De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 15 september pagina 10

15 september 1917 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 Sept. '17. No. 2099 Tweeërlei Wereldbeschouwing. Aan Frederik van Eeden, naar aanleiding van zijne bespreking van mijn Wereld beschouwing van een Natuuronderzoe ker in verband mei de voorgestelde wijziging van Art 192 der Grondwet". Ik ga geen anti-critiek schrijven, ik ga niet met U twisten over significa, noch mij verdedigen tegen uwe aanmerkingen op mijn denkwijze of mijn stijl; dat is alles zoo on belangrijk tegenover het principieele verschil tusschen uwe wereldbeschouwingendemijne. Ik wil alleen dit verschil nog eens duidelijk doen uitkomen en kan dit doen met de gelijkmoedigheid, die gij van mij verwacht, omdat Ik er van overtuigd ben, dat gij evenals ik zonder bijbedoeling de waar heid zocht. Maar ik ben het niet met u eens, dat onze verschillen alleen misverstanden zijn, op te heffen door betere expressie en nauw keuriger onderzoek", waarmede gij bedoelt betere expressie en nauwkeuriger onderzoek mijnerzijds. Ik wil slechts de aller principieelste ver schilpunten tusschen ons behandelen. Het alles andere overschaduwende, verschil van opvatting is in enkele woorden uit te drukken; het is uw Cogito ergo Sum tegen over mijn Sum ergo Cogito. Dat is onover brugbaar, voor mijne stelling kan ik ik behoef ze voor u niet te preciseeren talrijke argumenten aanvoeren; uwe stelling berust op zuiver geloof, belichaemd in de zinsnede: Maar de menschelfjke geest is ouder dan alle geologische tijdperken". Daarover te twisten, van Eeden, ware gij zelf zult de eerste zijn om mij dit toe te stemmen, tijdverlies. Maar... als gij, ter staving van dit uw geloof, zegt: Alleen zou ik Lotsy willen uitnoodigen eens na te denken over het weezen van kleur, en zich af te vragen wat kleur is, zonder een netvlies, dat door licht getroffen wordt en ook zonder de psychische ontvankelijkheid die nog noodzakelijker is voor het ontstaan van het gevoel groen of rood" en ik dit beschouw in verband met uw vroeger gezegde: kleuren en klanken zijn er niet en zijn er nooit «geweest en kunnen er niet zijn, waar niet is een menschelijke geest, waarin ze ontstonden," dan begeeft gij u op een gebied, waar wél discussie mogelijk is, en waar ik meen u te kunnen weerleggen door te wijzen op het, toch u even goed als.mij bekende feit, dat er talrijke dierlijke netvliezen en gehoororganen zijn en dat die dieren geens zins kleurenblind of doof zijn, dus ook hun psyche in staat is kleuren en klanken waar te nemen. Gij ziet, ik zei niet ten onrechle dat gij een der meest anthropocentrisch denkende geesten zijt en gij weet zeer wel, dat ik u daarmede niet aanwrijven wil de kinderlijke waereldbeschouwing van den boer, die meent dat God zijn oogst door droogte en misgewas doet mislukken, omdat hij niet naar de kerk geweest is." Toen gij deze zinsnede nederschreeft sprak in u de gevoelsmensch. Waarmede ik weer in geenen deele wil zeggen, dat gij gpen verstand zoudt bezitten. Gij hebt de scheiding tusschen verstandsmenschen en gevoelsmenschen, die ik maakte, op de spits gedreven en zij t daardoor ik weet gij zult dit betreuren tegenover mij onbillijk geweest, erne onbülijkheid, die gij hadt kunnen veimiiden door geheel te citeeren, wat ik op p. XI van mijn boek schreef: Er zijn nu eenmaal twee tegenstrijdige groepen van wereldbeschouwing: de mys tieke en de wetenschappelijke, waarvan de eerste die der gevoelsmenschen", de tweede die der verstindsrnens,chen" is." Mij dunkt de aar.halingsteekens bij d; uitdrukkingen gevoelsmensctien en verstandstnenschen hadden u reeds moeten waar schuwen, dat deze onderscheiding niet scherp kon gemeend zijn, zioals trouwens, ten overvloede, blijkt uit de direct aansluitende zin: K. V. HET NEDERLANDSCH'TOONEEL: &?':. De 'Roepstem van het Leven, door ARTHUR SCHNITZLER. De groote tooneeltr^m is verstomd. De reclame is uitgebuit, aan de mode alle hulde bewezen, alle leuzen zijn ge'anceerd, be proefd, getroefd, het loven en bieden heeft uit. leder weet nu wat hij zelf, wat een ander, in zijn mars voert, en dat ook de tooneelkunst n'est qu'une longue patience". Misschien, dat hier of daar een eenvoudige van hart nog lichtelijk ontroert wanneer hij in de krant leest dat deze of gene tooneelkunstenaar zijn v.'cantie te water of te land heeft doorgebracht, en meent dat het de Nederlandsche tooneelspeelkunst ten goede zal komen wanreer dezelve zich in het wit flanel Iaat signaleeren op Holland's hoogste duin... ik voor mij geloof dat, met het ge vierendeeld buffet in den foyer van den Amsterdarnschen Schouwburg, het lieftallig sprotje dat daar ^hans een mandenwagentje met lekkernijen rondkruit, plus de ge mbellisseerde ouvreuses, in deze richting de laatste sensatie is bereikt. Wij staan voor een ernstig tooneelseizoen. Er is verlangen raar verstrooiing, maar vooral naar vervulling, naar innerlijk licht in de lange donkere avonden die ons te wachten staan, naar een voor ons allen hoe langer hoe noodzakelijker geestelijken toe slag op den gerantsoeneerden dag. Koude voeten, maar een warm hart. En een paar vleugels voor ons huishoudelijk humeur. Onze tooneelspelers zijn wonderen van ijver, den gansenen zomer werkten zij door, onder den blooten hemel en in be nauwde lokalen, en weer staan zij voor den gansenen winter, gretig, bereid. Lite ratoren schragen hen met hun geestdrift, vooralsnog voor hun eigen stukken, maar... Daar er geen zuivere gevoelsmenschen en f een zuivere rerstandsmenschen bestaan, heeft een ieder dagelijks een innerlijken strijd tusschen gevoel en verstand te voeren, waarvan feitelijk da strijd tusschen mijstiek en wetenschap slechts de uitbreiding naar buiten is." Ik geloof nog dit niet zoo geheel mis te hebben gezien. Ik zou zeer zeker niet, met hetzelfde ver trouwen als gij, van Haeckel of Ostwaldals verstandsmensehen"(ikzet weer aanhalingsteekens) spreken en al ben ik het met u eens, dat Boliand tot de gevoelsmenschen" behoort, dan volgt daar geenszins uit, dat ik hem intellect zou willen ontzeggen, al zou ik weer niet, zoo grif als gij, hem een reusachtig intellect" noemen. Maar dat is eene subjectieve appreciatie, die weer niet discuteerbaar is. Wat mij eigenlijk tot dit schrijven zoo lang na de verschijning van uwe be spreking brengt is de overtuiging, dat ik verplicht ben op te komen tegen een ideaal, dat gij den lezers van de groene Amster dammer voorhoudt, werk ideaal ik voor eene utopie, en mitsdien te bestrijden, houd, n.l. bewuste eenheid in levensrichting". Uij zegt daarover: Staat eenmaal in de menschen-gemeenschap de groote richting vast, weet men eenmaal allen en voor al'oos waarhe«n het streven gaat, is er een werkelijk gemeen schappelijke leevens-beschouwing, die van zelf spreekt en waaraan niemand zich zelf standig onttrekken kan, dan eerst is alle kunst van zelve doortrokken van het hoogste levensbeginsel''. Zoo scheen het te zijn, gedurende een korte periode, in de Europeesche cultuur, toen het katholieke geloof meende te zege vieren, in de midden-eeuwen, toen de kathe dralen werden gebouwd, de kloosters ge sticht en elke stad begon met een kerk, en alle werkzaamheid bestuurd werd door het gemeenschappelijk geloof". Toen was er geen scheiding tusschen kerkelijk en wereldsch leven, want dat wereldsch leven was vroom en tik kind wies op in het nooit-betwijfelde,doorniemand verzaakte geloof. Toen was deongeloovige, de ketter, een onmensch en een barbaar, die moest worden bekeerd of onschadelijk gemaakt". Toen was alle kunst zuiver, en de ge dachte aan kunst om kunst" iets onzinnigs". Tegenwoordig is dat alles anders. Er is geen bewuste eenheid in levensrichting /), geen gemeenschappelijk geloof, geen vast staand geheel van overtuigingen waaraan alle menschen, op eenige onbelangrijke uitzonderingen na, deelnemen". Dit gebrek 1) duidt op verwarring en overgang, en elke kunst draagt er de tee kenen van, alle schoonheid is er door ge schonden. In architectuur, plastiek, schilder kunst, poëzie, dramatiek en muziek komt de leegheid de wansmaak en de ontaarding aan 't licht." Daarom hunkert men allereerst naar vastheid, helderheid en eenheid in levens beschouwing." Ik wil gaarne aannemen, dat gij daarnaar hunkert; ik doe het niet, acht eenheid in levensbeschouwing niet alleen onbereikbaar, maar absoluut verkeerd, omdat de menschheid geen eenheid is, maar uit ongelijkgeaarde individuen bestaat, die geheel verschillende behoeften hebben. En omdat zelfs de kinderen niet gelflk aan de ouders zijn, maar zoowel van deze als onderling verschillen, acht ik de ouders niet gerechtigd hun levensbeschouwing aan de kinderen op te dringen allerminst met behulp van den Staat vandaar mijn principieel, zooals gebleken is, hopeloos verzet tegen het gewijzigde art 192 der Grondwet. Dat is het Iweede principieele punt, dat ons scheidt; gij beschouwt de menschheid als een eenheid, aan welker behoeften n levensopvatting, n geloof kan voldoen, ik als een uiterst gedifferentieerd complex, welks leden zeer verschillende behoeften en mitsdien verschillende levensbeschouwingen moeten hebben. De ethica, op geloof «n een norm geba seerd, acht ik onzedelijk, omdat er geen norm bestaat en het aanleggen van een maatstaf van zedelijke waardeering, die een onafwijsbaar gevolg van meerderheid ik zeg nog niet eens eenheid van levensopvat ting is, uitgaat van de stilzwijgende veronderstelling, dat alle menschen in den grond gelijk zijn, wat zij niet zijn. Gij ziet, van Eeden, het zijn geen misver standen, die ons scheiden, het zijn princi pieele verschillen, gij en ik zullen het nooit op eenig ander punt eens worden, dan op dat waarover wij het eens zijn: Neutraal, verplicht en kosteloos 2) onder ? wijs, met zorgvuldige handhaving van eenheid 3) en neutraliteit, en vermijding van alles wat naarsectarisme of fanatisme neigt." Zoo zal een ieder zich naar eigen aard kunnen ontwikkelen en zullen, zelfs zoo ver schillend geaarden, als gij en ik, elkaar kun nen waardeeren en niet pogen elkaar te bekeeren". J. P. LOTSY. 1) Ik cursiveer. 2) Of onderwijs kosteloos of niet behoort te zijn is een vraag waaraan zooveel vast zit, dat ik mij hier daarover niet wensch uit te laten; zeer zeker acht ik het niet wenschelijk ook aan gegoeden kosteloos onderwijs te verstrekken. 3) Ik neem aan dat gij onder eenheid" het tegendeel van sectarisme verstaat en niet een norm". Openluchtscholen Naar aanleiding van het stuk van den heer J. Lubsen Nzn., schoolarts te Amsterdam, over Openluchtscholen, in de Amsterdammer van 25 Aug. 1.1., deel ik u het volgende mee, met vriendelijk verzoek het met bijgaande photo's in uw blad op te nemen. Ook in Rotterdam heeft een kleine kring van menschen, overtuigd van de wenschelijkheid om lichamelijk zwakke kinderen ook in de schooluren zooveel mogelijk in de buitenlucht te brengen, de eerste stappen gedaan in die richting. Het Bestuur n.l. van de stichting Rolterdamsch Zeehospitium" besloot, gehoor gevende aan het voorstel van de geneeskundige directrice, aan de inrichting een school voor patientjes te ver binden en wel een openluchtschool. Niettegenstaande de ongunstige tijdsom standigheden heeft bovengenoemd bestuur die onderwijs-inrichting 15 Augustus 1916 geopend. Sinds l Januari 1917 staat zij onder Rijkstoezicht. Het leerplan is zooveel mogelijk aan de hand van dat, geldende voor de G. L. O. scholen in Rotterdam, opgesteld, omdat de meeste patientjes inwoners van Rotterdam zijn. De schooltijden zijn van negen tot elf uur voormiddag en van half drie tot half vijf 's namiddags, terwijl de Woensdag- en Za terdagmiddag vrij zijn. Ongeveer tachtig a negentig leerlingen bezoeken de school; ze zijn geplaatst in Openluchtschool 3e en 4e leerjaar Onderwijs in de klasse. Buiten ligt de sneeuw voetendik zes leerjaren in drie klassen en staan onder leiding van een hoofd der school en twee onderwijzeressen van bijstand. Elk der leer krachten heeft twee leerjaren voor haar rekening. In den nazomer van 1916 en in den winter van 1916 op 1917 werd les ge geven in lighallen met opengeschoven ramen. in het voorjaar van 1917 is als proef een duinpan op het terrein van het Hospitium uitgegraven en ingericht als schoollokaal, waarin het vijfde en zesde leerjaar werden ondergebracht. Er doen zich natuurlijk, vooral door de liggende patiënten eigen aardige moeilijkheden voor, maar die leert men al doende uit den weg ruimen. De prcef is uitstekend bevallen en doet ons den wensch uitspreken, dat dit bescheiden begin van het Zeehospitium tot iets goeds mag leiden op dit gebied en dat de belangstelling voor de Openluchtscholen ook in ons land grooter wordt, vooral ook voor die kinderen, bij wie ziekte voorkomen kan worden. Met vriendelijken dank Hoogachtend BETSY VALK Katwijk a j Zee Openluchtschool Een zonnige dag Openluchtschool 5e en 6e leerjaar De duinschool ce n'est que Ie premier pas qui coüte, en de kennismaking tusschen tooneelkunstenaars en hun naaste verwanten, die lang op zich heeft laven wachten, is thans een feu. Het publiek, tot inkeer geneigd, vraagt om vóór lichting, in onderwijskringen wordt ge streefd naar de opname van het tooneel als leervak", naar een leerstoel voor het Drama" in den meest volledigen zin. De Volksuniver siteiten openen alreeds een cursus voor comediegangers,en de Minister van Schoone Kunsien vroeg een vrijkaartje in het Centraaltheater, als bewijs hoe ook van Regeeringswege in het vervolg niets meer zal worden nagelaten... Het gaat om den" Schouwburg, zeggen de Amsterdammers, alsof er sprake was van the golden Cup", en alsof onze schoone verbeelding niet even licht op den eenen als op den anderen stoel zit! Ja nu, er is gezonde drift, na onge zonde zwijmel, het ga dan om den schouw burg, in eik geval om de koninklijke subsidie waarmee daden gedaan kunnen worden, en bovenal moge het gaan om een erkende en gevestigde tooneelkunst, om spel, dat, warm sterk en intensief, ons volk boven den oorlogswinst verheft en den waren dichter inspireert. Een stuk van Schnitzler is altijd belang rijk, ook wanneer het, zooals Der Ruf des Lebens" als tooneelspel mislukt mag heeten. Dan nog kerft het zich diep in onzen geest en moet het, mits zuiver op den tekst ge speeld, met innigheid en onverflauwd lan vertolkt, boeien. De meester-op-den-eenacter trachtte in dit stuk drie stukjes in n bedrijf, die niet alleen elk een ver schillend milieu, een verschillende kern en een verschillende hoofdfiguur bieden, maar ook een geheel afzonderlijke atmosfeer elk voor zich, vragen, te verbinden door n ten hemel schreienden kreet, welke door het geheele stuk vaart. Die kreet, rauw als van een roofvogel en aandoenlijk als van een blinden vink, moeten we hooren door alle bedrijven heen, en alles wat daar van afleidt, worde onderdrukt. Uit het ver haal van den ouden Moser (in I) klinkt hij fiauvv, het is verre herinnering aan jeugd, maar uit Marie, de dochter die naast hem staat, trappelend van ongeduld en hijgend van verlangen, schalt hij op; dat is de jeugd zelve, die ontwaakt in gekluisterde verruk king en verbijstering. In 11 neemt Irene, de vrouw van den overste, vechtend om 't behoud van haar minnaar met alle wapenen van het oermensclielijke instinct, den kreet van haar over; en hier, uit de radelooze, vol-rtjpe vrouw, op den rand van den dood, is het geluid-van-het-leven overweldigend. Marie Moser verdwijnt in dit bedrijf niet alleen achter het gordijn, zij verdwijnt uit onze geheele verbeelding, het is enkel de levenskreet waarnaar wij !u steren, tot ze, met Irene, neergeschoten door haar man, in doodssnik versmoort. Het overige in dat bedrijf, de feiten, laten ons onbewogen, want daarin voelen we niet meer den drang van het léven-zelf, maar dat, wattwee paar bebloede menschelijke han den er nog met alle geweld van willen maken. De litf Je-nacht, die Marie Moser en luitenant Max, heenstappend over het lijk van den ouden Moser, den vader, dien zij doodde om zich van hem te bevrijden, en van Irene, de vrouw, die het genadeschot ontving om hem, samen gaan opvoeren", is een erbarmelijke comedie, een parodie op den hartstocht, op den natuurlijken, en daarom gewijden Ruf des Lebens". Het derde bedrijf brengt den nagalm..., Hier heet de vrouw: Katrien Richter, aan wie de vervulling, waarnaar de beide vorige vrouwen smachtten, is voltrokken als een vonnis zonder genade. Een teringlijderes, levensgretiger dan een gezond mensch kan zijn, leeft, wederom in het aangezicht van den dood, haar leven uit. En wij zien haar huiswaarts keeren als een wrak orn in haar moeders armen te sterven, gelukkiger, want in-vrijheld-bevredigd-naar-haar-aard, dan een Marie of een Irene, die de ketenen van het leven niet vermochten te slaken dan voor n nacht-zonder-morgen, gelukkig nóg in haar waan, vol herinnering En daar mee zijn we toe aan de Schnitzler-moraal, de zelfde waarop de oude man in Minnespel" doelt als hij zijn stervende zuster ver giffenis vraagt omdat hij haar zoo goed heeft behoed" ; hier uitgesproken door den huisarts, een mensch, die door ontbering leert wat bezit k;'n zijn en ieder zijn kans gunde. De lokkende en gevaarlijke moraal, welke: leven naar aanleg, aard en lust stelt boven geleefd-worden volgens geweten en plicht, de waarde van het offer" gering schat, het geluk-van den-hartstocht met den dcod niet te duur acht betaald. Een moraal, waarvan we de illustratie zien in de uit gedoofde oogen, harde trekken en verbeten mond van menig voorbijganger, maar die i toch maar een enkele onzer voor zichzelf j in al haar wreede consequenties, vreesloos, j aanvaard. De adem van den hartstocht joeg niet door de vertooning, de kreet klonk maar een enkele maal: bij de opkomst van Irene (Mevrouw Mann) en bij haar dood. Hoe prachtig was weer dit ontzield ter r< derzijgen! Als kunstwerk te redden, lijkt mij dit stuk niet, doch fel, bloed warm, in sneller tempo en meer compact gespeeld, zou het nochtans boeiend kunnen zijn. In de, vel te groote, kamer vnn I, waar de menschen, Matje, haar teruggewezen verloofde, haar tante en den dokter, nauwe lijks contact met elkaar kregen, werd de oude Moser het middelpunt, niet het van levenslcoorts vibreerend meisje aan zijn zijde. De afgemeten, kille toon, die Rika Hopper voor sommige rollen aanwijst, was de dood voor deze Marie", voor geheeïhet eerste bedrijf. Want hoeveel relief Louis Bouw meester overigens, met dat opengetrok ken hemd weinigden gewezen Ritmeester ook gaf aan het omslachtig verhaal van het op de vlucht geslagen regiment der Blauwe Huzaren, hij deed ons niet vergeten, dat het alreeds in dit bedrijf ging om het uitbot tende jonge leven met zijn gebiedenden eisen, en niet om dien, van zijn bed naar zijn stoel, gesleepten invalide, het middel, doch nooit het doel van al dit gebeuren. Hoe hadden we inmiddels het heimelijk vuur in Marie moeten zien broeien en aangloeien! Het voorbij trekken van het regiment, het had, ook door Veikade's regie, tot ten moment va Een Tegenhanger Naar aanleiding va": Niet met mijn minderen" verzoek ik U de volgende erva ring als tegenhanger op te nemen. Eenigen tijd geleden rei:de ik op Zaterdagmiddag van Kesteren naar Dordrecht, met twee jonge officieren, zoodat er in onze coupénog drie plaatsen open waren. In Gorcum had een ware bestorming van den trein plaats door militairen, die op enkelen na een plaats vonden. Toen vroeg een dier officieren aan den ander: Heb je bezwaar, dat de jongens hier komen?" En toen deze volstrekt geen bezwaar had en ik op dezelfde tot mij ge richte vraag eveneens 't goed vond, toen opende die officier zelf 't portier en riep: jongens, kom maar hier." En met een: dank u, luit", namen ze plaats. Nu dweep ik niet met jonge luitenantjes, maar dit bewijs van hartelijkheid voor de minderen" deed mijn hart buitengewoon goed. En naast dat hooghartig optreden door u vermeld, mag zeker de aandacht er op gevestigd worden, dat er ook andere jonge officieren zijn. A r n hètn Ds. A. J. v. LOQHEM SLATERUS Een Nationaal Park Geachte Redactie! Met bijzondere ingenomendheid las ik in De Amsterdammer van 25 Aug. 't stukje van den heer Burgers over 'n groot nationaal park hier in ons land. Doch waarom zou dat juist in 't hartje van ons land moeien worden aangelegd? De provincie Utrecht toch, is reeds zoo rijk aan bosschen, en de Veluwe ligt zoo ver van alle groote steden af, die juist de na bijheid van 'n bosch zoo noodig hebben. Bij Amsterdam b.v., waar 't Vondelpark, vooral 's zomers, veel te klein is voor de groote stadsbevolking. Dan zou heel ge schikt 't Vondelpark als toegang tot zoo'n groot park of bosch kunnen dienen. Dit is nu nog mogelijk. Nog is bfj 't eind van de Overtoom ter plaatse van den overhaal geen noemenswaardige nieuwe aanbouw van de stad. 't Is daar nog 'n uitgestrekt weiland. Dit weiland, in 't Zuiden begrensd door den weg naar Sloten, zou, aange kocht door rijke Amsterdammers en aan de stad ten geschenke gegeven, 'n pracht-terrein vormen voor 'n groot bosch. In dat bosch zou 'n deel afgezonderd kunnen worden voor de nieuw-op-te-richten openluchtschool, waarover in 'n ander artikel van 't zelfde nummer van uw blad geschre ven wordt. Ik ben geen deskundige, noch wat boschbouw, noch wat kinderverzorging betreft. Ik kan, ais Amsterdamsche, met 'n warm hart voor mijn stad en haar bewoners slechts een opmerking maken en mijn denkbeelden en gedachten ten beste geven. Misschien zijn er echter onder de lezers van uw blad personen, die over meer in vloed beschikken, die stappen zouden kun nen doen om dit plan nader te overwegen. Met hoogachting D. T. M. Lola Cornero conira Haagsche Vliegenier Amst., Sept. lOlh. 1917 Gentlemen, Your cooperator the Haagsche Vliege nier" tells in your number of the 8th. inst. that last year hèheard mesing?das Weib" of Heine, which disappointed him greatly and that notwith-standing his deception l had lots of success with the public. I herewith want to inform you that I have never sung German on the stage and neither have I ever sung the song in question in English or any other language. Kindly inform your Haagsche Vliegenier of this fact and if possible also your readers. I remain, Gentlemen, very truly yours, LOLA CORNERO H. BERSSENBRUGGE, PQRTRETFOTOGRAAF ZEESTRAAT 65, nsast Panorama Mesdag, DE N HAAG. - Tel. 1538. zware, innerlijke, in het paardengetrappel als het ware rhythmisch aangegeven, ont roering opgedreven moeten worden. We herinneren ons uit R isenmontag" een der gelijk, met eenvoudige middelen bereikt, zeer suggestief tooneel. En welk een vlam had er van Marie moeten uitslaan toen zij, naast het lijk van haar gewezen rivale, nog haar deel van Max opeischte als een levensrecht, om den onwilligen toeschouwer over dit slot van U nog eenigermate heen te sluwen. Meer had Emma Morel van de rol van Katrien" trachten te maken. Ook waar zij den toon miste, trof het streven naar ver levendiging en schakeering. Maar een gave figuur wetd het toch niet En waarom dat lyrisch toilette, als van een gevallen engel of een boetvaardige Magdalena, in III ? Katrien komt, verdwaasd, uit den roes van wereldsche vermaken, dat hadden we moe ten begrijpen al op het eerste gezicht. Mevr. Holtrop speelde, fijn en natuurlijk, Katrien's moeder; zij speelde, voor mijn ge voelen, eigenlijk het meest van allen: Schnitzler. De heeren : Van der Veer (Max) Reule (Albrecht) Henri Eerens (de afgewezen verloofde van Marie) Gimberg (de overste) en Schwab, (de dokter, hadden, naar ver houding tot de ingrijpende gebeurtenissen waarin zij betrokken waren, niet veel spelgelegenheid en wisten zich in die oogenblikken ook weinig te doen gelden. Van der Veer was meer een brave boerenzoon dan een onweerstaanbare huzarenluitenant. Schwab kwam pas in zijn element in het laatste bedrijf, en hij liet dit, min of meer als Ie regisseur parlant au publiek trtftend sluiten. Als geheel een zwakke, ook in zijn onderdeelen niet overtuigende opvoering van een moeilijk samen te vatten stuk, waarvan men zich afvraagt wat het voor aantrekkingskracht mag bezitten, dat binnen drie jaar tijds twee gezelschappen er de proef mee waagden. TOP N A E F l

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl