De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 25 augustus pagina 1

25 augustus 1917 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

. 20% Zaterdag 25 Augustus A' 1917 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON | Prffs per No. f 0.15. Per 3 mnd. .90. Abonn. loopen per jaar Advertentiën omslag f 0.35 p. regel, binnenpag. f 0.40 o. regel NOVELLEN-PRIJSVRAAG Daar wij voor dezen prijsvraag nog gere geld inzendingen ontvangen, maken wij de auteurs opmerkzaam dat de termijn van inzending verstreken is. Het totaal der ingekomen bijdragen be draagt 219. iiiiliiiiiiiimiiiiiiiitimiiimMlttiiiiiiitiitttiiiiiinintiiiiHi minimum m ISÏHOUD; Bladz. 1: Schoonheid. De Bemid deling van Benediotna, door v. H. Besparing op Brandstoffen, door dr. W. Lulofs. 2: Vaeantiegenoegens, teekening van Van Wagtendonk. Het Eiland der Koningen, door Upton Sinclair. Beschouwingen, door dr. F. van Eeden. Krekel zang, door J. H. Speenhoff. S: Nationaal Park, door P. H. Burgers.?De Mobilisatie.doorFlavius. 5: Voor Vrouwen, door lis. M. Bogge. Uit de Natuur, door Jac. P. Thgsse. 7: Knnstnotities, door Plasschaert. De Begeering waarschuwt, teekening van Jordaan. De Cel, door ds. M. C. van W$jhe.?8: Openlnchtieholen, door J. Lubsen. Boeshido, door Henri Borel. 9: Boekbespreking. door Flavius. 10: Boeketjes Sofistiek, door v. D. Uit het Kladschrift van Jantje. Zeilen, door Janus. 11: Het nieuwste vervoermiddel te water, teekening van Joh. Braakensiek. Feuilleton: Btenka Parin. 12: Schaakrubriek, red. dr. A. G. OHand. Damrnbiiek, red. K. O. de Jonge. Bvjvoegsel: Het Vredesvoorstel van den Paus, teekening van Joh. Braakensiek. iiiiiiiiiiimmimiimiiiiiiiiiiiimiiiiimiiiiimimiimiimi'iiitimiiiimii SCHOONHEID Het was bij de behandeling van de Boschwet waarlijk iets verkwikkends, dat de macht van den Staat hier ook eens werd opgeroepen tot de zorg voor natuurschoon. Voor eten en drinken, voor veevoer en veiligheid is in den laatsten tijd geene overheids-bemoeiing te sterk geacht. Er is bijna eene opluchting in, dat ook eens een ander uitzicht rees, dan van brood, en brandstoffen en distributie. Doch ziet nu, dat juist tegen deze ge dachte van eigendomsbeperking voor natuurschoon een geweldig verzet optrekt! Hoe kan de Staat het wagen, den eigenaars van onze wonderschoone bosschen te beletten, deze te sloopen, als ze van de hooge houtprijzen profiteeren willen! 't Is immers hun eigendom. En mogen zij dan in het recht, om dit uit te oefenen, beperkt worden, zonder dat de gemeenschap hun de schade vergoedt ? Met andere woorden: zonder dat de staatskas zelf hun 't bosch voor den oorlogsprijs afkoopt? In het voorloopig verslag der Eerste Kamer kan men deze toonen in den breede vernemen. Zelden werd smakeloozer en onaan nemelijker beweging gezien, dan deze. Zij is er niet een voor het jus utendi: het recht om van zijn eigendom gebruik te maken, maar voor het/'«s abutendi: het recht om dit te m i s bruiken. De heerlijke bosschen zijn niet in ons land gegroeid, om met n slag voor grof geld aan planken of brandhout te mogen worden geslagen. Het is den landeigenaar niet te mis gunnen, dat hij ze regelmatig exploiteert, gelijk een goed landeigenaar pleegt te doen. Maar den bezitter, die, alleen door de ongeloof elijke houtprijzen aangelokt, tot zelfs het jongste bosch en het schoonste bosch doet weghakken, wegmaaien soms, dien treft geen onrecht, als men hem dat verbiedt. Hij wordt niet in de billijke uitoefening van zijn recht aangetast. Hem wordt alleen een onbillijke uit oefening onmogelijk gemaakt; en een ge heel onverwacht voordeel uit de hand gehouden, gelijk dit heden ten dage aan honderden anderen gebeurt. Het is natuurlijk niet de bedoeling, met man en macht elke boom, die zoo mooi doet", overeind te houden. Maar het mag 't doel zijn, te voor komen, dat, wanneer over eenigen tijd de duizenden, jongen en ouden, die ge woon zijn van onze bosschen te genieten, daar weer op uitgaan, zij voor een stoppelige woestenij komen te staan. Dat ons landschap wordt uitgebikt als een tandelooze mond. En dat latere geslachten tot elkaar zeggen moeten: hier stond eenmaal het verrukkelijke bosch, hier liepen eenmaal de bekende woudwegen, maar dat is alles gehakt in dien tijd van de hooge houtprijzen. Werd geen verbod gelegd, het zou zoo'n onwaardige vaart kunnen loopen. Dit bewijst onzes inziens de ervaring reeds thans! En men begrijpt waarlijk niet, dat in dezen tijd, waarin alle menschen aan den lijve hebben gevoeld, op hoe brpozen grondslaglde rechten van bezit en individueelen rijkdom staan, hoezeer zij afhan gen van de waakzame, beveiligende hand der gemeenschap en hoe n enkele knauw van vreemd geweld (zie België) alles omver gooien kan, men begrijpi werkelijk niet, dat thans eenige, en voora" deze vorm van eigendomsrecht de bors zóó hoog opzetten kan. * * * Wel verre van terug te deinzen voo de beperking van het recht van dengene die heer is over nationale schoonheid of over nationale kunst of over nationale rfstukken, zal, in de toekomst het beichikkingsrecht hierover nog veel duideijker tot een punt van staatsbemoeiing worden gemaakt. Het billijke recht van de individueele personen behoeft daar door geenszins te worden gekrenkt. Doch men mag tevens bedenken, dat dit recht een geheel ander iets is, dan bv. iet recht van hem, die een door eigen kracht verworven kapitaal met eigen kracht exploiteert. Het natuurschoon van een land is ge meengoed. De kunstschatten, welke het voorgeslacht heeft nagelaten, evenzeer. De gebouwen en gedenkteekenen, die van de historie spreken, ook. Wie ze in eigendom heeft, heeft niet icht het recht, ze ten eigen bate aan hunne natuurlijke bestemming te onttrekken. De bosschen, het landschap, de uitgeareide terreinen, de onbedorven natuur van ons land zijn een middel van ver wikking en verheffing voor groote gedeelten van ons volk. Zij verlichten de zorgen. Zij verschaffen de gelegenheid, iet nuchtere dagelijksche leven eens te ontvlieden en de gedachten te doen dwalen. Zij versterken de liefde voor het land, omdat zij dit op zijn edelst doen zien. Hetzelfde is 't geval met schilderijen en beeldwerken, met gebouwen enz. Wie daarin lichtelijk breekt, of daarvan ge makkelijk over de grenzen verkoopt, beneemt honderden medemenschen een ^enot, versteekt honderden medeburgers van de gelegenheid, voor vroegere en tegenwoordige grootheid stil te staan, en aeneemt het land een gedeelte van zijne waardigheid. Er is daaraan ten onzent eer veel te weinig, dan te veel gedacht'. Kan het goed zijn, dat meer en meer schoone deelen van ons land zonder hoogere redenen voor het publiek zijn afgesloten geworden? Wij herinneren ons van vroeger verscheidene plaatsen, die voor het vrije genot van een ieder open stonden. Plaatsen van Nederland op zijn echtst, zooals de duinstreek van Kennemerland en de heuvels van de Veluwe. Nu stooten daar overal de neuzen der wandelaars op hek bij hek! Hier komt de gemeenschap, hier komt het land te kort. Men spreke dus niet van overmatig staatsingrijpen voor het natuurschoon, maar eerder van te weinig. Op de andere gebieden is het evenmin. Zoo blijft het ons voor Amsterdam altijd een doorn in het oog, dat de recht hebbenden op de Nieuwe Zijds Kapel er voor eenige jaren vrijelijk hun gang in hebben kunnen gaan om dit, een van de oudste en befaamdste gebouwen onzer stad, zoo gemakkelijk tegen den grond te werpen en door een modern te ver vangen. * * * Er is alle aanleiding, de mogelijkheid van overheidsbemoeiing tot behoud van de ideale kanten des levens, goed onder de oogen te zien. Voor 't industrieel leven, voor de vei ligheid, voor de sociale toestanden, voor 't stoffelijke, heeft men zich die nu reeds sinds jaren laten welgevallen. En zoolang er maar tevens groote eerbied voor de individueele vrijheid blijft bestaan, moet dit ook aanvaard. Maar wat is er, dat juist in de tegen woordige dagen de publieke belangstel ing meer vervult, de gesprekken op salon en trap, dan deze vraag: hoe zorgt de regeering, dat wij niet de boter toeko men en met het brood? Wat zullen de ingemaakte groenten zijn? Hoe komen wij aan huisbrand?, en waar haalt buurvrouw haar maatje petroleum vandaan? Wat worden de schoenen duur en de gaspitten flauw! Menigeen ervaart nu eens voor het eerst, welk een druk het op de geesten uitoefent, wanneer het leven zich vrijwel geheel vervult met materieele beslom meringen van de meest alledaagsche soort. Wij mogen de gevaren van achteruit gang en afstomping daardoor waarlijk niet onderschatten. Vooral niet, wanneer we denken aan de naderende maanden van schaarste, welke wij reedsgeruimen tijd geleden durfden voorspellen en die ieder nu voor de deur ziet. Laat ons hopen, dat ons volk er zich met hardnekkigheid doorheen zal weten te slaan. Maar laat ons dan er tevens aan denken, dat het in de ellendige en uit sluitende zorg voor het stoffelijke naar beneden moet gaan. Dat het daarom meer dan ooit zaak blijft, de waarde en de kracht op te houden van het schoone, het edele, het g e e s t e l ij k e. Dat hiermee hel weerstandsvermogen op peil wordt ge houden en het gedachtenleven verlucht. Dat er dus allerminst recht of reden is tot zulk een gortentellerig mokken tegen gemeenschapszorg voor de schoon heid, als hier nu voor het natuurschoon wordt beproefd. v. H. DeBemiddelingvanBenedictus Nauwkeurige kenners van de geschiedenis der pauselijke diplomatie zullen zich mis schien aangetrokken gevoelen tot een onder zoek naar een vroegere bemiddeling van Benedictus, niet van Benedictus XV, maar van Benedictus XIII. Het is bekend, dat de pausen bij hunne verkiezing den naam aannemen van den voorganger, wiens voorbeeld zij in 't bijzon der voor oogen wenschen te houden. Nu is er tusschen de persoonlijkheden van paus Benedictus XV en Benedictus XIII, die n 1727 paus was, zeker zeer weinig over eenkomst. Doch wij herinneren ons toch, dat terstond bij het optreden van den tegenwoordigen kerkvorst de gedachte rees, of n dezen naam van Benedictus ook eene lerinnering lag aan het succes, waarmede eens de diplomatie van den 13en drager van dien naam, voor Europa den Sisten Mei 1727 een preliminairen vrede en wapen stilstand (van Parijs) wist in te leiden. Steeds meer tot de tanden gewapend had den toen sinds enkele jaren de mogendheden van ons werelddeel tegenover elkander ge staan, In twee groote verbonden vereenigd. Beide verbonden waren opgezet om den vrede te verzekeren"; met name het verbond van Weenen, de twee zuster monarchiën Oostenrijk en Spanje. Doch het liep uit op twist en strijd, en tegenover de tieerschzuchtige bedoelingen, van dit ZuidEuropeesche blok geducht, vormde zich de machtige coalitie van Hannover, die Enge land, Frankrijk omvatte, en waaraan ook Nederland deel nam. De redenen, waarom het ging, waren te veel om op te noemen. In hoofdzaak speel den ook het overwicht in Europa en de uitbreiding van den zeehandel een rol. Het gromde en wrong tegen elkaar en de gewapende uitbarstingen hadden reeds plaats. Toen zijn door bemiddeling van de diplo maten der Roomsche Curie de eerste voor waarden kenbaar gemaakt, die de keizer van Oostenrijk, voor den oorlog ten slotte terug deinzend, nog aan zijn tegenstanders bieden wilde. Den 17en December 1726 legde de pauselijke Nuntius te Weenen de punten van een program voor aan de vertegen woordigers der geallieerden: Richelieu voor Frankrijk en Hamel Bruijnincx voor onze Staten-Generaal. De resultaten traden niet spoedig in, vooral daar F.ngeland den oorlog wilde volhouden. Er volgden weigeringen, maar ook tegenonderhandelingen. De Keizer en zijn bondgenoot konden eerst na belangrijke verdere concessies de inwilliging tot den vrede er'-^en. En ten slotte had de voorioopige teekenir.g toch plaats. Echter eerst den 31n Mei 1727. Er werd daarbij ook een vredes-congres in 't uitzicht gesteld, dat nog al wat voeien in de aarde kreeg en eerst 14 juni 1728 te Soissons gehouden is. Zijn resultaten zijn verre van ideaal ge weest! Doch dit is eene andere historie: De bemiddeling der pauselijke diplomatie had dus tot een einde geleid. Het is zeker een geheel verkeerd systeem, 't heden als een décalqueerplaatje aan het verleden te willen ontleenen. De meeste vergelijkingen hinken, en 't geval, dat zij ophalen, biedt niet al te veel punten van overeenkomst met de nog veel heftiger catastrophe welke wij thans beleven. Een opmerkelijk punt van overeenkomst echter is, oppervlakkig gezien, dat ook toen de diplomatie van eenen paus Benedictus de bemiddelingen inleidde ... Wat er verder van komen mag, zal ons de toekomst beter vertellen, dan de historie. Deze verklaart alleen,... dat er op den duur wat inzitten kan. v. H. Besparing op Brandstoffen door dr. W. LULOI p M.Sc., Directeur der d mecntc-l:Aectricitcitswcrkeu te Amsterdam. In de komende winter is een tekort aan brandstof te wachten. Dit beteekent een ernstige bedreiging voor ons land omdat wij totaal op brandstof zijn aangewezen roowel voor verkrijgen van beweegkracht voor onze industrie en voor het kunstlicht in de aan staande lange winteravonden zoowel als voor kookdoeleinden en vertrekverwarming. Eene mogelijkheid voor ons land om op andere wijze dan door brandstof gedeeltelijk in onze behoefte aan beweegkraeht en warmte te voorzien mag praktisch als uitgesloten worden beschouwd. Wel i i het hier en daar reeds gelukt uit eb en vloed, dus uit de beweging van het zeewater energie te onttrekken, ook zou het stroomend water onzer rivieren zich hiertoe kunnen leenen, doch de tijd is nog niet gekomen, dat dergelijke plannen prak tisch uitvoerbaar zijn, in elk geval leenen zich de tegenwoordige tijden hiertoe niet. Om dus aan het te kort tegemoet te ko men dient, buiten de pogingen om door aan voeren uit het buitenland dit zooveel mogelijk aan te vullen, met die brandstof waarover wij de beschikking hebben gewoekerd te worden en hoe noodig zulks is, wordt duidelijk door de volgende cijfers. Direct voor den oorlog werd onze be hoefte door de volgende aanvoeren gedekt. Kolen uit: per jaar. Duitschland voor binnenlandsch gebruik, rond8 mil.ton Engeland 1,5 Limburg van de 1,9 mil. geproduceerde bleef hier in 't land . 0,75 10,25 mil.ton verder was voor bunkerkolen dus voor de scheepvaart nog 2 millioen ton noodig. Hiertegenover is de toestand nu de vol gende. Door enorme krachtsinspanning is het gelukt de productie van de Limburgsche mijnen zeer aanzienlijk op te voeren zoodat zonder tegenspoed gerekend mag worden op een jaarproductie van 3 a 3,5 millioen ton, terwijl volgens overeenkomst uit Duitschland op een even groot kwantum gerekend zou kunnen worden. Dat men op dit kwantum echter niet te vast mag vertrouwen, blijkt wel uit de de gegevens van de afgeloopen maand, waarover de invoer slechts rond 90.000 ton heeft bedragen. Op tweeërlei wijze kan nu met de brand stof die ons ter beschikking staat gewoekerd worden. 1. Dat men de grootst mogelijke zuinig heid in 't gebruik betracht, dus dat onnut of royaal gebruik zooveel mogelijk wordt tegengegaan, 2. Dat door doelmatige toepassing van de verschillende brandstoffen en de daar mede verkregen produkten voor de ver schillende doeleinden een zoo groot mogelijk nuttig effekt wordt bereikt. Om dit nader met een voorbeeld toe te lichten: verbruik dus 200 weinig mogelijk kunstlicht maar ook: gebruik die soort licht welke met de geringste hoeveelheid en de meest voorhandene brandstof kan worden verkregen. Het spreekt vanzelf dat het voorschrijven van bezuinigingsmaatregelen heel wat een voudiger is dan het voorschrijven van maat regelen waardoor de beschikbare brandstof soorten het best tot hun recht komen en dit weerspiegelt zich dan ook wel in de gevolgde gedragslijn van den Minister van Landbouw, Handel en Nijverheid en de directie van de Kijks Kolendistributie. Im mers wordt in de eerste ministrieele beschik kingen van Nov. l;)li> en Febr. '17 wel met steeds meer klem bezuinigingsmaatregelen voorgeschreven en wordt bij de beschikking van 24 Maart ook in de rantsoeneering der industrie en gas- en electnciteitsfabrieken de huisbrand opgenomen, terwijl de brandstoffencommissies in 't leven worden ge roepen, alle bepalingen dus welke aansturen op zuinigheid in 't gebruik zonder meer. Bij bepaling van 23 Mei echter wordt voor 't eerst overgegaan tot het geven van voorschriften, waarbij een begin wordt ge maakt het gebruik van brandstof voor ver schillenden doeleinden te regelen, de toe passing van het eene te bevorderen en het andere te verbieden. Dat hierbij in de allereerste plaats is ge grepen naar het meest voor de hand liggende is begrijpelijk. Zoo wordt bepaald dat het koken op gas in de zomermaanden moet worden bevorderd aangezien hiermede aan kolen wordt gespaard: immers kan voor 500 K.G. in het kolenformiis volstaan worden met 100 M gas waarvoor slechts 300 K.G. gaskolen noodig zijn welke bovendien nog rond 153 K.G. cokes als brandstof leveren *.) Verder wordt bepaald dat daar waar moge lijk die industrieën die door eigen verstoken van vaste brandstof of krachtgas zelf in hunne behoefte aan beweegkracht voorzien zulks die nen te staken om op het electrische net aange sloten te worden. Dit in verband met het feit dat de electri sche centrales door het werken met zeer groote machineeenheden en gunstigere belastingverhoudingen voor het opwekken van beweegkracht wat kolenverbruik betreft het zuinigst werken. Ten slotte schrijft de Minister voor dat gasverlichting waar mogelijk in electrische omgezet moet worden. Ook de juistheid van deze laatste bepaling is zeer voor de hand liggend. Waar toch uit de praktijk is gebleken dat voor verlichtings doeleinden met 2 M' gas evenveel bereikt wordt als met l K.W.U. (dit blijkt we! uit het feit dat electrische verlichting iegen 15 et. per K.W.U. ongeveer evenveel kost als gasverlichting tegen 714 et. per M') en voor 2 M gas rond 6 K.G. gaskolen noodig is terwijl ter opwekking van l K.W.U. rond 1.2 K.G kolen noodig is daar blijkt dat bij omzetting van gaslicht in electriciteitvoor elke 1.2K G.industriekolen welke meer worden vereischt 6 K.G. gaskolen vrij komen. Ónder de huidige omstandigheden is dit verschil van te grooter waarde daar de in dustriekolen in Limburg worden aangetroffen terwijl daarentegen de gaskolen moeten worden geïnporteerd. Bedenken we hierbij nog dat alle electrische centralen hier te land nog geen 10 pCt. van de kolen ver stoken welke Limburg levert dan is wel de juistheid van een dergelijke maatregel wel zeer duidelijk. Met deze enkele getallen voorbeelden blijkt wel het groote nut welke het treffen van dergelijke regelen kan hebben en is het wel een gebiedende eisch ook in deze richting ernstig door te gaan. Jammer dat ook hier een maar" bij is. In de eerste plaats zijn niet alle verder nog mogelijke besparings maatregelen zoo eenvoudig en voor de hand liggend, en ten tweede gaat een dergelijke systeemsveran dering dikwijls met groote moeilijkheden gepaard welke hoofdzakelijk zijn: materiaal schraarste en kosten welke de wijziging de inrichtingen medebrengt. Als voorbeeld mag hier wel genoemd worden het onlangs genomen besluit van het gemeente bestuur van Amsterdam om ter besparing van gaskolen de geheele straat verlichting te electrificeeren, 6000 gaslantaarns zullen nu in korten tijd van electrische lamp en geleiding worden voorzien. Dit tegemoet komen aan den nood der tijden komt de gemeente Amsterdam echter te staan op een uitgave van rond 200000 gulden, ter wijl aan het verkrijgen van het benoodigd materiaal buitengewoon veel moeilijkheden zijn verbonden. *) In de wintermaanden toch is de ver houding omgekeerd daar dan toch kolen voor vertrek ver warming verstrekt dienen te worden Aan onze Medewerkers De redactie acht het gewenscht, haren medewerkers en inzenders nadrukkelijk te verzoeken, voor hunne bijdragen zoo veel mogelijk rekening te houden met den voor het Weekblad meestgeschikten om vang. Te lange artikelen leveren ver schillende bezwaren op, zijn ook voor de lezers veel minder aantrekkelijk. De normale afmeting van artikelen moet op ten hoogste 1500 woorden, en, die van Feuilletons op ten hoogste 2000 woorden worden gesteld. Van met potlood geschreven bijdragen kan de redactie geen kennis nemen; evenmin van die bijdragen waarvan het papier aan beide zijden is beschreven. Zoo mogelijk, gelieven de inzenders ge typte copie in te zenden. Alle inzendingen moeten geadresseerd worden: Aan het Secretariaat der Redactie v a n De Amsterdammer', Week blad voor Nederland, Keizers gracht 33 3, Amsterdam, zonder vermelding van persoonsnamen. Eventueele vragen over drukproeven, overdrukken, tijdstip van plaatsing e. d. eveneens en uitsluitend te richten tot het Secretariaat". Zooals gezegd, is het vraagstuk in zijn geheelen omvang, n.l. de beoordeeling door welk systeem van toepassingswijziging brandstof besparing of vergemakkelijking van de brandstofvoorziening in 't algemeen kan worden verkregen niet zoo eenvoudig en niet zoo voor de hand liggend als de enkele hier gegeven voorbeelden; hoe be langrijk het is grondig na te gaan, welk verwarmingsproces voor een zekere brand stof de meest geschikte is, waarbij de eigen schappen het meest tot hun recht komen blijkt b.v. direct uit een nadere beschouwing der gaskolendistillatie. Uit 3 K.G. gaskool kan gemiddeld worden verkregen buiten l M3 gas en 1.6 K.G. cokes nog 0.12 K G. teer en 0.018 K.G. zwavel zure ammoniak. Nu zijn de twee laatste zeer nuttige stoffen; uit de teer namelijk kan weer pek worden bereid, welke gebruikt kan worden om de mager fijn kolen, een afval-produkt hetwelk bij het kolendelven in groote kwantiteiten aan de Limburgsche mijnen ontstaat en welke zich niet als zoodanig Iaat verstoken, tot de bekende eierbrikelten te verwerken welke zulk uitstekende kachel-brandstof levert. Verder levert de zwavelzure ammoniak een uitste kende meststof, waaraan pok, zooals bekend, in den tegenwoordigen tijd groote behoefte bestaat. Niet alleen staan wij aanstonds voor de mogelijkheid van een tekort aan calorieën, welke ons mechanische beweegkracht en warmte geven, doch ook dreigt gevaar wat betreft de hoeveelheid calorieën, welke ons lichaam als voedingswaarde behoeft. Om verschillende redenen hebben we dus gaskolen noodig, doch juist omdat we gaskoien noodig hebben om de disti latie-produkten, mag ze niet direct door verbranden in calorieën worden omgezet, doch dient gedistilleerd zoodat uit het gas de calorie door verbranding kan worden verkregen uit de teer dus het pek het ontwikkelen van calo neen uit andere ongeschikte brandstof mo gelijk wordt gemaaki, terwijl uit de zwavel zure ammoniak de calorie tot voeding van ons lichaam is te verkrijgen. Nog een ander merkwaardig voorbeeld wil ik noemen hetwelk een inzicht mag geven hoe ingewikkeld het vraagstuk is en hoe nauw de samenhang tusschen oogen schijnlijk zoo ver uiteenloopende begrippen als voedingswaarde, warmte en beweegkracht is. Het huis- en straatvuil werd vroeger alge meen, zij het dan ook niet met algeheel succes, gebezigd als meststof en vergrootte als zoodanig de productiviteit van den akker dus de hoeveelheid voedingsmiddelen. In den lateren tijd schijnt het echter voorbeschikt te worden tot het direct ontwikkelen van warmte door verbranding welk proces reeds in steden als Rotterdam en Leiden is ingevoerd. Wellicht zou het de moeite loonen nu door den oorlog zoo abnormale toestanden Ingetreden zijn nogmaals ernstig na te gaan welke behandeling van deze stof onder de nu heerschende omstandigheden de beste is. Inde eerste plaats dient dus overwogen te worden of men met het verbrandingsproces kan door gaan en zoo ja dan moet men ook zoo spoedig mogelijk het aantal dezer vuilverbran dingsinrichtingen vermeerderen: Amsterdam zal alleen met haar beschikbaar vuil in de aanstonds gereedkomende veibrandingsin richting niet minder dan 10 millioen K.Wtt electridteit kunnen opwekken. De tweede mogelijkheid is echter tijdelijk terug te keeren, tot meststof-bereiding van het vuil als te Parijs en Puchheim geschiedde. En ten slotte zou het Dreileitung-System ingevoerd kunnen worden, zooals in Potsdam en Charlottenburg in normale tijden geschiedde, waar bij politieverordening de inwoners verplicht werden hun etensresten in afzonderlijke bakken gescheiden te houden van asch en verder huisafval om alsvarkensvoerte dienen. Dat in landen waar de nood hooger is dan hier in de praktijk dergelijke vraag stukken degelijk onder de oogen gezien is blijkt wel uit het ontstaan des Deutsche Abfall Verwertung Gesellschaft en andere. Even ingewikkeld als het oplossen van tal van dergelijke vraag^'jkker, en deze zijn groot in aantal, even lastig is de toepassing wanneer na rijp overleg duidelijk is geworden welke wijziging in het verwerken van voor

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl