Historisch Archief 1877-1940
22 Sept. '17. No. 2100
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
11
DE NEDERLANDSCHE GEZANT IN WASHINGTON WORDT VERVANGEN
Teekenlng voor .de Amsterdammer" van Joh. Braakensiek
Modern
Bibliotheek
Ieder deel gebonden
95 cents.
N«. l. F. de Sinclair
Papa's Principe (2e druk)
No. 2.
Minca Verster-Bosch Reitz
De Drie Dames
Cnussewinckel (2e druk)
No. 3.
Louis Couperus
De Zwaluwen
Neergestreken...
No. 4.
Thérèse Horen
Zuster Linda
Van Rappard tot zijn opvolger: Ik kan hem niet aan het lachen krijgen, probeer jij het eens"
IIIIIIIIIIIIIUIIIillllllllllllHlIlllllllllllllllllllllllllllllllllllIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIEIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIilllllllltllllllllllllllllllllllllllIlll
HET ZIEKE VLUCHTELINGETJE
DOOR
HENRIETTE BRAUER
Angstig keek hij naar zijn kindje, dat zoo
benauwd in het wagentje lag te ademen.
Allang zat hij zoo, de groote, forsche man,
al zijn aandacht gewijd aan dat kleine
kereltje, dat van tijd tot tijd een akelig,
rochelend geluidje liet hoeren.
En opeens voelde hij weer, hoe koud het
was; een rilling ging hem door het lijf.
Daar sloeg de klok van het naburige dorp;
hij luisterde: elf uur. Dus al vier uur geleden
had hij zijn dochtertje naar boven gebracht.
Beneden had hij haar uitgekleed bij de
warme kachel en het heerlijke, blonde kindje
met lachende blauwe oogjes had aldoor
maar gepraat, niet begrijpende, dat de kleine
Rémy zoo ziek lag. Zij had haar vader nog
weemoediger gestemd, voortdurend in haar
eigenaardig taaltje babbelende over thuis in
Belgiëen over mamma en Qermaine, haar
zusje. Hij had haar geantwoord en getracht
om vroolijk te blijven, maar toch had hij
de tranen niet kunnen weerhouden, die
telkens zijn oogen vulden. En toen het
kleine meisje in haar wit hansopje op den
planken vloer voor de kachel neerknielde
en aan het eind van haar gebedje zei:
P'tit Zézus, potésez papa et maman et
Zermaine et ma et guérlssez Ie p'tit Guéby.
Amen", toen klonk er een snik door de
kamer. De kleine Yvonne keek op, sloeg
haar armpjes om vader's nek en zei:
Pas peurer, papa, pas peurer."
De groote man nam het lieveke op den
arm, sloeg zijn overjas om haar heen en
hield de bloote voetjes in zijn groote hand.
Even nog keek hij in het kinderwagentje,
liet zusje ook eens kijken, nam het lampje
en liep op de kousen naar boven.
In het kamertje, waar niets dan twee
bedden stonden, lei hij zijn kindje neer; na
haar goeden nacht gekust te hebben, stopte
hij haar goed onder de dekentjes.
Tu seras tranquille pour petit frère,
louloup, n'est-ce pas?"
En heel overtuigd had ze geantwoord:
Si papa, Z'ai demandéau p'tit Zézus et
p'tit Zëzus Ie guérira. Mais pas peurer,
papa, pas peurer."
En zij stak haar mondje nog eens uit
naar vader's wang, ging op haar zijde liggen,
trok de knietjes op en nestelde haar kopje
in het kussen. Vader stopte haar nog eens
toe, zoodat ze bijna heelemaal onder de
dekens verborgen lag. Toch liet hij zijn jas
nog op haar liggen; het was zoo koud.
Stilletjes ging hij weer naar beneden met
het lampje in zijn hand. De kleine .Guéby"
keek lusteloos op, toen vader bij hem kwam.
Pauvre petit gamin."
Vader pookte de kachel even op, maar
dorst er niets opdoen, de kolenbak was bij na
leeg. Toen was hij naast het wagentje gaan
zitten.
Wat was er al niet door zijn hoofd ge
gaan !: die vreeselijke tijd, toen ze veertien
dagen lang in den kelder hadden gezeten;
zijn vrouw moest den Duitschers van alles
aanbrengen, voortdurend met een soldaat
met geladen revolver achter haar en op haar
gericht. Waar waren die menschen toch zoo
bang voor geweest? Ze wilden ze immers
geen kwaad doen. Eindelijk hadden ze het
niet meer uit kunnen houden, en toen men
zijn schoonbroer had willen doodschieten,
waren ze allen samen gevlucht.
Toen al, in dien killen kelder, was de
kleine Rémy ziek geworden. HJJ was ook
pas drie maanden oud geweest, en het was
er zoo koud en zoo vochtig.
O, die vlucht l Snikheet was het! Inder
haast had men eenige kleedingstukken in
den kinderwagen gestopt. Later bleek het
juist te zijn, wat men niet noodig had, het
allernoodigste was achtergebleven. Maar wat
kwam er dat op aan!
O, wat was die weg lang geweest en wat
hadden ze een angst gehad, dat ze nog
tegengehouden zouden worden of dat men
op hen schieten zou.
Goddank.' eindelijk op Nederlandsen grond
gebied ! Men kon even rusten. Daar aan den
anderen kant van den grens lag het geliefde
België, dat nu vertrapt werd door ruwe
soldaten en waar zoo velen van hun dorp
en van andere dorpen en steden zonder
reden werden gedood en beroofd.
Zij huilden en lachten tegelijk. Toch hadden
ze dankbaar rondgezien: in hun groepje
miste er geen een, behalve diegenen, die
voor hun vaderland waren gaan strijden.
Wat een voorrecht om hun drie kinderen
nog bij zich te hebben! Maar zouden ze
Rémy behouden? Arm klein ventje! Hij was
zoo klein en zoo mager en zag er zoo bleek
uit, heel wat anders dan zijn flinke zusjes.
En hij had den heelen weg geschreeuwd....
Ja, dat was nu zes maanden geleden
zes maanden pas ? Het leken wel jaren,
jaren van verdriet en verbanning!
Opeens werd hij uit zijn overpeinzing
opgeschrikt door het woelen van zijn kindje,
dat wakker geworden was. Hij nam het
voorzichtig op, maakte het schoon, schudde
het stroomatrasje en kussentje wat op en
lei het hijgende kindje er weer in.
Wat waren de oogjes gezwollen! en het
heele gezichtje was dik van benauwdheid...
Het wou ook niets drinken en ook niet in
nemen, wat de dokter gegeven had; die zei
toch, dat het maar een verkoudheid was.
Maar het was zoo gauw opgekomen als
het maar geen diphteritis was. Ja,
diphteritis, dat kon het zijn. Dat had een van
de anderen ook eens gehad, en dat was net
zoo
begonnenn weer bekeek hij het zieke kindje, luis
terde goed, hoe het ademde en bevoelde
zqn handjes en voetjes en het hootdje
dat alles was zoo klam van het zweet: na
tuurlijk koorts, hooge koorts. Ja, dat had
zij ook.
Had hij maar een thermometer! Wacht,
in de latafel; dien zou hij krijgen Hij
stond op: Ach. hoe kon hij zoo dom zijn,
hij was immers niet thuis.
En hij keek in de kamer rond: een tafel,
een paar stoelen, een klein kastje en de
kachel, dat was al. Vriendelijke menschen
hadden het hem geleend en zelfs nog platen
aan den muur om het geheel wat vroolijker
te maken. De halve gordijntjes voor het
venster had zijn vrouw gekocht, voordat ze
terug ging naar België. O! was ze maar
gebleven! Dan had hij kunnen gaan werken
en zij op de kinderen passen en dan zat hij
nu niet zoo akelig alleen bij dat zieke kindje.
Brrr... het werd koud in de kamer.
Zoo zachtjes mogelijk deed hij de helft
van het laatste beetje kolen op de kachel,
telkens naar het kleintje kijkende. Gelukkig,
het werd niet wakker. Maar het deurtje ging:
knars bij het toedoen, en Rémy begon
te huilen.
Voorfichtig reed vader het wagentje op
en neer, maar zijn kindje bleef kreunen. En
hoe hij het ook toesprak, het hielp niets.
Toen nam hij het op, rolde het goed in het
dekentje en liep langzaam op en neer door
de kamer, zachtjes neuriënde.
Dat hielp. Het benauwde kreunen ver
minderde, hij zong nog zachter en jawel....
zijn ventje sliep. Maar o, wat ademde het
moeilijk!
Nog even bleef hij zoo ioopen, toen ging
hij weer zitten, maar hield het kindje op
sehoot; hij was bang, dat het anders wakker
zou worden.
Was zijn vrouw er nu maar l Zij had geen
rust of duur gehad, zij wou terug om te
zien hoe alles daar toeging bij hen thuis,
of ze haar zaakje weer zou kunnen beginnen.
Ze was onrustig geworden na die vlucht.
Eerst had de kleine zieke Rémy haar hier
gehouden, maar toen die gered was, toen
was ze telkens naar huis gegaan; met den
trein tot de grens en verder geloopen. Ze
scheen onvermoeid. De laatste keer, toen ze
weer wegging, dat was een week geleden,
had ze de oudste meegenomen. En de kleine
jongen, die had er zoo gezond en flink uit
gezien?als ze hem nu eens zien kon.. ..
Wat zou ze zeggen?
Werd het erger? Ja, hij geloofde het
wel. Het kreunen begon weer en de adem
haling werd nog korter. Mijn God, wat zou hij
toch doen? Kon hij maar naar den dokter...
Maar dat was bijna een half uur ver en het
was zoo koud buiten. En dan, hij kon zusje
toch niet ook meenemen, of haar hier laten,
geheel alleen in dat afgelegen huisje.
Hij legde broertje weer in den wagen,
maakte wat suikerwater klaar, deed er een
paar druppeltjes in van het drankje, en vulde
de flesch ermee; toen warmde hij het in
den ketel op de kachel. Terwijl hij de flesch
vasthield, trok hij zachtjes het wagentje op
en neer en zong erbij. Maar deze keer wilde
het niet helpen.
Toen boog hij zich over het kindje, lei
het wat hooger en probeerde om het te
laten drinken, maar het draaide zijn hoofdje
af. Nog eens wilde hij het probeeren en
gooide een teugje in het mondje om het
drankje naar binnen te krijgen. Och, dat
bracht het aan 't hoesten en het kreeg 't
nog benauwder.
Gauw werd de flesch op zij gelegd, het
kindje opgenomen en heen en weer loopend
zong hij moeder's liedje:
rDodo, mon petit coco,
Qui fait dodo dans son berceau.'
Maar wat hij ook deed, niets hielp. Het
huilen hield wel op, maar de ademhaling
werd steeds moeilijker. De lipjes werden nu
ook al blauw. Wat zou hij toch beginnen?
Naar den dokter, naar den dokter", zei
een stem in hem. En ineens was hij besloten'.
Hij rolde het kleine ventje met zijn matrasje
in zijn dekentje, draaide e» iog een ouden
rok van zijn vrouw omheen, zette zijn pet
op, deed zachtjes de kamerdeur open, luis
terde even aan den trap en nam zijn klompen
in de hand. Toen de buitendeur voorzichtig
opengedaan, de klompen buitengezet, de
voeten erin, en de deur weer zacht met den
sleutel toegetrokken. Hij keek nog even naar
het raam van de slaapkamer en luisterde...
Toen hij niets hoorde, ging hij op weg.
Huu, wat was het donker en koud!
Langzaam stapte hij voort met zijn kost
baren last. Voorzichtig werden de voeten
neergezet, want kwam hij in een wagen
voren terecht of op een steen, dan zou het
kindje een schok krijgen. Gelukkig wenden
zijn oogen al aan het donker.
Daar begon het weer te kreunen, arm
kereltje; als het maar geen kou vatte! Mis
schien had hij niet goed gedaan om het uit
de warmte weg te nemen. Zou hij nog terug
keeren ?
Maar weer zag hij dat gezichtje voor
zich: blauw van benauwdheid. Neen, hij
moest raad gaan vragen. Zóó hield hij het
niet uit.
Daar was de groote weg met hier en
daar een electrische lantaren. Hij liep wat
vlugger, zijn armen onbeweeglijk, om het
lieve ventje niet te schudden.
Geen wandelaar kwam hij tegen. Alleen
een paar maal zag hij twee groote
lichtoogen heel in de verte aankomen, vergezeld
van een snorrend geluid en rrrt, schoot een
militaire auto voorbij. Een oogenblik was
de weg pikdonker en als het
oorverdoovende lawaai in de stille nacht voorbij was,
hoorde hij zijn kindje harder kreunen.
Weer liep hij vlugger. Wat was die weg
vannacht lang! En als hij den dokter nu
maar wakker kon krijgen!
Het sloeg twaalf uur. Daar lagen de eerste
woningen van het dorp, en daar het huis!
Goddank!
Hij belde zachtjes. Hij was er aan gewoon
geraakt alles zachtjes te doen.
Hij wachtte en luisterde, maar hoorde
niets, belde nog eens, maar nu wat harder
en wachtte weer een paar minuten. Wat
duurde dat lang! Zou hij weer bellen? Ja,
nog ns. En net was zijn hand bij de schel,
toen er een deur in de straat open ging.
Hij hoorde duidelijk zeggen: Ooi-nacht, 't
beste!" Dat was de stem van den dokter,
en nu zag hij hem aankomen met een lan
taren in de hand.
Dokter lichtte de lantaren op om te zien,
wie er voor de deur stond : Eh bien, Baudry,
que'est-ce-qu'il y a?"
En terwijl haalde hij den sleutel uit den
zak en deed de deur open. Hij stapte naar
binnen, draaide het electrische licht op en
zei Entrez". Heel even bleef Baudrv staan
om aan het licht te wennen, liet zijn klom
pen voor de deur en ging op de kousen
naar binnen.
In de kamer was het lekker warm; nu
pas voelde hij, hoe koud hij was, en rilde.
Monsieur Ie docteur, Ie petit ne va pas
bien, je n'osais pas attendre jusqu'ademain.
Hij wikkelde den rok en het dekentje los.
De dokter trok een ernstig gezicht; hij
begon het benauwde kindje te onderzoeken,
nam een lampje en een lepel om in het
keeltje te kijken en zijn gezicht werd nog
ernstiger.
La diphtérite", zei hij langzaam. Pauvre
petit bon homme".
De vader beefde en hield de lippen kramp
achtig op elkaar.
Il fant Ie conduire a l' hópital de Maas
tricht, je ne peux pas Is traiter ici".
Baudry zuchtte. Met bevende stem vroeg
hij: Savez-vous a quelle heure part Ie
premier train?" Non, non, il faut aller tout
de suite. Prenez une voiture, il y a une
remise pres de la gare. Demain serait trop
tard".
En hij stond op en schreef iets aan zijn
lessenaar.
Baudry wikkelde zijn kindje weer in, de
tranen rolden hem langs het gezicht.
Volla, il faut montrer i;a a l'hópital."
Dokter drukte hem meewarig de hand. Aan
de buitendeur sloeg hij hem nog even op
den schouder: Courage, mon ami, courage!"
De deur viel toe. Baudry hoorde den
dokter vlug naar boven Ioopen; hij was
weer alleen.
Nog zwaarder leek hem alles nu. Wat
zou zijn vrouw zeggen, als ze terugkwam ?
Dit kindje, hun eenige zoontje, dat hun zoo
dierbaar was, ze hadden het in zijn korte
leventje al nmaal gered, en nu .... zou
het voor een tweede keer gered worden ?
Hier was de weg naar het station,....
maar juist dacht hij aan de kleine, slapende
Yvonne, heel alleen in het donkere huis,
enkel het kleine, brandende lampje beneden.
Neen, hij kon niet dadelijk weg, hij moest
haar eerst halen en dan zouden ze met hun
drieën gaan. Hoe zou hij het slaperige
kindje meekrijgen? En als het dan maar
niet te laat was!
Die woorden trop tard" klonken hem
voortdurend in de ooren. Hij liep nu veel
vlugger dan zooeven. Weer zag hfj niemand,
alleen een auto. die achter hem aankwam.
Nam die hem maar mee! Wie weet ? Ze
zagen hem toch wei in het helle licht. Maar
neen, in dolle vaart ratelde het ding voorbij
en in minder dan geen tijd was het uit het
gezicht verdwenen.
Hé, hoe vreemd, het leek hem, alsof het
hijgen vee! minderwas. Hoe zou dat komen?
No. 5.
S. la Chapelle Roobol
De Gezusters Meienhof
No. 6.
Eline Tan Stuwe
Als 't hart jong is
No. 7.
F. de Sinclair
Baron Selderie
No. 8.
Minca Yerster-Bosck Reitz
Een Schat van een Vrouw
No. 9.
Loui.se B. B.
Janneke de Pionierster
No. 10.
Jean Stapelreld
Het Hoogste Huwelijk
Uitgave Van Holkema &
Warendorf, Amsterdam.
ttitiititiimtiiiiitiiimiitiiiititiinnuiitittutiiiutttininiiiniiiiiiiiitiiHHH
Zou het iets beter gaan? Neen dat kon niet.
De dokter had toch gezegd, dat het diphte
ritis was. Voorzichtig lichtte hij den rechter
arm wat op en bracht zijn oor iets dichter
bij het kinderhoofdje. Hij luisterde aan
dachtig. ... Ja, werkelijk, het geluidje was
veel flauwer geworden. Zou het ? Hij
dorst niet verder denken. Maar weer hoorde
hij trop tard."
Gelukkig, daar was de donkere zijweg.
O, was hQ maar reeds aan dat kleine huisje
daar verderop. Hij staarde in de donkerte,
of hij het soms al zag. Hij rilde weer even,
het was hier veel kouder.
Ha, nu kon hij het huisje vaag onder
scheiden. Weer luisterde hij naar het hijgen.
Vreemd toch, het was weer minder gewor
den, maar het leek hem nu een regelmatig
ademen als van een slapend kindje. Kon hij
maar even kijken!
Goddank, hij was er! Zou het lampje nog
branden en de kachel, zou die nog aan zijn?
Hij kon het slot niet vinden en werd hoe
langer hoe zenuwachtiger. Eindelijk! De
deur ging open. Opeens schrok hij van het
geklots van zijn klompen in het .houten
gangetje. Gauw deed hij ze uit. Misschien
was Yvoune ervan wakker geworden. Dat
zou wel goed zijn, ze moest toch dadelijk
mee. Maar eerst Guéby" zien.
Het lampje stond nog net zoo als daareven,
de stoel en het wagentje ook. Akelig stil en
koud was het hier; de kachel was uit.
Haastig ging hij zitten, hij dorst bijna
niet kijken. Als het eens (e laat was!
Trop tard, trop tard." De gedachte vloog
hem wel door het hoofd, maar hij geloofde
het zelf niet. Terwijl wikkelde hij heel voor
zichtig den rok en het dekentje los. Waarom
beefde hij toch zoo? Nog die punt van het
gezichtje af en
Baudry voelde de tranen van ontspanning
komen daar lag zijn lieveling rustig te
slapen, het gezichtje was wel bleek, maar
niet meer gezwollen zooals daarnet en de
vermoeide, pijnlijke trek was verdwenen.
Heel, heel stilletjes legde de vader het
kindje in zijn wagentje, twee dikke tranen
vielen op het gezichtje neer. Hij schrok er
van, maar het borstje bleef kalm op en
neer gaan.
Nu liet hij zijn tranen den vrijen loop.
Die ontspanning deed hem goed, hij snikte
als een kind, zijn heele forsche lichaam
schokte ervan. Hij ging wat verder weg
zitten, op den stoel bij de tafel. Guéby"
mocht er eens wakker van worden. En hij
verborg zijn hoofd in de handen.
Allengs liet hij de armen op de tafel zakken,
het hoofd zakte ook, het snikken verminderde
en weldra sliep ook hij.
Het was al licht; de slapende vader en
het slapende zoontje haalden beiden nog
rustig adem en werden zelfs niet wakker,
toen twee kleine voetjes naar beneden kwa
men trippelen en de deur zachtjes
opengeduwd werd.
Op haar bloote voetjes, met verwarde
haren en een rood gezichtje van het slapen
kwam Yvonne binnen in haar wit hansopje.
Ze bleef even staan om haar oogjes met de
vuistjes uit te wrijven. Toen keek ze rond,
liep op een drafje naar vader, klom op de
sport van zijn stoel en sloeg de armpjes
om hem heen.
Pas peurer, papa", zei ze weer.
Vader, die wakker geworden was, kreeg
weer de tranen in zijn oogen, nam het zonnige
kindje op zijn knieëen en kuste haar innig.
Toen, met Yvonne op den arm, ging hij
naar het wagentje, waar zijn zoontje nog
steeds .sliep. Petit frère est guérie, ma
chérie", zei vader. C'est ma, z'ai demand
au p'tit Zézus", zei het meisje, met haar
hoofdje knikkend.
Weer kuste de vader haar en gierig keek
hij naar die twee, die groote liefdeschat.
Op dat oogenblik was hij toch gelukkig.