Historisch Archief 1877-1940
DISTRIBUTIE-NUMMER
S°. 2102
Zaterdag 6 et o b er
A?1917
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON
j Prijs per No. f 0.15. Per 3 mnd. f 1.90. Abonn. loopen per jaar j | UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF, AMSTERDAM j | Advertentiën omslag 10.35 p. regel, binncnpag. f 0.40 p. regel j
DISTRIBUTIE-WEE
Zeker jongmensch had eenen nieuwen
vriend gevonden en.gelijk jonge menschen
plegen te doen, verkondigde hij aanstonds
onvoorwaardelijk diens lof. Dat was nu
eens iemand, met wien men nooit eenige
onaangenaamheid of verschil zou kunnen
krijgen. Maar een oudere oom.van levens
ervaring keek hem alleen eens langs den
neus aan en vroeg leukweg: Heb je al
eens met hem gedeeld?"
Verstandige menschen, en notarissen,
deze niet als uitzondering daarop te be
schouwen! weten immers, dat hier
voor de braafste philisters de vuurproef
gelegen is. Dan is 't de kunst des levens,
er zonder booze gezichten en onte
vreden harten, en zonder krakeel door
heen te komen. Het is alleen maar de
vraag, of de inschikkelijkheid dan de
baatzucht overheerschen kan.
Diezelfde proefneming wordt nu op
ons volk genomen, heel in 't groot, met
de distributie.
Zij zal wel mislukken ook!
Breng maar eens op eenmaal vijf
millioen vrijgevochten Nederlanders er toe,
die in strijd voor hun eigen bestaan zijn
grootgebracht, in vrijen handel en vrij
ruilverkeer, breng die maar eensklaps er
toe, van vandaag op morgen te aanvaar
den, dat alles op den kop wordt gezet.
Dat er niet veel te kiezen, en maar een
bitter beetje meer te deelen valt.
Er bestaat geen volkomen eerlijk dee
len. Er bestaat alleen verdeelen, waarbij
ieder zooveel mogelijk naar zijn tevre
denheid krijgt, en er in berust, dat hij
daaraan nog altijd meer heeft, dan aan
wat men zou kunnen gekregen hebben,
of aan wat een ander gekregen heeft.
Het eenige wat bij de verdeeling te
bereiken valt, is het allerernstigste pogen
naar rechtvaardigheid en doelmatigheid.
Maar 't pogen zal altijd onbeholpen blijven.
Michaëlis, die het als oud-minister
der volksvoeding in Pruisen, weten kon,
heeft zoo juist gezegd: van die gedachte
zijn wij grondig genezen, dat door dis
tributie der levensmiddelen van over
heidswege, rechtvaardige toestanden
teweeg kunnen worden gebracht."
Aangezien bij de distributieorganen
wel altijd onvolmaaktheden of fouten
zullen blijven voorkomen; aangezien de
menschen nimmer zullen ophouden elkaar
te bevitten en te verdenken; ook niet
zullen ophouden te knoeien en stof tot
verdenking te geven; aangezien de wei
gestelden wel nooit taktvol genoeg zullen
worden om uit vrijen wil zich offervaar
dig te gedragen; en de minderbedeelde
steeds meer blijft kijken naar wat hij
mist, dan naar wat hij heeft; aangezien
eindelijk de geheele distributie een
eeuwige bron van vervelende ergernis
is, daarom laat het zich aanzien, dat
wij door de proefneming niet zonder
veel harrewarren heen zullen komen.
Komen wij er wel eens doorheen ?
't Zal alles nóg wel krapper worden,
dan op het oogenblik. Wij hebben in de
komende maanden weinig vertrouwen, en
kunnen niemand raden ze rooskleurig in
te zien. Van menige eerste levensbe
hoefte" zal eerlang ongeloofelijk weinig
te distribueeren vallen. De steenkolen,
wij moeten ze eerst nog zien, en den
graanaanvoer, om er eenigszins op te
rekenen. En 't leelijkste van alles mis
schien, het vet, is in bedenkelijke mate
niet alleen van de room, maar ook van
den binnenlandschen voorraad af.
* *
Toch zijn er nog wel eenige middelen,
om gezamenlijk het distributiewee zoo
goed mogelijk te doorstaan.
Het eerste is: de distributie niet meer
voor iets abnormaals" te houden.
De tijd van vóór 1914 moet zoogoed
mogelijk worden vergeten. Het distri
butiewezen zal voor de eerstvolgende
jaren de normale gang van zaken moeten
zijn. Daar zullen het wereldtekort en de
nationale grensafsluitingen wel voor
blijven zorgen.
Alleen wanneer men zich hierin geeft,
zullen de distributie-instellingen ook zoo
degelijk mogelijk worden opgezet en in
gericht.
Zoolang alles bij wijze van nood en
van tijdelijk blijft gaan, krijgt men de
zelfde zwarigheden als ons vaderland
heeft gehad met de Unie van Utrecht,
die voor een paar jaren was ingericht, en
onder welker gebrekkigheden wij ver
volgens een paar eeuwen hebben moeten
sukkelen.
Dit zal er toe moeten leiden, de
distributieorganen op veel meer
algemeenen grondslag te organiseeren en als
behoorlijke takken van staatsbestuur in
te richten, waarbij ook niet langer aan
allerlei toevallige grootheden en onregel
matige verhoudingen het heft in han
den gelaten wordt.
Anders kan het goed gaan voor een paar
maanden, maar niet voor het aantal jaren,
dat wij voor ons wel met twee cijfers
te schrijven zien.
Alleen dan ook zal het distributie
wezen vereenigd kunnen worden met
de grootst mogelijke mate van vrijheid,
en, waar deze mankeeren moet, van ver
antwoordelijk zelfbestuur.
Er zijn tijden", zeide Bismarck
waarin men liberaal regeeren kan, en
andere, waarin men autoritair regee
ren moet."
Nu, een tijd van liberaal regeeren in
den zin van onthouding, zooiets kan men
vooreerst wel uit het hoofd zetten.
Wij zullen ons daarin schikken. Niet
uit vrijen wil. Maar wij worden er door
de politieke en economische toestanden
om ons heen wel toe gedwongen.
Het eenige, wat kan worden nage
jaagd, maar wat dan ook de groote taak
blijft, is: in de overheidsbemoeiing de
heilzame krachten der vrijheid en der
individualiteit zooveel mogelijk te blijven
doorvoeren.
Dit vereischt een geheel nieuw
staatsmanswerk.
Toen Turgot in een hongerend Frankrijk
minister werd, heeft hij door vrije maat
regelen mér bereikt, dat zijn voorgangers
door eindelooze inmenging.
En dubbel noodig wordt het, omdat
wij ook de behoefte aan dwang nog
grooter en grooter zien worden.
Wij begeeren dien niet. Integendeel.
Maar de menschen zelve maken hem
voor den nood der tijden onontbeerlijk.
Evenals op een schip in den storm ieder
gedwongen wordt, zijn krachten te
geven voor 't gemeenschappelijk be
houd, evenmin is nu de terugkeer uitge
sloten van arbeidsdwang.productiedwang,
landbouwdwang, aan den anderen
kant van scherpe handelsbeperkingen,
maatregelen tegen overmatigen winst,
tegen opkooperij en eigenbaat.
Wij zijn de laatsten, hierin iets
begeerlijks te zien. Maar de ervaring kan
leeren, dat ze onvermijdelijk zijn.
Gegeven het feit, dat de normale toe
stand die van een te kort wordt.
Ook met dit vooruitzicht zal het dubbel
noodig zijn, juist aan de liberale begin
selen vast te houden, en zooveel moge
lijk te werken met het particulier initiatief,
met de eigen organisatie en den vrijen
gemeenschapsarbeid.
Mits immer de overtuiging blijve, dat
de vrije gang van zaken van vóór 1914
een voor langen tijd dichtgegooid boek is.
* *
Een ding vooral echter blijve daaruit
toch steeds in de herinnering. Dat is
de beteekenis der productie.
Niets is voor 't vreedzaam dragen van
het distributiejuk noodzakelijker, dan dat
de productie, en ook de producent, naar
waarde worden geschat.
Verdeelen, kunt ge nog aan bestuurs
organen toevertrouwen. Voortbrengen,
daarvoor hebt ge de vrije krachten van
talloozen noodig.
Het volk, dat, zooals wij nu, voor
een groot deel op zijn eigen voort
brenging raakt aangewezen en dit wel
licht nog veel meer worden zal, dat
volk moet zich niet verliezen in twisten
tegenover zijn boerenstand, zijne onder
nemers, zijne arbeiders, zijne schippers,
zijne handelaren en reeders ook, die
voordeelen in het land brengen en het
goederenverkeer dienen.
Er blijft alleen te distribueeren, wan
neer er wordt geproduceerd.
En er moet binnenlands zooveel mo
gelijk worden geproduceerd.
Hieraan dient tevens van overheids
wege doortastend de hand geslagen.
Ook in dit opzicht moeten wij 1913
vergeten: dat de binnenlandsche pro
ductie veel eenzijdiger dient te worden
opgevoerd, dan vóór dien tijd noodig
was.
Hierbij zal steeds ook de stuwende kracht
van het eigenbelang moeten worden er
kend, omdatzonder die het gemeenschaps
belang evenmin tot zijn recht komt. Men
blijft van dit eigenbelang nu eenmaal voor
een zeer groot deel afhankelijk. Al zal
door maximum prijsbepalingen enz. tegen
uitersten en tegen overmatig profiteeren
kunnen worden gewaakt, ieder heeft
zich er in te schikken, dat de productie
alleen dan op haar hoogst wordt opge
voerd, indien de producenten er bijzon
dere voordeelen bij genieten.
Afgunst en ontstemming hiertegen
komen op het eigen hoofd der gemeen
schap neer!
Alleen wanneer daaraan wordt vast
gehouden, en wanneer ook van staats
wege de aanmoediging en drang tot
binnenlandsche productie zoo krachtig
mogelijk worden opgezet; wanneer men
alweer niet schroomt jaren vooruit te
denken, en werken onderneemt, onder
nemingen organiseert, arbeidskrachten
overbrengt van de stad naar het land,
wat alles in de thans abnormaal ge
worden normale" tijden niet geschie
den zou, alleen dan zien wij ook
het kwaad ondervangen, dat overigens
in de distributie ligt: de dood van ener
gie en werklust.
Dit gevaar is niet te betwijfelen. De
distributiemaatregelen werken
sociaalpsychologisch verzwakkend.
Doch wie met ons de oorzaak van
het euvel onvermijdelijk acht, hij zal 't
geneesmiddel zoeken in de op te wek
ken krachten daarnaast: in nieuw te
organiseeren en te prikkelen binnen
landsche productie.
Zoo zien wij de wegen aangewezen,
om met ons volk den vuurproef der
distributie zoo bevredigend mogelijk door
te komen.
Leefde Vader Cats nog, hij zou allicht
kunnen rijmen:
Distributie
Geeft ruzie.
Wij hebben in distributie iets mér
fiducie.
Mits elkeen beseffe, dat distribueeren
meer beteekent dan: verdeelen en op
maken.
Het beteekent: zich schikken, aanpas
sen en medewerken. v. H.
iiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiijiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiii. iiMtiiMiiiiniii
DISTRIBUTIE
MAATREGELEN OUDTIJDS
door Prof. Dr. H. BRUGMANS
Wij zijn eenigszins gewoon geraakt aan
de schaarschte van onze meest gewone
levensmiddelen. Echter wordt deze buiten
gewone sociale druk nog wel degelijk door
den gemiddelden Nederlander gevoeld als
een abnormale toestand, die eigenlijk niet
behoorde voor te komen. Vandaar het voort
durende geklaag, gemopper, geprotesteer
al naar den gemoedsaard van onzen
geachten landsman. Vandaar ook zijn min of
meer gegronde bezwaren tegen de regeering
en vooral tegen den minister van landbouw,
wien de schaarschte wel niet wordt ver
weten, maar toch gewoonlijk in rekening
wordt gebracht. Want de doorsnee Neder
lander is met al zijn sterk ontwikkeld ge
voel voor persoonlijke vrijheid en onaf
hankelijkheid, toch zeer geneigd de ver
antwoordelijkheid voor dingen, die hem niet
aanstaan, van zich af en op de ruggen van
anderen te schuiven. Bovendien zijn vele
Nederlanders beste stuurlui, ook aan den
wal; kritiek op andere schippers zit ons in
merg en nieren. Ook heeft men weinig eer
bied voor de gestelde machten en de eerbied
voor de wet is in den regel even groot als
de kennis van wat in Den Haag in vele
lange artikelen wordt vastgesteld. Als het
maar even kan, gaat men de wet uit den weg.
Het Nederlandsche volkskarakter heeft ge
lukkig in den loop der tijden niet veel
gelegenheid gehad zich aan te passen aan
den socialen druk der kwade perioden.
Vooral in de laatste eeuwen was er van
langdurige schaarschte en daarmede samen
hangende duurte van levensmiddelen zoo
goed als geen sprake meer. Zelfs de
Fransche tijd, die zooveel stilstand van zaken
medebracht, is voor ons volk geen eigenlijke
dure periode geweest; de eerste levens
middelen waren in voldoende mate voor
handen en ook niet al te hoog in prijs.
Alleen de koloniale waren en daaronder die
het vaderlandsch gemoed dierbaar waren,
waren hoe langer hoe moeilijker te krijgen
en ten slotte in de dagen der inlijving
zoo goed als in het geheel niet meer.
Maar hoe vroeger men in onze geschie
denis opklimt, hoe meer men stuit op jaren,
soms zelfs tijden van excessieve dierte".
Vooral als de aanvoer van koren uit de
Oostzee door oorlog, misgewas of waardoor
dan ook, stopgezet werd, werd het brood
schaarsch en duur en was er ellende, honger,
hongersnood in onze oude steden. Van
andere duurte hooren wij in den regel niet;
het schijnt, dat de andere voedingsmiddelen,
erwten, boonen, later ook aardappelen, ook
vleesch en visch, gewoonlijk in voldoende
mate aanwezig waren. Maar vooral in de
dagen, toen de aardappel nog niet het ge
wone volksvoedsel was geworden, dus vóór
de achttiende eeuw, was de volksvoeding
voor een niet gering deel aangewezen op
den aanvoer van het Oostersche" graan.
Zelfs het uitblijven van n enkele
graanvloot uit de Oostzee kon al heel wat ellende
veroorzaken; zonder verwondering lezen wij
dan ook in oude kronieken, dat de dijken
van Noord-Holland zwart stonden van de
menschen, als de langverwachte graanvloot
de Zuiderzee doorvoer op haar weg naar de
palen van Amsterdam.
Waar schaarschte is van levensmiddelen
wordt de overheid onmiddellijk weer ge
roepen tot haar meest oorspronkelijke taak,
te zorgen, dat er overal zoowel niet ruim,
dan toch voldoende voedsel aanwezig is.
Overvloed kan zij niet verschaffen, maar van
haar mag worden verwacht, dat zij zorgt,
dat er althans geen gebrek wordt geleden.
Zoo heeft men de taak van het publiek
gezag dan ook altijd opgevat. Tweeërlei
plicht was haar dus altijd opgelegd, aanvoer
en distributie.
Van aanvoer spreken onze berichten meer
dan van disiributie, hoewel het eene het
noodwendig complement is van het andere.
Wel vinden wij ook andere maatregelen
vermeld. In tal van steden werd bij gebrek
of dreigenden hongersnood de uitvoer van
graan verboden; hetzelfde deed ook de
algemeene landsregeering in den regel in zulke
omstandigheden. Men beperkte door scherpe
maatregelen het bierbrouwen om zoo graan
te behouden voor het brood bakken. Voor
den graanhandel werden maximum-prijzen
vastgesteld, niet alleen voor den klein-, maar
ook voor den groothandel. De aanwezige
voorraden werden van overheidswege opge
nomen en daarna werden maatregelen ter
distributie genomen van het aanwezigegraan.
De burgers werden verplicht allegraan.dat
zij machtfg konden worden, aan te koopen.
Daar deze maatregel gewoonlijk niet genoeg
hielp, ?reep de overheid in den regel de
stedelijke zelf in en kocht zooveel mogelijk
graan in om het daarna tegen den kostendên
prijs weer aan de burgers te veikoopen.
Amsterdam is in deze dingen altijd het best
georganiseerd geweest. Er waren evenwel be
zwaren. Want Amsterdam was een handels
stad en men wist het reeds in de zestiende
eeuw: Waer geen aftreck en is, daer
comt oick niet toe". Men verbood dus
niet licht den uitvoer van graan. Maar
soms kan het belang der geheele be
volking als consumenten zoo luide spreken,
dat men alle bedenkingen, aan het handels
belang ontleend, op zijde moest zetten. Dan
werd niet alleen de graanuitvoer verboden,
maar ging de stad ook in het groot graan
inkoopen, vooral in de Oostzee; dat moest
wel, omdat door het verbod van uitvoer ook
de geregelde invoer onmiddellijk stokte.
Zoozeer werd Amsterdam zijn eigen
graanleverancier, dat hel in den loop der zeven
tiende eeuw zelfs vier pakhuizen bouwde
ten einde daarin het door de stad aange
kochte koren te bewaren. Men verkoos hier
toe", zegt Wagenaar, een plek gronds ten
einde der Brouwersgraft en een plas waters,
de Braak genaamd, die sedert aangehoogd en
met huizen betimmerd is. Hier werden in
gevolge van een besluit der Vroedschap
van den jaare 1635 vier aanzienlijke Pak
huizen getimmerd... Twee van deze Pak
huizen of Magazijnen staan op de Brouwers
graft ; twee anderen op de Baangraft nevens
elkander. Zij zijn boven het onderstuk vijf
verdiepingen hoog, met de vliering, en
pronken boven tusschen ieder paar voorge
vels met het wapen der stad."
Uit deze pakhuizen werd dan het graan
gedistribueerd. Maar men deed dat natuurlijk
niet op de tegenwoordige wijze, met
broodkaarten. Men verkocht eenvoudig het graan
naar de getaxeerde behoefte aan de bakkers
en liet het zoo aan deze over hun klanten
naar een billijk rantsoenstelsel te bedienen.
Het stelsel was eenvoudig; of het practisch
is gebleken, melden de bronnen niet. Men
krijgt echter wel den indruk, dat zoodoende
er toch geen andere waarborg was voor een
onpartijdige en eerlijke distributie dan de
eerlijkheid en billijkheid der bakkers. En
hoeveel vertrouwen men nu ook moge hebben
op der hakkeren deugd, zij waren stellig
niet steeds onafhankelijk genoeg om boven
alle verbeelding verheven te staan. Daar
tegenover moet evenwel worden opgemerkt,
dat men zonder een behoorlijk bevolkings
register tot een billijke rechtstreeksche dis
tributie met kaarten bezwaarlijk zou hebben
kunnen komen. De bakkers had men boven
dien eenigszins in de hand door het
bakkersgild, zoodat al te groote misbruiken stellig
op die wijze konden worden tegengegaan.
Daarbij kwam nog iets anders. De armen
zorg, zoowel van de stad als van de kerk,
was vooral in dagen van nood en druk wel
zoo goed geregeld, dat door extra-bedee
lingen aan het gebrek der armen althans
kon worden tegemoet gekomen. Die bedeeling
geschiedde door loodjes, waarvoor de armen
zich brood konden verschaffen. En ten over
vloede had de stedelijke regeering den
broodprijs ten minste eenigszins in de hand
door de broodzetting, waardoor de prijs van
dit noodzakelijke volksvoedsel niet kon
stijgen boven een bepaalde verhouding tot
dien van het graan. Soms werden nog bij
zondere maatregelen genomen om den brood
prijs nog lager te houden. In 1789 werd de
broodprijs door de regeering zoo laag ge
steld, dat de bakkers op hun bedrijf moesten
toeleggen; het daardoor ontstaan tekort werd
hun evenwel, als billijk was, door de stad
vergoed.
Onze overheid moet in den
tegenwoordigen tijd veel doen om den burger de
zekerheid te verschaffen, dat hij althans
voldoende voedsel voor niet al te hoogen
prijs kan bekomen. Deze maatregelen zijn
uit den aard der zaak zeer kostbaar; de
distributiewet kost aan het rijk en aan de
gemeenten millioenen schats. Dat is natuurlijk
in vroegere eeuwen ook het geval geweest.
De duurtejaren waren ook dure jaren voor
de openbare kas. Het is evenwel wat ver
bluffend en misschien wel troostrijk te ver
nemen, dat in 1789, het even genoemde jaar,
door de stad Amsterdam ten slotte nog aan
de duurte-maatregelen is verdiend. Dat kwam
zoo. Burgemeesteren hadden nauwelijks de
machtiging om graan te koopen en op te
zolderen van de vroedschap verkregen, toen
de nieuwe aanvoer kwam en de prijzen
daalden. De burgervaders, terecht vermoe
dende, dat er wel weer een rijzing zou volgen,
kochten daarom toch voor de lage prijzen
aan. Toen daarna de prijzen, gelijk voorzien
was, weerstegen, verkochten de stadsvaderen
het graan weer, evenwel niet aan de bakkers,
maar aan de graankoopers. Zoo kon Amster
dam ongeveer f 93,000 aan zijn graannegotie
verdienen. Maar zoo goed zou de stad er toch
niet afkomen Toen de prijzen hoog bleven
en de broodzetting niettemin gehandhaafd
bleef, moest de stad wel een toeslag aan
de bakkers geven. Daarmede was weer een
som van ?82,000 gemoeid. Maar dat neemt
niet weg, dat er dus toch nog overbleef;
want het voordeelig verschil was voor de
stad toch nog ?11,000.
Dat was de winst op de duurte-maat
regelen. De oude Stastok zou zeggen: Kom
daar nu reis om".
IXHOl'I»: Blaüz. 1: Distributie-wee, door v. II.
Distnbutiemaatregelen oudtijds, door prof. dr.
H.Brunmans. Wijlen de Klant, door W. H. Vliegen. '2:
De Interpellatie-Kutgels, teekening van Jordaan.
Bruinkool in Nederland, door dr. P. Tesch m.i. Be
schouwingen over doen en laten, door dr. Frederik v.
Eeden. Krekelzang, door J. H. Speenhotï.?Interna
tionale Tentoonstelling van Vredestraetaten, door dr.
M. de Hartogh. Leekenspiegel. Feuilleton: Distri
butieleed, door Miaca Verster-d* Bosch Reitz. 3: Voor
vrouwen, door Klis. M. Rogge. 7: Distributie, een
tijdelijke dwang, door H. Rud. du Mnsrh. Moet men
zijn aardappelen schillen, door prof. dr. E. C. v. Leer
surn. De Distributie-Minister, teekening van George
v. Raemdonck. In Memoriam: Degas en Charles van
Wijk, door Alb. Plasschaert. 9: Energie-distributie
in komende tijden, door dr. L. J. Terneden. De dis
tributie, de ambtenaar en het publiek, door W. J. van
Wagtendonk. Een Vleugje Haaesche Wind, doorAri.
Distributie en goed humeur, doirH. Rootlieb. 10:
Uit het Kladschrift van Jantje.?Muziek in de Hoofd
stad : Nederlandsche Opera, door mr. H. M. v. Leeuwen.
Onze Turf. door Th. C. Geudeker. 12: Mij. tot
redding van drenkelingen, door Friso. Boeketjes
Solistiek. door v. D. Spreekzaal. 13: De stomme
papegaai, teekening van Joh. Braakensiek.
Schaakruhriek, red. dr. Olland. Damrubiiek,red. K.C. de Jonge.
Bijvoegsel: Nederland en zijn gasten, teekening van
Joh. Braakensiek.
WIJLEN DE KLANT
door W. H. VLIEGEN
Vóór den oorlog leefde er in Nederland
een wezen dat men de Klant" noemde. In
de zakenwereld, in de groote en in de
kleine, was de klant de meest populaire
figuur. Om hem draaide de heele boel. Was
hij er, dan floreerde de zaak, bleef hij uit
dan flodderde ze en lag ten slotte ontzield
ter aarde. Als de winkelier van een klant
sprak, kwam er liefde of trots in zijn stem.
De goede winkelier hield een lijst van z'n
klanten en toonde die op groote dagen aan
maag en vrind. En 'n groote zakenman
zag er soms niet tegen op 'n wereldzee
rond te reizen op zoek vaak naar een
enkelen klant.
De klant is dood. Tegenwoordig staat er
in de krant een lijstje van de dingen die
men krijgen kan en ieder haast zich om
zijn portie naar den winkelier die niet neen
mag verkoopen zoolang hij nog wat heeft,
maar die te voren weet dat al wat hij heeft
toch niet genoeg is. En dat heeft 't gevoel
jegens zijn klant gedood. De klant was
vroeger de begunstiger, de welkome afne
mer, thans is hij een dergenen die de boel
komen weghalen, maar waarvan er in alle
geval genoeg komen. De winkelier die vroe
ger op zijn beurt klant was bij zijn leve
ranciers, is thans de smeeker die moet pogen
los te krijgen wat hij noodig heeft voor
degenen die straks bij hem komen smeeken.
Uit een en ander blijkt dat de klant een
kind is van den overvloed. Zoodra er
schaarschte is sterft hö, en verandert de
handel bij wie 't zonder klant niets gedaan
is, van karakter, zóó dat 't in plaats van
handel distributie geworden is. En in plaats
dat de klant van weleer als een welkom
wezen begroet wordt in den winkel van
dengeen wiens verdienste afhangt van de
vraag of hij komt of niet, treedt hij met
vol verwachting kloppend hart alleen dan
binnen wanneer hij voorzien is van de noodige
autorisatie-bewijzen die men thans behoeft
alvorens men tot de bedistribueerden gaat
behooren. Want" of de winkelier aan zijn
vragen kan voldoen, hangt weer af van de
hoeveelheid bons en andere overtuigings
stukken die hij aan den leverancier, wiens
klant hij weleer was, kan overleggen. Al
dat gewurm met kaarten en bons en
nummeis doet den burger onaangenaam aan.
Het was voorheen zooveel eenvoudiger. Je
wou vet hebben, je ging naar den slager
en kocht vet. Nu kijkt diezelfde slager je
verbaasd aan, wanneer je je verbeeldt dat
je zóó maar aan vet denkt te komen.
Waartoe toch dat alles? Er komt door
duizend kilo kaarten geen lood vet mér in
't land. Laat het vrije bedrijf toch met de
waren manipuleeren, en alles loopt zooals
't loopen moet, zegt de burgerman.
Hier ligt de kern van het heele
distributievraagstwk. Wanneer we het vrije bedrijf zijn
gang laten gaan, zeker, dan zien we geen
kaart en geen nummer en geen bon, en wie
geld heeft, zal toch wel aan de levens
middelen komen. Tot op het oogenblik dat
niet meer aan de vraag kan worden voldaan.
Want ddn wordt het niet meer dat wie geld
heeft, koopen kan, doch alleen hij, die 't
meeste geld heeft. Immers wijl er tekort is
en de menschen mét geld geholpen zullen
worden naarmate ze mér geld hebben,
krijgt de onderste laag, waar 't minste geld
zit, niets.
De distributie met haar kaarten en num
mers en bons, is een bescherming van de
on- en minvermogenden.
De klant kreeg zijn beteekenis door de
portemonnaie. Hoe grooter bezit hoe beter
klant. Het geld was de eenige sleutel die
pp de broodkast paste, thans is het slot
ingewikkelder, maar... ze gaat voor ieder
even ver en even lang open.
En daardoor zal het langer duren voor de
boel op is. En ieder kan eten totdat 't op
is. Zóó zal 't ten minste zijn met die goe
deren die onder de distributie vallen.
De mopperaar, die 't land heeft aan kaarten
en aan nummers en aan bons, zal zich
moeilijk verzoenen met de gedachte, dat hij,
Zijne Majesteit de klant van weleer, gede
gradeerd is tot 'n wezen die wat krijgt als
't er is en dan niet meer dan zijn portie,
ook al rammelt hij met nog zooveel schijven.
Maar 't zal van belang zijn niet naar hem
te luisteren, want voor deze tijden zou het
stelsel van weleer, of liever het stelsellooze
van weleer, ons in een minimum van tijd naar
den hongersnood leiden.
Wat aan de distributie ontbrak, was te
weinig distributie, te weinig regeling, te
slechte organisatie, te vreesachtige bemoeiing,
te geringe durf.
Men bestreed het stelsellooze te stelselloos.
Vooruitziende regeerders die 't gewicht van
de zaak doorschouwden, hadden 't beter
gedaan. Thans hebben de arbeiders der
groote steden de hobbelende kar van
Posthuma brug op brug af gestuwd, 't ging
hortend en stootend, een enkele keer een
holletje, dan weer aemeehtig hijschend, tot
niemands tevredenheid, 't Had beter kunnen
staan met de distributie.
Maar men heeft wijlen de klant niet aan
gedurfd en toch is er niets aan te doen,
zoolang er schaarschte is, zal kaart en nummer
en bon 't symbool blijven van de organisatie
die zorgen moet dat we, als't eenmaal weer
vrede wordt, de wederopstanding beleven
van wijlen de klant, en moge die dan tijdens
zijn verblijf in 't boveninaansche wat minder
materie en wat meer zie! geworden zijn.
J