De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 1 september pagina 12

1 september 1917 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

l 12 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND l Sept. '17. No. 2097 :: VERHUIZEN :: MEUBELS BEWflREN E. J. VflN SCHAICK BOOTHSTRHAT UTRECHT Vlaamsche Oorlogsboeken u De dood van leper, door CEASAR QEZELLE (L. J. Veen, Amsterdam). Dit is een uitstekend oorlogsdagboek". Wel heb ik in een of ander Nederlandsen blad gelezen, dat men hierin de hooge wijs heid, die Streuvels' oorlogsverhaal zoo'n rijk bezit maakte, mist, en dat hier geen wereld onder gaat, slechts een stadje, maar de dorre en zelfzuchtige, wijsheid van Streuvels en in dezen tijd kan de wijsheid, helaas! soms te wijs zijn, en de objectiviteit" te koel, te hooghartig, te geestelijk geconcentreerd geef ik graag cadeau voor dit heel wat simpeler maar gevoeliger boekje van zijn neef. En de ondergang van Iperen, waar Ceasar Gezelle leefde en leed en mee zijn plicht deed, is heel wat pathetischer voor ons Vlamingen, dan de wereld welke in het Ingoyghemsch Lijsternest voor zekere Hollanders nog gelegen schijnt. Die wereld is feitelijk niet veel ruimer dan een kluis in een dorp. En met Iperen gaat zooveel teloor, meer dan een provincie-stadje uit WestVlaanderen, n der meest waardevolle gothieke steden der wereld, en voor de Vla mingen een heilige historische stad, de mededingster van Brugge, in de middel eeuwen, naar rijkdom en macht, een baker mat van de gemeentelijke vrijheid in ons land. Ceasar Gezelle is priester. En laten we 't hier bekennen: 't is aan zijn priesterschap dat hij in groote mate dankt die ruimheid van blik en die hoogheid van gevoel, welke ons zoo treffen in dit boek. Voor den priester zijn allen gelijk, ook de vijanden zoo dra ze ontwapend zijn, en allen moeten als broeders worden behandeld in de vergiffenis en in den troost. Deze priester bezit een zeer mild, zeer wijdingsvol hart. En noch tans zwijgt nooit in hem de stem der vaderlandsliefde, nooit het protest van het door een wreeden en lafhartigen overval gekneusd en opgeschud geweten. Hij staat niet au dessus de la melée" maar er in, met belde zijn voeten, met zijn complete menschelijkheid, die lijdt door het gestichte kwaad, die weent om al het onheil dat neerkomt op het land en het volk, die worstelt soms tegen de barbarle van den niets ontzienden overweldiger. Geen volzin kwetst hier den lezer, die zich nog herinnert dat we ons in vol oorlogsgeweld bevinden en die met meer aangehechtheid dan ooit al is 't misschien een beetje blindelings en fanatisch houdt van zijn vaderland. Mér voorloopig van zijn vaderland, dat bloedt, dan van de wereld-gemeen schap, voor wie de broederlijke solidariteit PLECHTIGHEID De reveille schaterde door de gangen van de oude kazerne. En de compagnie reageerde onmiddellijk op dit geluid, door een verward gestommel, gesteen en geroep van opstaande man schappen. Hoewel volgens de reglementen voor den inwendigen dienst in dit feit niets bijzonders is, en de compagnie gold voor een der meest gedisciplineerden in de brigade, worde het hier genoteerd als unicum in de Nederlandsche krijgsgeschiedenis. Toen de laatste hoornstoot verklonken was, lag geen enkele man of onderofficier meer onder de wol. Alleen de sergeant-majooradministrateur, die in het stadje bij burgers was ingekwar tierd, draaide zich op ditzelfde oogenblik nog eens om in zijn krakend ledikant. En vijf minnten later plasten reeds de kranen in het waschlokaal.... >- ; ^,^.,r ' i \< jCNT"'^ : ^?fiis^De opheldering dezer gebeurtenis lag in twee feiten: een van permanenten aard, n.l. de onverbiddelijke strengheid des kapi teins, en een, dat den vorigen dag was aangekondigd: Jan zou de medaille krijgen wegens menschlievend hulpbetoon! Hij had, met gevaar voor zijn eigen leven, twee kinderen gefed uit een brandend huis. Weliswaar was dit al ruim acht maanden geleden, en ergens in Zeeland geschied, waar de compagnie toentertijd gelegerd was, maar de bedachtzame hoogerhand" had, zij 't ietwat langzaam, den dapperen Jan ook hier nog weten te bereiken. Hoewel dit bereiken ook nog maar betrekkelijk was. Want ter eere van de plechtige gebeur tenis, had men Jan ijlings van landbouwverlof terug moeten roepen. De kameraden hadden zich gereed gemaakt, Jan bij zijn terugkeer een grootsche ovatie te brengen; maar den vorigen avond was hij niet gekomen, en 's morgens had de sergeant van de week zijn bed onbeslapen gevonden. Zoodat het appülsrapport den menschenred der onverbiddelijk als mankeerend vermeldde. TJZT ZZET IIIIIIIIIIIIIIMlimlIIIHIlMIIIMII der menschen niet .veel meer dan een holle leuze is gebleken. En toch wat een liefde en medelijden in Gezelle! Lees de diepontroerde bladzijden weike hij wijdt aan den vernederenden intocht der eerste Dultsche krijgsgevangenen, aan den dood van den jongen Duitschen soldaat, bij wiens sterfbed hij heeft gewaakt, en daarna hoe hij beschrijft het laatste uur van den jongen Franschman, die gefusileerd werd, omdat hij uit de rangen gevlucht was, of het glimlachende, sterke lijden van den gewonden Engelsch'man, die de brieven van zijne Molly steeds maar drukt op zijn hart en Tipperary niet vergeet. Dat zijn bladzijden vol echte, wrange en grootmenschelijke emotie, waarin al de rampzaligen, met hetzelfde zuiver begrip van kristen naastenliefde, ons worden getoond in de rauwe naakheid van hunne ellende. Daarom behooren het hoofdstuk?Uhlanen!" en de twee kapittels Ambulancies" tot de rijpste en boeiendste van dit werk... In het eerste hoofdstuk Oegst maand 1914" Dit was de stand van zaken, toen, om tien uur des morgens, de compagnie gewa pend en in de beste kleeding naar buiten trad, en in carréwerd opgesteld op het kazerneplein. Alles geschiedde in de grootste orde, want men wist, dat de kapitein van uit een venster het bedrijf stilletjes bespiedde. Toen de kapitein het plein opkwam, en de oudste luitenant Ceeft-Acht" comman deerde, stonden twee-honderd voor-strafbeangste soldaten doodstil en kaarsrecht. En in die stilte was de stem van den oudsten luitenant verneembaar, die zeide, dat de compagnie, behoudens den milicien Hoef, present was. Jan's achternaam was namelijk Hoef. Wil je dat noteeren?" vroeg de kapitein tot den achter hem staanden sergeant-majoor, die een etui en een groote oorkonde droeg. Excuseer kapitein," zeide de sergeant majoor, maar die Hoef, dat is die man, van de medaille! Onmiddellijk zwollen de driftaderen in des kapiteins voorhoofd, en hij riep: Heb je hem dan niet gewaarschuwd?" Ja zeker, kapitein, maar hij woont..." Kan me niet schelen... hij moest hier zijn, dan hadt je hem rder moeten waar schuwen." De compagnie stond doodstil in carr formatie; iedere man bedacht of hij geen knoop aan zijn jas miste, en of zijn haar niet te lang was. Op ditzelfde oogenblik schreed de milicien Jan Hoef het kazerneplein op. Hij was ongewapend, en in zijn hand droeg hij een teenen reismandje. Daar komt ie al!" riep de sergeant majoor verheugd. Hoef, kom hier!" riep de kapitein, en, toen Hoef nader kwam: waar kom jij van daan ?" Van huis, kap'tein!" antwoordde de menschenredder, en liet, in verbijstering, het reismandje vallen... Landbouwverlof, kap'tein l" Wanneer kreeg je het telegram ?" beschrijft Gezelle eerst de rustige provin ciale atmosfeer en de gemoedelijke aantrek kelijkheid van het stille Iperen, vóór het losbarsten van den oorlog, en deze keuveling over het klein zelftevreden en gezellig stadje is niet van ironie ontbloot. Maar dan breekt het onweer uit, en men hoort in de verte de grommelingen van het geschut, vreemde vluchtelingen komen toegevloden, in barren stoet van wee en miserie, de Duitsche voorposten naderen, de eerste gewonden worden binnen gebracht, eerst enkelen, dan velen, te velen ... Burgers achter 't front": hier leeren we kennen die vreemd-overspannen stemming van onrust en ongeduld en beurtelings van hoop en vertwijfeling van al die menschen die zelven nog niet den oorlog hebben gezien maar hem eiken dag voelen naderen, dreigender sfeeds... En slechts n troost en stilling hebben ze : het liefdewerk waar aan ze zich wijden, de verzorging van de uit hunne haardsteden verjaagden, de leniEergister, kap'tein ... maar ik dacht dat er geen haast bij was... dat het meer een soortement feestje was ... en niet... nou, geen dienst, weet u!" 1 r. Jan's stem trilde licht, en door de ge lederen der compagnie sidderde een inge houden lach-gesnuif. Maar aanstonds klonk weer luid de driftige stem van den compagnies-commandant: 't Is goed! Je hebt twee appèls ge mist. Ik straf je met drie dagen kwartier arrest. Mijnheer De Bruin, zet de menschen op-de-plaats-rust!" De sergeant-majoor krabbelde, in zijn verbouwereerdheid op een hoekje van de oorkonde: mil. Hoe/, drie d. kw. ar". Jan groette met een handgebaar zijn kameraden, en, halfluid, zeide hij: As datte nou dat menschlievend hulp betoon is, waar ik voor komme most... Ik ben d'r mee gehollepe hoor! Drie dagen..." ! Maar er werd geeft Acht" geroepen en Presenteer 't geweer", en Jan trad, achter den kapitein en den sergeant-majoor, het carrébinnen. Hij had echter vergeten, zijn reismandje uit de hand te zetten, en de kapitein, dit bemerkende, riep: Breng weg, dat ding!" Toen Jan terugkeerde, vergat hij, de houding ging van de in hun vleesch gewonde sol daten ... Het laatste hoofdstuk is De doodstrijd", het bombardement der stad, het verbrokkelen van al die straten en gebouwen en huizen, die zoo schoon waren, en door menschen bemind als een deel van hen zelven. En de burgers moeten n voor n de beschoten stad verlaten, willen niet, zoeken schutting in de nabijheid, keeren dan telkens weer terug zoodra de beschieting ophoudt of stilt, moe ten dan weer de wijk nemen, enkele uren later, totdat er velen niet meer weg willen en liever sterven onder de puinen van hun huis dan langer nog te zwerven..., En nu is de stad dood, de stad zelf, en voor die het einde doorleden hebben is het iets onwezelijks... De onderpastoor Ceasar Gezelle zit te Versailles in ballingschap en schrijft zijn ervaring neer: Men denkt er niet op dat het huis waarin men woont, de kerk waarin men knielt en bidt. dut ander huis waarin men zijne vrienden bezoekt, de straat waarin men iedere aan te nemen, 't geen hem een tweede berisping kostte. Eindelijk was het zoover, dat de sergeant majoor met een ernstig gebaar de oorkonde ontvouwde, en begon te lezen: Wij, Wilhelmina, bij..," Gedurende deze eerste woorden was de stilte waarlijk eerbiedig geweest, maar plot seling voer er schrik door de gelederen. Want het was weer de stem van den kapitein die riep: Hoef hou je hand plat!" De sergeant-majoor stokte, en keek even schichtig terzijde. Toen begon hij weer, wat aarzelig: Wij, Wilhelmina, bij de..." Nu donderde de compagnies-commandant: En nu voor allemaal, dat geldt niet alleen voor Hoef, maar voor iedereen! Hou je hielen bij elkaar!1' Ditmaal las de sergeant-majoor verder: Bij de Gratie Gods Koningin der Neder landen. .." en vervolgens de oorkonde ten einde, waarin aan den milicien Jan Hoef, de medaille voor menschlievend hulpbetoon werd verleend, wegens het redden, met eigen levensgevaar, van twee kinderen, uit een brandend huis, in den nacht van 8 op 9 December 1916. Op de plaats rust!" riep de kapitein, schrijf op, sergeant-majoor: Jansen, Verbeek en Drieltjes, ieder vier dagen politiekamer wegens ondisciplinair gedrag in het gelid." Een poging tot tegenspraak van de zijde der gestraften werd, door een driftigen vol zin, in de geboorte gesmoord; toen ging de kapitein voort: Onderofficieren, korporaals, tamboers en manschappen! In den nacht van 8 op 9 De cember van het vorig jaar heeft jullie kame raad, de milicien Hoef, twee kinderen gered uit een brandend huis. ? Hoe het komt, dat hij op dat oogenblik niet in zijn kwartier was, daarvoor zal hij mij straks rekenschap moeten geven. Wij zullen de stemming niet bederven, door daar op dit oogenblik nader op in te gaan. -?Hoef, kom straks bij mij op het bureau, begrepen ? Hij heeft dat met gevaar voor zijn eigen leven verricht. Het heeft H. M. de Koningin behaagd, hem daarvoor te beloonen, en het is mij een eer, de medaille uit Haar naam op zijn borst te spelden. Hiertoe zal ik nu overgaan. Hoef' twee , woonst met de minste bijzonderheid aan haren gevel kent gelijk een mensehenaangezieht. waarvan men de wenkende lijn in zich draagt ea volgt, bundeling, dut it alles eens kan verstoord en gebroken worden, geehonden en verbrijzeld, bezoeld en verbrand, zoodanig c at het iets geheel anders is geworden, iets oribekemjs vaarvan men afschrikt, een steenhoop met twee-, drie echtstaande verkoolde graten, zoo vreemd en zoo akelig. t at men bij het eerste weerzien ervan, in de keel ge grepen \vordt met kroppend wree en men zijn hert met twee handen moet houiieu om 't niet te laten breken." Vele illustraties herdenken de schoonheid van vroeger, toonen ons het opengereten aangezicht van Iperen, nu ... A N D R u DE RIDDER H. BERSSENBRUGGE, PORTRETFOTOGRAAF ZEESTRAAT 65, naast Panorama Mesdag, DEN HAAG. Tel. 1538. passen voorwaarts ... neen, ga terug ... dat zijn geen passen... je sloft als een oud wijf... zoo, geeft acht, voorwaarts, marsch, ... n-twee! Halt! Blijf in de houding staan kerel l" Da kapitein narn het eereteeken over van den sergeant-majoor, en speldde het op de ruige tuniek van den milicien Hoef. '-i v- 'i f \ ',\\ \ v..- * '?*"""* Maar al te lang bleef zijn blik op 's mans kleeding rusten. Hoe komt die knoop er af?" vroeg hij driftig, en die daar, die zit met een lucifer in't knoopschat... enfin, je zult er meer van hooren.... je komt straks bij mij op 't bureau !" Vervolgens wendde hij zich weer tolden troep: Jullie kunt een voorbeeld nemen aan Hoef! Als soldaat is hij net zoo erg als jullie, maar als mensch heeft hij zich flink gedragen." Een stem, het was die van Kees Blik, riep plotseling uit het gelid: Zijn soldate dan geen mensche ?" f:n een verward stemmengeraas volgde op dien uitroep. Stilte!" riep de kapitein. Sergeant majoor, schrijf op, Blis vier dagen politie kamer. Zij, die Hoef wenschen geluk te wenschen, kunnen uittreden!" Hoef, wel gefeliciteerd, kom straks bij me!" Een half uur later trad Hoef het bureau uit. Buiten wachtten de kameraden. Nou, en ... ?" vroegen ze. Hoef haalde zijn schouders op. Tien dagen f zeide hij. Maar je heb je blikkie!" antwoordde Kees, Zoo kommie in de brand !" riep een ander. En eindelijk sprak de menschenredder zelf: Je mot ook geen haar mér doen, dan dan je dienst! Alles wat je mér doet helpt je de pot in ... anders zat ik nou thuis,... met verlof...!" De anderen knikten van j<i. Het was even stil. Plotseling lachte Kees luid : En ie dacht, dat het een soortement feestje was ...!" Tien dagen !" ... B K N n i x

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl