De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 11 augustus pagina 11

11 augustus 1917 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

11 Aug. '17. No. 2094 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 11 KERENSKI DICTATOR Teekenlng voor de Amsterdammer" van /oh. Braakensiek Ford (Punch) Ford (de vroegere organisator van de Ford-expeditie voor den vrede, maakt thans oorlogsmunitie in zijn fabrieken): Kom op met je Keizer, dan zal ik hem den vrede brengen den vrede van het graf" (Evening Telegram) Dit is de bagage, die Uncle Sam op zijn reis naar Europa meeneemt Aan tucht moet je wennen! IIUMIIIIllMllllMlimillllllllJIIIIPAll v GANZEVOET Sedert ik de kippen op paddestoelen ont haal, zijn ze niet meer van mij af te slaan en als ik voorbij ga, dan komen ze om mij heen en verhalen in hun kort afgebroken, kreunerig kippetaaltje, dat ik hen niet meer in den steek mag laten, nu ik mij eenmaal met hen heb bemoeid. Dat is ge woonlijk de straf voor hulpbetoon. Nu heeft r het gelukkig een paar dagen geregend, dus de paddestoelvoorraad begint mee te vallen, maar ik mag toch wel uitzien naar iets anders, want een al te een zijdig dieet deugt niet, zelfs voor kippen. Ze moeten wat meligs heb ben, iets dat hun ge liefde gerst vervangen kan. Graan of gras blijft nu echter buiten beschouwing; we moe ten het van de onkruiden hebben en nu herinner ik mij opeens een prach tige nazomerdag van een jaar of zes geleden, de eerste dag van den vinkentrek. We zaten aan de Koog op Texel bovenop het duin, voor ons een pas geplant bosch van Oostenrijksche dennen, geheel begraven oiïder het onkruid, dat men dit jaar rustig liet staan, om als windscherm te dienen. En in dit onkruid duizenden en duizenden vinken en keepen, die er de rijpe zaden uitpikten. De heele helling was een en al vinken en keepen, en daar zich in die buurt op dien zonnigen, door-den-weekschen morgen nie mand roerde, bleven ze rustig aan den gang met hun maaltijd, een heerlijke aanblik van welvaart en overvloed. Dat onkruid was een soort van ganzevoet. Ik vind ergens, dat Plinius de Qanzenvoetfamilie de moeite niet waard achtte, om erover te spreken. Een slimmerd, die Plinius. Inderdaad is deze familie een der belang rijkste, maar ook allermoeilijkste van het heele plantenrijk. 't Is niet alleen de familie van biet en spinazie, maar ook die van allerlei onkruiden, die heel veal op elkaar gelflken, maar toch ook weer in kleine moeilijk waarneembare vaak varieerende bijzonderheidjes van elkaar verschillen, zoodat het vaststellen van den werkelijk juisten naam van zoo'n plant werkelijk heel zwaar valt. In Plinius' tijd werd echter aan die bijzonderheden niet gedacht en we behoeven zijn oordeel dus niet voor een uitvlucht te houden. Intusschen op de eerste de beste ruigte of afvalplaats of in verwaarloosde tuintjes waar men zwarte aarde" heeft gebracht, vindt ge stellig gauw genoeg een plant, die wat lijkt op het hierbij gevoegde krabbeltje. Misschien zien de bladeren blauwachtig groen en is de stengel hoekig en streeperig. Hij eindigt in kleine, grijze kluwentjes van bloesem, waaraan op het eerste gezicht weinig bloemachtigs is op te merken. Maar indien ge een loupe ter hand neemt, ziet ge Y DE WITTE GANZEVOET Rechts: een bloempje vergroot; aan de randen van het bloemdek de waterblaashaartjes. Links: een blad, dat eenigszins cp een ganzevoetje lijkt. in die grijze massa heel mooie, regelmatige volledige bloempjes: een bloemdek bestaande uit vijf groene, vaak met wit omrande blaadjes, vijf meeldraden, spierwit met gele diep gespleten helmknoppen en middenin een eenvoudig stampertje met twee stijlen. Zoo'n loupe geeft altijd weer een nieuwen kijk op de dingen. Meteen merken we op, dat de bloetndekblaadjés bezet zijn met kleine blinkend witte ruwheidjes, die we ook in groot aantal vinden op de bladeren van de plant, zoowel aan de bovenzijde als aan den onderkant. Het zijn eigenlijk blaasvormige haartjes, ge vuld met water, maar ze lijken zooveel op meelstof, dat het volk vele planten van deze familie kent onder den naam van Mei, waarom zij ook wel Meidenfamilie genoemd wordt. De naam ganzevoet doelt op de bladeren, die soms een omtrek hebben, eenigszins herinnerend aan die van den voet van een gans. Het zit hem behalve in den omtrek ook wel in een paar puntige uit steeksels aan weerskanten, de nagels, die buiten het zwemvlies te voorschijn komen. Nu, deze ganzevoeten groeien zeer snel en zetten gemakkelijk vrucht, doordat ze ook bij zelfbestuiving goed zaad geven. Op windbestuiving zijn ze lang niet zoo goed ingericht als zuring of brandnetel, maar ze worden ook wel bezocht door insecten. Van morgen, toen ik dat plantje zat te teekenen, kwamen er onophoudelijk smallijvige zweefvliegjes stuifmeel halen. De zaden rijpen snel en bevatten veel kiemwit; over een dag of veertien moet ik eens kijken of de kippen zich er mee willen inlaten; ik zou denken van wel. Alleen weet ik nog niet, hoe ik ze oogsten zal, naar het gedrag dier vinken te oordeelen zou ik denken dat de zaden niet zoo heel gemakkelijk loslaten en dat ik dus best de rijpe planten in hun geheel kan uittrekken en dan kippenwaarts dragen. Als wij niet zulke rijke, verwende Hol landers waren, dan hadden wij die ganze voeten nooit uit het oog verloren. Dezelfde witte ganzenvoet, die nu zijn toevlucht moet zoeken en afvalhoekjes (waar hij tusschen twee haakjes het meest en het makkelijkst zijn stikstof vindt) is vroeger, in den voorhistorischen tijd, werkelijkeen landbouwplant geweest, misschien om zijn blad, misschien om zijn zaden. In sommige streken van Europa worden verwante soorten, die bij ons ook als onkruid voorkomen, heel veel als bladgroenten gegeten. Een ondernemene vriend van mij heeft de aardigheid gehad, om flink wat zaden van de witte ganzevoet te verzamelen, ze te vermalen en van het meel een poffer te laten bakken, die heel goed is uitgevallen. Dit behoeft ons des te minder te verwonderen, nu we in alle kranten kunnen lezen, dat de gekweekte ganzenvoet van Chili en Peru, de CHenopodium Quinoa, die zeer nauw verwant is aan onze witte ganzenvoet, thans ook als meelplant in Europa wordt ingevoerd. In den Hortus Botanicus te Amsterdam staat er een par tijtje welig te tieren en wie weet, hoe spoedig de zaden er van zullen worden gedistri bueerd, ter aanvulling van de aardappelen, ook een Zuid-Amerikaansche plant, die eerst in dagen van krijg en hongersnood tot zijn recht is gekomen. L'histoire se répète. Akelig genoeg. Het aantal ganzevoetsoorten is zeer groot en naast de ganzevoeten vindt ge nog de eigenlijke melden, die ongeveer denzelfden habitus hebben, maar ze geven niet zoo overvloedig vogelvoer, omdat ze deels vrouwelijke deels mannelijke bloemen be zitten. Een ganzevoet met een aardigen naam is de Goede Hendrik, die met den braven Hendrik uit het leesboekje gelukkig niets uit heeft te staan. De ouderwetsche genees kunde kende de plant al onder de naam van Bonus Henricus, maar men weet niet, welke Hendrik daar nu mee bedoeld wordt. Sommigen zeggen den grooten Franschen koning Hendrik IV, anderen denken, dat de naam op de kaboutertjes doelt, die ook op ganzevoeten heeten te loopen. Bij ons komt die plant niet zoo alg2meen voor, maar in Zwitserland zie je hem op de bergen bij alle Sennhiitten en daar wordt hij ook wel met al het afvalrommeltje, dat in die vieze omgeving groeit, wilde zuring, hoefblad en dergelijken geplukt en gedroogd, om als voeder te dienen. Daar zoude ook heel wat van onze melden voor gebruikt kunnen worden. Maar evengoed als er een Goede Hendrik is, bestaat er natuurlijk ook alweer een Kwade, die vergiftig heet te zijn en daarvoor ziet men de Bastaard-ganzevoet aan, die gelukkig bij ons ook alweer tame lijk zeldzaam voorkomt. Het epitheton bastaard is geheel onver diend, maar aan de plant gegeven omdat men hem hield voor een kruising van een ganzevoet met de doornappel, wat dubbel en dwars onmogelijk is. Maar werkelijk heeft hij soms bladeren, die zeer veel op die van de doornappel gelijken, niet alleen wat] den vorm, maar ook wat de kleur betreft en daaruit zien wij weer, hoe dikwijls het voor komt, dat planten uit geheel verschillende families, die onder dezelfde omstandigheden leven, zeer veel op elkander gelijken. Nu heeft de doornappel in den regel groote witte klokkebloemen en zou daaraan ge makkelijk te herkennen zijn, indien die op donkere plaatsen niet dikwijls achterwege bleven of zich niet openden. En zoo mag het wel gebeurd zijn, dat hij het inzamelen van Ganzevoet ook Doornappel is geplukt met het noodlottige gevolg dat het varken dood ging, want die plant wordt heusch Sautod genoemd. Zoo zijn we dan van de kippen weer terecht gekomen op het varken en als zij nu maar allebei of een van beiden van die ganzevoeten profiteeren,dan ben ik al lang tevreden. Maar hoe belangrijk is toch de studie der plantkunde! JAC. P. TIIIJSSE Redacteur: Dr. A. G. OLLAND A. R. Falckstraat 5, Utrecht Alle berichten.deze rubriek betreffende.gelieve men te adresseeren aan bovenstaand adres. 11 Augustus 1917 OPLOSSING EINDSPELSTUDIE No. 68 VAN L. B. SALKIND Wit: Kc5, Pe7 en Pf6. Zwart: Kf4, Pe2, pion b3. 1. Pe7?d5f Kf4?eö, 2. Pf6-e4, Ke5Xe4, 3. Kc5?b4, b3?b2, 4. Kb4?a3, b2?blD of T, 5. Pd5-c3f Pe2Xc3 pat. Bovenstaande oplossing ontvingen we van J. Rietman te Dieren. Zij is de aardigste, doch er zijn verschillende andere wegen, welke tot remise leiden. Zoo geven J. S. te Zeist en J. Schoonbeek te Weiwerd de volgende oplossing: 1. PedSf Ke5, 2. Pb6, b2, 3. Pc4f of 1... Kf3, 2. Pb6, b2, 3. Pc4, blD, 4. Pd2f enz., terwijl C. j. Rietman te Nunspeet met 1. Pg6f Ke3! 2. Pg4f Ke4, 3. Pg6-e5, b3?b2, 4. Pc4 eveneens tot het doel geraakt. EINDSPELSTUDIE No. 69 VAN G. GRECO (1619) ZWART a b c d e f g h WIT Wit: Kg4, Ta2, Lf4. Zwart: Kg8, Tf7, Lf6, pionnen g7 en h7. Wit speelt en maakt remise. Oplossing over 14 dagen. Bovenstaand eindspel, een der oudste welke bestaan, plaatsen we behalve om zijn ouderdom, ook om alweer een bewijs te geven, dat in schijnbaar hopelooze posities de moed nog niet opgegeven behoeft te worden. Ook minder geoefende schakers zullen de oplossing niet moeilijk vinden. DE OPPOSITIE DER KONINGEN IN HET PIONNEN-EINDSPEL (Vervolg) In diagram IV (Wit: Kg2, Zwart: Kg8) kan wit, aangenomen dat zwart aan den zet is, twee velden bepalen op de achtste rij, op n van welke hij zijn koning wenscht te doen arriveeren. Wit kan bijv. bepalen, dat hij op b8 of op d8 wenscht te komen. Zwart kan wel beletten, dat de witte koning naar b8 komt, maar moet hem dan het veld d8 vrij laten. Omgekeerd kan hij wel den koning van d8 afhouden, maar moet dan b8 vrijlaten. Zoo ook kan wit de velden ONTEVREDEN RDDKER5 MEEMT DE PROER MET: A* AMSTERDAMSCH FABRIKAAT-ZEER OUDE TABAK .

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl