Historisch Archief 1877-1940
. 20%
Zaterdag 25 Augustus
A' 1917
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON
| Prffs per No. f 0.15. Per 3 mnd. .90. Abonn. loopen per jaar
Advertentiën omslag f 0.35 p. regel, binnenpag. f 0.40 o. regel
NOVELLEN-PRIJSVRAAG
Daar wij voor dezen prijsvraag nog gere
geld inzendingen ontvangen, maken wij de
auteurs opmerkzaam dat de termijn van
inzending verstreken is.
Het totaal der ingekomen bijdragen be
draagt 219.
iiiiliiiiiiiimiiiiiiiitimiiimMlttiiiiiiitiitttiiiiiinintiiiiHi minimum m
ISÏHOUD; Bladz. 1: Schoonheid. De Bemid
deling van Benediotna, door v. H. Besparing op
Brandstoffen, door dr. W. Lulofs. 2:
Vaeantiegenoegens, teekening van Van Wagtendonk.
Het Eiland der Koningen, door Upton Sinclair.
Beschouwingen, door dr. F. van Eeden. Krekel
zang, door J. H. Speenhoff. S: Nationaal Park,
door P. H. Burgers.?De Mobilisatie.doorFlavius.
5: Voor Vrouwen, door lis. M. Bogge. Uit de
Natuur, door Jac. P. Thgsse. 7: Knnstnotities,
door Plasschaert. De Begeering waarschuwt,
teekening van Jordaan. De Cel, door ds. M. C.
van W$jhe.?8: Openlnchtieholen, door J. Lubsen.
Boeshido, door Henri Borel. 9: Boekbespreking.
door Flavius. 10: Boeketjes Sofistiek, door v. D.
Uit het Kladschrift van Jantje. Zeilen, door
Janus. 11: Het nieuwste vervoermiddel te water,
teekening van Joh. Braakensiek. Feuilleton:
Btenka Parin. 12: Schaakrubriek, red. dr. A. G.
OHand. Damrnbiiek, red. K. O. de Jonge.
Bvjvoegsel: Het Vredesvoorstel van den Paus,
teekening van Joh. Braakensiek.
iiiiiiiiiiimmimiimiiiiiiiiiiiimiiiiimiiiiimimiimiimi'iiitimiiiimii
SCHOONHEID
Het was bij de behandeling van de
Boschwet waarlijk iets verkwikkends,
dat de macht van den Staat hier ook
eens werd opgeroepen tot de zorg voor
natuurschoon.
Voor eten en drinken, voor veevoer
en veiligheid is in den laatsten tijd geene
overheids-bemoeiing te sterk geacht.
Er is bijna eene opluchting in, dat
ook eens een ander uitzicht rees, dan
van brood, en brandstoffen en distributie.
Doch ziet nu, dat juist tegen deze ge
dachte van eigendomsbeperking voor
natuurschoon een geweldig verzet optrekt!
Hoe kan de Staat het wagen, den
eigenaars van onze wonderschoone
bosschen te beletten, deze te sloopen, als
ze van de hooge houtprijzen profiteeren
willen!
't Is immers hun eigendom. En mogen
zij dan in het recht, om dit uit te
oefenen, beperkt worden, zonder dat
de gemeenschap hun de schade vergoedt ?
Met andere woorden: zonder dat de
staatskas zelf hun 't bosch voor den
oorlogsprijs afkoopt? In het voorloopig
verslag der Eerste Kamer kan men deze
toonen in den breede vernemen.
Zelden werd smakeloozer en onaan
nemelijker beweging gezien, dan deze.
Zij is er niet een voor het jus utendi:
het recht om van zijn eigendom gebruik
te maken, maar voor het/'«s abutendi:
het recht om dit te m i s bruiken.
De heerlijke bosschen zijn niet in ons
land gegroeid, om met n slag voor grof
geld aan planken of brandhout te mogen
worden geslagen.
Het is den landeigenaar niet te mis
gunnen, dat hij ze regelmatig exploiteert,
gelijk een goed landeigenaar pleegt te
doen.
Maar den bezitter, die, alleen door de
ongeloof elijke houtprijzen aangelokt, tot
zelfs het jongste bosch en het schoonste
bosch doet weghakken, wegmaaien soms,
dien treft geen onrecht, als men hem
dat verbiedt. Hij wordt niet in de billijke
uitoefening van zijn recht aangetast.
Hem wordt alleen een onbillijke uit
oefening onmogelijk gemaakt; en een ge
heel onverwacht voordeel uit de hand
gehouden, gelijk dit heden ten dage aan
honderden anderen gebeurt.
Het is natuurlijk niet de bedoeling,
met man en macht elke boom, die zoo
mooi doet", overeind te houden.
Maar het mag 't doel zijn, te voor
komen, dat, wanneer over eenigen tijd
de duizenden, jongen en ouden, die ge
woon zijn van onze bosschen te genieten,
daar weer op uitgaan, zij voor een
stoppelige woestenij komen te staan.
Dat ons landschap wordt uitgebikt als
een tandelooze mond. En dat latere
geslachten tot elkaar zeggen moeten:
hier stond eenmaal het verrukkelijke
bosch, hier liepen eenmaal de bekende
woudwegen, maar dat is alles gehakt in
dien tijd van de hooge houtprijzen.
Werd geen verbod gelegd, het zou
zoo'n onwaardige vaart kunnen loopen.
Dit bewijst onzes inziens de ervaring
reeds thans!
En men begrijpt waarlijk niet, dat in
dezen tijd, waarin alle menschen aan den
lijve hebben gevoeld, op hoe brpozen
grondslaglde rechten van bezit en
individueelen rijkdom staan, hoezeer zij afhan
gen van de waakzame, beveiligende hand
der gemeenschap en hoe n enkele knauw
van vreemd geweld (zie België) alles
omver gooien kan, men begrijpi
werkelijk niet, dat thans eenige, en voora"
deze vorm van eigendomsrecht de bors
zóó hoog opzetten kan.
* *
*
Wel verre van terug te deinzen voo
de beperking van het recht van dengene
die heer is over nationale schoonheid of
over nationale kunst of over nationale
rfstukken, zal, in de toekomst het
beichikkingsrecht hierover nog veel
duideijker tot een punt van staatsbemoeiing
worden gemaakt. Het billijke recht van
de individueele personen behoeft daar
door geenszins te worden gekrenkt.
Doch men mag tevens bedenken, dat
dit recht een geheel ander iets is, dan bv.
iet recht van hem, die een door eigen
kracht verworven kapitaal met eigen kracht
exploiteert.
Het natuurschoon van een land is ge
meengoed. De kunstschatten, welke het
voorgeslacht heeft nagelaten, evenzeer.
De gebouwen en gedenkteekenen, die
van de historie spreken, ook.
Wie ze in eigendom heeft, heeft niet
icht het recht, ze ten eigen bate aan hunne
natuurlijke bestemming te onttrekken.
De bosschen, het landschap, de
uitgeareide terreinen, de onbedorven natuur
van ons land zijn een middel van ver
wikking en verheffing voor groote
gedeelten van ons volk. Zij verlichten de
zorgen. Zij verschaffen de gelegenheid,
iet nuchtere dagelijksche leven eens te
ontvlieden en de gedachten te doen
dwalen. Zij versterken de liefde voor
het land, omdat zij dit op zijn edelst
doen zien.
Hetzelfde is 't geval met schilderijen
en beeldwerken, met gebouwen enz. Wie
daarin lichtelijk breekt, of daarvan ge
makkelijk over de grenzen verkoopt,
beneemt honderden medemenschen een
^enot, versteekt honderden medeburgers
van de gelegenheid, voor vroegere en
tegenwoordige grootheid stil te staan, en
aeneemt het land een gedeelte van zijne
waardigheid.
Er is daaraan ten onzent eer veel te
weinig, dan te veel gedacht'.
Kan het goed zijn, dat meer en meer
schoone deelen van ons land zonder
hoogere redenen voor het publiek zijn
afgesloten geworden? Wij herinneren ons
van vroeger verscheidene plaatsen, die
voor het vrije genot van een ieder open
stonden. Plaatsen van Nederland op zijn
echtst, zooals de duinstreek van
Kennemerland en de heuvels van de Veluwe.
Nu stooten daar overal de neuzen der
wandelaars op hek bij hek!
Hier komt de gemeenschap, hier komt
het land te kort.
Men spreke dus niet van overmatig
staatsingrijpen voor het natuurschoon,
maar eerder van te weinig.
Op de andere gebieden is het evenmin.
Zoo blijft het ons voor Amsterdam
altijd een doorn in het oog, dat de recht
hebbenden op de Nieuwe Zijds Kapel er
voor eenige jaren vrijelijk hun gang in
hebben kunnen gaan om dit, een van de
oudste en befaamdste gebouwen onzer
stad, zoo gemakkelijk tegen den grond
te werpen en door een modern te ver
vangen.
* *
*
Er is alle aanleiding, de mogelijkheid
van overheidsbemoeiing tot behoud van
de ideale kanten des levens, goed onder
de oogen te zien.
Voor 't industrieel leven, voor de vei
ligheid, voor de sociale toestanden, voor
't stoffelijke, heeft men zich die nu reeds
sinds jaren laten welgevallen. En zoolang
er maar tevens groote eerbied voor de
individueele vrijheid blijft bestaan, moet
dit ook aanvaard.
Maar wat is er, dat juist in de tegen
woordige dagen de publieke belangstel
ing meer vervult, de gesprekken op salon
en trap, dan deze vraag: hoe zorgt de
regeering, dat wij niet de boter toeko
men en met het brood? Wat zullen
de ingemaakte groenten zijn? Hoe
komen wij aan huisbrand?, en waar
haalt buurvrouw haar maatje petroleum
vandaan? Wat worden de schoenen duur
en de gaspitten flauw!
Menigeen ervaart nu eens voor het
eerst, welk een druk het op de geesten
uitoefent, wanneer het leven zich vrijwel
geheel vervult met materieele beslom
meringen van de meest alledaagsche
soort.
Wij mogen de gevaren van achteruit
gang en afstomping daardoor waarlijk
niet onderschatten. Vooral niet, wanneer
we denken aan de naderende maanden
van schaarste, welke wij reedsgeruimen
tijd geleden durfden voorspellen en die
ieder nu voor de deur ziet.
Laat ons hopen, dat ons volk er zich
met hardnekkigheid doorheen zal weten
te slaan.
Maar laat ons dan er tevens aan
denken, dat het in de ellendige en uit
sluitende zorg voor het stoffelijke naar
beneden moet gaan.
Dat het daarom meer dan ooit zaak
blijft, de waarde en de kracht op te
houden van het schoone, het edele,
het g e e s t e l ij k e. Dat hiermee hel
weerstandsvermogen op peil wordt ge
houden en het gedachtenleven verlucht.
Dat er dus allerminst recht of reden
is tot zulk een gortentellerig mokken
tegen gemeenschapszorg voor de schoon
heid, als hier nu voor het natuurschoon
wordt beproefd.
v. H.
DeBemiddelingvanBenedictus
Nauwkeurige kenners van de geschiedenis
der pauselijke diplomatie zullen zich mis
schien aangetrokken gevoelen tot een onder
zoek naar een vroegere bemiddeling van
Benedictus, niet van Benedictus XV, maar
van Benedictus XIII.
Het is bekend, dat de pausen bij hunne
verkiezing den naam aannemen van den
voorganger, wiens voorbeeld zij in 't bijzon
der voor oogen wenschen te houden.
Nu is er tusschen de persoonlijkheden van
paus Benedictus XV en Benedictus XIII, die
n 1727 paus was, zeker zeer weinig over
eenkomst. Doch wij herinneren ons toch, dat
terstond bij het optreden van den
tegenwoordigen kerkvorst de gedachte rees, of
n dezen naam van Benedictus ook eene
lerinnering lag aan het succes, waarmede
eens de diplomatie van den 13en drager van
dien naam, voor Europa den Sisten Mei
1727 een preliminairen vrede en wapen
stilstand (van Parijs) wist in te leiden.
Steeds meer tot de tanden gewapend had
den toen sinds enkele jaren de mogendheden
van ons werelddeel tegenover elkander ge
staan, In twee groote verbonden vereenigd.
Beide verbonden waren opgezet om den
vrede te verzekeren"; met name het
verbond van Weenen, de twee zuster
monarchiën Oostenrijk en Spanje. Doch het
liep uit op twist en strijd, en tegenover de
tieerschzuchtige bedoelingen, van dit
ZuidEuropeesche blok geducht, vormde zich de
machtige coalitie van Hannover, die Enge
land, Frankrijk omvatte, en waaraan ook
Nederland deel nam.
De redenen, waarom het ging, waren te
veel om op te noemen. In hoofdzaak speel
den ook het overwicht in Europa en de
uitbreiding van den zeehandel een rol.
Het gromde en wrong tegen elkaar en
de gewapende uitbarstingen hadden reeds
plaats.
Toen zijn door bemiddeling van de diplo
maten der Roomsche Curie de eerste voor
waarden kenbaar gemaakt, die de keizer van
Oostenrijk, voor den oorlog ten slotte terug
deinzend, nog aan zijn tegenstanders bieden
wilde. Den 17en December 1726 legde de
pauselijke Nuntius te Weenen de punten
van een program voor aan de vertegen
woordigers der geallieerden: Richelieu voor
Frankrijk en Hamel Bruijnincx voor onze
Staten-Generaal.
De resultaten traden niet spoedig in, vooral
daar F.ngeland den oorlog wilde volhouden.
Er volgden weigeringen, maar ook
tegenonderhandelingen.
De Keizer en zijn bondgenoot konden
eerst na belangrijke verdere concessies de
inwilliging tot den vrede er'-^en.
En ten slotte had de voorioopige
teekenir.g toch plaats.
Echter eerst den 31n Mei 1727. Er werd
daarbij ook een vredes-congres in 't uitzicht
gesteld, dat nog al wat voeien in de aarde
kreeg en eerst 14 juni 1728 te Soissons
gehouden is.
Zijn resultaten zijn verre van ideaal ge
weest!
Doch dit is eene andere historie:
De bemiddeling der pauselijke diplomatie
had dus tot een einde geleid.
Het is zeker een geheel verkeerd systeem,
't heden als een décalqueerplaatje aan het
verleden te willen ontleenen. De meeste
vergelijkingen hinken, en 't geval, dat zij
ophalen, biedt niet al te veel punten van
overeenkomst met de nog veel heftiger
catastrophe welke wij thans beleven.
Een opmerkelijk punt van overeenkomst
echter is, oppervlakkig gezien, dat ook toen
de diplomatie van eenen paus Benedictus
de bemiddelingen inleidde ...
Wat er verder van komen mag, zal ons
de toekomst beter vertellen, dan de historie.
Deze verklaart alleen,... dat er op den
duur wat inzitten kan.
v. H.
Besparing op Brandstoffen
door dr. W. LULOI p M.Sc.,
Directeur der d mecntc-l:Aectricitcitswcrkeu
te Amsterdam.
In de komende winter is een tekort aan
brandstof te wachten. Dit beteekent een
ernstige bedreiging voor ons land omdat wij
totaal op brandstof zijn aangewezen roowel
voor verkrijgen van beweegkracht voor onze
industrie en voor het kunstlicht in de aan
staande lange winteravonden zoowel als voor
kookdoeleinden en vertrekverwarming.
Eene mogelijkheid voor ons land om op
andere wijze dan door brandstof gedeeltelijk
in onze behoefte aan beweegkraeht en warmte
te voorzien mag praktisch als uitgesloten
worden beschouwd.
Wel i i het hier en daar reeds gelukt uit
eb en vloed, dus uit de beweging van het
zeewater energie te onttrekken, ook zou
het stroomend water onzer rivieren zich
hiertoe kunnen leenen, doch de tijd is nog
niet gekomen, dat dergelijke plannen prak
tisch uitvoerbaar zijn, in elk geval leenen
zich de tegenwoordige tijden hiertoe niet.
Om dus aan het te kort tegemoet te ko
men dient, buiten de pogingen om door aan
voeren uit het buitenland dit zooveel mogelijk
aan te vullen, met die brandstof waarover
wij de beschikking hebben gewoekerd te
worden en hoe noodig zulks is, wordt
duidelijk door de volgende cijfers.
Direct voor den oorlog werd onze be
hoefte door de volgende aanvoeren gedekt.
Kolen uit: per jaar.
Duitschland voor
binnenlandsch gebruik, rond8 mil.ton
Engeland 1,5
Limburg van de 1,9
mil. geproduceerde
bleef hier in 't land . 0,75
10,25 mil.ton
verder was voor bunkerkolen dus voor de
scheepvaart nog 2 millioen ton noodig.
Hiertegenover is de toestand nu de vol
gende.
Door enorme krachtsinspanning is het
gelukt de productie van de Limburgsche
mijnen zeer aanzienlijk op te voeren zoodat
zonder tegenspoed gerekend mag worden
op een jaarproductie van 3 a 3,5 millioen ton,
terwijl volgens overeenkomst uit Duitschland
op een even groot kwantum gerekend zou
kunnen worden. Dat men op dit kwantum
echter niet te vast mag vertrouwen, blijkt
wel uit de de gegevens van de afgeloopen
maand, waarover de invoer slechts rond
90.000 ton heeft bedragen.
Op tweeërlei wijze kan nu met de brand
stof die ons ter beschikking staat gewoekerd
worden.
1. Dat men de grootst mogelijke zuinig
heid in 't gebruik betracht, dus dat onnut
of royaal gebruik zooveel mogelijk wordt
tegengegaan,
2. Dat door doelmatige toepassing van
de verschillende brandstoffen en de daar
mede verkregen produkten voor de ver
schillende doeleinden een zoo groot mogelijk
nuttig effekt wordt bereikt.
Om dit nader met een voorbeeld toe te
lichten: verbruik dus 200 weinig mogelijk
kunstlicht maar ook: gebruik die soort licht
welke met de geringste hoeveelheid en de
meest voorhandene brandstof kan worden
verkregen.
Het spreekt vanzelf dat het voorschrijven
van bezuinigingsmaatregelen heel wat een
voudiger is dan het voorschrijven van maat
regelen waardoor de beschikbare brandstof
soorten het best tot hun recht komen en
dit weerspiegelt zich dan ook wel in de
gevolgde gedragslijn van den Minister van
Landbouw, Handel en Nijverheid en de
directie van de Kijks Kolendistributie. Im
mers wordt in de eerste ministrieele beschik
kingen van Nov. l;)li> en Febr. '17 wel met
steeds meer klem bezuinigingsmaatregelen
voorgeschreven en wordt bij de beschikking
van 24 Maart ook in de rantsoeneering der
industrie en gas- en electnciteitsfabrieken
de huisbrand opgenomen, terwijl de
brandstoffencommissies in 't leven worden ge
roepen, alle bepalingen dus welke aansturen
op zuinigheid in 't gebruik zonder meer.
Bij bepaling van 23 Mei echter wordt
voor 't eerst overgegaan tot het geven van
voorschriften, waarbij een begin wordt ge
maakt het gebruik van brandstof voor ver
schillenden doeleinden te regelen, de toe
passing van het eene te bevorderen en het
andere te verbieden.
Dat hierbij in de allereerste plaats is ge
grepen naar het meest voor de hand liggende
is begrijpelijk. Zoo wordt bepaald dat het
koken op gas in de zomermaanden moet
worden bevorderd aangezien hiermede aan
kolen wordt gespaard: immers kan voor 500
K.G. in het kolenformiis volstaan worden
met 100 M gas waarvoor slechts 300 K.G.
gaskolen noodig zijn welke bovendien nog
rond 153 K.G. cokes als brandstof leveren *.)
Verder wordt bepaald dat daar waar moge
lijk die industrieën die door eigen verstoken
van vaste brandstof of krachtgas zelf in hunne
behoefte aan beweegkracht voorzien zulks die
nen te staken om op het electrische net aange
sloten te worden.
Dit in verband met het feit dat de electri
sche centrales door het werken met zeer
groote machineeenheden en gunstigere
belastingverhoudingen voor het opwekken
van beweegkracht wat kolenverbruik betreft
het zuinigst werken.
Ten slotte schrijft de Minister voor dat
gasverlichting waar mogelijk in electrische
omgezet moet worden. Ook de juistheid van
deze laatste bepaling is zeer voor de hand
liggend.
Waar toch uit de praktijk is gebleken dat
voor verlichtings doeleinden met 2 M' gas
evenveel bereikt wordt als met l K.W.U.
(dit blijkt we! uit het feit dat electrische
verlichting iegen 15 et. per K.W.U. ongeveer
evenveel kost als gasverlichting tegen 714
et. per M') en voor 2 M gas rond 6 K.G.
gaskolen noodig is terwijl ter opwekking
van l K.W.U. rond 1.2 K.G kolen noodig
is daar blijkt dat bij omzetting van gaslicht
in electriciteitvoor elke 1.2K G.industriekolen
welke meer worden vereischt 6 K.G. gaskolen
vrij komen.
Ónder de huidige omstandigheden is dit
verschil van te grooter waarde daar de in
dustriekolen in Limburg worden aangetroffen
terwijl daarentegen de gaskolen moeten
worden geïnporteerd. Bedenken we hierbij
nog dat alle electrische centralen hier te
land nog geen 10 pCt. van de kolen ver
stoken welke Limburg levert dan is wel de
juistheid van een dergelijke maatregel wel
zeer duidelijk.
Met deze enkele getallen voorbeelden blijkt
wel het groote nut welke het treffen van
dergelijke regelen kan hebben en is het wel
een gebiedende eisch ook in deze richting
ernstig door te gaan. Jammer dat ook hier een
maar" bij is. In de eerste plaats zijn niet alle
verder nog mogelijke besparings maatregelen
zoo eenvoudig en voor de hand liggend, en
ten tweede gaat een dergelijke systeemsveran
dering dikwijls met groote moeilijkheden
gepaard welke hoofdzakelijk zijn: materiaal
schraarste en kosten welke de wijziging de
inrichtingen medebrengt.
Als voorbeeld mag hier wel genoemd
worden het onlangs genomen besluit van
het gemeente bestuur van Amsterdam om
ter besparing van gaskolen de geheele straat
verlichting te electrificeeren, 6000 gaslantaarns
zullen nu in korten tijd van electrische lamp
en geleiding worden voorzien. Dit tegemoet
komen aan den nood der tijden komt de
gemeente Amsterdam echter te staan op
een uitgave van rond 200000 gulden, ter
wijl aan het verkrijgen van het benoodigd
materiaal buitengewoon veel moeilijkheden
zijn verbonden.
*) In de wintermaanden toch is de ver
houding omgekeerd daar dan toch kolen voor
vertrek ver warming verstrekt dienen te worden
Aan onze Medewerkers
De redactie acht het gewenscht, haren
medewerkers en inzenders nadrukkelijk
te verzoeken, voor hunne bijdragen zoo
veel mogelijk rekening te houden met den
voor het Weekblad meestgeschikten om
vang. Te lange artikelen leveren ver
schillende bezwaren op, zijn ook voor
de lezers veel minder aantrekkelijk. De
normale afmeting van artikelen moet
op ten hoogste 1500 woorden, en, die
van Feuilletons op ten hoogste 2000
woorden worden gesteld.
Van met potlood geschreven bijdragen
kan de redactie geen kennis nemen;
evenmin van die bijdragen waarvan het
papier aan beide zijden is beschreven.
Zoo mogelijk, gelieven de inzenders ge
typte copie in te zenden.
Alle inzendingen moeten
geadresseerd worden: Aan
het Secretariaat der Redactie
v a n De Amsterdammer', Week
blad voor Nederland, Keizers
gracht 33 3, Amsterdam, zonder
vermelding van persoonsnamen.
Eventueele vragen over drukproeven,
overdrukken, tijdstip van plaatsing e. d.
eveneens en uitsluitend te richten tot het
Secretariaat".
Zooals gezegd, is het vraagstuk in zijn
geheelen omvang, n.l. de beoordeeling door
welk systeem van toepassingswijziging
brandstof besparing of vergemakkelijking
van de brandstofvoorziening in 't algemeen
kan worden verkregen niet zoo eenvoudig
en niet zoo voor de hand liggend als de
enkele hier gegeven voorbeelden; hoe be
langrijk het is grondig na te gaan, welk
verwarmingsproces voor een zekere brand
stof de meest geschikte is, waarbij de eigen
schappen het meest tot hun recht komen
blijkt b.v. direct uit een nadere beschouwing
der gaskolendistillatie.
Uit 3 K.G. gaskool kan gemiddeld worden
verkregen buiten l M3 gas en 1.6 K.G. cokes
nog 0.12 K G. teer en 0.018 K.G. zwavel
zure ammoniak.
Nu zijn de twee laatste zeer nuttige stoffen;
uit de teer namelijk kan weer pek worden
bereid, welke gebruikt kan worden om de
mager fijn kolen, een afval-produkt hetwelk
bij het kolendelven in groote kwantiteiten
aan de Limburgsche mijnen ontstaat en welke
zich niet als zoodanig Iaat verstoken, tot de
bekende eierbrikelten te verwerken welke zulk
uitstekende kachel-brandstof levert. Verder
levert de zwavelzure ammoniak een uitste
kende meststof, waaraan pok, zooals bekend,
in den tegenwoordigen tijd groote behoefte
bestaat. Niet alleen staan wij aanstonds
voor de mogelijkheid van een tekort aan
calorieën, welke ons mechanische
beweegkracht en warmte geven, doch ook dreigt
gevaar wat betreft de hoeveelheid calorieën,
welke ons lichaam als voedingswaarde
behoeft.
Om verschillende redenen hebben we dus
gaskolen noodig, doch juist omdat we
gaskoien noodig hebben om de disti
latie-produkten, mag ze niet direct door verbranden
in calorieën worden omgezet, doch dient
gedistilleerd zoodat uit het gas de calorie
door verbranding kan worden verkregen uit de
teer dus het pek het ontwikkelen van calo
neen uit andere ongeschikte brandstof mo
gelijk wordt gemaaki, terwijl uit de zwavel
zure ammoniak de calorie tot voeding van
ons lichaam is te verkrijgen.
Nog een ander merkwaardig voorbeeld
wil ik noemen hetwelk een inzicht mag
geven hoe ingewikkeld het vraagstuk is en
hoe nauw de samenhang tusschen oogen
schijnlijk zoo ver uiteenloopende begrippen
als voedingswaarde, warmte en
beweegkracht is.
Het huis- en straatvuil werd vroeger alge
meen, zij het dan ook niet met algeheel
succes, gebezigd als meststof en vergrootte
als zoodanig de productiviteit van den akker
dus de hoeveelheid voedingsmiddelen. In den
lateren tijd schijnt het echter voorbeschikt
te worden tot het direct ontwikkelen van
warmte door verbranding welk proces reeds in
steden als Rotterdam en Leiden is ingevoerd.
Wellicht zou het de moeite loonen nu
door den oorlog zoo abnormale toestanden
Ingetreden zijn nogmaals ernstig na te gaan
welke behandeling van deze stof onder de nu
heerschende omstandigheden de beste is. Inde
eerste plaats dient dus overwogen te worden
of men met het verbrandingsproces kan door
gaan en zoo ja dan moet men ook zoo spoedig
mogelijk het aantal dezer vuilverbran
dingsinrichtingen vermeerderen: Amsterdam
zal alleen met haar beschikbaar vuil in de
aanstonds gereedkomende veibrandingsin
richting niet minder dan 10 millioen K.Wtt
electridteit kunnen opwekken. De tweede
mogelijkheid is echter tijdelijk terug te keeren,
tot meststof-bereiding van het vuil als te
Parijs en Puchheim geschiedde. En ten slotte
zou het Dreileitung-System ingevoerd kunnen
worden, zooals in Potsdam en
Charlottenburg in normale tijden geschiedde, waar bij
politieverordening de inwoners verplicht
werden hun etensresten in afzonderlijke
bakken gescheiden te houden van asch en
verder huisafval om alsvarkensvoerte dienen.
Dat in landen waar de nood hooger is
dan hier in de praktijk dergelijke vraag
stukken degelijk onder de oogen gezien is
blijkt wel uit het ontstaan des Deutsche
Abfall Verwertung Gesellschaft en andere.
Even ingewikkeld als het oplossen van tal
van dergelijke vraag^'jkker, en deze zijn
groot in aantal, even lastig is de toepassing
wanneer na rijp overleg duidelijk is geworden
welke wijziging in het verwerken van
voor