Historisch Archief 1877-1940
N°. 2094
Zaterdag 11 Augustus
A' 1917
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON
l Prijs per No. f 0.15. Per 3 mnd. f 1.90. Abonn. loopen per jaar | | UITGEVERS; VAN HOLKEMA & WARENDORF, AMSTERDAM | | Advertentiën omslag f 0.35 p. regel, Mnnenpag. f 0.40 p. regel |
IWHOUD « Bladz. l: Over het vrijlaten van
Ubooten door Nederland, door T. H. Bnitenlandsch
Overzicht, door G. W. Kernkamp. 2: Het laatste pro
jectiel, teekening van E. van Biemsdjjk. Het einde
van een sprookje, door prof. J. van Leeuwen Jr. ?
Krekelzang, door J. H. Bpeenhoff. Beschouwingen,
door dr. F. van Eeden. 3: Feuilleton: Een ver
kiezing, door M. Sanders. 5: Voor Trouwen,
door Elis. M. Bogge. 7: Menbelen van W. Penaat;
door Corns. T. d. Blnis. Ministerieele her
vormingen in Duitschland, teekening van George
van Baemdonk, De Symbolische beteekenis van
die Versünkene Glooke, door J. K. Bensbnrg.
S: Kapstootities, door Alb. Plasschaert. Boekbe
spreking, door prof. dr. H. Brugmans en A. O. J. J.
Dit bet Kladschrift van Jantje. 10: Den Haag van
uit een Eendekker, door Haagsohe Tliegenier, met
teekeningen van Is. van Hens. De jjzeren tang,
teekening van A. Berkhout. Zwemmen, door
dr. Merens.,?11: Am tucht moet je wennen,
teekening van Joh. Braakensiek. Dit de Natuur,
door Jao. P. Th(jsse.?Scbaakrubriek, red. dr. A.
Q. Olland. 12: Damrnbriek, red. E. O. de Jonge.
Byvoegsel: De D. B. 30 weder ter beschikking van
?de Dnitsehe Marine gesteld, teekening van Joh.
Braakenaiek.
Over het Vrijlaten van
U-Booten door Nederland
Niemand zal aan den indruk ontkomen,
dat de teruggave van de U. B. 30 aan
de Duitsche Regeering eenige overeen
komst heeft met deze houding: Geachte
vernieler, hierbij geef ik U het werktuig
terug, waarmede gij waarschijnlijk zult
willen voortgaan, ook mijn toebehooren
te vernielen en mijn burgers in doods
gevaar te brengen".
Hierin ligt een groote strijd met het
zedelijke gevoel en het gezonde verstand.
Wij zijn dan ook van meening, dat
het aanvaarden van de verplichting tot
teruggave door de Nederlandsche regee
ring, een ernstige fout is.
Terwijl wij met genoegen hebben ge
zien, dat het officieele standpunt omtrent
de Zeemeeuw van hetzelfde goede eigen
recht der neutralen is uitgegaan, als de
vorige week door ons verdedigd werd,
achten we ditmaal dat recht niet
krachtig genoeg volgehouden.
Niet, dat wij in het standpunt onzer
Regeering eenige partijdigheid zien. Het
is ongetwijfeld neutraal.
Maar het berust op de zwakke, inplaats
van op de krachtige opvatting van neu
traliteit.
Daarom wenschen wij het punt te
bespreken, ten einde te doen zien, in
welke richting wij, uitsluitend in ons
eigen nationaal belang, een andere hou
ding mogelijk en beter zouden achten.
Indien eens eene Nota van de
navol' gende strekking aan de Duitsche regee
ring ware gezonden geworden:
De Duitsche Regeering zal het aan de
Nederlandsche Regeering ten goede
moeten houden,'dat deze na den
lenFebruari 1917 Duitsche duikbooten, die door
welke omstandigheden ook binnen de
Nederlandsche territoriale wateren zijn
gekomen en daar door de Nederlandsche
Marine in hulpbehoevenden toestand
worden aangetroffen, niet meer in
degelegenheid stelt zee te kiezen.
Dit geldt dus voor de U. B. 30, die
in den nacht van 22 op 23 Februari 1917
aan de kust van Walcheren is gestrand
en daar de hulp heeft aanvaard van
Nederlandsche oorlogsvaartuigen, onder
wier geleide zij vervolgensnaar Vlissingen
is gebracht.
Het geldt evenzeer voor de U. B. 6,
die in den nacht van 11 op 12 Maart 1917
op de Hinderribbenplaat nabij het
zeegat van Goeree is gestrand. Nadat hare
bemanning was overgenomen door
Nederlandsche torpedobooten, is dit vaartuig
zelf door de zorgen der Nederlandsche
Marine afgesleept en binnengebracht.
De Duitsche Regeering vestigt hare
vertoogen, waarin op vrijlating der beide
vaartuigen wordt aangedrongen, op de
bepalingen van de
Neutraliteitsproclamatie, den 4en Augustus 1914 door de
Nederlandsche Regeering uitgevaardigd,
met name op de artikelen (5, 4, 3 en 17),
die hebben vastgesteld:
a. dat oorlogsschepen of daarmede
gelijkgestelde vaartuigen van eene
oorlogvoerende niet binnen deterritoriale wateren
van den Nederlaridschen Staat mogen
komen, en, daarmede in strijd handelende,
niet meer zullen worden vrijgelaten voor
het einde van den oorlog;
b. terwijl hierop slechts eene
uitzondering zal worden gemaakt voor die
oorlogsschepen en daarmede gelijkgestelde
vaartulgen van eene oorlogvoerende, welke
wegens avarij of wegens de gesteldheid
der zee, (derhalve buiten eenige schuld
hunnerzijds) binnen de Nederlandsche
territoriale wateren zijn gekomen.
De Nederlandsche Regeering laat in
het midden, of voor een der genoemde
duikbooten een der gevallen van deze
bepaling aanwezig kan worden geacht,
en inderdaad slechts verschuldigbare
vergissingen van de
duikbootcommandanten hen in de verboden vaarwateren
gebracht hebben.
Zelfs dan nog evenwel meent de Neder
landsche Regeering, dat voor deze beide
duikbooten geheel ten onrechte een
beroep op de genoemde bepalingen harer
Neutraliteitsproclamatie wordt gedaan.
De Duitsche Regeering ziet namelijk
n ding over het hoofd: dat sinds het
intreden van den z.g. verscherpten
duikbootenoorlog (?rückslchtlosen
U-bootkrieg") eene neutrale natie als de Neder
landsche, in een Duitsche duikboot niet
meer een normaal oorlogsvaartuig kan
zien, als waaraan gedacht werd toen bij
't begin van den oorlog de
Neutraliteitsproclamatie uitgevaardigd werd.
Nederland heeft als neutrale staat
zekere verplichtingen op zich genomen
tegenover de oorlogsvaartuigen der
oorlogvoerende mogenheden. De
Nederlandsche Regeering zal die ook tegenover
schepen van elke mogendheid blijven
naleven.
Maar Nederland heeft die slechts op
zich genomen tegenover die vaartuigen,
welke zich als echte oorlogsschepen
gedragen, naar de gevestigde wetten van
de menschelijkheid, van het recht en van
de zee. In het bijzonder, die voor de
vreedzame neutralen het ontzag
betoonen, dat ook op en sinds 4 Augustus
1914 eerste eisch gebleven is.
De Nederlandsche Regeering behoeft
de Duitsche Regeering er' niet aan te
herinneren, dat voor de Duitsche duik
booten sinds l Februari 1917 met dezen
eisch finaal gebroken is.
Zij trekken zich van de neutrale vaart
niets meer aan. Bewustelijk is verklaard,
dat de neutrale schepen geheel eveneens
als vijandelijke zouden worden behandeld.
De ervaring heeft dit bevestigd. Om
den haverklap worden vreedzame
Nederlandsche handelsschepen zonder eenige
waarschuwing ruwweg in den grond
geschoten. Nederlandsche
visschersvaartuigen zijn bij tientallen door Duitsche
duikbooten getorpedeerd en vernield.
Het leven van den Nederlandschen
zeeman telt voor de Duitsche duikboot niets.
De vreedzame vaart van het Nederlandsche
schip, de eer van de Nederlandsche vlag
evenmin. Er wordt in het de belangrijkste
scheepvaartwegen omvattende gebied, dat
de Duitsche Regeering als gevaarlijke
zone" heeft meenen te mogen
afkondigen, hoewel de Nederlandsche
Regeering steeds blijft weigeren dezen
maatregel te erkennen, maar op los getor
pedeerd of geschoten, en de neutrale
wordt eenvoudig als een vijand
getracteerd.
Van den plicht tot onderzoek, van respect
voor de neutrale vlag, van eenig
onderscheid is niets overgebleven. Zeven van
de schoonste Nederlandsche schepen,
in een uur tijds door n enkele Duitsche
duikboot tot zinken gebracht, tegen den
uitdrukkelijken wil van de Duitsche
regeering in, leveren het beste voorbeeld,
hoever hier de rechteloosheid gaan kan.
De Nederlandsche regeering kan dan
ook slechts herhalen, wat zij aanstonds
in haar antwoord van 7 Februari 1917
aan de Duitsche regeering, met den
meest mogelijken nadruk heeft
uttgesproken: dat zij in dusdanige
vernietiging van neutrale schepen eene
schending van het volkenrecht ziet, maar
ook, voorzoover die plaats heeft zonder
eenige bekommering om de levens der
opvarenden, een inbreuk op de wetten
der menschelijkheid.
Zou nu de Nederlandsche regeering
ooit verplicht zijn te achten, het
strijdmiddel, dat voor zoodanige
rechtelooze en onheilvolle vernielingen dienst
doet, de duikboot, weer af te geven,
wanneer er een, zonder eenige daad van
geweld van Nederlandsche zijde, binnen
het Nederlandsche gebied en onder de
Nederlandsche autoriteiten is gekomen?
De Duitsche regeering, die er
aanspraak op maakt, beantwoorde voor
zichzelve deze twee vragen: wat zal de
U.-B. 30, wat zal de U.-B. 6 doen,
zoodra zij, steeds nog zwanger van torpedo's
en granaten, weer 't ruime sop zullen
hebben gekozen?
Wat zullen de Nederlandsche zeelieden,
visschers en matrozen mogen denken,
wanneer zij vervolgens, gedwongen
misschien door de torpedo van een dier door
de Nederlandsche Regeering weer
vrijgelaten duikbooten, in een zwak bootje of
in zwemgordels aan de golven worden
prijsgegeven, of door hare granaten
bestookt ?
De Duitsche Regeering zal begrijpen,
dat Nederland Duitsche duikbooten niet
kan bezien en behandelen als
oortagsvaartuigen, waarop bij de uitvaardiging
van de Neutraliteitsproclamatie is gedoeld
en dat de genoemde gunstige bepalingen
van deze Neutraliteitsproclamatie hier
,.niet van toepassing zijn.
In dit opzicht heeft voor Nederland de
Duitsche duikboot opgehouden een
oorlogsvaartuig te zijn.
Zij is een tegen elk leven en belang
gericht vernielingstuig, een verschrikkelijk
avontuur van de zee, een mijn, en nog
wel: een mijn met hersenen en een wil
tot vernieling.
Het is derhalve duidelijk, dat het voor
de Nederlandsche regeering onverschillig
is, door welke oorzaak de genoemde
duikbooten onder het toezicht van de
Nederlandsche marine mogen zijn
gekomen.
Dit eenmaal gebeurd zijnde, kan de
Nederlandsche staat slechts doen, wat
den grondslag vormt van zijn volkenrecht
en van zijn recht op zelfbehoud: de
voorwerpen onder zich houden, die
anders ook verder tegen zijn eigen eer
en onschendbaarheid bestemd zijn en
tegen het leven zijner burgers zouden
worden aangewend.
Eerst wanneer de Duitsche Regeering
,.kan verklaren, dat voortaan de Duitsche
duikbooten de scheepvaart en de
varenslieden van onzijdige, vreedzame landen
als Nederland zullen behandelen gelijk
oorlogsschepen behooren te doen, zal dit
anders worden.
Tot zoolang, in de overtuiging hare
volkenrechtelijke verplichtingen stipt na
te komen en het door haar bij de
Neutraliteitsproclamatie eenmaal ingenomen
standpunt zonder eenige afwijking vol te
houden, vertrouwende, dat ook de
Duitsche Regeering tot de erkenning hiervan
zal komen, moet dus de Nederlandsche
Regeering ten opzichte van de U. B. 30
en de U. B. 6 bezwaar blijven maken,
deze vaartuigen weer vrij te laten gaan."
Zóó zou het hebben kunnen zijn!
In dezen geest immers ware het, naar
ons inzien, mogelijk geweest, betreffende
de geïnterneerde Duitsche duikbooten,
een ander Nederlandsch standpunt in
te nemen.
De Regeering zou daarmede aan hare
neutraliteit meer den grondslag van zelf
bewustheid hebben gegeven, welke deze
zoo zeer behoeft.
Zij zou ook aan de toekomst van het
Volkenrecht een beteren dienst hebben
bewezen, dan thans is geschied.
Men is nu begonnen, met zonder meer
de mogelijkheid van teruggave van duik
booten te aanvaarden; heeft zich daarna
op het pad der betwistbare feiten laten
leiden, en vervolgens naar de arbitrage
hierover. Sommigecommuniqué'smoesten
den indruk wekken als of 't een
wóndergroot verschil maakt, dat die arbitrage
voornamelijk over de waardeering van
feiten geloopen heeft. Ons ontgaat het
gewicht van deze beschouwing.
Het resultaat is echter in elk geval
dat de Commissie n duikboot heeft
laten teruggeven, en dat die alweer
aan 't werk kan gaan.
Wel deelt de Nederlandsche regeering
mede, de toezegging ontvangen te hebben,
dat dit niet zal gebeuren voordat de
duikboot eerst Zeebrugge heeft aange
daan. Doch praktisch maakt dit niets
^een verschil, en theoretisch toont het
nog maar meer de zwakheid van de
aanvaarde oplossing aan.
Deze komt neer op een vorm van neu
traliteit, die zich zelve noodeloos weg
gooit.
Zij is daarom zoowel voor de positie
van ons volk, als voor de toekomstvan
de internationale zaak schadelijk.
Die toekomst zal er immers het beste
mede gediend zijn, wanneer van neutrale
zijde waar het kan ook metterdaad de
lijnen getrokken worden van wat ligt
buiten de redelijke eischen der mensche
lijkheid en het recht der vreedzamen.
De geschiedenis wijst meer voorbeel
den aan, dat de onzijdigen door hunne
houding omtrent bepaalde aangelegen
heden in de verdere ontwikkeling van
het recht zekere rechtsbeginselen hebben
kunnen griffen, en zekere buitensporig
heden uit de wereld helpen. Helaas zijn
daaronder ook voorbeelden, dat juist
Nederland de gelegenheid om hieraan
mede te werken tot zijn eigen nadeel ten
slotte heeft laten voorbijgaan. Maar de
Neutraliteiten" hebben zich aldus in de
internationale orde van zaken duurzame
merkteekenen gesticht.
Daarvoor is ook nog heden ten dage
plaats.
ledere oorlog maakt zijn eigen oorlogs
recht, en daartoe dragen ook de neu
tralen bij.
Zoo wordt voor de verdere toekomst
en voor de beginselen van rechtvaardig
heid en menschelijkheid gewerkt.
Nederland had in dezeduikbootenkwestie
de gelegenheid, in alle kalmte maar dui
delijk voor een gezond en eerbiedwaar
dig beginsel op te komen.
Het zou daarmede naar alle kanten
ook de kracht en onafhankelijkheid van
zijn eigen neutraal standpunt hebben
bevestigd.
Dit is verzuimd en het omgekeerde is
geschied.
v. H.
De oude, beproefde methode
Of ik over de onthulling van de Times
en de tegenspraak daarvan door een offi
cieel Wolff-telegram nu niet anders kan
schrijven dan ik de vorige ? week deed,
vraagt mij een lezer'', klaarblijkelijk iemand,
die er niet van houdt, dat in deze rubriek
de hand wordt gelicht met het wereld
gebeuren.
Zeker, geachte lezer, ich kann auch
anders" net ais Windthorst, en de heele
Centrumpartij.
Bijvoorbeeld zoo:
Waar komt het in de onthulling en in de
tegenspraak op aan?
Hierop: dat Duitschland wél, of niet,
kennis heeft gedragen van den inhoud van
het ultimatum, dat Oostenrijk aan Servi
zou zenden.
De rest: dat van dien Kroonraad enz., is
maar bijzaak.
Als de Duitsche regeering tevoren van
dat ultimatum heeft geweten, dan heeft zij
ook geweten, dat er na de overreiking daar
van groote kans bestond op een oorlog van
Oostenrijk met Rusland, dat wil zeggen:
van Oostenrijk en Duitschland tegen Rus
land en Frankrijk.
Dan heeft de Duitsche keizer dus ook
tevoren overleg gepleegd met zijne politieke
en militaire raadgevers, of die kans kon
worden aanvaard.
Of dit nu gebeurd is in een opzettelijk
daarvoor beiegden Kroonraad"' of
gemeenschappelijken Kabinetsraad", dan wel op
andere wijze, door afzonderlijke besprekin
gen van den keizer met zijne voornaamste
raadslieden, is van weinig belang.
Maar overleg moet er zijn gepleegd
indien tenminste Duitschland niet verrast
is door Oostenrijk's ultimatum aan Servië.
De Duitsche regeering nu neemt den schijn
aan, alsof zij van den inhoud van dat ulti
matum geheel onkundig was gebleven.
In het Woiff-telegram van l Augustus 1.1.
constateert zij, dat zij zich heeft onthouden
van iedere inmenging bij de opstelling van
het Oostenrijksch-Hongaarsche ultimatum
aan Serviëen dat de inhoud van het ulti
matum haar vóór zijne indiening volkomen
onbekend was gebleven."
Het is niet de eerste maal, dat door de
Duitsche regeering, of door aanzienlijke
Duitscrie staatslieden, iets dergelijks wordt
beweerd.
In een onderhoud, dat op 24 juli 1914 de
Fransche gezant te Berlijn met den Staats
secretaris vonJagow had,verklaarde de laatste,
dat het Kabinet te Berlijn geheel onkundig
was gebleven van de Oostenrijksche eischen,
voordat deze te Belgrado waren ingediend."
(Fransen Qeelboek No. 30).
De Duitsche gezant te Petersburg verze
kerde hetzelfde aan den Russischen minister
van buitenlandsche zaken (Russisch
Oranjeboek, bijlage No. 18).
En zoo voorts.
Maar van Duitsche zijde is ook wel toe
gegeven, dat men vooraf kennis droeg van
het ultimatum.
In September 1914 werd bericht, dat de
Duitsche gezant bij de Vereenigde Staten
dit zou hebben erkend. Of ik dit bericht
destijds in een Nederlandsche of in een
buitenlandsche courant heb gelezen, herinner
ik mij niet meer. Het doet er ook n et toe,
want de herkomst van de tijding is mij later
gebleken. In het boek van den Amerikaan
James M. Beek over de moreele verantwoor
delijkheid voor den oorlog leest men (op
blz. 61 en 62 van de Duitsche vertaling, die
in 1916 bij Payot en Cie te Lausanne ver
scheen onder den titel Der Tatbestand"':
de Duitsche gezant bij de Vereenigde
Staten, die zich soms, maar met weinig suc
ces, aan polemiek waagde om den
toenemenden storm van verontwaardiging in dit
land tot bedaren te brengen, gaf in een
artikel van The Independent van 7 Septem
ber !914 uitdrukkelijk toe, dat Duitschland
(ik zal den tekst der Duitsche vertaling hier
letterlijk citeeren) zum Voraus dem
oesterreichischen Ultimatum zugestimmt natte".
Dan moet het den inhoud daarvan ook ge
kend hebben.
Als iemand kan mededeelen, wat er precies
heeft gestaan in het aangehaalde nummer
van The Independent, zal hij menigeen ver
plichten door dit te doen; men zou het
artikel van den Duitschen gezant in zijn
geheel moeten kennen, om te beoordeelen
in hoeverre diens woorden in tegenspraak
zijn met de officieele verklaring der Duitsche
regeering.
Misschien heeft hij alleen gezegd, dat
Duitschland met de algemeene strekking
van het ultimatum bekend was en deze goed
keurde. En dit zou te rijmen zijn met de
verklaring der Duitsche regeering,,dat de
inhoud van het ultimatum" haar onbekend
was gebleven indien men onder inhoud"
slechts verstaan wil den letterlijken tekst''!
Misschien is de definitieve redactie van het
ultimatum juist hierom niet officieel aan de
Duitsche regeering medegedeeld, opdat deze
zou kunnen loochenen, er vooraf kennis van
te hebben gedragen !
Maar dat Oostenrijk met Duitschland ge
raadpleegd heeft, voordat het aan Servi
de eischen stelde, die tot een oorlog moesten
leiden, tenzij Rusland in zijne schulp kroop;
dat Oostenrijk tot dezen stap niet is over
gegaan, voordat het zeker was van den
steun van Duitschland ik zou bijna
zeggen: welk verstandig mensch kan dit
ontkennen?
Het staat toch ook met zooveel woorden
te lezen in de inleiding van het Duitsche
witboek!
En blijkt het ook niet hieruit: op 23 Juli
Inzendingen voor deze rubriek gelieve men
te adresseeren aan het Redactiebureau, met op
den omslag het motto: .ConfettC'.
In het ochtendblad van De Telegraaf
van 9 Augustus schrijft een officier van
gezondheid, dat hij niet weet, hoe hij,
zijn sabel die in het vervolg op last
van den Opperbevelhebber buiten dienst
door officieren van gezondheid moet
worden gedragen?bij het veldleger moet
medenemen; tot de yelduitrusting be
hoort geen sabel. Hij vraagt of hij die
soms in een postpakketje achterna moet
zenden.
Wij zouden den geachten inzender willen
aanraden het eens te probeeren zijn sabel
op te hangen aan een kettinkje aan zijn
linkerzijde; dat zien wij meer doen en het
staat heel goed.
Illlllllllllllllll Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
1914, 's avonds te 6 uur, is het ultimatum
te Belgrado overhandigd; nog op dienzelfden
23sten Juli richt de Duitsche rijkskanselier
een schrijven tot de Duitsche gezanten -te
Parijs, Londen en Petersburg (Duitsche
Witboek, Bijlage I b), waarin hij de eischen,
door Oostenrijk aan Serviëgesteld, gerecht
vaardigd noemt, maar de vrees te kennen
geeft, dat zij zullen worden afgeslagen en
Oostenrijk dan naar de wapens zal moeten
grijpen; hij draagt den gezanten verderop,
aan de regeeringen, bij wie zij geaccredi
teerd zijn, mede te deelen, dat Duitschland
het geschil tusschen Oostenrijk en Servi
als een zaak beschouwt, die alleen door
deze beide mogendheden moet worden
uitgemaakt; het conflict moet worden ge
lokaliseerd, omdat het ingrijpen van een
andere mogendheid onafzienbare gevolgen
na zich zou sleepen. Zou nog op den
23sten Juli zulk een waarschuwing want
dat is de bedoeling van het stuk tot de
overige mogendheden met name tot Rus
land, gericht zijn, wanneer de Duitsche
regeering eerst op dien dag kennis had
gekregen van het ultimatum ?
Het is eenvoudig niet te gelooven.
Wat ik in het laatst van September 1914
schreef: zonderden ruggesteun van Duitsch
land zou Oostenrijk zich niet aan de kans
op een oorlog met Rusland gewaagd hebben;
op Duitschland rust ten slotte de
verantwoorde/.ykheid voor het ultimatum, dat de
aanleiding werd tot den oorlog" in die
meening ben ik versterkt door alles, wat ik
sedert over de voorgeschiedenis van den
oorlog heb gelezen.
Dus de Duitsche regeering spreekt opzet
telijk onwaarheid, als zij loochent, den in
houd van het ultimatum te voren te hebben
gekend?
Zeker. Ook wanneerzij onder?inhoud"alleen
letterlijke bewoording" verstaat, is hare
taal opzettelijk onwaar; want de opzet ervan
is dan, iets anders te doen gelooven, dan
zij bedoelt.
Het is wel merkwaardig, dat ook de voor
geschiedenis van den oorlog van 1870 op
dergelijke wijze vervalscht is.
Headlam heeft in zijne History of twelve
days" (blz. 58, noot 1) daar al even aan
herinnerd; in de Times van 3 Augustus 1.1.
doet hij het uitvoeriger.
In 1870 heeft de Russische regeering den
schijn aangenomen, alsof de onderhande
lingen tusschen Spanje en Prins Leopold
van Hohenzollern-Sigmaringen en diens vader
geheel buiten haar om waren gevoerd.
Den Ssten Juli 1870 zond Bismarck aan
de gezanten van den Noord-Duitschen Bond
te Parijs en te Londen een instructie, waarin
zij last kregen te verzekeren, dat Pruisen
niets te maken had met de buiten weten
van den Koning gevoerde onderhandelingen
tusschen Madrid en Sigmaringen.
Den volgenden dag verzekerde Koning
Wilhelm aan den Franschen gezant
Benedetti, dat hij zich niet als souverein van
Pruisen, maar als hoofd van het geslacht
Hohenzollern met de Spaansche
trooncandidatuur had bemoeid en daarom het Prui
sische ministerie er niet in had gekend;
alleen had hij den raad van Bismarck inge
wonnen.
Wat te sedert gebleken uit het dagboek
van Koning Karel van Roemenië? Dat er
op 15 Maart 1870 een kroonraad is gehouden,
waarbij aanwezig waren: Koning Wilhelm,
de Kroonprins, Karel Anton von
Hohenzollern-Sigmaringen en zijn zoon Leopold,
Bismarck, von Roon, von Moltke en nog
drie andere Pruisische ministers. Het een
stemmig advies luidde, dat Leopold de kroon
van Spanje moest aannemen; die Annahme
sei eine preussische patriotische
Pflichterfülling."
En vier maanden later verklaarde Pruisen
officieel, dat het niets te maken had gehad
met de Spaansche krooncandidatuurl
Er is sinds 1870 heel wat veranderd te
Berlijn; maar in de officieele waarheid is
men bij de oude, beproefde methode gebleven.
8 Aug. 1917
G. W. KERNKAMP