De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 8 september pagina 2

8 september 1917 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

l DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 8 Sept. '17. No. 2098 Foto J. Huvsen llltllllllUllllllllllll Dr. N. M. Josephus Jitta iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniinii Dr. N. M. Josephus Jitta Wethouder 1905-1917 door Mr. Dr. J. H. VAN ZANTEN Aan het verzoek om eenige woorden te wijden aan den deze week afgetreden wet houder Dr. N. M. Josephus Jitta, door de redactie gericht tot mij, die in de afgeloopen twaalf jaren dagelijks met hem heb mogen samenwerken, voldoe ik gaarne, omdat ik meen, dat slechts zij, die in de gelegenheid zijn geweest hem op deze wijze van nabij te leeren kennen, over dezen man, die de laatste jaren aan veel miskenning heeft blootgestaan, een billijk oordeel kunnen vellen. Dit oordeel zal ik trachten in het volgende te geven, Precies 12 jaar op den dag af heeft het wethouderschap van den heer Jitta geduurd en het spreekt van zelf, dat in een zoo lang tijdsverloop in een stad als Amsterdam, die er een eer in stelt aan de andere gemeen ten van ons land een voorbeeld te geven van goede politiek, tal van nieuwe zaken zijn tot stand gekomen en ingeleid, ook op het gebied van de afdeelingen, aan den heer Jitta toevertrouwd. Die afdeelingen waren gedurende den geheelen tijd het armwezen, de openbare ge zondheid en de statistiek, maar daarnaast is de heer Jitta nog geruimen tijd wethou der geweest van den burgerlijken stand en het bevolkingsregister en ook heeft hij eenige jaren de arbeidszaken onder zijn be heer gehad. Groote veranderingen zijn er in dien tijd in alle diensttakken, waarover zijn beheer zich uitstrekte, gekomen. Bijna alle hebben zij geheel nieuwe hoofd- en vele hebben nieuwe andere gebouwen tot verbetering of uitbreiding van den dienst gekregen; wij noemen de nieuwe inrichting voor stadsbestedelingen, het nieuwe administratiege bouw met werkplaatsen van de stadsreiniging, het nieuwe administratiegebouw voor de huiszittende armen, een geheel nieuw abattoir met een koelhuis: verder nieuwe gebouwen of de terreinen der ziekenhuizen (kinder kliniek, spijskeuken, economiegebouw en zusterhuis in het Binnen-, vrouwenkliniek en barakken in het Wilhelminagasthuis), het hospitium van het Burgerweeshuis in Bergen aan Zee, verscheidene hulpbanken van de bank van leening. Het spreekt van zelf, dat alles wat de ge zondheid der bevolking kon bevorderen en ziekte, met name besmettelijke ziekten kon nul muil i IIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIII11IIIII n i minimum i Minimin minuut WUMWATU «CMUU WOMUtt Beschouwingen. President Wilspn. Nooit zijn mijn lieve landgenooten mij zoo innig antipathiek ais wanneer zij een air aannemen van schampere, spotachtige meerderheid, teegenoover persoonen die zij behooren te eerbiedigen. Zij neemen dan een verwaande houding aan van hooghartige waereld-wijsheid, zooiets van daar zullen ze mij niet in laten loopen" en verheffen zich op een gevoel dat zij voor extra voornaam schijnen te houden en dat toch niet anders is als min of meer nijdige, ergdenkendheid. Geemelijk" dat is het rechte woord. Een echt Hollandsch woord voor een echt Hollandsche eigenschap. Robertus Nurks staat er voor als representant. Maar Robertus Nurks is nog tévroolijk, te geestig en te goedhartig om de geemelijke Hollanders van onzen tijd goed te verteegenwoordigen. Het schijnt wel of ze geen grooter vrees hebben dan voor, naïef "aangezien te worden. En toch is naïeveteit een heel wat mooyer en beminlijker eigenschap dan het schampere wantrouwen van deeze Hollanders. Er zijn er veel, en in de meeste groote dagbladen zijn ze onafgebrooken aan 't woord. Ze schijnen zich verbazend trots te gevoelen op hun neutraliteit en het als een eer te beschouwen dat ze niet behooren tot een oorlogvoerend volk. Wij wijze, bedachtsame, niet-naiëve, nuch tere Hollanders doen zulke dwasheden niet als in oorlog gaan, wij passen wel op, wij laten ons niet bedotten en meesleepen door holle frazen en ijdele idealen. Met ingehou den verachting zien we neer op die malle bloeddorstige volken die om een of ander ideëel doel hun leeven wagen en hun bloed voorkomen, in de eerste plaats de belang stelling van den wethouder had en veel is ook op dit gebied geschied. In den genees kundigen dienst zijn verbeteringen gebracht (invoering van eerste hulp bij ongelukken, aanstelling van schoolartsen en schoolverpleegsters), de gezondheidsdienst werd uit gebreid door de invoering van een sanitairen dienst in de haven met quarantainegebouw tot wering van cholera, pest, enz. uit het buitenland en door verbetering der bepa lingen tegen ondeugdelijke melk; verder valt te noemen de beschikbaarstelling van den vleeschkeuringsdienst voor omliggende ge meenten om daar het vuilslachten te beletten, maar vooral en in de eerste plaats de ver vanging der gebrekkige verwerking van het vuilnis op de bij de bebouwing gelegen belt door de vuilverbranding, welke binnen kort in werking zal komen en die den wet houder een langen en harden strijd van zeven jaar heeft gekost tegen allerlei elementen, waaronder zeer onzuivere, die zich gehoor wisten te verschaffen en telkens weer hin dernissen in den weg legden. Vermelden wij ten slotte nog, dat onder den heer Jitta begonnen werd met de op richting van gemeentebadhuizen, dat een ambtenaar benoemd werd om behulpzaam te zijn bij de voorbereiding der oprichting van waschhuizen, dat hij den grond heeft gelegd voor een algeheele reorganisatie der levensmiddelenvoorziening van de gemeente en alvast den gemeentelijken vischverkoop heeft ingericht en eindelijk, dat hij zich, hoewel dit niet geheel tot zijn departement behoorde, op zekeren dag heeft ontfermd over de in het zand geloopen kwestie der oprichting van een openbare leeszaal, zoodat deze inrichting nu eerlang geopend zal worden, dan is de lijst reeds lang genoeg geworden. En hoe komt het dan, dat ondanks deze lijst, die niettemin nog wel te vergrooten ware, de heer Jitta, die eens door den heer van Gigch l'enfant chéri van den raad werd genoemd, ten slotte is heengegaan, omdat een wethouder zijn functie niet kan blijven vervullen, als tegen hem wordt opgetreden zooals dat den laatsten tijd geschiedde, en daarmee het lot heeft gedeeld van zooveel krachtiger voorgangers, zooals Schölvinck, Treub, Gerritsen en anderen? Of liever, hoe komt het, dat aldus tegen hem werd opgetreden ? Omdat feitelijk in al dat opgesomde toch zijn kracht niet lag. Het behoeft immers geen betoog, dat het, als men goede hoofd ambtenaren heeft de heer Jitta werkte met 12 directeuren en 2 hoofdcommiezen, een aantal jaren zelf met 14 en 4 die hart voor hun dienst hebben en dus ge regeld met goed gemotiveerde voorstellen weten te komen, al heel vreemd moet loopen, indien in twaalf jaar niet heel wat van die voorstellen door den wethouder tot ver wezenlijking kunnen worden gebracht. De vraag rijst evenwel, of de heer Jitta zichzelf niet te veel van die voorstellen af hankelijk heeft gehouden, of hij het wel altijd heeft verstaan zich daarvan los te maken. Zich te voegen naar de wenschen van een groep hoe langer hoe meer invloed krijgende raadsleden, die nieuwe banen wilden zien ingeslagen en die bij den langen duur, dien in Amsterdam de behandeling van groote kwesties steeds blijkt te eisenen, steeds onge duldiger werden, heeft hij nooit gewild; hij deed de zaken, zooals de directeur ze uit voerbaar achtte en zooals hij ze als juist erkende, en verder ging hij niet. Voeg daarbij, vergieten. Van die idealen gelooven mg niets. 't Is alles eerzucht en hebzucht, waarbooven wij verre verheeven zijn. Zoo redeneeren die verstandige en deugd zame nazaten van den monopolist Jan Com pagnie, die de notenperken van Banda verwoestte om de waar op prijs te houden. En zoo wagen ze het, volken en staats hoofden met smaad en schamper wantrouwen te bejeegenen, wier uitingen en daden grooter begrip van heldhaftigheid en idealis me vertoonen dan ooit door ons aan den dag is gelegd. En wee den oprechten die het waagt de Hollandsche laatdunkendheid, kleingeestig heid en argwaan te gees3elen hij is een vijand van zijn volk, een slecht vaderlander. Geen volk is zoo wantrouwend, zoo ergdenkend en zoo ingebeeld omtrent eigen deugd en gezond verstand als het onze. Eerst werden de Italianen grof beschimpt omdat zij deelnamen aan den oorlog aan de zijde die het Italiaansche volk met volle recht koos, uit ridderlijke en heroïsche mo tieven. Toen werd president Wilson bespot omdat hij tot het aller uiterste geduld oefende, eer hij zijn groot volk in den oorlog voerde. En nu hij het eindelijk deed, nu hij de spanning niet langer mocht laten duuren, nu hij het schenden van verdragen en van volkenrecht niet langer lijdelijk mocht aan zien, na tot het uiterste getergd, bedroegen en beleedigd te zijn nu durven Hol landsche persmannetjes op hoogen toon hem hoonen en van lage motieven ver denken, omdat hij, eenmaal in den krijg, dien ook met kracht en volharding wil j voeren, en geen vreede wil sluiten zonder ' zijn hoog doel, het handhaven van inter nationaal recht teegenoover willekeur, bedat de heer Jitta, al is hij een vlot spreker, toch niet een zoodanigen betoogtrant gebruikt, dat het hem steeds gelukte zijn gehoor eenigszins lang achtereen te boeien, zoodat niet altijd de verdediging van zijn voorstel len en zijn handelwijze in den raad tot haar recht kwam, dan is hierdoor veel van de ontstemming in den laatsten tijd bij een deel van den raad verklaard. En vooral moet daarbij in aanmerking worden genomen, dat juist bij de afdeelingen Armwezen en Open bare Gezondheid de maatregelen van eenige beteekenis bijna zonder uitzondering bij zonder kostbaar zijn, zonder dat zij geld in de gemeentekas brengen, zoodat meermalen de heer Jitta niet alleen zelf, zich zijn verant woordelijkheid ook in dezen bewust, ernstig tegen de kosten moest opzien, maar ook juist op dezen grond onder de zeer bezwarende omstandigheden, waarin de laatste jaren Amsterdams financiën verkeerden, niet de instemming van het College van B. en W. voor die maatregelen kon verwerven. In de Armenhuis- en ziekenhuiskwestie is hij blijven steken en het is hem zeer euvel geduid, dat de laatste kwestie, die in Am sterdam een buitengewoon moeilijke is, nog niet tot een oplossing is gekomen, hoewei toch niet vergeten mag worden, dat onder zijn wethouderschap het aantal bedden in de gemeenteziekenhuizen van 1741 in 1909 tot 2427 in 1917, dus met 40 pCt. is gestegen, terwijl de bevolking in dien tijd slechts met 11 pCt. toenam, ongeacht nog de uitbreiding van de particuliere ziekenhuizen, waartoe de gemeentesteun deze in staat stelde. Neen, de politiek was niet de kracht van den wethouder, die ten slotte onder de steeds hooger en steeds meer naar links woedende golven is bedolven. Zijn kracht lag op een ander gebied, een gebied, dat niet in de raadzaal, van waar de regeeringspersonen al te uitsluitend plegen te worden beoordeeld, was waar te nemen. Die kracht vertoonde zich, waar hij zijn persoon kon geven, waar hij zelf actief kon optreden, van zijn ijver voor en belang stelling in de algemeene zaak, maar vooral van zijn hulpvaardigheid tegenover anderen kon doen blijken. Zij vertoonde zich in de opvatting van zijn taak, welke hierin be stond, dat hij zich daaraan geheel en al zonder voorbehoud had te geven. Den geheelen dag en nog menigen avond daarbij was hij op het stadhuis te vinden. En niet alleen stelde hij zich tot in de kleinste bij zonderheden op de hoogte van de diensten. die onder hem ressorteerden (vooral de om standigheden waaronderhet personeel werkte, hadden zijn aandacht, welke zoover ging, dat hij b.v. zelf de soep ging proeven, die des winters aan de nachtwerklieden van de reiniging wordt uitgereikt), maar hij was ook steeds en ten allen tijde nog bereid den burgemeester en de andere wethouders te helpen door hen te vervangen, als zij om welke reden ook afwezig moesten zijn. En de wijze, waarop zijn hoofdambtenaren van hem afscheid hebben genomen Ik kan verklaren, dat dit bij allen uit het hart kwam bewijst wel, hoe hij zich door zijn prettigen omgang en belangstelling in hun persoon en hun gezinnen bij hen bemind heeft weten te maken. Hulpvaardigheid is de hoofdtrek van zijn persoonlijkheid, hulpvaardigheid, welke wel het schitterendst is gebleken, toen de Bel gische uitgewekenen in grooten getale naar Amsterdam stroomden. Hij zag toen spoedig in, dat particulieren den toestand niet meester konden blijven en dat de gemeente met haar hulpmiddelen tusschenbeide moest komen. Van dit oogenblik bemoeide hij zich persoonlijk met de hulp en bleef dag en nacht in het beursgebouw aanwezig om zich van alles op de hoogte te stellen, hier en daar ook persoonlijk optredende, vooral waar het gold zieken en zwakken te helpen en op deze wijze allen door zijn voorbeeld aanvurende. Hetzelfde herhaalde zich weer bij den Watersnood in 1916, toen hij als voorzitter der militaire armverzorgingscommissie het initiatief nam en de leiding tot het einde behield. Die hulpvaardigheid kwam ook tot uiting, waar hij als wethouder met het publiek in aanraking kwam. Nimmer heeft hij een be paald spreekuur voor het publiek willen hebben. Iedereen zonder onderscheid kon zich steeds bij hem aanmelden en werd, zoo hij slechts kwam voor een zaak, waar mede de wethouder bemoeienis had, zelfs in den meest drukken tijd tot hem toege laten. En onder hen, die aldus kwamen, waren vele kleine iuyden de aard van de hem opgedragen diensten bracht dat zoo mee en met het meeste geduld werden zij allen te woord gestaan. Men kon zich dan soms wanen op het spreekuur van een humanen, goeden dokter, die de zenuw achtig binnentredende patiënten en pareikt te hebben. Hoe bespottelijk, hoe verachtelijk maken zich die kleine mannetjes, die geen begrip hebben van groote karakters, en geen benul van hooge en groote motieven, die alleen maar bang zijn voor de eigen rusten vreede, en nijdig en vinnig mopperen dat die vreede nog maar uitblijft, omdat Amerika en Engeland het noodig vinden voor hun heb zuchtige en heerschzuchtige bedoelingen. De figuur van Wilson staat als die van Abraham Lincoln, die ook gehaat en bespot werd door kleine zielen, omdat hij voelde te moeten gehoorzamen aan een hoog ideëel motief. En nu wordt zijn naam gezeegend, ondanks al het bloed dat hij deed vergieten, en de armoede die zijn onbarmhartig door gezette burgerkrijg na zich sleepte. Het moest, omdat de menschheid geen slavernij meer wilde. Zoo wil de menschheid nu geen heerschzuchtige willekeur en verlangt ze een onschendbaar volkenrecht. Dat voelen mannen als Wilson en Lloyd George, en zij weeten te moeten volhouden tot de berei king van hun doel vast staat. En wat hebben de persmannetjes eigenlijk te mopperen? Zijn wij Hollanders niet ver booven onze verdienste in deezen krijg gezeegend en gespaard? We hebben veele millioenen verdiend, en gebrek wordt er niet veel meer geleeden dan voor den oorlog. We hebben allerlei winst-posten te boeken, een wakker worden uit den dommel, een algemeene reorganisatie, een opruiming van allerlei oude rommel, een gezondheids-kuur voor duizende jonge mannen die eindelijk iets te weeten koomen omtrent orde en tucht en zindelijkheid, een opleeving van nationale productie, een kans op dieper gaande hervorming die oud en onduldbaar onrecht zal aangrijpen, eindelijk de lessen tiënten waren het vaak, sociale" patiënten met een vriendelijk, dikwijls humoristisch woord wist te kalmeeren en hen vrijuit liet praten en slechts zeer zelden was het noodig op abrupte wijze aan het gesprek een eind te maken. Dikwijls heeft dan de be trokken directeur naar aanleiding van een dergelijk gesprek een of andere opdracht gekregen. Voor dit publiek is ongetwijfeld het aftreden van den wethouder een verlies. Zoo heeft de heer Jitta ongetwijfeld den warmen dank verdiend van Amsterdams burgerij voor hetgeen hij in zijn wethouder schap heeft verricht en is er allerminst reden, integendeel is het een grove onbillijkheid, zooals hier en daar wel is geschied, om over zijn aftreden een gejuich aan te heffen. Als hij den strijd, in de laatste jaren tegen hem gevoerd, buiten beschouwing laat, kan hij met groote satisfactie op het verleden terug zien; wat bij zijn afscheid is geschied, zal hem daarvan wel de overtuiging hebben geschonken. Alleen de raad van nu is niet meer die van 12 jaar geleden en de gemeente politiek heeft zich gewijzigd. Een persoon lijkheid als hij paste daarin niet meer goed en zoowel voor hem zelf als voor de ge meente was het beter, dat er een ander kwam zooals dat trouwens in Amsterdam met vele wethouders na verloop van een aantal jaren het geval is geweest men mag hier haast van een Amsterdamsen gewoonte spreken. Hoezeer men het betreuren moge, het oogenblik, dat groote ij ver, belangstelling en hulpvaardigheid alleen niet meer vol doende waren, was gekomen. Amsterdam blijft den heer Jitta niettemin dank ver schuldigd voor wat hij in het belang der gemeente heeft gedaan. Goede verhoudingen tusschen meerderen en minderen Redactie Mochten meerdere mededeelingen u aan leiding geven uwe vermaning niet met zijn minderen" nog eens in meer vertrouwen gevenden vorm te herhalen, dan stel ik u gaarne mijn ervaringen ter beschikking. Als landstormer '09 opkomende werd ik getroffen door de groote beleefdheid aller eerst natuurlijk van het lagere kader. Ook later heb ik in verlofsbesprekingen en der gelijke van de zijde van officieren steeds hetzelfde ondervonden en waargenomen. Buiten dienst kan ik u een frappanten tegenhanger van het door u genoemde feit meedeelen. Bij overplaatsing trof ik, recruut nog, een lagere schoolkennis als actief 1ste luitenant aan. Deze inviteerde mij onmiddellijk ten eten, wat aan zijn officierstafel ook bij den aanzittenden kapitein geenerlei opmerking van minder instemming verwekte. Uw dienstvaardige M. Korporaal der Genie De tuberculose en hare bestrijding Geachte Redactie, Naar aanleiding van de Medische kroniek in uw laatste nummer zou ik gaarne de opmerking willen maken, dat de daarin gegeven voorstelling van de werkwijze der Ned. Centrale Vereeniging tot bestrijding der tuberculose geheel onjuist is. Deze heeft steeds in den door den schrijver bedoelden prophylactischen zin gewerkt, ook en vooral ten behoeve der kinderen, en nooit haar kracht gezocht in de behandeling der vol wassenen. De heer Feisser had zich door onze ge schriften beter op de hoogte kunnen stellen en thans zal hij met vrucht het juist gepuin zuinigheid en sooberheid en wat staat er teegenover ? Wat hebben wij bijgedragen voor het groote doel ? We hebben in de penarie gezeeten, ziedaar het voornaamste, als kleine, kleingeestige, voor hun hachje bevreesde burgermannetjes. Wij hebben geen recht tot eenige scham pere kritiek, noch teegenover Duitschland, noch teegenoover de Entente. Wij hebben te zwijgen en te dulden, dat is het eenige wat ons past. De Duitsche waan mooge nog zoo diep en verschrikkelijk zijn, zij is toch groot-tragisch en heroïek. Daarbij gezien is onze positie klein en angstvallig. Ons schimpen op Duitschland is eeven ongepast als op Engeland, juist door onze bangelijke neutraliteit. Een enkel man als Raemaekers, die niet vreest en niet neutraal is, heeft recht van spreeken, hij waagt alles wat hij heeft voor zijn vrijheid van uiting, maar de neutrale thuisblijvers en mopperaars, de geemelijke beschimpers, die maar roe pen : ophouden! ophouden! voordat ik in 't gedrang kom!" zonder besef van het groote wat op 't spel staat die verdienen enkel een minachtend schouderophalen, en zullen bij den vreede niet veel meer dan schande oogsten. Dat wij gastvrij zijn voor vluchtelingen en voor hongerige kinderen, nu ja! dat komt in ons crédit. Maar ik zou zeggen, dat mankeerde er nog maar aan, dat we wei gerden onze booteram te deelen met de hulpeloozen en vervolgden, die aan onze deur kloppen. Die gastvrijheid is ook al 't minste wat van ons verwacht kon worden. Dat is de deugd die ook door de vrouwtjes van een hofje of besjeshuis zal worden betracht. Maar is dat reeden om onsizelven te verheffen en zulk een toon aan te slaan teegenover de groote mannen van deezen Zooals Grootvader Holland, blijf uw aard bewaren, Doe niet chic" en elegant", Blijf maar deftig en voorzichtig In uw vroolijk boerenland. Woon in goed gesloten huizen, Maak uw' deuren niet te breed, Hinder niemand met uw weelde, Sluit uw vensters als ge eet. Mannen, toont geen hooge heupen, Kleedt u niet als meisjes aan, Loopt niet met geschoren koontjes, Laat uw volle baarden staan. Maakt geen ladijs" van uw vrouwen, Zegt niet bonne" aan de meid, Leert uw dochters keurig koken, Kooplui, blijft zooals ge zijt. Blijft maar doen als dorpelingen, Zelfs al woont ge in een stad, Altijd huiselijk en sober Met uw pijp en avondblad. Kuiert Zondags met de uwen Weltevrêe een uurtje rond, Eet daarna een Hollandsch kostje, Dat is voedzaam en gezond. Werkt zoo lang ge nog kunt lachen, Arbeid is een medesijn, Grijze menschen sterven eerder Als ze lui en gulzig zijn. Weest iiescheiden in uw daden, Dringt uw meening niemand op, Maar wanneer ge hebt te eischen, Toont dan uwen stuggen kop. Laat de vreemden om u lachen, Knipoogt en neemt zelf den ploeg, Holland heeft geen ander noodig, Holland is zich zelf genoeg. Weest geen gentlemen" maar heeren, Noemt een steeg geen avenue" Holland, blijf uw aard bewaren, Holland, dat raadt opa u! ]. H. S P E E N n o P iH. VAN DOOREN & Cie. DEN HAAG - AMSTERDAM - UTRECHT DAMES HOEDEN en BONTWERKEN bliceerde rapport van den Centralen Gezond heidsraad over de tuberculosebestrijding kunnen raadplegen. Het zou van belang zijn te mogen vernemen op welke gegevens zijn volkomen averechtsche voorstelling een legende, die in den laatsten tijd meer ver breid wordt berust. C. DEKKER Secretaris-penningmeester der N. C. V. t. b. d. tbc. Den Haag iiiiiiiiiiinmniiimiiii min iiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiimiiiiiiiii reuzenstrijd? Het is de zelfverheffing van Duitschland die het volk in 't ongeluk heeft gevoerd. En hoeveel meer grond had die zelfverheffing! Zelfs de grootste Duitschenhater zal moeten erkennen dat er pit en kracht zit in die verstokte voorvechters van een oud regime en een verlooren zaak. Maar wat hebben wij gedaan, om zulk een borst te moogen zetten ? We hebben gesjacherd en geschipperd, ziedaar al onze verdienste. En nu roepen we: Ophouden!" Dat is ook geen groote kunst. Waarlijk het is mij niet te doen om ons volk te kleineeren. Ik heb genoeg getoond het Hef te hebben. Maar des te eer zal ik moogen wijzen op onze ergerlijke fouten. De Japanner Kanso klaagde er oover, dat het Japansche volk vergeleeken bij het Chineesche, geen grootheid kende tot dusver. Maar hoeveel meer past die neederige zelfkritiek ons Hollanders, die bij Japan vergeleeken zeeker niet de meerderen zijn in grootheid van daden, van geesten van idealen. Wij hebben ee» tijd gehad waarin wij vroom en manmoedig leeden en bloedden terwille van een ideaal der menschheid. Dat wat toen vrijheid" werd geheeten. Daarep kunnen wij nog trots zijn, niet op onze Oost-Indische Compagnie met zijn mono polies. Kunnen wij daaruit niet leeren dat het niet zal zijn om ons gesjacher en geschipper van thans, dat het nageslacht ons zal eeren ? En dat hoe kleingeestiger, verwaander en angstiger wij ons aanstellen, des te kleiner ons deel zal zijn van de imponderabiliën, die de waarachtige winst zullen vormen van deezen oorlog. l- REDER IK VAN E EDEN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl