Historisch Archief 1877-1940
10
T
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
6 Oef. '17. No. 2102
TJIT
Nederlandsche Opera
De Kleermakers van Marken
Het tweede seizoen van deze instelling
Is ingezet met het werk van een Neder
lander, den te Weenen gevestigden Jan
Brandts Buys, die dit werk, oorspronkelijk
opgevoerd als die Schneider v. Schönau",
door zijn librettist heeft laten omwerken
en het milieu ervan verplaatst heeft naar
ons in den vreemde zoo populaire eiland
Marken. Voor componist en librettist is het
te betreuren, dat men niet dadelijk in plaats
van de oorspronkelijke Duitsche titel de
kleurige omgeving van het
Noord-Hollandsche land heeft toegepast. Want deze om
geving is op operagebied beslist nieuw en
zou in Duitschland en Oostenrijk allicht d
populariteit van het werk ten goede komen,
vooral wanneer de regie dan druk gebruik
van voor de hand liggende attracties maakt.
Het voorstellingsvermogen van den gemid
delden Duitscher ziet ons nu eenmaal gaarne
met pijp en klompen!
Nu maken intusschen de Nederlander
Brandts Buys en de Hollandsche omgeving
het werk nog wel niet typisch Hollandsen.
Bij den componist gevoelen we zeer zeker,
dat hij door zijn langdurig verblijf in de
Donaustad zijn vaderland ietwat ontgroeid
is. Hij heeft aldaar natuurlijk de gelegenheid
gehad te proh'teeren van een bloeiend
muzikaal-dramatisch leven. Zulks is zijn
arbeid ten goede gekomen en het is alweer
een bewijs te meer waarom wij in ons
land geen dramatisch componist kunnen
bezitten (Joh. Wagenaar niet te na gespro
ken) zoolang goede dramatische opvoerin
gen zich bepalen tot enkele gala- of
feestvoorstellingen of een enkel operaseisoen
van een ondernemenden directeur, die
gemeenlijk het geld door een paar steunende
kunstvrienden bijeengebracht, na enkele
maanden niet meer ziet toevloeien.
Wanneer den heer Koopman een beter
lot beschoren zal zijn, dan de meeste zijner
voorgangers, dan hebben wij goeden moed,
dat het voorbeeld van onzen Weenschen
componist een spoorslag zal zijn voor onze
toondichters zich met het dramatisch ge
deelte der toonkunst meer en meer bezig
te gaan houden. ?
Nederlander is B. B. toch in vele opzichten
gebleven. Zijne muziek ademt een frisschen
menteeren en ook klaren geest. Geen experi
menteeren in de richting van nieuwe klank
effecten, maar veeleer is eene gelukkige
harmonische ontwikkelingsgang van een
fijngevoelend niet hevige emoties wekkend
kunstenaar, de reden, dat dit werk onzen
geest en ons oor dezen avond aangenaam
heeft bezig gehouden.
Dat een Hans Sachs bij deze welgelukte
wijze" peef gestaan heeft en hier de man,
die alles te recht zal brengen, als een soort
geestige Walther v. Stolzing ten tooneele
verschijnt, wie zal het den componist euvel
duiden? Zijne bewondering voor den
Bayrenther geest doet hem gelukkig niet in
kleurlooze imitatie vervallen. Menigmaal
treft iets beslist eigen," als de opkomst
der kleermakers (l 5de tooneel), het finale
der eerste acte, met de leutige reminiscens
aan Mendelssohn's lied bij Sebantiaan's af
scheid, het zeer mooie effectvolle
slottooneeltje van het tweede bedrijf, waar ook
de lyriek zich op voornamer peil beweegt.
Zoo is dit werk, waarvan het libretto
wel meer naar het burleske" dan naar het
komische" uitgaat, de kennismaking ten
zeerste waard geweest en kunnen we den
gang naar den schouwburg het publiek met
overtuiging aanbevelen te meer, waar men
zich geene moeite en kosten heeft ontzien
de opvoering zoo goed mogelijk te maken.
De regie van den heer Engelen is vol
leven en kleuren, de dikwijls vrij zware
ensembles van het koor klinken meestal
zeer bevredigend en ook de solisten dragen
door zang en spel (vooral van den heer
Moes als Sebastiaan dient het laatste afzon
derlijk geprezen) tot een goed geheel bij.
Het orkest, onder de zorgvuldige leiding
van den nieuwen dirigent Harmans, heeft de
zeer fijn geïnstrumenteerde pariitie met
distinctie vertolkt, al had het spel hier en
daar wat elastischer, minder voorzichtig
kunnen zijn.
Zoo toonde deze voorstelling in alle op
zichten het goed recht van bestaan der
Nederlandsche opera. Waar zoo de verschil
lende krachten voor hunne taak ten volle
berekend blijken, zijn we vol goede ver
wachting voor het komend seizoen.
We weten dus dat behalve in de kamer
muziekconcerten kunst van den eersten
rang, behalfe in de groote zaal van het
Concertgebouw, ook nog geboden wordt
door de Nederlandsche opera van den heer
Koopman.
Mogen velen, die bij deze voorstelling
krachtens ambt of positieeene uitnoodiging
hadden ontvangen, in dit seizoen ook on
genood van hunne belangstelling in de
jonge onderneming doen blijken!
v. LEE u \v E N
ONZE TURF
door TH. C. GEUDEKER
Onze turf wordt verkregen uit mocrasveen,
dat meestal als ondergrond dient voor daar
boven gevormde lagen heideveen, uit de
resten van heideplanten (erica, zegge, wol
legras) ontstaan, tveidevccu uit de vergane
resten van grassen en riet gevormd en
bosch- of houtveen, uit vergaan geöoomtj
ontstaan. Het eigenlijke zeeveen kan hier
buiten beschouwing blijven ook al herinne
ren de herhaaldelijk aanspoelende stukken
veenspecie den opmerkzamenstrandbezoekcr
aan zijn bestaan,
De veenvorming der moerassen kan men
in verschillende plassen in ons vaderland
waarnemen. Een niet gering wateroppervlak
kan in 20 a 25 jaar, wanneer bepaalde voor
waarden aanwezig zijn, geheel dichtgroeien,
waarna de eigenlijke veenvorming optreedt.
Het ontstaan van bosch- en houtveen kan
men eveneeas op verschi lende plaatsen in
onze hoogvenen volgen. Wanneer men
bijv. h<t welvarende dorp Emmen door het
daarbij behoorende prachtige bosch (?Oe
Emmer Dennen" het eenige boschgedeelte
dat aan den vroegeien woudrijkdom van
deze streken herinnert en thans onder de
bijl van den houtspeculant dreigt te ver
dwijnen) verlaat en het voetpad in de
richting van Nieuwweerdinge volgt, voert
dit zoodra men den Hondsrug langs de
oostelijke glooiing is afgedaald door een
veenstreek waar boomresten (masten en
stronken) half vergaan boven het terrein
uitsteken. Men treft hier dus jong veen aan;
de turfvorming der bovenste lagen is nog
niet tot in alle stadiëi doorloopen. Het
terrein is geheel zwart en biedt daardoor een
weinig opwekkenden aanblik; gevolg van
de bij heete zomers optredende veenbranden,
die hunne rookwolken zelfs over de Zuider
zee uitzenden.
De structuur van onze oostelijke hoog
venen die n om hunne af wisselende samen
stelling n om de wijze van turfwinning n
om de terreinexploitatie de belangrijkste zijn,
is schematisch als volgt voor te stellen:
SCHEMATISCHE VOORSTELLING VAN DE
SAMENSTELLING DER NOORDELIJKE
HOOOVENEN
Drentsch- Z.-Dr. en
Gron.sche Overijssel- Friesland
venen sche venen
Heide
Heide
Heide
Bonkaarde
Grauwveen
Bontveen
Scherpveen
Bonkaarde
Bolsterveen
iSontvei'n
Scherpveen
Bonkaarde
Grauwveen
Scherpveen
Koligveen
Blauwveen
Doesterd
Qreinmank Blauw
of
zachte darg veen
Harde darg
iminimMMHiiimi niim'nniiiimi
Za ?<)<«;?£ Z;
/andl^as
uiiinniDiiiniiiiin
De samenstelling en de dikte der lagen
is buitengewoon uiteenloopend. Zelfs aan
elkander grenzende veenplaatsen bezitten
niet zelden afwijkende veenlagen.
De onderste veenlaag, welke direct op h' t
zand rust, de darg, is hoofdzakelijk door
het eigenlijke turf mos gevormd, ook al hebben
riet en biezen veel tot de vorming bijge
dragen. Pas ontgraven is de darg bruin
aan de lucht blootgesteld wordt zij steeds
zwarter van kleur. Zij bevat plm. 60 pCt.
koolstof, plm. 35pCt. zuurstof en plm. 5 pCt.
stikstof, waterstof en asch. Wanneer
dargturf te droog staat valt het product uiteen.
Vandaar dat men dedargturf in lage hoopen,
zgn. zwillen te drogen plaatst.
De greinmank en doesterd vormen over
gangen van de darglaag naar de scherpe
turf Deze lagen zijn meer vermengd met
plantenresten van verschillende soort. Wan
neer een veenplaats prima scherpe turf
bevat, treft men daar zelden doesterd aan.
Zwarte veenaarde vormde het hoofdbe
standdeel van de scherpe of fabrieksturf.
De specie is sterk vermengd met dikke
vlokken harige plantvezelstof (vermoedelijk
van slootriet (phragmiten), die de veenboer
lok' noemt. Dit lok bevordert de brand
baarheid der scherpe turf inhooge mate. Zij
geeft daardoor een lange vlam en is daarom
voor roostervoeding der fabrieken in de
veenkoloniën zeer gezocht. Goede fabrieks
turf geeft 3000 a 4000 caloriën warmte per
K.G., onze Limhurgsche anthraciet 7900 cal.
per K.G. De eiectriache centrale te Veendam
wordt zonder steenkool en uitsluitend met
fabrieksturf gestookt. Men zou haar dus eene
turfcentrale kunnen noemen, zooals die ook
in het hoogveen van Oost-Friesland, in de
nabijheid van Aürich, wordt aangetroffen.
Een groot deel der steenindustrie is op het
verbruik van fabrieksturf aangewezen; de
moderne ringovens worden echter alle met
steenkool gestookt. De geheele productie aan
fabrieksturf uit de Peel wordt naar de steen
fabrieken langs onze groote rivierenvervoerd.
In de veenlaag der scherpe turf treft men
op tal van plaatsen onverteerd hout aan
(eiken, meestal dennen). Dit zgn. kienhout
levert het volslagen bewijs, dat deze veenlaag
uit vertuifte bebosschingen ontstaan is. Het
hout is rood van kleur (ijzeroxyde) en zóó
hard, dat de rechte stukken gaarne als
kozijnen, posten of dakstutten gebezigd
worden.
Na de scherpe turf wordt in sommige
veenderijen nog bonte of grauwe turf ge
graven, een in het algemeen minder gezochte
fabrieksturf die echter door kalkbranders bij
voorkeur gekocht wordt. Deze turf bevat
meer kalkhoudende bestanddeelen en zand.
De bovenste laag is in deZuid-Drentsche
en Overijsselsche venen de bolster. Deze
bezit hoogstens 70 pCt org. bestanddeelen
er. minstens 30 pCt asch. In Drenthe wordt
de bolster niet voor stookdoeleinden gebezigd,
daar zij een minderwaardige brandstof levert.
Alleen in het noorden van Overijssel waar
de veenstructuur met die der Zuid-Drentsche
veenlagen veel overeenkomst vertoont, wordt
bolsterturf als haardbrand onder den naam
van witte turf verkocht. Ia hoofdzaak gaat
de bolster echter naar de
turfstrooiselfabrieken om daar te worden vermalen en
als farfatrooisel voor allerlei doeleinden
gebezigd, langs alle handelswegen over de
wereld te worden verspreid.
Op de bolsterlaag (resp. het grauwe veen)
rust de bonkaarde. De regens hebben de
bovenste veenlaag in verrotting doen over
gaan; daar de lucht op deze laag vrij inwer
ken kan, is verkoling niet wel mogelijk
de plantenresten zetten zich tot bladaarde om.
Krachtens het provinciaal reglement op de
verveningen moet deze laag bonkaarde in
Drenthe, zorgvuldig van het veen worden
verwijderd en bewaard, om na de vervening
der onderliggende turflagen, op de over
blijvende zandlaag van het diluvium te
worden gebracht, alwaar zij door de ver
menging met zand een uitnemenden
humusachligen voedingsbodem voor de landbouw
gewassen oplevert, die de veenkoloniën tot
ver buiten onze grenzen zulk eene ver
maardheid verleend heeft.
De eigenlijke vervening wordt steeds
aangevangen door het graven van een
Iwofdkanaal, dat door het betrokken
veenschap wordt aangelegd. Haaks op de as
van het hoof d kanaal worden telkens op
afatanden van 100 voet diepe greppels (zgn.
raaien) gegraven. Elke veenplaats verkrijgt
dus eene breedte van 100 voet. De diepte van
het terrein is verschillend en bedraagt soms
2 K.M. Meestal echter worden bij intensieve
vervening parallel met het hoofdkanaal ne
venkanalen gegraven, zoodat de veenplaatsen
veelal niet meer dan l K.M. diep zijn.
Wederom haaks op de boven genoemde
raaien worden telkens op afstanden van 28
voet dwarsgreppels (gruppen) gestoken die
dus evenwijdig loopen met het eerst be
doelde hoofdkanaal. Deze gruppen zijn eerst
50 cM. diep doch worden na verloop van
tijd tot 1.25 a 1.50 M. verdiept. Deze grep
pels dienen om de in stukken van 100X28
voet verdeelde veenplaats zooveel mogelijk
te ontwateren, want het sponsachtige
hoogvetn bevat eene groote hoeveelheid vocht.
In tijden van zeer groote vraag naar turf
zooals wij thans doormaken, kan men dus
niet onaangesneden stukken veen in ont
ginning brengen; daartoe dienen steeds een
paar jaar van voorbereiding vooraf te gaan.
Is een nieuw veen voldoende ontwaterd
om aan de snede te worden gebracht, hetgeen
na 2 jaar het geval kan zijn, dan wordt eerst
de bonkaarde (en de bolsterlaag) verwijderd.
Is de bonkaarde met veel ruigte
(heideplanten enz.) bezet, dan wordt deze vege
tatie eerst in brand gestoken omdat zij anders
het graafwetk te veel zou belemmeren. Het
bolstergraven, evenals de aanleg der wijken,
is veelal winterwerkzaamheid, wanneer al
thans niet zooals in den vorigen winter
het geval was te felle vorst den bodem
te hard maakt. De hevige koude van dit
voorjaar heeft voor dit seizoen niet alleen
het bolstergraven voor een belangrijk deel
belet, doch ook den algemeenen gang van
zaken in de veenderij ernstig vertraa-gd.
Hierboven is reeds aangestipt, dat men
onaangesneden venen niet opeen willekeurig
oogenblik vervenen kan. Wanneer thans een
nieuw veen in bewerking werd genomen
zou men daaruit eerst op zijn vroegst in
1920 turf kunnen steken.
Bovendien is het turfgraven een handwerk,
dat door weinigen beoefend wordt. Men
moet van jongsaf in dit vak zijn opgeleid
om zich de eigenaardige techniek en hand
greep van het turfsteken waarover in dit
artikel niet nader kon gesproken wor
den eigen te maken. De in de laatste
decennia sterk afgenomen vraag naar turf,
heeft de gelederen der gravers sterk doen
dunnen. Tengevolge van de hevige concur
rentie der anthraciet en de gemoderniseerde
levenswijze is de turf als haardbrandmiddel
uit de huisgezinnen verdwenen alleen in
de noordelijke provincies wordt nog veel
turf gestookt, ook al vermindert daar het
gebruik zeer sterk. Deze omstandigheden
en de stijgende exploitatie kosten (pachten,
vrachten en arbeidsloonen) maakten het
vroeger zoo bloeiende bedrijf weinig rendabel.
In 1913 stonden bijv, de turfprijzen op een
zelfde hoogte als tusschen 187Q--1880 toen
de exploitatiekosten zooveel geringer waren.
Tengevolge van een en ander is men in het
aantal beschikbare turfgravers beperkt. Het
is een waan-denkbeefd te meenen, dat men
alle mogelijke werkloozen, timmerlieden,
kleermakers enz. aan het turfgraven kan
zetten. Dit zwaarste van alle grondwerken
kan men alleen aan vaklieden en dan de
physiek zeer sterken, toevertrouwen.
De hier gemaakte opmerkingen gelden in
.hoofdzaak ook ten aanzien van de exploi
tatie der laagvenen. Hier hangt men af van
het aantal beschikbare machines, die niet
plotseling te vermeerderen zijn. Wanneer
dit mogelijk ware, zouden de groote winsten
die de vervening in de laatste drie jaar
oplevert, stellig aansporing genoeg geven,
om meer machines te werk te stellen.
Wie de ontgonnen veenstreken bezoekt,
komt zeer sterk onder den indruk van het
geweldige stuk werk, dat hier door noesten
vlijt en stalen volharding gewrocht is. Wan
neer hij de daaruit voortgekomen welvaart
gadeslaande bedenkt, dat deze feitelijk aan
de turf haar oorsprong dankt, zal hij stellig
Vondel's uitspraak beamen,toen deze dichtte:
Gelukkig is het Lant,
Waar 't kint, zijn moer verbrant.