Historisch Archief 1877-1940
l Sept. '17. - No. 2097
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
.?ranco
. *A \
Ci\ *
o
O, O
Besta 4 cents Sumatra in
Kistjes a 1OO stuks
?4.?Franco
Penooo
stuks /37.5O,
franco door het geheele land
KRUISWEG 23, Haarlem - Telef. Interc. 1506
llllHIIIIIIIIIIIMIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIHIIIIMIflllllllllitlMMIIIMMIIIII
De Oost-Indische Compagnie in Cam
bodja en Laos. Verzameling van be
scheiden van 1636 tot 1670, uitgegeven
en toegelicht door dr. HENDRIK P. N.
MULLER. Met een kaart en drie af
beeldingen. 's-Qravenhage, Martinus
.Nijhoff 1917. 8°.
Alsno.XIIIvan haar Werken gaf de loffelijke
Linschoten-Vereenigingbovengenoemdlijvig
boekdeel, dat de handelingen der Nederlan
ders betreft in een gebied, waarvan tot
dusverre weinig bekend was. Er is in de
dagen der Compagnie nauwelijks een gebied
in Oost- en Zuid-Aziëgeweest, waar de
Nederlanders zich niet hebben vertoond; op
de meeste plaatsen hebben zij zich langer
of korter tijd gevestigd om handelsbetrek
kingen aan te knoopen en zoo mogelijk aan
te houden. Veel is van de meeste dier ves
tigingen niet bekend ; daarom is het een
goed werk van de Linschoten-vereeniging
de gegevens ,over zulke buitenposten te
publiceeren.
De betrekkingen der Compagnie tot Cam
bodja en Laos zijn van niet al te veel
beteekenis en dan ook niet van langen duur
geweest; de documenten, door dr. Muller
verzameld en uitgegeven, omspannen slechts,
een korte periode, 1636 tot 1670. Natuurlijk
waren de Portugeezen ons daar vóór ge
weest ; ook hebben wij van hen nog redelijk
last gehad in Cambodja en het Lauwenland,
zooals wij Laos vroeger noemden. Minder
had de Compagnie te doen met de Span
jaarden en de Engelschen en in het geheel
niet met de Franschen, die er ten slotte in
de negentiendeeeuw hun heerschappij hebben
gevestigd. Wel had men er te stellen met
Chineezen en Japanners, die men overal in
Oost-Aziëvond.
De eerste Hollander, die in Cambodja is
geweest, was de admiraal Jacob van Neck,
die op zijn tweeden tocht van 1601 en 1602
hier met twee schepen binnenliep om te
proviandeeren. Van de Hollandschei fac
torij te Pataniuit werden vervolgens in 1616,
1617 en 1620 pogingen gedaan om duurzame
handelsbetrekkingen aan te knoopen. In
laatstgenoemd jaar werd zelfs een kleine
vestiging aan de kust gesticht, die echter
reeds in 1623 op bevel van Coen weer werd
opgeheven. '
In 1636 besloot evenwel de regeering te
Batavia om zich opnieuw met Combodja in
relatie te stellen. Wat toch was het geval?
In 1635 had de Japansche regeering aan al
haar onderdanen verboden het land te ver
laten en alle Japanners buitenslands bevolen
terug te keeren. Door dat besluit werd de
Japansche handel in Cambodja onmogelijk
gemaakt. Zoo kon de Compagnie een poging
wagen zich in Cambodja in de plaats der
Japanners te stellen. Ook hoopte men zoo
de beschikking te krijgen over een groot
gedeelte van den rtjstoogst van het gebied
van den Beneden-Mekong ; aan dat belang
rijke voedingsmiddel had de Compagnie altijd
groote behoefte, vooral nu debetrekkingen met
Mataram gespannen waren. Om deze en
andere redenen zond de regeering in 1636
den opperkoopman Jan Dirksen Galen met
twee schepen naar Cambodja. Deze expe
ditie slaagde volkomen ; men kan in het
thans afgedrukte journal van Galen nalezen,
hoe hij de Mekong opzeilde, in de hoofdstad
Lauweck of Loveck aankwam en daar een
Nederlandsche factorij stichtte.
Deze factorij heeft slechts dertig jaren,
en dan nog onder allerlei wederwaardig
heden en tegenslagen, bestaan. Reeds Galen
had allerlei overlast te verduren, wat onder
zijn opvolgers niet verminderde. Galen werd
in 1638 opgevolgd door den opperkoopman
Johannes van der Hagen, die reeds in 1640
stierf. Na hem kwam de opperkoopman
Gerrit Wuysthoff aan het bestuur; ook van
dezen hebben wij een belangrijk journaal
over Cambodja en Laos over, dat thans
door dr. Muller voor het eerst wordt ge
publiceerd. Dat geldt evenzeer voor zijn
opvolger, den opperkoopman Regemortes of
Regemortel, van wien een zeer uitvoerig
dagregister is bewaard, dat ook thans is
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIII
DE VJJFKAMP
Soms heb ik het gevoel alsof het bruist
in Nederland, of iedereen zijn tak van sport
en geoefendheid aan 't vinden is, zich
fanatisch toelegt op de ontwikkeling van het
lijf. In de Maandagochtend courant zijn de
sportverslagen door hun lengte niet te ver
werken, Houtrust ligt pas achter ons, deze
week athletiek-kampioenschappen voor de
Marine, een afstandsmarsch van vier dagen
van de N. B. L. O., een -vijfkamp voor offi
cieren, vandaag een roeidag in Paterswolde,
om van 't mindere werk niet te spreken en
tusschen dat alles nog
eensdecomisch-anachrpnistische ontboezeming van de
Vereeniging Eer en Deugd o ver de onzedelijkheid
van het zwemmen!
Toch wie denkt dat het alles boter tot
den boom is, vergist zich.
Met den modernen vijfkamp heeft het
Nedeflandsch Olympisch Comitéongetwij
feld beoogd een sportief evenement van
beteekenis in het leven te roepen, de basis te
leggen voor een traditie, een jaarlijksche
ontmoeting van de beste all-roundsportmen
te organiseeren, een voorbereiding ook voor
de vijfkamp op de Internationale Olympische
Spelen, als die ooit terugkomen.
De naam reeds doet denken aan den
klasuitgegeven. Regemortes heeft het al bijzonder
ongelukkig getroffen; hij werd in September
1643, hoewel met de waardigheid van ambas
sadeur bekleed, gruwelijk door dienaren van
den koning vermoord.
De Compagnie kon zulk een moord natuur
lijk niet ongewroken laten; zij zond vijf
gewapende jachten naar Cambodja, die wel
slag leverden op de Mekong, maar toch
verder niets van belang uitrichtten. Met
onze factorij in Cambodja was het
roorloopig gedaan. Eerst in 1656 werden, nu op
verzoek van den koning zelf, debetrekkingen
met Cambodja weer aangeknoopt. De koop
man Hendrik Indijck werd als gezant ge
zonden. Hij nam de verlaten loge der
Engelschen over en sloot met den koning
een tractaat, waarbij de Compagnie den
exclusiven handel der hertevellen en andere
waren voor Japan dienstich" verkreeg. Indijck
werd opgevolgd door Pieter Kettingh, van
wien wij uit het jaar 1665 een journaal
hebben, dat voor de geschiedenis van deze
landen van het grootste belang is; ook zijn
verdere correspondentie is van gewicht.
Cambodja werd in 1659 overmand en ver
overd door den koning van Quinam of
Cochlnchina; onze factorij werd opgeheven;
de Hollanders werden vermoord, voor zoover
zij niet door de vlucht het veege lijf hebben
kunnen redden.
Vaste betrekkingen met Cambodja zijn in
de tweede helft der zeventiende eeuw weinig
meer onderhouden. Kettingh werd in 1665
nogmaals naar Cambodja gezonden; het
vellenmonopolie werd door den koning be
vestigd. Maar reeds het volgend jaar werd
door de regeering te Batavia besloten de
vestiging op te heffen en Kettingh terug te
roepen. Zelfs kwam dat besluit nog te laat:
in 1667 werd de factorij door Chineezen
aangevallen, ingenomen en in brand gesto
ken; Kettingh en eenige anderen werden
vermoord. Daarmede was voor goed een
einde gekomen aan onze vestiging in Cam
bodja.
De door dr. Muller gepubliceerde docu
menten zijn van groot belang n voor de
kennis van het regiment der Compagnie in
haar buitenposten, maar ook voor die van
deze landen in het algemeen. Wij vinden
hier weer de kloeke, vaardige kooplieden,
die wij in de geschiedenis der Compagnie
zoo dikwijls en overal aantreffen. Onversaagd,
maar ook behendig, dapper, maar ook slim,
weten zij door kracht en beleid zich een
positie te verschaffen in het vreemde, nooit
geziene land; zij zijn kooplieden en
organisateurs, militairen en diplomaten tegelijk.
Maar zij zijn nog iets meer; zij zijn nauw
gezette onderzoekers en scherpe waarnemers
van wat zij om zich heen zien gebeuren.
Daarom zijn hun journalen en brieven ook
voor de kennis van land en volk van zooveel
belang.
Reeds in de zeventiende eeuw had men
dat begrepen en had men in Nederland be
langstelling voor deze dingen. In 1669 ver
scheen te Haarlem bij Pieter Casteleyn een
boekje, getiteld: Vreemde geschiedenissen in
de koninckrijken van Cambodia en
LouwenLant, in Oost-lndiea, sedert den jare 1635
tot den jare 1644 aldaer voorgevallen. Dat
boekje is, zooals dr. Muller aantoont, voor
een niet gering deel geput, soms zelfs woor
delijk overgenomen uit het journal van
Wuysthoff, waarover wij vroeger spraken.
Ook het boekje van Casteleyn de drukker
is waarschijnlijk ook de bewerker is door
dr. Muller thans herdrukt als eerste van zijn
documenten. Juist naar aanleiding daarvan
zouden wij over de wijze van uitgave een
opmerking willen maken. Het boekje van Cas
teleyn was tot voor kort een belangrijke bron
voor onze kennis van Cambodja in de zeven
tiende eeuw; het heeft dan ook in onze dagen
de aandacht in Frankrijk getrokken en is in
1871 door Garnier in het Fransch vertaald.
Maar nu wij het journaal van Wuysthoff
kennen, heeft het werk van Casteleyn wel
wat van zijn waarde verloren. In bijzonder
heden is dat door dr. Muller niet onderzocht.
Dat ware wel van belang geweest, omdat
dan ook de vraag aan de orde had moeten
komen, of het noodig was het geheele boekje
nog eens weer in extenso te herdrukken.
Een factor bij de beoordeeling van die vraag
is uit den aard der zaak de zeldzaamheid
van het boekje. Ook daaromtrent geeft de
inleiding geen voldoende licht. Dr. Muller
zegt, dat het hoogst zeldzaam is geworden.
Maar hij noemt alleen een exemplaar in de
Ecole d'Extrême Oriënt te Hanoï; of dat het
eenige is, wordt evenwel niet gezegd. Even
min wordt een bibllographische beschrijving
ervan gegeven.
Dat is een formeel bezwaar tegen de wijze
van bewerking, dat aan het belang der ge
publiceerde stukken natuurlijk weinig afdoet.
Ook hier vinden wij weer de Hollanders
der zeventiende eeuw in den sterken uit
groei van hun zelfbewuste nationale kracht.
Zelfbewust vooral; hooren wij een man als
Galen, die tot de autoriteiten in Cambodja
sieken pantathlon van de Grieken, al zijn de
prestaties gemoderniseerd: wedloop, sprin
gen, worstelen, discus- en speerwerpen, zijn
vervangen door schieten, zwemmen, scher
men, handgranaatwerpen en wedloop.
Ook in de keuze der deelnemers heeft het
Comitéuitgedrukt, dat het iets goeds,
eersterangs verwacht. De officieren zijn onge
twijfeld de bevolkingsgroep, die het meest
gelegenheid hebben om aan sport te doen,
voor wie, om zoo te zeggen, de sport een
deel van hun beroep is. Hen heeft het
Comitéin den vijfkamp willen bereiken, alle
andere heeft het laten liggen.
Wie echter, zooals ik, zich op de dagen
die achter ons liggen, verheugde is bitter
teleurgesteld uitgekomen. Quantitatief en
qualitatief waren de prestaties onvoldoende.
Het heeft een schok gebracht in veler ver
trouwen, dat het in ons leger met de licha
melijke oefening ernst is.
Allereerst de omvang der deelneming:
slechts 29 leden van ons officierscorps, dat
toch eenige duizenden omvat, hebben inge
schreven. In waarheid een pover resultaat!
Wat te denken van de ijver waarmee de
soldaten geoefend worden, als de tot leider
geroepenen zoo weinig animo toonen om
een loffelijk streven te steunen. De Opper
bevelhebber en het Bureau van Ontspanning
kunnen nog zooveel circulaires verzenden,
wanneer de geest dier geschriften niet in
het leger en de aanvoerders levend wordt,
blijft het tweede-klas werk. Waarom staat
het met de lichamelijke oefening bij de ca
valerie in Amersfoort zoo goed. Omdat daar
de ritmeester, zelf bezitter van de hoogste
onderscheiding, die het N. O. C. te geven
heeft, zijn mannetjes meesleept door zijn
durft zeggen: Wij waeren Hollanders en
conden ons in geen Cambodiers transfor
meren, begeerden dan daer voor ende geen
andere natie gehouden ende aangesien te
wesen." Terecht heeft dr. Muller dit fiere
woord tot motto van zijn belangrijke publi
catie gekozen. H. BRUGMANS
Les traits ternels de la Francel)
En in de Revue des deux Mondes n onder
den vorm van een brochure, verscheen
onlangs een artikel van den heer Maurice
Barrès, dat oorspronkelijk een redevoering
was, die hij uitgesproken heeft in Engeland
voor de leden van de Britsche Academie.
Maurice Barrès wilde in deze lezing
aantoonen, dat de essentieele eigenschappen
van de Franschen niet verloren zijn gegaan,
dat het moderne Frankrijk nog wel degelijk
de traditie van het oude Frankrijk voortzet,
dat het wufte genot niet datgene is, wat de
hedendaagsche Franschen in de eerste plaats
zoeken.
De groote oorlog geeft Barrès de noodige
materie om zijn stelling krachtig te verde
digen niet alleen, maar ook om bij ons de
overtuiging te wekken, dat er groote oprecht
heid en waarheid ligt in al zijn betoogen,
die niets anders zijn dan citaten uit simpele
soldatenbrieven. Wonderbaarlijke, heerlijke
brieven zijn het, waarin jeugdige onbezonnen
heid, jeugdige moed en jeugdige geestdrift
afwisselen met diepen en groote levens
wijsheid; waarin officieren, die een maand
geleden nog cadet waren, vertellen van een
eed, die ze elkaar gezworen hadden, om den
vijand tegemoet te snellen en grande tenue,
gants blancs et casoar au chapeau", en waarin
ze tevens spreken van de ontzettende ellenden,
die zich afspeelden tijdens hun pogen om
hun land te bevrijden van de invallers. Le
panache a coütéener a la France", schrijft
Barrès, maar gelukkig weet de bezadigdheid
der legerautoriteiten de bravoure insensée"
van de jongeren wat te temperen.
Naast het spontane en vaak het
onbezonnene zijn er echter andere eigenschappen,
die den Franschen soldaat onderscheiden
van de manschappen van andere legers:
C'est l'attachement des soldats francais
pour leurs chefs, et des chefs pour les sol
dats et de tous entre eux. Parmi eux, nul
mensonge possible". Wel was er in het begin
van den oorlog niet dezelfde discipline, die
er tegenwoordig in de legers van de Repu
bliek heerscht, de heer Barrès spreekt
zelfs van une sorte de goguenardise ]et
une nuance de sans-culottisme maar het
schijnt, dat er over meerderen en minderen
nzelfde geest waart, dat een gemeenschap
pelijk ideaal en verlangen allen aanvuurt en
aan de militaire tucht een geheel ander
karakter geeft: Hs ont tous une haute
moralitécommune, Ie besoin et l'ovgueil de ne
verser leur sang que pour une cause juste".
Die geestelijke gemeenschap geelt aan
alles een waas van mystiek, waaruit de
wonderbaarlijkste dingen naar voren komen.
Het vreemde debout les morts!", uitgespro
ken door den luitenant Péricard, had een
ongeloofelijke uitwerking: et se levant a
mon appel, leurs ames se mêlèrent a mon
ame et en firent une masse de feu, un large
fleuve de métal en fusion." Barrès vindt
hier gelegenheid te verwijzen naar de
middeleeuwsche ridderzangen, waarin soortgelijke
bovennatuurlijke gebeurtenissen bezongen
worden; hij tracht de heldendaden van heden
in verband te brengen met die van vroeger
en vergelijkt de soldaten van de twintigste
eeuw met roemrijke voorgangers als Roland
Saint-Louis, Guillaume d'Orange en Jeanne
d'Arc.
De behoefte, die men vroeger had om de
ten strijde trekkende krijgslieden toe te
spreken, wordt nog steeds zeer sterk ge
voeld; alle vroegere groote aanvoerders zij n
bekend om hunne kernachtige redevoeringen
en de generaals van heden doen, wat dat
betrefk, niet onder voor hunne voorgangers.
Heeft het jusqu'au bout" van den gestorven
generaal Galliéni niet reeds een
wereldvermaardheid gekregen ?
Barrès merkt verder op, dat de moed van
den Franschen soldaat niet weinig versterkt
wordt door het feit que Ie soldat francais
de 1916 sait que La France est une nation
qui. intervient quand il y a trop d'injustice
sur la terre, et dans sa tranchée boueuse,
Ie fusil a la main, il sait qu'il continue les
Gesta Dei per Francos." Vandaar zinnen als
deze, die de soldaat Jean Cherlomey aan zijn
vrouw schrijft: Au revoir, promets-moi de
n'en pas vouloir a la France si elle m'a
voulu tout entier." Een jong cadet wenscht,
dat zijn ouders tegenwoordig zullen zijn bij
den intocht van de overwinnende Fransche
legers in Parijs: Quand les
troupesrentreront victorieuses par l'Are de Triomphe, si
1) Door Maurice Barrès.
2) In het nummer van Augustus 1916.
voorbeeld en als 't er op aan komt zelf het
eerste in de modder ligt t Er wordt gemom
peld en geschreven, dat Houtrust slechts een
demonstratie is en niet weergeeft den
werkelijken geest in het leger, dat slechts enkele
geoefenden uit de compagnie er heen worden
gestuurd, na op die gebeurtenis te zijn af
gericht en de rest vrijwel ongeoefend blijft.
Ik ben te optimist om dit zonder meer te
gelooven, maar de 29 inschrijvingen voor
den officieren vijfkamp zijn zeker geen ver
sterking van het optinisme.
Dan de resultaten. Eigenlijk was 't een
dubbele competitie. In de eerste plaats om
den prijs. Het is natuurlijk de kunst om in
iedere afdeeling zoo hoog mogelijk geplaatst
te worden, zoodat men aan het eind het
minste aantal punten heeft. Zoo kan 't voor
komen, dat een deelnemer in een tak uit
munt, en een geplaatst wordt, in de andere
matig goed is en daardoor ten slotte toch
in de vijf het laagste cijfer krijgt. Zoo was
thans de winner van den Coubertinbeker in
schieten 8, zwemmen 7, schermen 5,
handgranaatwerpen 5, veldloop 6 en had hij met
31 het minste aantal punten, ofschoon hij
in geen der takken tot de allerbesten be
hoorde en een ander in schieten 4, schermen
2, en handgranaatwerpen 2 geplaatst werd,
maar het door no. 23 in den veldloop te
worden moest afleggen. Dat vertroebelt na
tuurlijk eenigszins den uitslag. Daarom heeft
het N. O. C. voor ieder, die in de 5 afdeelingen
aan minimum eisenen voldeed, een diplomo
uitgeloofd. Men kan zeggen, dat dit is een
diploma van te zijn all-round sportsman.
Hier doet zich het eigenaardige en droevige
feit voor, dat van de 26, die den vijfkamp
geheel hebben meegemaakt, slechts 3 dat
BOMMEN VOOR NEUTRALEN
Teekening voor *De Amsterdammer" van Jordaan
Vis zonde. EnZopIzulke fijne lui moet je nu nog schieten".
je ne suis plus la, mettez vos plus beaux
vêtements et soyez-y!"
Een heilig enthousiasme vaart door heel
Frankrijk, zelfs het teere moederhart voelt
den dood van haar zoon anders dan vroe
ger: Merci, mon commandant, de tout ce
que vous m'avez dit de mon ener petit
soldat, puisse sa mort glorieuse contribuer
a la victoire de notre France, alors je
m'agenouillerai, et une fois de plus je dirai : merci !"
Maurice Barrès deed goed ons nog weer
eens een blik te laten slaan in dien
wonderbaarlijken moral" van het nieuwe Frankrijk.
W. VAN DER WIJK
Beschrijving der Utrechtsche Stadszegels.
Utrecht, z. j. (1916).
Indertijd verscheen van de hand van den
archivaris mr. S. Muller Fzn., in het Verslag
van het voorgevallene in de Utrechtsche
gemeenteverzamelingen gedurende 1905 eene
beschrijving der stadszegels. Een dertigtal
zegels werd daarin in chronologische volg
orde behandeld. Thans heeft van deze studie
afzonderlijk eene vermeerderde en omge
werkte herdruk het licht gezien. De omwer
king bestaat daarin, dat de zegels niet meer
in tijdvakken, maar in serleën zijn beschre
ven, vereenigd naar de namen, waarmede
zij werden aangeduid. Zoo worden achter
eenvolgens besproken zeven grootzegels, n
contrazegel, acht secreetzegels, vijf zegels
voor rentebrieven, n signet, n kleinzegel,
diie plakzegels, zes schoutenzegels en drie
burgemeesterszegels. De vermeerdering blijkt
uit de bijvoeging der schoutenzegels, terwijl
voorts de tekst op zeer vele punten is aan
gevuld. Bovendien zijn thans afbeeldingen
der zegels gegeven.
Mr. Muller, die in de beknopte Inleiding
hulde brengt aan de ijverige bemoeiingen
op dit gebied van den commies-charter
meester aan het Utrechtsche archief, mr.W. C.
Schuylenburg, wijst er terecht op, dat in
den loop der eeuwen gebruik en doel der
verschillende soorten van zegels zoo dikwijls
diploma hebben gekregen, ofschoon toch de
eisenen waarlijk niet hoog gesteld waren.
Zelfs de winner van den beker is reeds bij
het schieten voor het diploma afgevallen.
Het zonderlinge van het geval is, dat juist
schieten het zwakke punt is geweest. De
minimum eischen waren hier voor geweer:
afstand 300 M. uit de vrije hand 5 schoten
en 2 proefschoten op schoolschijf A 32
punten; voor revolver:afstand25M.staande
houding uit de vrije hand 6 schoten, waar
van 3 rechts en 3 links. Ringschijf voor
revolver 60 punten. Slechts 4 van de 26
hebben aan die minimum eischen voldaan.
Bij het geweer hebben 16 tekort geschoten,
bij revolver 12,
Het geeft inderdaad te denken, dat juist
bij dezen wedstrijd, die bizonder in de lijn
van officieren ligt, de uitslag zoo slecht is
geweest en het is te hopen dat de Opper
bevelhebber er aanleiding in zal vinden na
te gaan of de gelegenheid en wijze van
oefening wel voldoende en juist is.
Wat nu is geschied, maakt een treurigen
indruk. De Generaal Snijders maakte het
meest aantrekkelijke en schilderachtige deel
van den vijfkamp mee: de veldloop op
Velserbeek. Die was het best geslaagd,
want daarbij bleven 25 onder den minimum
tijd van 20 minuten voor de circa 3 K.M.
lange baan met moeielijke hindernissen. De
laatst aankomende maakte 10 min. 37 l 5 sec.
Een viel af door het nemen van den ver
keerden weg.
Het Nederlandsen Olympisch Comitéheeft
zich als steeds voor deze zaak veel moeite
gegeven zonder de belooning te krijgen, die
daarbij paste. Toch hoop ik, dat het zal
doorgaan. Juist dit weinige succes doet zien
zijn gewijzigd, dat het vooralsnog ondoenlijk
schijnt de eigenlijke beteekenis van elk
zegeltype te bepalen. Vandaar dat de hier
gegeven beschrijving ter vergelijking met
de zegelpraktijk van andere steden van veel
nut kan zijn.
Ook voor onze kunstgeschiedenis is zij
niet zonder belang. Hét is echter wel jammer
dat de afbeeldingen in autotypie werden
gegeven. Ter toelichting van deze opmerking
mag ik verwijzen naar hetgeen J.W.Ensched
in het Achtste Jaarboek van Amstelodamum
(blz. VIII) schreef: een autotypie bestaat
uit een aantal puntjes en streepjes, waardoor
de continuïteit van het beeld verbroken wordt
en de fijnste details van het te reproduceeren
origineel verloren gaan." In het genoemde
Jaarboek (1910) heeft Amstelodamum dan
ook de zegelafbeeldingen in lichtdruk doen
uitvoeren. De bijna alle zeer goed bewaarde
Utrechtsche zegels zouden op deze wijze
ongetwijfeld nog duidelijker zijn weer te
geven, zoodat de kunsthistoricus de kleinste
bijzonderheden zou kunnen opmerken.
Afgedacht van dit eene bezwaar, levert
het kleine boekske een zeer te waardeeren
bijdrage tot de Nederlandsche zegelkunde.
Dr. JOH. C. BREEN
Uit voorraad leverbaar:
A cl Ier,
Oakland,
WMte-Anto's
Garage NEFKENS
Jaceb Obrechtsiraat 26
- AMSTERDAM
hoeveel er nog te doen is, hoeveel opwek
king noodig. Laat het nu de aandacht op
deze zaak vestigen van allen, die tot grootere
activiteit op dit gebied kunnen bijdragen,
laat het nu reeds een nieuwen vijfkamp
voor 1918 aankondigen en die uitbreiden
met een voor onderofficieren en n voor
burgers. Die groepen hebben ook recht op
erkenning en het kan interessant worden
te zien, waar ten slotte de beste krachten
zitten. Hameren met het zelfde bijltje, altijd
maar door.
Tandem bona causa triumphat.
F R l S O
ROBBERT
KALFF&C2
AMSTEDDflM "?