens te probeeren zijn sabel op te hangen aan een kettinkje aan zijn linkerzijde; dat zien wij meer doen en het staat heel goed. Illlllllllllllllll Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll 1914, 's avonds te 6 uur, is het ultimatum te Belgrado overhandigd; nog op dienzelfden 23sten Juli richt de Duitsche rijkskanselier een schrijven tot de Duitsche gezanten -te Parijs, Londen en Petersburg (Duitsche Witboek, Bijlage I b), waarin hij de eischen, door Oostenrijk aan Serviëgesteld, gerecht vaardigd noemt, maar de vrees te kennen geeft, dat zij zullen worden afgeslagen en Oostenrijk dan naar de wapens zal moeten grijpen; hij draagt den gezanten verderop, aan de regeeringen, bij wie zij geaccredi teerd zijn, mede te deelen, dat Duitschland het geschil tusschen Oostenrijk en Servi als een zaak beschouwt, die alleen door deze beide mogendheden moet worden uitgemaakt; het conflict moet worden ge lokaliseerd, omdat het ingrijpen van een andere mogendheid onafzienbare gevolgen na zich zou sleepen. Zou nog op den 23sten Juli zulk een waarschuwing want dat is de bedoeling van het stuk tot de overige mogendheden met name tot Rus land, gericht zijn, wanneer de Duitsche regeering eerst op dien dag kennis had gekregen van het ultimatum ? Het is eenvoudig niet te gelooven. Wat ik in het laatst van September 1914 schreef: zonderden ruggesteun van Duitsch land zou Oostenrijk zich niet aan de kans op een oorlog met Rusland gewaagd hebben; op Duitschland rust ten slotte de verantwoorde/.ykheid voor het ultimatum, dat de aanleiding werd tot den oorlog" in die meening ben ik versterkt door alles, wat ik sedert over de voorgeschiedenis van den oorlog heb gelezen. Dus de Duitsche regeering spreekt opzet telijk onwaarheid, als zij loochent, den in houd van het ultimatum te voren te hebben gekend? Zeker. Ook wanneerzij onder?inhoud"alleen letterlijke bewoording" verstaat, is hare taal opzettelijk onwaar; want de opzet ervan is dan, iets anders te doen gelooven, dan zij bedoelt. Het is wel merkwaardig, dat ook de voor geschiedenis van den oorlog van 1870 op dergelijke wijze vervalscht is. Headlam heeft in zijne History of twelve days" (blz. 58, noot 1) daar al even aan herinnerd; in de Times van 3 Augustus 1.1. doet hij het uitvoeriger. In 1870 heeft de Russische regeering den schijn aangenomen, alsof de onderhande lingen tusschen Spanje en Prins Leopold van Hohenzollern-Sigmaringen en diens vader geheel buiten haar om waren gevoerd. Den Ssten Juli 1870 zond Bismarck aan de gezanten van den Noord-Duitschen Bond te Parijs en te Londen een instructie, waarin zij last kregen te verzekeren, dat Pruisen niets te maken had met de buiten weten van den Koning gevoerde onderhandelingen tusschen Madrid en Sigmaringen. Den volgenden dag verzekerde Koning Wilhelm aan den Franschen gezant Benedetti, dat hij zich niet als souverein van Pruisen, maar als hoofd van het geslacht Hohenzollern met de Spaansche trooncandidatuur had bemoeid en daarom het Prui sische ministerie er niet in had gekend; alleen had hij den raad van Bismarck inge wonnen. Wat te sedert gebleken uit het dagboek van Koning Karel van Roemenië? Dat er op 15 Maart 1870 een kroonraad is gehouden, waarbij aanwezig waren: Koning Wilhelm, de Kroonprins, Karel Anton von Hohenzollern-Sigmaringen en zijn zoon Leopold, Bismarck, von Roon, von Moltke en nog drie andere Pruisische ministers. Het een stemmig advies luidde, dat Leopold de kroon van Spanje moest aannemen; die Annahme sei eine preussische patriotische Pflichterfülling." En vier maanden later verklaarde Pruisen officieel, dat het niets te maken had gehad met de Spaansche krooncandidatuurl Er is sinds 1870 heel wat veranderd te Berlijn; maar in de officieele waarheid is men bij de oude, beproefde methode gebleven. 8 Aug. 1917 G. W. KERNKAMP

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl