De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 1 september pagina 9

1 september 1917 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

l Sept. '17. - No. 2097 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND .?ranco . *A \ Ci\ * o O, O Besta 4 cents Sumatra in Kistjes a 1OO stuks ?4.?Franco Penooo stuks /37.5O, franco door het geheele land KRUISWEG 23, Haarlem - Telef. Interc. 1506 llllHIIIIIIIIIIIMIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIHIIIIMIflllllllllitlMMIIIMMIIIII De Oost-Indische Compagnie in Cam bodja en Laos. Verzameling van be scheiden van 1636 tot 1670, uitgegeven en toegelicht door dr. HENDRIK P. N. MULLER. Met een kaart en drie af beeldingen. 's-Qravenhage, Martinus .Nijhoff 1917. 8°. Alsno.XIIIvan haar Werken gaf de loffelijke Linschoten-Vereenigingbovengenoemdlijvig boekdeel, dat de handelingen der Nederlan ders betreft in een gebied, waarvan tot dusverre weinig bekend was. Er is in de dagen der Compagnie nauwelijks een gebied in Oost- en Zuid-Aziëgeweest, waar de Nederlanders zich niet hebben vertoond; op de meeste plaatsen hebben zij zich langer of korter tijd gevestigd om handelsbetrek kingen aan te knoopen en zoo mogelijk aan te houden. Veel is van de meeste dier ves tigingen niet bekend ; daarom is het een goed werk van de Linschoten-vereeniging de gegevens ,over zulke buitenposten te publiceeren. De betrekkingen der Compagnie tot Cam bodja en Laos zijn van niet al te veel beteekenis en dan ook niet van langen duur geweest; de documenten, door dr. Muller verzameld en uitgegeven, omspannen slechts, een korte periode, 1636 tot 1670. Natuurlijk waren de Portugeezen ons daar vóór ge weest ; ook hebben wij van hen nog redelijk last gehad in Cambodja en het Lauwenland, zooals wij Laos vroeger noemden. Minder had de Compagnie te doen met de Span jaarden en de Engelschen en in het geheel niet met de Franschen, die er ten slotte in de negentiendeeeuw hun heerschappij hebben gevestigd. Wel had men er te stellen met Chineezen en Japanners, die men overal in Oost-Aziëvond. De eerste Hollander, die in Cambodja is geweest, was de admiraal Jacob van Neck, die op zijn tweeden tocht van 1601 en 1602 hier met twee schepen binnenliep om te proviandeeren. Van de Hollandschei fac torij te Pataniuit werden vervolgens in 1616, 1617 en 1620 pogingen gedaan om duurzame handelsbetrekkingen aan te knoopen. In laatstgenoemd jaar werd zelfs een kleine vestiging aan de kust gesticht, die echter reeds in 1623 op bevel van Coen weer werd opgeheven. ' In 1636 besloot evenwel de regeering te Batavia om zich opnieuw met Combodja in relatie te stellen. Wat toch was het geval? In 1635 had de Japansche regeering aan al haar onderdanen verboden het land te ver laten en alle Japanners buitenslands bevolen terug te keeren. Door dat besluit werd de Japansche handel in Cambodja onmogelijk gemaakt. Zoo kon de Compagnie een poging wagen zich in Cambodja in de plaats der Japanners te stellen. Ook hoopte men zoo de beschikking te krijgen over een groot gedeelte van den rtjstoogst van het gebied van den Beneden-Mekong ; aan dat belang rijke voedingsmiddel had de Compagnie altijd groote behoefte, vooral nu debetrekkingen met Mataram gespannen waren. Om deze en andere redenen zond de regeering in 1636 den opperkoopman Jan Dirksen Galen met twee schepen naar Cambodja. Deze expe ditie slaagde volkomen ; men kan in het thans afgedrukte journal van Galen nalezen, hoe hij de Mekong opzeilde, in de hoofdstad Lauweck of Loveck aankwam en daar een Nederlandsche factorij stichtte. Deze factorij heeft slechts dertig jaren, en dan nog onder allerlei wederwaardig heden en tegenslagen, bestaan. Reeds Galen had allerlei overlast te verduren, wat onder zijn opvolgers niet verminderde. Galen werd in 1638 opgevolgd door den opperkoopman Johannes van der Hagen, die reeds in 1640 stierf. Na hem kwam de opperkoopman Gerrit Wuysthoff aan het bestuur; ook van dezen hebben wij een belangrijk journaal over Cambodja en Laos over, dat thans door dr. Muller voor het eerst wordt ge publiceerd. Dat geldt evenzeer voor zijn opvolger, den opperkoopman Regemortes of Regemortel, van wien een zeer uitvoerig dagregister is bewaard, dat ook thans is IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIII DE VJJFKAMP Soms heb ik het gevoel alsof het bruist in Nederland, of iedereen zijn tak van sport en geoefendheid aan 't vinden is, zich fanatisch toelegt op de ontwikkeling van het lijf. In de Maandagochtend courant zijn de sportverslagen door hun lengte niet te ver werken, Houtrust ligt pas achter ons, deze week athletiek-kampioenschappen voor de Marine, een afstandsmarsch van vier dagen van de N. B. L. O., een -vijfkamp voor offi cieren, vandaag een roeidag in Paterswolde, om van 't mindere werk niet te spreken en tusschen dat alles nog eensdecomisch-anachrpnistische ontboezeming van de Vereeniging Eer en Deugd o ver de onzedelijkheid van het zwemmen! Toch wie denkt dat het alles boter tot den boom is, vergist zich. Met den modernen vijfkamp heeft het Nedeflandsch Olympisch Comitéongetwij feld beoogd een sportief evenement van beteekenis in het leven te roepen, de basis te leggen voor een traditie, een jaarlijksche ontmoeting van de beste all-roundsportmen te organiseeren, een voorbereiding ook voor de vijfkamp op de Internationale Olympische Spelen, als die ooit terugkomen. De naam reeds doet denken aan den klasuitgegeven. Regemortes heeft het al bijzonder ongelukkig getroffen; hij werd in September 1643, hoewel met de waardigheid van ambas sadeur bekleed, gruwelijk door dienaren van den koning vermoord. De Compagnie kon zulk een moord natuur lijk niet ongewroken laten; zij zond vijf gewapende jachten naar Cambodja, die wel slag leverden op de Mekong, maar toch verder niets van belang uitrichtten. Met onze factorij in Cambodja was het roorloopig gedaan. Eerst in 1656 werden, nu op verzoek van den koning zelf, debetrekkingen met Cambodja weer aangeknoopt. De koop man Hendrik Indijck werd als gezant ge zonden. Hij nam de verlaten loge der Engelschen over en sloot met den koning een tractaat, waarbij de Compagnie den exclusiven handel der hertevellen en andere waren voor Japan dienstich" verkreeg. Indijck werd opgevolgd door Pieter Kettingh, van wien wij uit het jaar 1665 een journaal hebben, dat voor de geschiedenis van deze landen van het grootste belang is; ook zijn verdere correspondentie is van gewicht. Cambodja werd in 1659 overmand en ver overd door den koning van Quinam of Cochlnchina; onze factorij werd opgeheven; de Hollanders werden vermoord, voor zoover zij niet door de vlucht het veege lijf hebben kunnen redden. Vaste betrekkingen met Cambodja zijn in de tweede helft der zeventiende eeuw weinig meer onderhouden. Kettingh werd in 1665 nogmaals naar Cambodja gezonden; het vellenmonopolie werd door den koning be vestigd. Maar reeds het volgend jaar werd door de regeering te Batavia besloten de vestiging op te heffen en Kettingh terug te roepen. Zelfs kwam dat besluit nog te laat: in 1667 werd de factorij door Chineezen aangevallen, ingenomen en in brand gesto ken; Kettingh en eenige anderen werden vermoord. Daarmede was voor goed een einde gekomen aan onze vestiging in Cam bodja. De door dr. Muller gepubliceerde docu menten zijn van groot belang n voor de kennis van het regiment der Compagnie in haar buitenposten, maar ook voor die van deze landen in het algemeen. Wij vinden hier weer de kloeke, vaardige kooplieden, die wij in de geschiedenis der Compagnie zoo dikwijls en overal aantreffen. Onversaagd, maar ook behendig, dapper, maar ook slim, weten zij door kracht en beleid zich een positie te verschaffen in het vreemde, nooit geziene land; zij zijn kooplieden en organisateurs, militairen en diplomaten tegelijk. Maar zij zijn nog iets meer; zij zijn nauw gezette onderzoekers en scherpe waarnemers van wat zij om zich heen zien gebeuren. Daarom zijn hun journalen en brieven ook voor de kennis van land en volk van zooveel belang. Reeds in de zeventiende eeuw had men dat begrepen en had men in Nederland be langstelling voor deze dingen. In 1669 ver scheen te Haarlem bij Pieter Casteleyn een boekje, getiteld: Vreemde geschiedenissen in de koninckrijken van Cambodia en LouwenLant, in Oost-lndiea, sedert den jare 1635 tot den jare 1644 aldaer voorgevallen. Dat boekje is, zooals dr. Muller aantoont, voor een niet gering deel geput, soms zelfs woor delijk overgenomen uit het journal van Wuysthoff, waarover wij vroeger spraken. Ook het boekje van Casteleyn de drukker is waarschijnlijk ook de bewerker is door dr. Muller thans herdrukt als eerste van zijn documenten. Juist naar aanleiding daarvan zouden wij over de wijze van uitgave een opmerking willen maken. Het boekje van Cas teleyn was tot voor kort een belangrijke bron voor onze kennis van Cambodja in de zeven tiende eeuw; het heeft dan ook in onze dagen de aandacht in Frankrijk getrokken en is in 1871 door Garnier in het Fransch vertaald. Maar nu wij het journaal van Wuysthoff kennen, heeft het werk van Casteleyn wel wat van zijn waarde verloren. In bijzonder heden is dat door dr. Muller niet onderzocht. Dat ware wel van belang geweest, omdat dan ook de vraag aan de orde had moeten komen, of het noodig was het geheele boekje nog eens weer in extenso te herdrukken. Een factor bij de beoordeeling van die vraag is uit den aard der zaak de zeldzaamheid van het boekje. Ook daaromtrent geeft de inleiding geen voldoende licht. Dr. Muller zegt, dat het hoogst zeldzaam is geworden. Maar hij noemt alleen een exemplaar in de Ecole d'Extrême Oriënt te Hanoï; of dat het eenige is, wordt evenwel niet gezegd. Even min wordt een bibllographische beschrijving ervan gegeven. Dat is een formeel bezwaar tegen de wijze van bewerking, dat aan het belang der ge publiceerde stukken natuurlijk weinig afdoet. Ook hier vinden wij weer de Hollanders der zeventiende eeuw in den sterken uit groei van hun zelfbewuste nationale kracht. Zelfbewust vooral; hooren wij een man als Galen, die tot de autoriteiten in Cambodja sieken pantathlon van de Grieken, al zijn de prestaties gemoderniseerd: wedloop, sprin gen, worstelen, discus- en speerwerpen, zijn vervangen door schieten, zwemmen, scher men, handgranaatwerpen en wedloop. Ook in de keuze der deelnemers heeft het Comitéuitgedrukt, dat het iets goeds, eersterangs verwacht. De officieren zijn onge twijfeld de bevolkingsgroep, die het meest gelegenheid hebben om aan sport te doen, voor wie, om zoo te zeggen, de sport een deel van hun beroep is. Hen heeft het Comitéin den vijfkamp willen bereiken, alle andere heeft het laten liggen. Wie echter, zooals ik, zich op de dagen die achter ons liggen, verheugde is bitter teleurgesteld uitgekomen. Quantitatief en qualitatief waren de prestaties onvoldoende. Het heeft een schok gebracht in veler ver trouwen, dat het in ons leger met de licha melijke oefening ernst is. Allereerst de omvang der deelneming: slechts 29 leden van ons officierscorps, dat toch eenige duizenden omvat, hebben inge schreven. In waarheid een pover resultaat! Wat te denken van de ijver waarmee de soldaten geoefend worden, als de tot leider geroepenen zoo weinig animo toonen om een loffelijk streven te steunen. De Opper bevelhebber en het Bureau van Ontspanning kunnen nog zooveel circulaires verzenden, wanneer de geest dier geschriften niet in het leger en de aanvoerders levend wordt, blijft het tweede-klas werk. Waarom staat het met de lichamelijke oefening bij de ca valerie in Amersfoort zoo goed. Omdat daar de ritmeester, zelf bezitter van de hoogste onderscheiding, die het N. O. C. te geven heeft, zijn mannetjes meesleept door zijn durft zeggen: Wij waeren Hollanders en conden ons in geen Cambodiers transfor meren, begeerden dan daer voor ende geen andere natie gehouden ende aangesien te wesen." Terecht heeft dr. Muller dit fiere woord tot motto van zijn belangrijke publi catie gekozen. H. BRUGMANS Les traits ternels de la Francel) En in de Revue des deux Mondes n onder den vorm van een brochure, verscheen onlangs een artikel van den heer Maurice Barrès, dat oorspronkelijk een redevoering was, die hij uitgesproken heeft in Engeland voor de leden van de Britsche Academie. Maurice Barrès wilde in deze lezing aantoonen, dat de essentieele eigenschappen van de Franschen niet verloren zijn gegaan, dat het moderne Frankrijk nog wel degelijk de traditie van het oude Frankrijk voortzet, dat het wufte genot niet datgene is, wat de hedendaagsche Franschen in de eerste plaats zoeken. De groote oorlog geeft Barrès de noodige materie om zijn stelling krachtig te verde digen niet alleen, maar ook om bij ons de overtuiging te wekken, dat er groote oprecht heid en waarheid ligt in al zijn betoogen, die niets anders zijn dan citaten uit simpele soldatenbrieven. Wonderbaarlijke, heerlijke brieven zijn het, waarin jeugdige onbezonnen heid, jeugdige moed en jeugdige geestdrift afwisselen met diepen en groote levens wijsheid; waarin officieren, die een maand geleden nog cadet waren, vertellen van een eed, die ze elkaar gezworen hadden, om den vijand tegemoet te snellen en grande tenue, gants blancs et casoar au chapeau", en waarin ze tevens spreken van de ontzettende ellenden, die zich afspeelden tijdens hun pogen om hun land te bevrijden van de invallers. Le panache a coütéener a la France", schrijft Barrès, maar gelukkig weet de bezadigdheid der legerautoriteiten de bravoure insensée" van de jongeren wat te temperen. Naast het spontane en vaak het onbezonnene zijn er echter andere eigenschappen, die den Franschen soldaat onderscheiden van de manschappen van andere legers: C'est l'attachement des soldats francais pour leurs chefs, et des chefs pour les sol dats et de tous entre eux. Parmi eux, nul mensonge possible". Wel was er in het begin van den oorlog niet dezelfde discipline, die er tegenwoordig in de legers van de Repu bliek heerscht, de heer Barrès spreekt zelfs van une sorte de goguenardise ]et une nuance de sans-culottisme maar het schijnt, dat er over meerderen en minderen nzelfde geest waart, dat een gemeenschap pelijk ideaal en verlangen allen aanvuurt en aan de militaire tucht een geheel ander karakter geeft: Hs ont tous une haute moralitécommune, Ie besoin et l'ovgueil de ne verser leur sang que pour une cause juste". Die geestelijke gemeenschap geelt aan alles een waas van mystiek, waaruit de wonderbaarlijkste dingen naar voren komen. Het vreemde debout les morts!", uitgespro ken door den luitenant Péricard, had een ongeloofelijke uitwerking: et se levant a mon appel, leurs ames se mêlèrent a mon ame et en firent une masse de feu, un large fleuve de métal en fusion." Barrès vindt hier gelegenheid te verwijzen naar de middeleeuwsche ridderzangen, waarin soortgelijke bovennatuurlijke gebeurtenissen bezongen worden; hij tracht de heldendaden van heden in verband te brengen met die van vroeger en vergelijkt de soldaten van de twintigste eeuw met roemrijke voorgangers als Roland Saint-Louis, Guillaume d'Orange en Jeanne d'Arc. De behoefte, die men vroeger had om de ten strijde trekkende krijgslieden toe te spreken, wordt nog steeds zeer sterk ge voeld; alle vroegere groote aanvoerders zij n bekend om hunne kernachtige redevoeringen en de generaals van heden doen, wat dat betrefk, niet onder voor hunne voorgangers. Heeft het jusqu'au bout" van den gestorven generaal Galliéni niet reeds een wereldvermaardheid gekregen ? Barrès merkt verder op, dat de moed van den Franschen soldaat niet weinig versterkt wordt door het feit que Ie soldat francais de 1916 sait que La France est une nation qui. intervient quand il y a trop d'injustice sur la terre, et dans sa tranchée boueuse, Ie fusil a la main, il sait qu'il continue les Gesta Dei per Francos." Vandaar zinnen als deze, die de soldaat Jean Cherlomey aan zijn vrouw schrijft: Au revoir, promets-moi de n'en pas vouloir a la France si elle m'a voulu tout entier." Een jong cadet wenscht, dat zijn ouders tegenwoordig zullen zijn bij den intocht van de overwinnende Fransche legers in Parijs: Quand les troupesrentreront victorieuses par l'Are de Triomphe, si 1) Door Maurice Barrès. 2) In het nummer van Augustus 1916. voorbeeld en als 't er op aan komt zelf het eerste in de modder ligt t Er wordt gemom peld en geschreven, dat Houtrust slechts een demonstratie is en niet weergeeft den werkelijken geest in het leger, dat slechts enkele geoefenden uit de compagnie er heen worden gestuurd, na op die gebeurtenis te zijn af gericht en de rest vrijwel ongeoefend blijft. Ik ben te optimist om dit zonder meer te gelooven, maar de 29 inschrijvingen voor den officieren vijfkamp zijn zeker geen ver sterking van het optinisme. Dan de resultaten. Eigenlijk was 't een dubbele competitie. In de eerste plaats om den prijs. Het is natuurlijk de kunst om in iedere afdeeling zoo hoog mogelijk geplaatst te worden, zoodat men aan het eind het minste aantal punten heeft. Zoo kan 't voor komen, dat een deelnemer in een tak uit munt, en een geplaatst wordt, in de andere matig goed is en daardoor ten slotte toch in de vijf het laagste cijfer krijgt. Zoo was thans de winner van den Coubertinbeker in schieten 8, zwemmen 7, schermen 5, handgranaatwerpen 5, veldloop 6 en had hij met 31 het minste aantal punten, ofschoon hij in geen der takken tot de allerbesten be hoorde en een ander in schieten 4, schermen 2, en handgranaatwerpen 2 geplaatst werd, maar het door no. 23 in den veldloop te worden moest afleggen. Dat vertroebelt na tuurlijk eenigszins den uitslag. Daarom heeft het N. O. C. voor ieder, die in de 5 afdeelingen aan minimum eisenen voldeed, een diplomo uitgeloofd. Men kan zeggen, dat dit is een diploma van te zijn all-round sportsman. Hier doet zich het eigenaardige en droevige feit voor, dat van de 26, die den vijfkamp geheel hebben meegemaakt, slechts 3 dat BOMMEN VOOR NEUTRALEN Teekening voor *De Amsterdammer" van Jordaan Vis zonde. EnZopIzulke fijne lui moet je nu nog schieten". je ne suis plus la, mettez vos plus beaux vêtements et soyez-y!" Een heilig enthousiasme vaart door heel Frankrijk, zelfs het teere moederhart voelt den dood van haar zoon anders dan vroe ger: Merci, mon commandant, de tout ce que vous m'avez dit de mon ener petit soldat, puisse sa mort glorieuse contribuer a la victoire de notre France, alors je m'agenouillerai, et une fois de plus je dirai : merci !" Maurice Barrès deed goed ons nog weer eens een blik te laten slaan in dien wonderbaarlijken moral" van het nieuwe Frankrijk. W. VAN DER WIJK Beschrijving der Utrechtsche Stadszegels. Utrecht, z. j. (1916). Indertijd verscheen van de hand van den archivaris mr. S. Muller Fzn., in het Verslag van het voorgevallene in de Utrechtsche gemeenteverzamelingen gedurende 1905 eene beschrijving der stadszegels. Een dertigtal zegels werd daarin in chronologische volg orde behandeld. Thans heeft van deze studie afzonderlijk eene vermeerderde en omge werkte herdruk het licht gezien. De omwer king bestaat daarin, dat de zegels niet meer in tijdvakken, maar in serleën zijn beschre ven, vereenigd naar de namen, waarmede zij werden aangeduid. Zoo worden achter eenvolgens besproken zeven grootzegels, n contrazegel, acht secreetzegels, vijf zegels voor rentebrieven, n signet, n kleinzegel, diie plakzegels, zes schoutenzegels en drie burgemeesterszegels. De vermeerdering blijkt uit de bijvoeging der schoutenzegels, terwijl voorts de tekst op zeer vele punten is aan gevuld. Bovendien zijn thans afbeeldingen der zegels gegeven. Mr. Muller, die in de beknopte Inleiding hulde brengt aan de ijverige bemoeiingen op dit gebied van den commies-charter meester aan het Utrechtsche archief, mr.W. C. Schuylenburg, wijst er terecht op, dat in den loop der eeuwen gebruik en doel der verschillende soorten van zegels zoo dikwijls diploma hebben gekregen, ofschoon toch de eisenen waarlijk niet hoog gesteld waren. Zelfs de winner van den beker is reeds bij het schieten voor het diploma afgevallen. Het zonderlinge van het geval is, dat juist schieten het zwakke punt is geweest. De minimum eischen waren hier voor geweer: afstand 300 M. uit de vrije hand 5 schoten en 2 proefschoten op schoolschijf A 32 punten; voor revolver:afstand25M.staande houding uit de vrije hand 6 schoten, waar van 3 rechts en 3 links. Ringschijf voor revolver 60 punten. Slechts 4 van de 26 hebben aan die minimum eischen voldaan. Bij het geweer hebben 16 tekort geschoten, bij revolver 12, Het geeft inderdaad te denken, dat juist bij dezen wedstrijd, die bizonder in de lijn van officieren ligt, de uitslag zoo slecht is geweest en het is te hopen dat de Opper bevelhebber er aanleiding in zal vinden na te gaan of de gelegenheid en wijze van oefening wel voldoende en juist is. Wat nu is geschied, maakt een treurigen indruk. De Generaal Snijders maakte het meest aantrekkelijke en schilderachtige deel van den vijfkamp mee: de veldloop op Velserbeek. Die was het best geslaagd, want daarbij bleven 25 onder den minimum tijd van 20 minuten voor de circa 3 K.M. lange baan met moeielijke hindernissen. De laatst aankomende maakte 10 min. 37 l 5 sec. Een viel af door het nemen van den ver keerden weg. Het Nederlandsen Olympisch Comitéheeft zich als steeds voor deze zaak veel moeite gegeven zonder de belooning te krijgen, die daarbij paste. Toch hoop ik, dat het zal doorgaan. Juist dit weinige succes doet zien zijn gewijzigd, dat het vooralsnog ondoenlijk schijnt de eigenlijke beteekenis van elk zegeltype te bepalen. Vandaar dat de hier gegeven beschrijving ter vergelijking met de zegelpraktijk van andere steden van veel nut kan zijn. Ook voor onze kunstgeschiedenis is zij niet zonder belang. Hét is echter wel jammer dat de afbeeldingen in autotypie werden gegeven. Ter toelichting van deze opmerking mag ik verwijzen naar hetgeen J.W.Ensched in het Achtste Jaarboek van Amstelodamum (blz. VIII) schreef: een autotypie bestaat uit een aantal puntjes en streepjes, waardoor de continuïteit van het beeld verbroken wordt en de fijnste details van het te reproduceeren origineel verloren gaan." In het genoemde Jaarboek (1910) heeft Amstelodamum dan ook de zegelafbeeldingen in lichtdruk doen uitvoeren. De bijna alle zeer goed bewaarde Utrechtsche zegels zouden op deze wijze ongetwijfeld nog duidelijker zijn weer te geven, zoodat de kunsthistoricus de kleinste bijzonderheden zou kunnen opmerken. Afgedacht van dit eene bezwaar, levert het kleine boekske een zeer te waardeeren bijdrage tot de Nederlandsche zegelkunde. Dr. JOH. C. BREEN Uit voorraad leverbaar: A cl Ier, Oakland, WMte-Anto's Garage NEFKENS Jaceb Obrechtsiraat 26 - AMSTERDAM hoeveel er nog te doen is, hoeveel opwek king noodig. Laat het nu de aandacht op deze zaak vestigen van allen, die tot grootere activiteit op dit gebied kunnen bijdragen, laat het nu reeds een nieuwen vijfkamp voor 1918 aankondigen en die uitbreiden met een voor onderofficieren en n voor burgers. Die groepen hebben ook recht op erkenning en het kan interessant worden te zien, waar ten slotte de beste krachten zitten. Hameren met het zelfde bijltje, altijd maar door. Tandem bona causa triumphat. F R l S O ROBBERT KALFF&C2 AMSTEDDflM "?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl