De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 11 augustus pagina 7

11 augustus 1917 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

11 Aug. '17. No. 2094 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Wand en meubeldamasten van Chris Lebeau Om het goede begrip, voor nu en later zij hier het volgende opgemerkt: In de weinige jaren die achter ons liggen, gedurende welke ernstige kunstenaars zich bezig hielden met de aesthetische verzorging der ons omringende voorwerpen en onze interieurs, tegelijk natuurlijk met een her leving der bouwkunst, zien wij daarbij twee richtingen, twee stroomingen zich ont wikkelen. Eenerzijds het zuivere ambacht, waarvan de beoefening en zuivere bearbeiding dreigde ten onder te gaan, wordt door heel enkelen ter dege aangepakt, opgevoerd en met kunst zin en goeden smaak vereenigd. Meermalen zien we voorwerpen ontstaan, en volgens mij dikwijls de beste, die hunne schoonheid danken aan de zuiver ambachtelijke kwali teiten zonder meer. Om maar eens iets te noemen denk ik hierbij aan een eenvoudig gedreven bakje van Zwollo, zooals er voor treffelijke bestaan, of aan eenige sobere, bijna eenkleurige aardewerken van Chris Lanooy. Deze en soortgelijke ambachtskunstenaars arbeiden min of meer als de vrije kunste naars, de schilders en beeldhouwers b.v., aan het zelfstandige voorwerp, aan het ding om het ding. Zij zijn de ontwerpers of be denkers tevens en, maar dan ook vooral, de makers er van; en juist de bearbeiding voor den goeden vakman geeft het voorwejp de begeerde charme. Maar daarnaast zien we een tweede cate gorie zich ontwikkelen, een groep, van moog'lijk meer sociale beteekenls, ontegenzeg'lijk van zeer hedendaagsche opvatting. Ik bedoel hier de Nijverheidskunstenaars, de ontwerpers die zullen trachten het massa product, het voorwerp dat door verveelvuldiging wordt verkregen, te verzorgen en verbeteren. Want was vroeger de leuze: met het handwerk tegen de machine, lang zaam aan komt daartegen over: met de machine tegen het leelijke. Het onloochenbare feit dat de machine niet te verdringen is, dat de machine een over weldigende producent is heeft het betere begrip doen ontstaan dat dan ook die machinale reproductie dient geleid en in betere banen dient gevoerd. Daargelaten, dat ik bij vermenigvuldiging van een voorwerp niet altijd bedoel: het door de machine verkregene. Dikwijls kan het zijn een of meer voorwerpen waarvan de ontwerper niet tevens de uitvoerder is, zooals b.v., bij meubels, tapijten en sommige handgeweven stoffen. Dat op deze wijze ook voortreffelijk werk tot stand kan komen zal nu wel haast niemand meer ontkennen. Tot góéd begrip wil ik hier wijzen of de weefsels van Nieuwenhuis, meubels en tapijten van de Bazel en Berlage, de metaalwerken van Jan Eisenloeffel en vooral, in verband met hetgeen waar ik nu op wil wijzen,op den arbeid van Chris Lebeau: zijne damastpatronen door de firma van Dissel in Eindhoven uitgevoerd. In den ontwikkelingsgang der moderne Nederlandsche kunstnijverheid hebben de limlIIIIIIIIIIMIUII H. BERSSEKBRUGGE, PORTRETFOTOSKAAF ZEESTRAAT 65, naast Panorama Mesiai DEN HAAG. - T«l. 1538. 1IIIIMIIIIIIIIII IIIIIIIIIIIIIIIIMIIMIIllimilllllIIIIMIIMIIlMIIIIIIIMIIMMIlllH De symbolische beteekenis van Die Versunkene Glocke, van G. HAUPTMANN Bij de première der Versunkene Glocke door het gezelschap Heijermans?Musch bleek, dat hoewel de opvoering zeer gunstig beoordeeld werd, de tooneelrecensenten het werk of niet of slechts ten deele begrepen. Ik begin met de verklaring, dat dit den menschen niet kwalijk te nemen is, als men nagaat, dat er in Duitschland al een heele bibliotheek met brochures over geschreven is en dat men een studie moet gemaakt hebben van Dante's Commedia, Goethe's Faust, Wagners Lohengrin en Parcjfal en in de theosofie geen vreemde moet zijn om het werk te begrijpen. Ik meen dan ook genoemd tooneelgezelschap, den critici en het publiek een dienst te bewijzen door een uitlegging, die in hoofdzaak kan worden vervat in n zinnetje : Heinrlch, de Klokkengieter, is de Mensch en tegelijk de Kunstenaar, die, bevangen in de begrippen en gevoelens van een ouden godsdienst, naar een nieuwen zoekt en daar door óók naar een nieuwe kunst, maar die te veel gebonden aan het Verleden, de Toe komst niet bereiken kan en daardoor bezwijken moet. Zoo gezien is het werk een grootsch, op gevat drama in den vorm alleen van een sprookje. Alle groote godsdienst-stichters zijn zonder uitzondering groote Ingewijden geweest, menschen, die zér ver waren door gedrongen in de occulte wetenschappen en daardoor meer dan gewone stervelingen heerschappij hadden over de natuurkrachten ook de innerlijke, de pychiscne van hen zelf en van anderen. En nu is Heinrich, een der ongelukkigste menschen-typen, die er bestaan, omdat hij als kunstenaar en occultist te groot is om te leven in de bestaande werkelijkheid voor hem: het Verleden; te klein voor de hoogere werkelijkheid: de Toekomst. De eerste- werkelijkheid blijft hem altijd dreigen als een zwarte chimére, de tweede blijft altijd voor hem wijken als een gouden droom. Hij leert de occulte krachten wel kennen, maar hij kan ze niet voldoende beheerschen voor het doel, dat hij zich stelde. Hij wil zich van zijn omge ving losrukken, maar hij blijft er te veel aan gebonden om daarin te kunnen slagen. D»iom is zijn noodlot: ondergang. Men lette maar op wat ik verder aanhaal voor het bewijs. Eerst komt Bokszool, de satyr, aan Nickelmann, den brongeest, en aan Raulerdelein, de elf, vertellen, dat hij een streek heeft uitgehaald. Hij zag een wagen bespannen met acht paarden, waarop een klok was geladen, die uit het dal (het Verleden) werd veivoerd om in een kerk ornamenten en de batiks van Lebeau een belangrijke rol vervuld. Als batikker heeft Lebeau het ambacht gediend op voortreffelijke wijze. Met deze periode heeft hij geëindigd en is voor het reproduceerende deel gaan arbeiden. En nu, nadat we de voortreffelijke tafeldamasten hebben gezien, is hij voor den dag gekomen met de damasten voor wandbespanning en meubelbekleeding. Deze laatste stoffen door van Dissel naar Lebeau's ontwerpen ver vaardigd zag ik voor het eerst op de voor treffelijk geslaagde afdeeling Nederlandsche Nijverheidskunst op de Ideal Home Exhibltion" in 1912 te Londen. Het was in de kamer van den architect K. P. C. de Bazel aan de wanden en over de stoelen gespannen. De bekleedingén, daar gebruikt waren slechts voorloopers van de eigenlijke wanddamasten nu door Lebeau ontworpen. Deze wandstoffen bedoelen n.m. te zijn met een begin en een eindvorm, een afgesloten onder en bovenkant. Treffend is voor mij, dat dit werk in kleur en teekening zoo echt modern is in de goede beteekenis, zoo geheel van dezen tijd. Dus niet, zooals wij soortgelijk werk kennen, een tot op de spits gedreven traditie, met herinneringen en invloeden van het oude, maar buitengemeen frisch zonder stemmingloos te zijn, nieuw en jong maar vooral ook af. En vooral is dit werk niet nieuw of modern" in de geest van het werk uit naburige landen, waar het meer gaat om exentriciteiten dan om het schoone. En bij aandachtige beschouwing zal men ook. be merken dat hier een teekenaar aan het werk is geweest die zichzelf strenge eischen stelde betreffende het oplossen", het ver loop der ornamenten; eene, die er op uit was een gegeven motief als het ware uit te buiten tot het verkrijgen van aardige vormen door aardige vindingen. Een artiest, die in de natuur die motieven zag welke andere op het gebergte (de Toekomst) te worden opgehangen. De satyr is hier niet alleen de demon, die gedreven door heidensche instinkten het op die klok heeft voorzien omdat hij het kerkelijk gebimbam haat, maar hij belichaamt hier ook de natuurwet, de Evolutie, die dit belet. Hij rukt den wagen een wiel af, de klok stort omlaag in een meertje. Hginrich wou de klok tegenhouden, maar slaat zelf langs de helling naar be neden. Hevig bezeerd bereikt hij de hut van Willichen, de heks en valt daarvoor in zwijm. Hier is de overgang al uit de gegewone wereld in die der occulte krachten. Willichen, de Occulte Wetenschap, die meer tot de geestensferen dan die der menschen behoort, heeft liever niet met hem te maken. Als hij uit zijn bezwijming ontwaakt, ziet hij Rauhendelein en voelt zich dan herboren na in figuurliiken zin a j gestorven te zijn. Dit is de inwijding, maar als hij daarna de beproeving moet doorstaan, valt hij. Zij be lichaamt voor hem als elf de moderne Vrouw als symbool van de Levensvreugde tegen over zijn echtgenoote uit het dorp in het dal, de brave, christelijke, klein-burgerlijke Magda, die hem van nu af in zijn geestelijke vlucht niet meer volgen kan. Zij. door haar magische macht zal hem een klok doen gieten van een klank als nog nooit over de wereld geklonken heeft, niet die van de kerk omlaag, van het Verleden, maar van den tempel omhoog, van de Toekomst, niet meer uit de Aera beheerscht door de Maan, de Doornenkrans en het Kruis, maar van den nieuwen Cyclus, die tot symbolen zal hebben : de Rijzende Zon, de Roos en den Graal, ontdaan van het Bloed van Christus, van de Gratie Gods. Een dergelijk afsterven d.w.z. afstand doen van alle lagere begeerten naar geld, roem vrouwen enz. had symbolisch plaats bij de priesters in Egypte (zie De Groote Pyramide van Van Ginkel, Theos. Uitg.-Mij. 1908) die bedwelmd werden en dan op eenTau-Kruis in de Pyramide omhoog werden gedragen, waar zij in de stralen van de zon ontwaakten. Een dergelijke inwijding wordt aangeduid in den Pardfal van Wagner, waar in het Rijk van Montsalvago op Goeden Vrijdag, als de gewone wereld rouwt om de Kruisi ging, de vreugde heerscht van den Chorfreitag-zaüber, omdat de Graal-Tempeliers niet kunnen treuren, daar zij zelf de lagere be geerten overwonnen hebben door het vrij willig eigen offer als Jezus door zijn dood. En het wordt wér aangeduid in de woorden van Heinrich tot Rauhendelein: Buig jij nu over me heen? Bevrijd me dan Met liefdesarmen van den harden grond, waaraan de tijd mijn lijf als aan een kruis genageld hield.' En iets verder: ontgingen en deze zaken tot een1 schoon geheel wist te vergaren. Want het is juist het doorwerkte en verrassende hetgeen dit werk interessant en boeiend maakt. Uit den aard der zaak moet dit artikeltje beknopt zijn en kan ik ook niet het werk op dusdanige wijze doen reproduceeren, welke de werkelijkheid weergeeft of dicht nabij komt. Het opwekken van belang stelling voor een klein deel onzer nijverheidskunst is slechts mijn doel. De reproducties geven b.v. niet weer de eigenaardigheid van het weefsel. Zooals de afbeeldingen doen zien zijn beide kanten der stof bruikbaar, met dit verschil dat de z.g. achterkant het ornament negatief weer geeft. Eigenlijk is de achterzijde de mooiste kant, omdat dt fond daar niet egaal is en zulke fijne kleurtjes van het ornament mee neemt. De z.g. achterzijde" is artistieker in dien zin dat de fond minder egaal zuiver is, dus eenige speling laat zien. Het hierbij gevoegde motief water roos" geleek mij het meest geschikt te re produceeren. Het geeft duidelijk de be doeling dezer wandbekleedingen, het van onder en boven afsluiten van het ornament, weer. Men ziet hierin ook de fijnheid van het ornament, het doorwerkte der teekening, al zullen andere ontwerpen misschien een mooiere hoofdlijn geven. Het is daarom zoo jammer dat ik-niet een geheele wand kan doen reproduceeren omdat ik zag hoe weloverwogen het daar voor ontworpen is. Men diene zich dus de herhaling der motieven in de breedterichting voor te stellen en daarbij te denken dat de fondkleur is fijn grijs-wit, de ornamentkleur goudgeel of oranje, bruin, licht of donker rood, verschillend groen, blauw, paars enz., kortom een groot aantal kleuren, echter telkens n op de fond, dus iedere stof in twee kleuren. Over de vakkundige eigenschappen dezer stoffen nog het volgende: De wandvakken worden in vaste hoogte-maten, naar ik meen van 2.50 M. geweven, een betimmering of iets soortgelijks is dus noodig om het verdere deel der wand te vullen. Het weefsel is handwerk van een fijnen lerschen draad vlas, waardoor een zachten zijdeglans, dit materiaal eigen, wordt ver kregen. Behalve waschecht en kleurecht is het weefsel ook krimpvrij. Zooals ik reeds zeide is de teekening aan beide'kanten te zien. En ten slotte: waar Lebean zich neerzette voor het ontwerpen van tafellinnen zette hij een traditie voort, ging verbeteren hetgeen slecht was gedaan, bracht voor het leelijke het goede in de plaats. Met de wand- en stoel damasten gaf hij in vele opzichten iets nieuws, een andere kijk op deze zaken, vooral door de manier waarop hij het deed. Door het gelukkige samentreffen van een kunstenaar en een kunstzinnig fabrikant zullen we zoo weer komen tot een goede gebruikskunst. Aan de eene zijde dus een man die veel te geven heeft, reeds eenige jaren vooraanstaat in de rij der scheppende kunstenaars. Anderzijds een fabrikant, een uitvoerder die haar taak begrijpt, zich afkeerend van het plagiaat, het copieeren en verminken der oude vormen. Een firma die een mooi, glanzend blank materiaal te ver werken heeft en dat zoo goed moog'lijk wenscht te doen in alle opzichten. In gemoeden : Zou de wereld niet een eind verder zijn als er meer zulke goed begrij pende fabrikanten waren, hun eigen belang zoowel als dat van ieder ander kennende ? C O RN. VAN DER " Doornentakkcn vlocht men mij om het hoofd Geen kroon! Geen kroon ! (n.l. van vreugd) Dat beteekent: Hij was bevangen door de begrippen en de gevoelens van dien Cyclus van haast 26 Eeuwen, die met Boeddha begonnen, volgens de astrologische bere keningen van de Hindoes van eeuwen her, eindigde op 25 Januari 1014 en die voorde Boeddhisten, de Christenen en de Mahomedanen (die ook het monniks-wezen kennen) de periode was van het Ascetisme. Voor de Hebreeën zijn dat de zeven tijden ge weest der Goloës (de Ballingschap), omdat zij na dien tijd staatkundig steeds werden overheerscht door vreemdelingen n.l.: van 600 v. Chr., de Babylonische ballingschap tot 1914: 7 .-. 360..: 2520 jaar, volgens de profetiten van Daniël: Hoofdstuk XII vers 11, 12, 13. Voor de verklaring van dit soort chronologie door de Joodsche profeten door hen ontleend aan de Egyptenaren zie men het hoogst merkwaardige boek van de Engelsche secte der Adventisten Studies in the Scriptures en speciaal voor 1914: Deel II, p. 90-93, III, p. 77, 88,12t>, 127. Uitg.Watch Tower Bibie and Tract Society, 24 Evers holt S.t. London N.W. De barbier, de schoolmeester en de pastoor uit het dal gingen Heinrich zoeken en vin den hem voor de kluis van de heks. De barbier is de practicus van de officieele, Westersche wetenschap tegenover Heinrich als die van de occulte en een brave, klein burgerlijke kwakzalver. De schoolmeester is de theoreticus van de officieele Westersche wetenschap tegenover Heinrich als die van de occulte en dus een intellectueele, goeie sukkel. De pastoor is de combinatie van kwak zalverij en dogmatisme te goeder trouw in den officieelen, Westerschen godsdienst tegenover den occulten van de Toekomst, dien van het Derde Rome, van het Derde Rijk uit Israël n Frankrijk, bij Dante het Rijk van den Heiligen Geest na dat van Vader en Zoon, het Rijk van den Graal. Dit Rijk heeft exterisch bestaan in de Orde van de Graal-Tempeliers en begint voor een groot deel exterisch te worden na 1917. Deze Orde is niet zoo legendair, zoo fan tastisch als zij meenen, die daarvan alleen hebben gehoord uit sagen, die echter een historischen grond hebben, of die alleen oordeelen naar geïdealiseerde figuren als Lohengrin enz., waarachter reëele menschen schuil gingen. Hiertoe verwijs ik opnieuw als in mijn kritiek op het werk van dr. Naber Meetkunde en Mystiek, destijds in De Telegraaf, naar The hidden Church of the Ho/y Grail van Waite o.a. verkrijgbaar in de bibliotheek van de Theos. Vereeniging, alhier. De Ministerieele hervormingen in Duitschland Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck Alles blijft zooals het was." lunumuiiiitmmtumiuiimmumimiiuimiiHuiiiiiiimii Nachtliedje Ik sta stil te kijken In den lichten nacht De dingen lijken Zoo wonderlijk zacht. Ik sta in gedachten De wereld ligt stil En zwijgend te wachten Alsof z' iets zeggen wil. Ik sta stil te hooren, Er komt geen geluid, Maar boven de stilte Spreekt de herinnering uit. GUUS r.OUSSAtlLT Nieuwe boeken van deze week: Mr. S. v. HOUTEN. Ter voorbereiding dtr verkiezingen van 1918. Prijs ?0.20. Haarlem, H. D. Tjeenk Willink & Zoon. JAC. VAN LOOY. Jaapje, 255 pag. Am sterdam, S. L. Van Looy. BAREAROSSA. Dagboek van een Amster dammer, 143 pag. ? 0.95. Amsterdam, van Holkema en Warendorf. MELIS STOKE. Van aardappelmes tot llllllnilllllMlillllMIlMIIIIIIIIIIIIIIIIIMIilllllllmmlIlIIHIIIIIMlIllllllllllll Wanneer Heinrich door den schoolmeester en den barbier, vergezeld van den pastoor, op een berrie naar hier wordt gedragen, is dit wijze en vrome stel een ironie op de inwijding. Hij vlucht echter weer de bergen in, om, bijgestaan door Raulerdelein en de kabouters, de aardgeesten, de nieuwe klok te gieten. Maar Nickelmann, de brongeest, begeert Raulerdelein voor zich en raakt daarover met Heinrich in strijd, d. w. z. de laatste blijft over de elementen van Lucht, Vuur, Aarde en Water, de elven, de salaman ders, de gromen en de nikkers, geen meester. De pastoor, die de orthodoxie vertegenwoor digt, komt hem in die nieuwe smidse op zoeken, en als Heinrich van den nieuwen tempel spreekt, die voor dezen zielenherder er een is van Moloch of Belsebub, blijkt deze in n opzicht door zijn behoudzucht scherper te zien dan de pionier, want hij voorspelt hem, dat de verzonken klok weer luiden zal. En dat gebeurt. Want Magda, door haar man verlaten, verdrinkt zich en zij in het meer laat de oude klok weer galmen. Dan vervloekt Heinrich Raulerde lein en voelt hij zich verworpen door de menschen uit het dal, verstooten door de geesten op de bergen, verbannen uit het Rijk, n van het Verleden n van de Toekomst. Intüsschen heeft de bliksem (een vuurgeest) de kerk op de bergen aangestoken als een paaschvuurtje. Ook dit zinspeelt op Heinrich, Paschen is het feest der Wederopstanding, en bij zijn afsterven vieren de geesten van Lucht, Aarde, Water en Vuur, d.i de Natuur in tegenstelling met de metaphysische gods diensten van de Middereeuwen Paschen, hier de Wederopstanding van den Mensch uit het kloosterleven in de Nieuwe Aera. Er is geen sprake van eine heidnischchristliche Zweieinigkeit von Geist und Natur" in Heinrich gelijk Paul Schlenther beweert, Heinrich heeft van het Heidendom en het Christendom beide genoeg, maar om het Derde Rijk, dat van het Messianisme aan te duiden, gebruikt hij beelden aan het veelgodendom der Germanen en de Chris telijke Aera ontleend, meer niet. Voor hem is de Christusgeest er niet meer een van dulden en lijden, maar van zegevieren en genieten. Als zoodanig sluit de geest van het stuk aan bij Keizer en Galilecer van Ibsen, waarin Julianus Apostata vergeefs het Derde Rijk zoekt. Het vijfde bedrijf speelt weer als het eerste voor het huisje van Wittichen te midder nacht. De bergsmidse is door Boksjool, den satyr in brand gestoken en als Heinrich dat ziet, wil hij langs den steilen bergrand naar boven, maar dat lukt niet, d. w. z. hij kan tegen de macht van den tijd, waarin hij leeft niet op. Wittichen voegt hem dan toe, dat zijn vleugels gebroken zijn en later: officiersdegen, kantteekeningen van den landstormplichtige met UI. van Is. van Mens en Henri v. d. Velde. / 0.95. Amsterdam, van Holkema en Warendorf. F. DE SINCLAIR. De driedubbele vrouw. Humoristische roman. 190 pag. ?0.95. Am sterdam, van Holkema en Warendorf. tuiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiliiiiiiiitniitniiiitttttittititfi 'k Zal zeggen: ja, je was een rechte boom sterk, maar niet sterk genoeg. Je was ge roepen, maar uitverkoren, neen, dat was je niet. Nu schenkt Wittichen hem drie bekers in met witten, rooden en gelen wijn. Door den eersten krijgt hij een oogenblik zijn oude , kracht terug, door de tweeden krijgt hij het vermogen Rautendelein nog eens weer te zien, maar als hij die twee leeg gedronken heeft, moet hij ook den derden drinken. Rautendelein verschijnt uit de bron, maar herkent hem niet, omdat hij niet meer tot de geestenwereld behoort, zijn magische macht is vernietigd. De dronk uit den derden beker geeft haar de herinnering terug. Eens was ik je liefje: in Mei Maar dat is nu voorbij.... in ,\\ei. En ze juicht: Nu komt de zon! 7.e om armt Heinrich, die stervend uitroept: Daarboven : zonne-klokkezang. De zonne komt.,. Zij komt l... De nacht is lang. Die Versunkene Glocke van 1897, zoo gezien, is als Cyrano de Bergerac uit hetzelfde jaar, maar op andere wijze een overgang naar de literatuur, die komen zal na 1917, na jaar IV van de Nieuwe Aera l'Ere parisienne. Wanneer de Wetenschap Godsdienst zal worden en de Godsdienst Wetenschap en de Kunst met beide n, Wanneer de oude Internationale verder vernietigd wordt en een nieuwe gegrondvest uit Parijs, Wanneer de groei van die nieuwe, maat schappelijke Eenheid de basis zal vormen voor een nieuwe, intellectueele van Weten schap, Godsdienst en Kunst, Wanneerals reflex van de nieuwe productie wijze (eerst kapitalistisch, daarna socialis tisch) met draadlooze telegrafie en telephonie van wereld-deel tot wereld-deel de godsdienst zal worden: organische marconigrafie van wereld tot wereld, telepathie van en naar stoffelijke, bovenmenschelijke wezens, die de planeten bewonen en de zon, Wanneer de nieuwe godsdienst waarschijn lijk zal zijn, wat alle vroegere reeds waren, een zonnedienst, d.w.z. niet meer de ver eering van de zon zelf, maar vooral van zonnewezens. Daarboven: zonne-klokkezang, De zonne komt... zij komt!... Het daghet in den Oosten! J. K. R E N S B U R O Amst, I'An N. Nouvelle Era.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl